L'oiseau était couvert de plumes blanches. De vogel was bedekt met witte veren. De vogel was bedekt met witte veren. Tu te rappelles de moi ? Herinner je je mij nog? Ken je me nog? Il plante des légumes. Hij plant groenten. Hij plant groenten. Pourquoi est-elle ici ? Waarom is ze hier? Waarom is ze hier? Ce n'est qu'un bout de papier. Het is maar een stuk papier. Het is maar een stukje papier. J'ai lavé la voiture. Ik heb de auto gewassen. Ik heb de auto gewassen. Puis-je emprunter ce livre ? Mag ik dat boek lenen? Mag ik dit boek lenen? Son père a dédié sa vie à la science. Zijn vader wijdde zijn leven aan de wetenschap. Zijn vader wijdde zijn leven aan wetenschap. C'est mon premier amour. Ze is mijn eerste liefde. Het is mijn eerste liefde. Qu'est-ce qui s'est passé ? Wat is er gebeurd? Wat is er gebeurd? Je vous suggère d'engager un avocat. Ik stel je voor een advocaat te nemen. Ik stel voor dat je een advocaat inhuurt. Tu gémissais. Je kreunde. Je kreunde. Ne cours pas si vite. Loop niet zo snel. Niet zo snel rennen. Le roumain est la seule langue néolatine dans laquelle l'article défini soit soudé à la fin du substantif. Het Roemeens in de enige Romaanse taal waar het bepaald lidwoord aan het einde van het zelfstandig naamwoord hangt. Roemeens is de enige neolatine taal waarin het gedefinieerde artikel aan het einde van het substantiële wordt gelast. Que tu as demandé ? Wat heb je gevraagd? Wat heb je gevraagd? Un moment ! Momentje! Wacht eens even. Dis bonjour à Nancy si tu la vois à la fête, s'il te plaît. Doe Nancy alsjeblieft de groeten als je haar op het feestje ziet. Zeg Nancy gedag als je haar op het feest ziet, alsjeblieft. Je suis fier de faire partie de ce projet. Ik ben er trots op deel uit te maken van dit project. Ik ben er trots op deel uit te maken van dit project. Ce mec est complètement fou ! Er zit een schroefje los bij die vent! Die gast is gek. Écoutez-le. Luister naar hem. Luister naar hem. Un exercice sportif quotidien est indispensable pour la santé. Elke dag aan sport doen is onmisbaar voor een goede gezondheid. Dagelijkse sportoefeningen zijn essentieel voor de gezondheid. Ils survivront. Ze overleven wel. Ze overleven het wel. Je suis dans la maison. Ik ben in het huis. Ik ben in het huis. Nous avons un chien et un chat. We hebben een hond en een kat. We hebben een hond en een kat. C'est quoi le savoir ? Wat is kennis? Wat moet ik weten? Quand est-ce que je commence ? Wanneer begin ik? Wanneer begin ik? J'étais fatigué. Ik was moe. Ik was moe. J'ai trop faim, je n'ai rien mangé depuis hier midi. Je crève la dalle. Ik heb zo'n honger, ik heb niets meer gegeten sinds gisterenmiddag. Ik sterf van de honger. Ik heb niets gegeten sinds gistermiddag. J'ai été violée ! Ik werd verkracht! Ik ben verkracht. Nous nous tenions à l'entrée et accueillions les invités. We stonden aan de ingang en verwelkomden de gasten. We stonden bij de ingang en verwelkomden de gasten. Dansons, chéri ! Laten we dansen, lieverd! Laten we dansen, schat. Merci ! Dank je wel! Bedankt. J'ai peu d'argent. Ik heb weinig geld. Ik heb niet veel geld. Elle a une assuétude. Ze is verslaafd. Ze heeft een verslaving. Ce n'est pas difficile à faire. Dat is niet zo moeilijk om te doen. Het is niet moeilijk om dit te doen. Va mourir. Ga sterven. Ga dood. Ce matin, à la gare, une affiche avec de gros caractères lui avait frappé les yeux. Vanochtend bij het station werd haar aandacht getrokken door een affiche met dikgedrukte letters. Vanmorgen op het station had een poster met grote letters zijn ogen geraakt. Que vas-tu être ? Wat zult ge worden? Wat ga je worden? Où les as-tu jetés ? Waar heb je ze weggegooid? Waar heb je ze gedumpt? Qui veut noyer son chien l'accuse de la rage. Barbertje moet hangen. Wie zijn hond wil verdrinken, beschuldigt hem van hondsdolheid. Nous n'aimons pas la violence. We houden niet van geweld. We houden niet van geweld. J'aime la glace au chocolat ! Ik hou van chocoladeijs! Ik hou van chocolade-ijs. L'automne est finalement en train d'arriver ! De herfst is eindelijk daar! De herfst komt eindelijk aan! C'est bien beau tout ça, mais vous oubliez quelque chose. Dat is allemaal goed en wel, maar u vergeet iets. Het is allemaal mooi, maar je vergeet iets. Ne laissez personne s'approcher ou entrer dans cette pièce. Laat niemand de kamer binnengaan of in de buurt ervan komen. Laat niemand in of uit deze kamer komen. Le modem était intégré dans l'ordinateur. De modem was in de computer ingebouwd. De modem zat in de computer. Quand j'ai ouvert les rideaux, il neigeait. Het was aan het sneeuwen wanneer ik de gordijnen opende. Toen ik de gordijnen opende, sneeuwde het. Veuillez patienter. Een ogenblik geduld alstublieft. Wilt u even wachten? Il va sûrement venir. Hij zal zeker komen. Hij komt vast wel. Nous avons raison. We hebben gelijk. We hebben gelijk. Il devenait célèbre. Hij werd beroemd. Hij werd beroemd. Le restaurant est-il cher ? Is het restaurant duur? Is het restaurant duur? Je verrai mon oncle demain. Ik zie morgen mijn oom. Ik zie mijn oom morgen. Je veux lui parler. Ik wil met hem spreken. Ik wil met hem praten. Je n'utilise pas aujourd'hui l'appareil de chauffage. Ik ga vandaag de verwarming niet gebruiken. Ik gebruik vandaag de verwarming niet. Ma mère m'a fait prendre quelques médicaments. Mijn moeder liet me medicijnen nemen. M'n moeder liet me wat medicijnen innemen. Mon frère joue de la guitare. Mijn broer bespeelt de gitaar. Mijn broer speelt gitaar. J'ai une semaine pour effectuer mes devoirs. Ik heb een week de tijd om mijn huiswerk af te maken. Ik heb een week om mijn huiswerk te doen. Les mathématiques sont ma matière favorite. Wiskunde is mijn lievelingsvak. Wiskunde is mijn favoriete vak. Ne m'oublie pas ! Vergeet mij niet! Vergeet me niet. Dieu, donne-nous la paix ! God, geef ons de vrede! God, geef ons vrede. La vie est courte. Het leven is kort. Het leven is kort. N'interromps pas Tom. Onderbreek Tom niet. Onderbreek Tom niet. Je vous remercie pour hier. Dank u wel voor gisteren. Bedankt voor gisteren. J'aimerais bien venir avec vous. Ik zou graag meekomen. Ik wil graag met je mee. Débarrassez-vous d'elle ! Zorg dat je van haar afkomt. Haal haar hier weg. Je pense que je peux battre le record de Tom. Ik denk dat ik het record van Tom kan verbreken. Ik denk dat ik Tom's record kan verslaan. Il décida de ne pas attendre plus longtemps. Hij besloot niet langer te wachten. Hij besloot niet langer te wachten. Je n'ai pas l'habitude de boire du café sans sucre. Ik ben niet gewend om koffie zonder suiker te drinken. Ik drink geen koffie zonder suiker. Une piqûre d'abeille peut être fort douloureuse. Een bijensteek kan zeer pijnlijk zijn. Een bijensteek kan erg pijnlijk zijn. Marie a peur des araignées. Mary is bang voor spinnen. Marie is bang voor spinnen. Une belle mouette vole sur la mer. Een mooie meeuw vliegt over de zee. Een mooie zeemeeuw vliegt over de zee. Il prit congé de nous et partit. Hij nam afscheid van ons, en vertrok. Hij nam afscheid van ons en vertrok. Elle s'est fait voler son sac-à-main. Haar handtas is gestolen. Ze is beroofd van haar handtas. Aucun de mes camarades de classe ne vit près d'ici. Niet één van mijn klasgenoten woont hier in de buurt. Geen van mijn klasgenoten woont hier in de buurt. Le problème, c'est que je n'avais rien à lui dire. Het probleem was dat ik niets tegen hem te zeggen had. Het probleem is dat ik hem niets te vertellen had. Ils connaissent les difficultés. De moeilijkheden zijn hun bekend. Zij kennen de moeilijkheden. Les plantes que nous utilisons pour notre production, la communauté des médecins la connaît et l'utilise déjà depuis des centaines d'années. De planten die we gebruiken voor onze productie zijn gekend binnen de artsengemeenschap die ze nu al honderden jaren gebruikt. De planten die we gebruiken voor onze productie, de gemeenschap van artsen kent het en gebruikt het al honderden jaren. Je parle un peu espagnol. Ik spreek een beetje Spaans. Ik spreek een beetje Spaans. Je viens travailler. Ik kom werken. Ik kom werken. Joyeux Noël ! Zalig kerstfeest. Vrolijk kerstfeest. J'ai demandé à Tom s'il la connaissait bien. Ik heb aan Tom gevraagd of hij haar goed kende. Ik vroeg Tom of hij haar goed kende. Elle a besoin d'eau. Ze heeft water nodig. Ze heeft water nodig. Elles ne mettent pas de sucre dans leur café. Zij doen geen suiker in hun koffie. Ze doen geen suiker in hun koffie. Quel est ton pianiste préféré ? Wie is jouw lievelingspianist? Wat is je favoriete pianist? J'ai loué une chambre pour un mois à Paris. In Parijs heb ik voor een maand een kamer gehuurd. Ik huurde een kamer voor een maand in Parijs. Il n'habite pas dans mon quartier. Hij woont niet in mijn buurt. Hij woont niet in mijn buurt. Tu es méchant. Jij bent ondeugend. Je bent gemeen. Prends ta voiture car le car de ce matin aura un quart d'heure de retard ! Ga met de auto want de bus van vanochtend zal een kwartier te laat zijn! Neem je auto, want de bus van vanmorgen komt een kwartier te laat. Les espérantistes voyagent souvent à l'étranger. Esperantisten reizen vaak naar vreemde landen. Esperanto's reizen vaak naar het buitenland. La police est douée pour comprendre que quelqu'un a volé ma carte de crédit et a amassé plein d'argent. C'est beaucoup plus dur de leur faire avaler que "quelqu'un a volé mon épée magique". De politie is er heel goed in om te begrijpen dat iemand mijn creditcard gestolen heeft en een heleboel geld heeft opgenomen. Het is veel moeilijker om ze bij te brengen dat "iemand mijn magische zwaard gestolen heeft". De politie is er goed in om te begrijpen dat iemand mijn creditcard heeft gestolen en veel geld heeft ingezameld, en het is veel moeilijker om ze te laten slikken dan 'iemand heeft mijn magische zwaard gestolen'. Sa bicyclette est bleue. Haar fiets is blauw. Z'n fiets is blauw. Ma cheville me démange. Mijn enkel jeukt. M'n enkel jeukt. Cette machine est-elle encore utilisable ? Is die machine nog bruikbaar? Is deze machine nog bruikbaar? Je fais du café. Ik maak koffie. Ik maak koffie. À combien est-ce, d'ici ? Hoe ver is het van hier? Hoe ver is het vanaf hier? Mais à la fin il mit le livre au feu. Maar uiteindelijk gooide hij het boek in het vuur. Maar uiteindelijk stak hij het boek in brand. Ouvre la porte ! Open de deur. Doe de deur open. Où vivez-vous tous ? Waar wonen jullie allemaal? Waar wonen jullie allemaal? Un chèque en blanc ? Ça on n'en voit que dans les films ! Een blanco cheque? Die bestaan alleen in films! Dat zie je alleen in films. T'es sourd ou quoi ? Ben je doof of zo? Ben je doof of zo? Il se tenait derrière la porte. Hij stond achter de deur. Hij stond achter de deur. La victoire est improbable, mais possible. Overwinning is onwaarschijnlijk, maar mogelijk. De overwinning is onwaarschijnlijk, maar mogelijk. Rejoins-moi dans le hall. Kom naar de hal. Kom naar de lobby. Ils étaient trop fatigués pour grimper une montagne. Ze waren te moe om een berg te beklimmen. Ze waren te moe om een berg te beklimmen. Les critiques disent que cela est presque de la pornographie juvénile. Critici zeggen dat dit haast kinderporno is. Critici zeggen dat het bijna kinderpornografie is. Tom compte sur Mary. Tom rekent op Mary. Tom rekent op Mary. Il y a beaucoup de bateaux dans le port. Er zijn veel schepen in de haven. Er zijn veel boten in de haven. Elle fut malade durant une semaine. Zij was al een week ziek. Ze was een week ziek. C'est grave ? Is het erg? Hoe erg is het? Les grosses lignes sur la carte représentent les routes. De dikke lijnen op de kaart zijn wegen. De grote lijnen op de kaart vertegenwoordigen de wegen. Ma nouvelle robe est rouge. Mijn nieuwe jurk is rood. Mijn nieuwe jurk is rood. À quels aliments êtes-vous allergique ? Voor welk voedsel bent u allergisch? Voor welk voedsel ben je allergisch? Puis-je lui demander quelque chose ? Mag ik hem iets vragen? Mag ik hem iets vragen? Le feu est dangereux. Vuur is gevaarlijk. Vuur is gevaarlijk. Je lui ai montré ma chambre. Ik heb hem mijn kamer getoond. Ik heb hem mijn kamer laten zien. Je suis prêt pour demain. Ik ben klaar voor morgen. Ik ben klaar voor morgen. Il cite souvent Shakespeare. Hij citeert vaak uit Shakespeare. Hij citeert Shakespeare vaak. Tom aime l'argent. Tom houdt van geld. Tom houdt van geld. Je vais jouer avec Naoko cet après-midi. Deze namiddag ga ik spelen met Naoko. Ik ga vanmiddag met Naoko spelen. Le choix des mots n'est naturellement pas un hasard. De woordkeuze is natuurlijk niet toevallig. Het kiezen van woorden is natuurlijk geen toeval. Il n'y a que très peu de gens qui n'ont pas peur de la mort. Heel weinig mensen hebben geen angst voor de dood. Er zijn maar heel weinig mensen die niet bang zijn voor de dood. C’est le calme avant la tempête. Dat is de stilte voor de storm. Het is rustig voor de storm. L'amour est la chose la plus incroyable que je n'ai jamais vue. Liefde is het meest onwaarschijnlijke dat ik ooit heb gezien. Liefde is het ongelooflijkste wat ik ooit heb gezien. Le résultat des élections a profité aux libéraux. Het resultaat van de verkiezingen was winst voor de liberalen. De uitslag van de verkiezingen heeft de liberalen ten goede gekomen. Il a été élu président. Hij werd verkozen tot president. Hij is verkozen tot president. Je suis très reconnaissant pour votre aide. Ik ben erg dankbaar voor uw hulp. Ik ben erg dankbaar voor je hulp. Il va venir cet après-midi. Hij komt vanmiddag. Hij komt vanmiddag. Tout à coup il m'aperçut. Plots zag hij mij. Opeens zag hij me. Il ne peut pas venir, il est malade. Hij kan niet komen, hij is ziek. Hij kan niet komen. Hij is ziek. Vous pouvez vous en faire un à vous. U kan er een voor uzelf maken. Je kunt er zelf een maken. Il n'est pas étatsunien mais anglais. Hij is niet Amerikaans maar Engels. Hij is niet Amerikaans, hij is Engels. Où sont les pommes de terre ? Waar zijn de aardappelen? Waar zijn de aardappelen? Certains poisons, correctement utilisés, sont utiles. Sommige gifstoffen zijn nuttig, als ze juist gebruikt worden. Sommige gifstoffen, die juist worden gebruikt, zijn nuttig. Que vas-tu faire ce week-end ? Wat ga je van het weekend doen? Wat ga je dit weekend doen? Je t'aime juste comme tu es. Ik hou van je, zoals je bent. Ik hou van je zoals je bent. J'habite à Oslo. Ik woon in Oslo. Ik woon in Oslo. Laisse-moi te présenter ma mère. Ik zal je aan mijn moeder voorstellen. Laat me je aan mijn moeder voorstellen. Mais qu'est-ce que j'ai pu être bête ! Wat was ik toch dom! Wat ben ik toch dom geweest. Elles nous ont trouvés. Ze hebben ons gevonden. Ze hebben ons gevonden. C'est pour ici ou à l'emporter ? Is het om hier te eten, of om mee te nemen? Is dit voor hier of om mee te nemen? Celles-ci sont agréables. Deze zijn aangenaam. Deze zijn leuk. Il est important de comprendre que chaque pays a sa propre culture. Het is belangrijk te begrijpen dat elk land zijn eigen cultuur heeft. Het is belangrijk te begrijpen dat elk land zijn eigen cultuur heeft. Chic endroit ! Chique plek! Dat is een goeie plek. On n'a pas de temps, on doit le prendre ! We hebben geen tijd, we moeten het nemen! We hebben geen tijd, we moeten het nemen. C'est un livre intéressant, non ? Dit is een interessant boek, toch? Het is een interessant boek, toch? Elle est dingue. Zij is gek. Ze is gek. Elle n'aime pas les chats. Zij houdt niet van katten. Ze houdt niet van katten. J'aboyais. Ik blafte. Ik blafde. Vous avez besoin de sommeil. Ge hebt slaap nodig. Je hebt slaap nodig. Vérifiez-la. Controleer haar. Controleer het. Il s'avéra n'être autre qu'un menteur. Het bleek dat hij niets anders was dan een leugenaar. Hij bleek alleen maar een leugenaar te zijn. C'est très gentil de votre part. Dit is erg aardig van je. Dat is erg aardig van je. Ce train s'arrête à toutes les stations. Deze trein stopt op alle stations. Deze trein stopt bij alle stations. Les hommes sont tous les mêmes ! Mannen zijn allemaal hetzelfde! De mannen zijn allemaal hetzelfde. Je ne suis pas d'humeur à attendre plus longtemps. Ik heb geen zin om nog langer te wachten. Ik ben niet in de stemming om langer te wachten. Où est la galerie d'art la plus proche ? Waar is de dichtstbijzijnde kunstgalerij? Waar is de dichtstbijzijnde kunstgalerij? Ils ont faim. Ze hebben honger. Ze hebben honger. Les mots me manquent pour décrire mes émotions. Ik heb geen woorden om mijn gevoelens te beschrijven. Ik mis woorden om mijn emoties te beschrijven. Sont-ils violets ? Zijn ze paars? Zijn ze paars? Le simple fait de voir un chien lui fait peur. Als hij maar een hond ziet, wordt hij bang. Alleen al het zien van een hond maakt hem bang. Tom n'a rien vu. Tom heeft niets gezien. Tom heeft niets gezien. La capitale de l'Italie est Rome. De hoofdstad van Italië is Rome. De hoofdstad van Italië is Rome. Mon oncle a trois enfants. Mijn oom heeft drie kinderen. Mijn oom heeft drie kinderen. Qu'as-tu dans la main ? Wat heb je in je hand? Wat heb je in je hand? Qu'est-ce que Tom a mis dans le sac ? Wat stopte Thomas in de zak? Wat heeft Tom in de tas gestopt? Tom souffra amèrement. Tom leed bitter. Tom leed verbitterd. Bon débarras ! Die zijn we kwijt! Opgeruimd staat netjes. Toutes les personnes étaient déjà à l'église. Alle mensen waren al in de kerk. Alle mensen waren al in de kerk. Connais-tu la ville où il vit ? Ken jij de stad waar hij woont? Ken je de stad waar hij woont? Est-ce que tu parles italien ? Spreek je Italiaans? Spreek je Italiaans? Tu buvais. Je dronk. Je dronk. Mon mari est un très bon cuisinier. Mijn man is een heel goede kok. Mijn man is een goede kok. Liz est morte depuis huit ans. Liz is al acht jaar overleden. Liz is al acht jaar dood. Et voilà ! En klaar is kees! Alsjeblieft. Comment vous appelez-vous ? Hoe heet u? Hoe heet je? Lequel est le plus lourd des deux ? Welke van de twee is het zwaarst? Welke is de zwaarste van beide? Vous ne trouvez pas bizarre qu'elle était si pressée ? Vindt ge het niet raar dat ze zo gehaast was? Vind je het niet vreemd dat ze zo'n haast had? Quand la pomme de terre fut-elle introduite au Japon ? Wanneer is de aardappel ingevoerd in Japan? Wanneer werd de aardappel naar Japan gebracht? À quelqu'un qui ne connaît pas l'essence de la musique, il semble que rien ne soit plus facile que de jouer du piano. Voor iemand die de essentie niet kent van muziek, lijkt het alsof niets gemakkelijker is dan piano spelen. Voor iemand die de essentie van muziek niet kent, lijkt het alsof niets makkelijker is dan piano spelen. Ils sont toujours à court d'argent. Zij komen altijd geld te kort. Ze hebben nog steeds geen geld meer. Je lis le journal pendant que je mange. Ik lees de krant, terwijl ik eet. Ik lees de krant terwijl ik eet. Il a plu environ durant une semaine. Het heeft ongeveer en week geregend. Het regende ongeveer een week. Elle est morte. Zij is dood. Ze is dood. Elle aboyait. Zij blafte. Ze blafte. J'ai été m'asseoir près de lui. Ik ging naast hem zitten. Ik ging naast hem zitten. Apprenons ce poème par cœur. Laten we dit gedicht uit ons hoofd leren. Laten we dit gedicht uit het hoofd leren. De nos jours, peu de gens peuvent se permettre d'employer une bonne. Tegenwoordig kunnen weinig mensen het zich veroorloven een werkster in dienst te nemen. Tegenwoordig kunnen maar weinig mensen het zich veroorloven om een dienstmeisje te gebruiken. Ce livre est divisé en quatre parties. Dat boek is in vier delen ingedeeld. Dit boek is verdeeld in vier delen. La Bolivie est appelée "Wuliwiya" en quechua. Bolivia wordt "Buliwya" genoemd in het Quechua. Bolivia heet "Wuliwiya" in Quechua. Ils sont seuls. Zij zijn alleen. Ze zijn alleen. Celui qui ne vit que pour lui est mort aux yeux des autres. Hij die alleen voor zichzelf leeft, is dood voor anderen. Hij die alleen voor hem leeft, is gestorven in de ogen van anderen. Est-ce qu'Arnold Schwarzenegger est encore capable de parler allemand ? Kan Arnold Schwarzenegger nog steeds Duits praten? Kan Arnold Schwarzenegger nog steeds Duits spreken? Vérifiez votre réponse avec la sienne. Vergelijk uw antwoord met het zijne. Controleer uw antwoord met het zijne. Nous nous parlons. Wij spreken met elkaar. We praten met elkaar. Je n'aime pas cet appareil photo. Ik hou niet van die camera. Ik hou niet van die camera. J'aime les tortues. Ik hou van schildpadden. Ik hou van schildpadden. Qu'est-ce que ça produira ? Wat zal dat bereiken? Wat zal dat opleveren? Dieu merci. Godzijdank. Godzijdank. Merci pour votre présence! Hartelijk bedankt voor het komen. Dank u voor uw aanwezigheid! Le lait se gela et devint solide. De melk bevroor en werd vast. De melk bevroor en werd stevig. Parler français est un facteur certain de vous faire perdre les élections aux USA. Frans praten is een zeker middel om de verkiezingen in de VS te verliezen. Frans spreken is een belangrijke factor om de verkiezingen in de VS te verliezen. Où sont les filles ? Waar zijn de meisjes? Waar zijn de meisjes? Ça n'est pas vraiment arrivé. Dat is niet echt gebeurd. Dat is niet echt gebeurd. Où travaille Marika maintenant ? Waar werkt Marika nu? Waar werkt Marika nu? Vous vous amusez bien ? Amuseren jullie je? Heb je het naar je zin? Je parle un peu japonais. Ik spreek een beetje Japans. Ik spreek een beetje Japans. Le savoir c’est une chose, le faire c’en est une autre. Weten is één ding, het ook doen is heel wat anders. Kennis is één ding, dat is iets anders. As-tu un petit ami ? Heb je een vaste vriend? Heb je een vriendje? Je ne dis rien d'autre que la pure vérité. Ik zeg u niets anders dan de zuivere waarheid. Ik zeg niets anders dan de waarheid. Comment vas-tu ? As-tu fait bon voyage ? Hoe gaat het met je? Heb je een goede reis gehad? Hoe gaat het met je, heb je een goede reis gehad? Le Japon est appelé "Nippon" en japonais. Japan heet "Nippon" in het Japans. Japan heet "Nippon" in het Japans. Peut-être que ce n'était pas si évident. Misschien was het niet zo evident. Misschien was het niet zo duidelijk. Parbleu ! Hemeltje! Ik weet het niet. Elles ont campé sur la plage. Ze kampeerden op het strand. Ze kampeerden op het strand. Je suis fatigué d'écrire. Ik ben moe van het schrijven. Ik ben het zat om te schrijven. Elle chante les dernières chansons populaires. Ze zingt de nieuwste popliedjes. Ze zingt de laatste volksliedjes. Je vis ce que tu avais fait. Ik zag wat je had gedaan. Ik zie wat je gedaan hebt. On mange des œufs. We eten eieren. We eten eieren. Me connais-tu ? Ken je me? Ken je mij? Le son de la radio est un peu fort. De radio staat een beetje hard. Het geluid van de radio is een beetje hard. Je pensais que nous prendrions le petit-déjeuner ensemble. Ik dacht dat we samen zouden ontbijten. Ik dacht dat we samen zouden ontbijten. Tom n'était pas un bon témoin. Tom was geen goede getuige. Tom was geen goede getuige. Peut-être as-tu raison. Misschien heb je gelijk. Misschien heb je gelijk. Il y a une réponse à tout. Op alles is een antwoord. Er is een antwoord op alles. Là où il y a une volonté, il y a un chemin. Waar een wil is, is een weg. Waar een wil is, is er een weg. Ce livre est destiné aux étudiants dont le japonais n'est pas la langue maternelle. Dit boek is bedoeld voor leerlingen die de Japanse taal niet als moedertaal hebben. Dit boek is bedoeld voor studenten van wie het Japans niet de moedertaal is. Je veux un lecteur MP3 ! Ik wil een mp3-speler. Ik wil een MP3-speler. J'ai besoin de vous. Ik heb u nodig. Ik heb je nodig. Tu viens me prendre? Kom je me ophalen? Kom je me halen? Est-ce qu'elle sait ? Weet ze? Weet ze het? Il est décédé hier. Hij is gisteren overleden. Hij is gisteren overleden. Tes crayons doivent être aiguisés. Jouw potloden moeten geslepen worden. Je potloden moeten scherp zijn. Aussitôt gagné, aussitôt dépensé. Zo gewonnen, zo geronnen. Zodra je gewonnen hebt, geef je het meteen uit. J'aurai trente ans la semaine prochaine. Volgende week word ik dertig jaar. Volgende week word ik 30. Si je devais tout recommencer, je ne changerais rien. Als ik alles opnieuw moest beginnen, zou ik niets veranderen. Als ik opnieuw zou beginnen, zou ik niets veranderen. J'ai visité le Canada il y a longtemps. Ik heb Canada lang geleden bezocht. Ik heb Canada lang geleden bezocht. « Où va Tom ? » – « À Munich. » "Waar gaat Tom naartoe?" - "Naar München." "Waar gaat Tom heen?" – "In München." Attention au chien ! Pas op de hond! Pas op voor de hond. Mon père a acheté une voiture neuve. Mijn vader heeft een nieuwe auto gekocht. Mijn vader kocht een nieuwe auto. Le scooter ne démarre pas. De scooter start niet. De scooter start niet. M. Johnson, le président du club, viendra bientôt. De heer Johnson, voorzitter van de club, zal spoedig komen. Mr Johnson, de voorzitter van de club, komt zo. Je trébuchais. Ik struikelde. Ik struikelde. Vous avez notre permission pour inclure notre logiciel à condition de nous fournir une copie du produit final. U hebt onze toestemming om onze software toe te voegen, op voorwaarde dat u ons een kopie van het eindproduct bezorgt. U heeft onze toestemming om onze software op te nemen op voorwaarde dat u ons een kopie van het eindproduct bezorgt. Cette leçon est annulée demain. Deze les gaat morgen niet door. Die les gaat morgen niet door. Je suis désolé. Je retire ce que j'ai dit. Sorry. Ik neem mijn woorden terug. Het spijt me, ik neem het terug. L'habit fait l'homme. Kleren maken de man. Het kleed maakt de man. Bien sûr, pourquoi pas ? Tuurlijk, waarom niet? Natuurlijk, waarom niet? As-tu vaincu ? Heb je gewonnen? Heb je gewonnen? C'est mon dernier mot. Dat is mijn laatste woord. Dat is mijn laatste woord. Je t'aime, mon cœur. Ik hou van jou, schatje. Ik hou van je, lieverd. C'est la fille que tu voulais voir. Dit is het meisje dat je wilde zien. Dat is het meisje dat je wilde zien. Rendez-la ! Geef het terug! Geef terug. Waou ! C'est pas cher ! Wow! Dat is goedkoop! Dat is goedkoop. On peut trouver un dictionnaire d'espéranto vers et depuis une quantité énorme de langues nationales. Men kan zich een woordenboek aanschaffen van Esperanto naar en uit enorm veel nationale talen. Er is een Esperanto woordenboek te vinden van en naar een enorme hoeveelheid nationale talen. Oui, je resterai probablement à la maison. Ja, ik zal waarschijnlijk thuis blijven. Ja, ik blijf waarschijnlijk thuis. J'aime la musique et plus particulièrement la musique classique. Ik hou van muziek, meer bepaald van klassieke muziek. Ik hou van muziek en vooral van klassieke muziek. 3 au cube vaut 27. Drie tot de derde macht is zevenentwintig. Drie in de kubus is 27. Vous ne devez pas répondre à ces questions. U moet die vragen niet beantwoorden. Je hoeft die vragen niet te beantwoorden. Sais-tu comment ceci s'appelle ? Weet jij hoe dit genoemd wordt? Weet je hoe dit heet? J'aime beaucoup le turc. Ik hou veel van Turks. Ik hou heel veel van Turks. En rentrant à la maison, je m'arrêterai à la poste. Onderweg naar huis ga ik even langs het postkantoor. Als ik thuiskom, stop ik bij het postkantoor. Surprise ! Verrassing! Verrassing. Désolée, je ne pense pas que j'vais pouvoir. Het spijt me, ik denk niet dat ik zal kunnen. Sorry, ik denk niet dat ik dat kan. Je peux le voir dans tes yeux. Ik kan het in je ogen zien. Ik zie het in je ogen. Pourquoi les gens se suicident-ils ? Waarom plegen mensen zelfmoord? Waarom plegen mensen zelfmoord? C'est du bon vin. Het is goede wijn. Dat is goede wijn. Je suis rancunier. Ik koester wrok. Ik heb wrok. J'ai le sentiment que quelqu'un nous regarde. Ik heb het gevoel dat iemand ons aan het observeren is. Ik heb het gevoel dat er iemand naar ons kijkt. Tom toussa à nouveau. Tom hoestte nogmaals. Tom hoest weer. Est-ce là son parapluie ? Is dat zijn paraplu? Is dat zijn paraplu? J'ai la peau sèche. Ik heb een droge huid. Ik heb een droge huid. Une éponge absorbe l'eau. Een spons neemt water op. Een spons absorbeert water. Papa prend un bain. Papa is aan het baden. Papa neemt een bad. Tout le monde dit que la nourriture dans ce restaurant est très bonne. Iedereen zegt dat het eten in dit restaurant erg goed is. Iedereen zegt dat het eten in dit restaurant erg goed is. Il laissa éclater sa colère. Hij barstte in woede uit. Hij liet zijn woede uitbarsten. Ne ferme pas la porte. Sluit de deur niet. Doe de deur niet dicht. Tom allumait des bougies dans sa chambre. Tom stak kaarsen aan in zijn kamer. Tom stak kaarsen aan in zijn kamer. Je n'ai rien à faire aujourd'hui. Ik heb vandaag niets te doen. Ik heb vandaag niets te doen. Qu'y mettrez-vous ? Wat gaat u erin zetten? Wat ga je er in doen? Je me réjouis vraiment que tu sois ici. Ik ben echt blij dat je hier bent. Ik ben zo blij dat je hier bent. Tom atterrissait. Tom was aan het landen. Tom landde. Nous l'avons ! We hebben hem! We hebben hem. Vous êtes bons en ski ? Zijn jullie goed in skiën? Zijn jullie goed in skiën? Tom se promène par tous les temps. Tom maakt elke dag een wandeling, weer of geen weer. Tom wandelt door alle weersomstandigheden. L'atmosphère de cet endroit est mystérieuse. Die plaats heeft een mysterieuse sfeer. De sfeer van deze plek is mysterieus. Au début, j'ai préféré l'écouter en silence. In het begin verkoos ik zwijgend naar haar te luisteren. In het begin luisterde ik liever stil naar hem. La rue est maintenant dégagée de la neige. De straat is nu sneeuwvrij. De straat is nu vrij van sneeuw. Je souhaiterais être jeune. Ik zou graag jong zijn. Ik wou dat ik jong was. Prenez les miens. Neem de mijne. Neem de mijne. C'est un revenu approprié pour les besoins de tous. Dat is een gepast inkomen voor ieders behoefte. Het is een goed inkomen voor iedereen. Je n'ai pas le temps maintenant. Ik heb nu geen tijd. Ik heb nu geen tijd. Elle tomba à terre et se brisa la jambe gauche. Ze viel naar beneden en brak haar linkerbeen. Ze viel op de grond en brak haar linkerbeen. Que feraient-ils sans nous ? Wat zouden zij zonder ons doen? Wat zouden ze zonder ons doen? Pourquoi tant de haine ? Waarom zoveel haat? Waarom zo'n haat? J'ai 19 ans. Ik ben 19 jaar. Ik ben 19. Quelles sont les cinq premières lettres de votre adresse électronique ? Welke zijn de vijf eerste letters van uw e-postadres? Wat zijn de eerste vijf letters van uw e-mailadres? Il est blond. Hij is blond. Hij is blond. Les tiroirs sont vides. De lades zijn leeg. De lades zijn leeg. Regarde ! Deux garçons se battent. Kijk! Twee jongens zijn aan het vechten. Kijk, twee jongens vechten. C'est une histoire de fous. Dat is een ongeloofwaardig verhaal. Het is een gekke zaak. Il déteste les araignées. Hij haat spinnen. Hij haat spinnen. "Un chat ?" demanda le vieil homme. "Een kat?" vroeg de oude man. "Een kat?" vroeg de oude man. Aujourd'hui, c'est jeudi. Vandaag is het donderdag. Vandaag is het donderdag. Je vous écoute. Zegt u het maar. Zeg het maar. Elle est fière de sa fille. Ze is trots op haar dochter. Ze is trots op haar dochter. Restes-y. Blijf weg. Blijf daar. Chaque État ne disposait que d'une voix. Elke staat had slechts één stem. Elke staat had slechts één stem. Quel âge a ton père ? Hoe oud is je vader? Hoe oud is je vader? Laisse-moi partir ! Laat me gaan! Laat me gaan. As-tu dormi ? Heb je geslapen? Heb je geslapen? Elle m'accompagna au piano. Ze begeleidde mij op de piano. Ze ging met me mee naar de piano. Vous travaillez pour quel journal ? Voor welke krant werkt u? Voor welke krant werk je? Marie était au ciel. Maria was in de hemel. Maria was in de hemel. Appelle-moi demain à neuf heures. Bel mij morgen om 9 uur. Bel me morgen om negen uur. Le problème est que l'énergie solaire est trop chère. Het probleem is, dat zonne-energie te duur is. Het probleem is dat zonne-energie te duur is. Je ne connais personne ici. Hier ken ik niemand. Ik ken hier niemand. Il pâlit en entendant la nouvelle. Hij trok wit weg toen hij het nieuws hoorde. Hij verbleekte toen hij het nieuws hoorde. Si je venais à mourir, qui s'occuperait de mes enfants ? Als ik zou overlijden, wie zou er dan voor mijn kinderen zorgen? Als ik dood zou gaan, wie zou dan voor mijn kinderen zorgen? Continue ! Schiet op. Ga door. Je te ferai visiter la ville. Ik zal je de stad laten zien. Ik zal je de stad laten zien. Tu as plus d'énergie que moi. Jij hebt meer energie dan ik. Je hebt meer energie dan ik. Je sais qu'elle est belle. Ik weet dat ze mooi is. Ik weet dat ze mooi is. Mon rêve est de devenir médecin. Ik droom ervan dokter te worden. Mijn droom is om dokter te worden. Cette belle maison est trop chère pour qu'on l'achète. Dit mooi huis is zo duur dat wij kunnen het niet kopen. Dit mooie huis is te duur om te kopen. Je lave mes chaussettes. Ik was mijn sokken. Ik was m'n sokken. Je resterai chez toi, jusqu'à ce que Tom vienne. Ik blijf bij je thuis totdat Tom aankomt. Ik blijf bij jou tot Tom komt. La cérémonie débuta par son discours. De ceremonie begon met zijn toespraak. De ceremonie begon met zijn toespraak. La porte avait été verrouillée de l'extérieur. De deur was van buitenaf gesloten. De deur was van buiten afgesloten. Je n'ai pas encore pris le petit déjeuner. Ik heb nog niet ontbeten. Ik heb nog niet ontbeten. Je ne peux pas le croire ! Dat kan ik niet geloven! Ik kan het niet geloven. Un chien sauta dans le fauteuil et y resta assis sans bouger durant cinq minutes. Een hond sprong in de stoel en bleef daar vijf minuten onbeweeglijk zitten. Een hond sprong in de stoel en zat daar vijf minuten stil. Pardon ! Est-ce que je peux ouvrir la fenêtre ? Excuseer, mag ik het venster opendoen? Sorry, mag ik het raam opendoen? Il me faut parler à quelqu'un. Ik moet met iemand praten. Ik moet met iemand praten. J'utilise des panneaux solaires. Ik gebruik zonnepanelen. Ik gebruik zonnepanelen. Je lui ai demandé où je pourrais garer ma voiture. Ik vroeg hem waar ik mijn auto kon parkeren. Ik vroeg hem waar ik mijn auto kon parkeren. À l'aide ! Il a pris mon sac ! Hulp! Hij heeft mijn tas afgenomen! Hij heeft m'n tas gepakt. Nous voici ! Hier zijn we dan. Daar zijn we. Elles adoptèrent l'orpheline. Zij adopteerden de wees. Ze adopteerden de wees. C'est arrivé la nuit d'Halloween. Het gebeurde op halloweenavond. Het gebeurde op de avond van Halloween. J'ai oublié votre numéro de téléphone. Ik ben uw telefoonnummer vergeten. Ik ben je telefoonnummer vergeten. Suivez-nous ! Volg ons! Volg ons. Volontiers, pourquoi pas ? Tuurlijk, waarom niet? Graag, waarom niet? Tout est illusion. Alles is illusie. Alles is een illusie. Il se peut qu'il ne connaissait pas la formule. Het kan zijn dat hij de formule niet kende. Misschien kende hij de formule niet. J'admire ton courage. Ik bewonder je moed. Ik bewonder je moed. C'est bien, que vous soyez venu ! Fijn dat u bent gekomen! Fijn dat je er bent. Tom a perdu son portefeuille. Tom is zijn portemonnee kwijt. Tom is z'n portemonnee kwijt. La vie de Mozart fut très courte. Het leven van Mozart was heel kort. Mozart's leven was heel kort. Échangez. Wissel. Omruilen. De rien. Graag gedaan. Graag gedaan. J'entendis un bruit dans la chambre à coucher. Ik hoorde een geluid in de slaapkamer. Ik hoorde een geluid in de slaapkamer. Je suis fier de mon frère. Ik ben fier op mijn broer. Ik ben trots op mijn broer. Pour se cacher de la police, Dima passa la nuit dans une benne à ordure. Om zich voor de politie te verstoppen, bracht Dima de nacht door in een vuilcontainer. Om zich voor de politie te verbergen, bracht Dima de nacht door in een vuilnisbelt. Je bois du lait. Ik drink melk. Ik drink melk. As-tu la certitude de vouloir ceci ? Ben je zeker dat je dat wil? Weet je zeker dat je dit wilt? Il a quelques notions de grec. Hij spreekt een mondje Grieks. Hij heeft een paar Griekse begrippen. Il est tard, je dois partir. Het is laat, ik moet gaan. Het is laat, ik moet gaan. Il n'a rien fait de mal. Hij heeft niets slechts gedaan. Hij heeft niets verkeerds gedaan. Peut-être devrais-tu éteindre la télévision et faire quelque chose d'autre. Misschien moet je de tv uitzetten en iets anders gaan doen. Misschien moet je de tv uitzetten en iets anders doen. Restez à l'écart. Blijf weg. Blijf uit de buurt. Il a deux voitures. Hij heeft twee auto's. Hij heeft twee auto's. Vous êtes un enfant bizarre. U bent een vreemd kind. Je bent een raar kind. Restez confinés chez vous ! Blijf in uw kot! Blijf thuis. Il a dit oui. Hij zei ja. Hij zei ja. Bien que fatiguée, j'ai fait ce que j'ai pu. Hoewel ik moe was, heb ik gedaan wat ik kon. Hoewel ik moe was, deed ik wat ik kon. Il a dit qu'il avait faim, puis il a ajouté qu'il avait également soif. Hij zei dat hij honger had en voegde daaraan toe dat hij ook dorst had. Hij zei dat hij honger had en toen zei hij dat hij ook dorst had. Elle est aussi jolie que sa sœur. Zij is zo schattig als haar zuster. Ze is net zo mooi als haar zus. Sois généreuse ! Wees genereus! Wees gul. Tu es malade. Je bent ziek! Je bent ziek. On n'entendait pas un son dans la salle de concert. Je kon een speld horen vallen in de concertzaal. We hoorden geen geluid in de concertzaal. Peux-tu te faire comprendre en français ? Kan jij je verstaanbaar maken in het Frans? Kun je je verstaan in het Frans? Raconte-moi, je suis tout ouïe. Vertel het me. Ik ben een en al oor. Vertel me eens, ik ben een en al oor. Elle vit avec lui. Ze woont bij hem. Ze woont bij hem. Il parlait allemand avec moi. Hij sprak Duits met me. Hij sprak Duits met mij. Crétin ! Idioot! Idioot. Thomas et Marie font de l'auto-stop. Tom en Maria zijn aan het liften. Thomas en Marie zijn aan het liften. J'étais humilié. Ik werd vernederd. Ik was vernederd. Je vais bien, merci. Ik ben in orde, dank je. Ik ben in orde, dank je. Je vois Dana. Ik zie Dana. Ik zie Dana. Je ne comprends pas pourquoi c'est si important pour toi. Ik begrijp niet waarom het voor jou zo belangrijk is. Ik begrijp niet waarom dit zo belangrijk voor je is. As-tu une photo ? Heb je een foto? Heb je een foto? Tout le monde sait bien qu'il la trouve mignonne et elle lui. Iedereen weet toch dat hij haar leuk vindt en zij hem. Iedereen weet dat hij haar leuk vindt en zij hem. Haha ! La fille ne pouvait pas se retenir ! Hihi! Het meisje kon zich niet inhouden! Het meisje kon zich niet inhouden. Appelle ta mère ! Roep je moeder! Bel je moeder. Les mots peuvent être transparents ou opaques. Woorden kunnen doorzichtig of ondoorzichtig zijn. Woorden kunnen transparant of ondoorzichtig zijn. D'une façon générale, le climat est doux ici. Over het algemeen in het klimaat hier zacht. In het algemeen is het klimaat hier zacht. Nous avons une bonne nouvelle. Wij hebben goed nieuws. We hebben goed nieuws. Je préfère ne pas manger de la viande puisque je suis végétarien. Ik eet liever geen vlees want ik ben vegetariër. Ik eet liever geen vlees omdat ik vegetariër ben. Le sentier de la vertu est très étroit, et le chemin du vice est large et spacieux. Het pad van de deugd is erg smal, en de weg van de ondeugd breed en ruim. Het pad van deugd is zeer smal, en het pad van ondeugd is breed en ruim. Qu'est-ce que tu es grand ! Wat ben je groot! Wat ben je groot. Veux-tu encore un café ? Wil je nog een kop koffie drinken? Wil je nog een kop koffie? Le pain est brun. Het brood is bruin. Het brood is bruin. C'est encore trop tôt pour parler de ça. Het is nog te vroeg om daarover te spreken. Het is nog te vroeg om erover te praten. Reprenons là où nous en sommes restés hier. Laten we verdergaan waar we gisteren waren gebleven. Laten we terug gaan naar waar we gisteren gebleven zijn. Je me sens perdu. Ik voel me verloren. Ik voel me verloren. Banco ! Ik doe mee! Banco! Ma petite copine était en train de pleurer. Mijn vriendin was aan het huilen. M'n vriendin was aan het huilen. Il annula le voyage. Hij cancelde de reis. Hij annuleerde de reis. Tom est agaçant. Tom is irritant. Tom is irritant. Combien en veut-il ? Hoeveel wil hij ervan? Hoeveel wil hij er? Je meurs. Ik ben aan het sterven. Ik ga dood. Nous attendrons. We wachten wel. We wachten wel. Je suis pratiquement persuadée que Tom ne t'aidera pas à le faire. Ik ben vrij zeker, dat Tom jou niet zou helpen om dat te doen. Ik ben er vrij zeker van dat Tom je daar niet mee zal helpen. À qui sont ces livres ? Van wie zijn die boeken? Van wie zijn die boeken? Est-ce que tout le monde écoutait ? Luisterde iedereen? Luisterde iedereen? Est-ce vrai que tu vas aller étudier à Londres ? Is het waar dat je in Londen gaat studeren? Is het waar dat je gaat studeren in Londen? Oui, pourquoi pas ? Ja, waarom niet? Ja, waarom niet? J'ai décidé de lui raconter que je l'aimais. Ik heb besloten haar te zeggen dat ik van haar hou. Ik besloot haar te vertellen dat ik van haar hield. C'était vraiment sympathique de te revoir. Het was erg leuk je weer eens gezien te hebben. Het was leuk je weer te zien. On ne sait même pas ci c'est vrai. We weten niet eens of het waar is. We weten niet eens dat dit waar is. L'or est plus lourd que l'argent. Goud is zwaarder dan zilver. Goud is zwaarder dan zilver. Pourquoi es-tu à la maison ? Waarom ben je thuis? Waarom ben je thuis? C'est le Chopin de notre époque. Hij is de Chopin van onze tijd. Het is de Chopin van onze tijd. Le vin, c'est de la poésie en bouteille. Wijn is gebottelde poëzie. Wijn is poëzie in flessen. Vous ne serez jamais seul. U zult nooit alleen zijn. Je zult nooit alleen zijn. Compris. Begrepen. Begrepen. Tom a besoin d'une ordonnance. Tom heeft een voorschrift nodig. Tom heeft een recept nodig. Peux-tu battre ça ? Kun je dit verslaan? Kun je dat verslaan? La ville se situe à deux miles de la côte. De stad ligt twee mijl van de kust. De stad ligt op twee mijl van de kust. « As-tu fini ? » « Au contraire, je n'ai même pas encore commencé. » "Ben je klaar?" "Integendeel, ik ben nog niet eens begonnen." "Ben je klaar?" "In tegendeel, ik ben nog niet eens begonnen." Soyez satisfaite ! Wees blij! Wees tevreden! Jim vient à la fête lui aussi. Jim komt ook naar het feest. Jim komt ook naar het feest. Il y en a une bouteille dans le réfrigérateur. Er staat een fles van in de koelkast. Er ligt een fles in de koelkast. Marie a jeté les vêtements de son petit ami dans le feu. Maria heeft de kleren van haar vriendje in het vuur gegooid. Marie gooide de kleren van haar vriendje in het vuur. Champagne ! Champagne! Champagne. Petit emmerdeur ! Nijdige klier! Klootzak. Les larmes sont le sang de l'âme. Tranen zijn het bloed van de ziel. Tranen zijn het bloed van de ziel. Fumer peut nuire aux spermatozoïdes et réduit la fertilité. Roken kan het sperma beschadigen en vermindert de vruchtbaarheid. Roken kan zaadcellen schaden en de vruchtbaarheid verminderen. Les livres sont maintenant accessibles à tout le monde. Boeken liggen nu binnen ieders bereik. Boeken zijn nu voor iedereen toegankelijk. Je me suis bien amusé. Ik heb me goed geamuseerd. Ik had het naar m'n zin. Il était une fois un pauvre homme et une riche femme. Er waren eens een arme man en een rijke vrouw. Er was eens een arme man en een rijke vrouw. En Allemagne du Nord, il y a plus de païens qu'en Allemagne du Sud. In Noord-Duitsland zijn meer heidenen dan in Zuid-Duitsland. In Noord-Duitsland zijn er meer heidenen dan in Zuid-Duitsland. C'est une distance incroyable, n'est-ce pas ? Dat is een ongelofelijke afstand, nietwaar? Het is een ongelooflijke afstand, nietwaar? Il est tard alors éteignez la télé. Het is laat. Zet dus de tv af. Het is laat, dus zet de tv uit. Il est soit fou, soit drogué. Hij is óf gestoord, óf onder invloed. Hij is gek of gedrogeerd. L'arc-en-ciel a sept couleurs. Een regenboog heeft zeven kleuren. De regenboog heeft zeven kleuren. Quel est ta pâte dentifrice préférée ? Wat is jouw favoriete tandpasta? Wat is je favoriete tandpasta? Essayez de vous calmer ! Probeer uzelf te kalmeren! Probeer te kalmeren. Ils marchaient. Ze liepen. Ze liepen. Ce pont a l'air solide. Deze brug lijkt stevig. Deze brug ziet er stevig uit. Dites-moi qui ils sont. Vertel me wie ze zijn. Vertel me wie ze zijn. Tom est plus grand que sa mère. Tom is groter dan zijn moeder. Tom is groter dan zijn moeder. Il mit la clé dans la serrure. Hij stak de sleutel in het slot. Hij stopte de sleutel in het slot. Pouvez-vous me passer le sel, s’il vous plait ? Kunt u mij het zout even aangeven? Mag ik het zout, alsjeblieft? Savez-vous conduire ? Kunt u autorijden? Kun je rijden? Que voudrais-tu qu'on fasse ? Wat wil je dat we doen? Wat wil je dat we doen? Tu as acheté des bougies. Jij hebt kaarsen gekocht. Je hebt kaarsen gekocht. Il ne dit rien, ce qui la mit en colère. Hij zei niets, wat haar boos maakte. Hij zegt niets, wat haar boos maakte. Son histoire était intéressante. Zijn verhaal was interessant. Zijn verhaal was interessant. Ça a été très douloureux. Het was erg pijnlijk. Het was erg pijnlijk. Ce qu'il dit est faux. Wat hij zegt, is fout. Wat hij zegt is niet waar. Ma voiture est vieille. Ik heb een oude auto. Mijn auto is oud. Les deux orthographes sont correctes. De twee schrijfwijzen zijn correct. Beide spellingen zijn correct. Sa voiture est une Ford. Zijn auto is een Ford. Zijn auto is een Ford. Faites-le de cette manière. Doe het op deze manier. Doe het op deze manier. La profession de ses rêves est astronaute. Zijn droomjob is astronaut. Het beroep van zijn dromen is astronaut. Le panier était rempli de fraises. De mand zat tot de rand toe vol met aardbeien. De mand zat vol aardbeien. J'ai eu une discussion sympa avec elle. Ik heb een leuk gesprek gehad met haar. Ik had een leuk gesprek met haar. Tu as l'air effrayé. Je klinkt bang. Je ziet er bang uit. Merci d'être passées. Bedankt dat je gekomen bent. Bedankt voor het langskomen. Ah ! Si j'étais riche, je m'achèterais une maison en Espagne. O, als ik rijk was, kocht ik een huis in Spanje. Als ik rijk was, zou ik een huis kopen in Spanje. Vous êtes tellement impatientes. Jullie zijn zo ongeduldig. Jullie zijn zo ongeduldig. Elle nous a aidées. Zij heeft ons geholpen. Ze heeft ons geholpen. Puis-je changer des yens contre des dollars ici ? Kan ik hier Japanse yen in dollar omwisselen? Kan ik hier yen inruilen voor dollars? Remplace-le. Vervang het. Vervang hem. Le président n'arrive jamais à l'heure. De president komt nooit op tijd. De president komt nooit op tijd. Ils ont le même âge. Ze zijn van dezelfde leeftijd. Ze zijn even oud. Quoi que tu dises, je ferai à ma façon ! Wat gij ook zegt, ik zal het op mijn manier doen! Wat je ook zegt, ik doe het op mijn manier. Que Dieu rase la Reine ! God schere de koningin! Moge God de koningin afscheren. Je ne comprends pas encore que tu veux de moi. Ik begrijp nog steeds niet wat je van me wilt. Ik begrijp nog steeds niet dat je me wilt. Continue à te battre. Blijf vechten. Blijf vechten. J'ai continué à dormir parce que mon alarme n'a pas sonné. Ik ben blijven slapen want mijn wekker ging niet af. Ik bleef slapen omdat mijn alarm niet afging. Je l'ai rencontré dans un bar. Ik heb hem ontmoet in een bar. Ik ontmoette hem in een bar. La voiture de mon père est nouvelle. De auto van mijn vader is nieuw. De auto van m'n vader is nieuw. Merci, c'est tout. Bedankt, dat is alles. Bedankt, dat is alles. Je suis enseignant en français. Ik ben leraar Frans. Ik ben leraar Frans. Tom trouva le problème. Tom heeft het probleem gevonden. Tom vond het probleem. J'aime l'hiver. Ik hou van de winter. Ik hou van de winter. Un milliard d'hommes parlent l'anglais. Een miljard mensen spreken Engels. Een miljard mannen spreken Engels. Mon frère boit du jus. Mijn broer drinkt sap. M'n broer drinkt sap. J'ai décidé de lui dire que je l'aimais. Ik heb besloten hem te zeggen dat ik van haar hou. Ik heb besloten haar te vertellen dat ik van haar hou. Je vais les voir ce soir. Ik zie ze vanavond. Ik ga vanavond naar ze toe. J'ai ri à sa blague. Ik lachte om zijn mop. Ik lachte om zijn grap. Tu es fou ! Ben je gek! Je bent gek. Pourquoi ne me réponds-tu pas ? Waarom antwoord je me niet? Waarom geef je geen antwoord? Je suis marié et j'ai deux enfants. Ik ben getrouwd en heb twee kinderen. Ik ben getrouwd en heb twee kinderen. Cette bague d'or appartenait à ma mère. Die gouden ring behoorde toe aan mijn moeder. Deze gouden ring was van mijn moeder. Je ne veux pas être lamentable, je veux être cool ! ! Ik wil geen stumper zijn, ik wil cool zijn!! Ik wil niet zielig zijn. Ik wil cool zijn. Il vous aime à la folie. Hij houdt zielsveel van u. Hij houdt van je. Puis-je jeter un coup d'œil au menu ? Kan ik het menu even bekijken? Mag ik even naar het menu kijken? Tu n'as pas honte de parler ainsi ? Schaam je je niet om op deze manier te praten? Schaam je je niet om zo te praten? Meurs lentement ! Sterf langzaam! Sterf langzaam. Je n'arrive pas à croire que je sois ici. Ik kan niet geloven dat ik hier ben. Ik kan niet geloven dat ik hier ben. Que veux-tu faire ? Wat wil je doen? Wat wil je doen? Je me rends chaque jour à l'église. Ik ga iedere dag naar de kerk. Ik ga elke dag naar de kerk. " Je partage son avis. " " Moi de même. " "Ik ben het met hem eens." "Ik ook." Ik ben het met hem eens. Il est dangereux de rouler sans casque à moto. Het is gevaarlijk om zonder helm op een motor te rijden. Het is gevaarlijk om zonder motorhelm te rijden. Qu'est-ce que c'est que ce fouillis? Wat is deze warboel? Wat is dat voor rommel? J'ai quelque chose pour toi. Ik heb iets voor je. Ik heb iets voor je. Est-ce que tu m'aimes ? Hou je van me? Hou je van me? Tu es fatigué, et moi aussi. Jij bent moe en ik ook. Jij bent moe en ik ook. Je me suis marié il y a 8 ans. Ik ben acht jaar geleden getrouwd. Ik ben acht jaar geleden getrouwd. Bienvenue chez Tatoeba. Welkom bij Tatoeba. Welkom bij Tatoeba. Vous êtes loin ? Bent u ver weg? Hoe ver is het? La boîte est presque vide. De doos is bijna leeg. De doos is bijna leeg. Tom est mort du cancer. Tom is overleden aan kanker. Tom stierf aan kanker. Elle a essayé de joindre les deux bouts. Ze probeerde de eindjes aan elkaar te knopen. Ze probeerde de eindjes aan elkaar te knopen. Comme d'habitude, il s'est levé tôt et a couru. Zoals gewoonlijk is hij vroeg opgestaan en gaan joggen. Zoals gewoonlijk stond hij vroeg op en rende weg. Je n'ai pas de chat. Ik heb geen kat. Ik heb geen kat. Aujourd'hui nous sommes lundi. Vandaag is het maandag. Vandaag is het maandag. Je les aime. Ik hou van hen. Ik hou van ze. Tout le monde riait. Iedereen lachte. Iedereen lachte. Je ne peux pas me fier à ce qu'elle dit. Ik kan niet vertrouwen op wat ze zegt. Ik kan niet geloven wat ze zegt. La porte ne veut pas s'ouvrir. De deur gaat niet open. De deur wil niet open. Je pense que je me suis cassé le bras. Ik denk dat ik mijn arm gebroken heb. Ik denk dat ik mijn arm gebroken heb. Veux-tu vraiment gagner ? Wil je echt winnen? Wil je echt winnen? Donne-moi de l'eau, s'il te plaît ! Geef me een beetje water, alsjeblieft. Geef me wat water, alsjeblieft. Es-tu sur Facebook ? Zit je op Facebook? Zit je op Facebook? Tu dois immédiatement aller consulter un médecin. Je moet onmiddellijk een arts raadplegen. Je moet onmiddellijk naar een dokter. Vous n'avez pas besoin de venir demain. U moet niet komen morgen. Je hoeft morgen niet te komen. Elle sera jalouse. Ze zal jaloers zijn. Ze zal jaloers zijn. Nous travaillons pour gagner de l'argent. We werken om geld te verdienen. We werken om geld te verdienen. Es-tu d'une autre opinion ? Heb je een andere mening? Ben je het niet met me eens? L'instituteur laissa les garçons rentrer chez eux. De leerkracht liet de jongen naar huis gaan. De onderwijzer liet de jongens naar huis gaan. Tu m'as trahi. Pourquoi ? Je hebt me verraden. Waarom? Je hebt me verraden. Je n'y suis pour rien. Ik heb er niets mee te maken. Ik heb er niets mee te maken. Je t'en prie. Alsjeblieft. Alsjeblieft. Le journal est gratuit. De krant is gratis. De krant is gratis. Elle manquera. Zij zal gemist worden. Ze zal het missen. Merci beaucoup, Docteur. Dank u wel, dokter. Dank u wel, dokter. J'avançais. Ik maakte vorderingen. Ik ging verder. Ça, ce n'est pas un couteau. ÇA c'est un couteau. Dat is geen mes. Dít is een mes. Dit is geen mes, het is een mes. Les chats mangent du pain. Katten eten brood. Katten eten brood. Je ne joue pas au tennis après l'école. Ik speel na school geen tennis. Ik tennis niet na school. Tout ce que Tom avait besoin, c'était du temps. Alles wat Tom nodig had, was tijd. Tom had alleen tijd nodig. Je me sens heureux. Ik ben gelukkig. Ik voel me gelukkig. Ne me quitte pas ! Verlaat me niet! Ga niet bij me weg. Demandez-lui s'il sait parler japonais. Vraag hem eens of hij Japans spreekt. Vraag hem of hij Japans kan spreken. Ces problèmes seront résolus dans un proche avenir. Deze problemen zullen in de nabije toekomst worden opgelost. Deze problemen zullen in de nabije toekomst worden opgelost. Elle écrit constamment des lettres. Ze schrijft constant brieven. Ze schrijft voortdurend brieven. Combien de chats y a-t-il dans cette maison ? Hoeveel katten zijn er in dit huis? Hoeveel katten zijn er in dit huis? Tu n'es pas marié, si ? Je bent niet getrouwd, of wel? Je bent toch niet getrouwd? Occupée comme elle l'était, elle est venue me voir. Bezig als ze was, kwam ze me opzoeken. Ze was druk, dus kwam ze naar me toe. Le ciel est bleu. De hemel is blauw. De lucht is blauw. Bah ! A-t-il vraiment dit ça ? Impossible ! Bah! Heeft hij dat echt gezegd? Onmogelijk! Heeft hij dat echt gezegd? Qui aime bien châtie bien. Men plaagt wie men liefheeft. Die graag straft. Bon sang. Verdomme. Verdomme. Je n'ai rien fait. Ik heb niks gedaan. Ik heb niets gedaan. Le client a toujours raison. De klant heeft altijd gelijk. De klant heeft altijd gelijk. Je resterai à la maison aujourd'hui. Ik blijf vandaag thuis. Ik blijf vandaag thuis. La douleur a en majeure partie disparu. De pijn is voor het grootste deel verdwenen. De pijn is grotendeels verdwenen. Nous avons fait la sourde oreille. We waren Oost-Indisch-doof. We deden alsof we doof waren. Aucune étoile n'était visible dans le ciel. Je kon geen ster aan de hemel zien. Er waren geen sterren zichtbaar in de hemel. Il picole trop. Hij zuipt te veel. Hij drinkt te veel. Vous nous avez aidées. Jullie hielpen ons. Je hebt ons geholpen. La cigarette est autorisée. Roken is toegelaten. Sigaret is toegestaan. Vous avez déjà pris le petit déjeuner ? Heeft u reeds ontbeten? Heb je al ontbijt gehad? Je pense que tu as raison. Je hebt gelijk, denk ik. Ik denk dat je gelijk hebt. Soixante pourcents des hommes adultes japonais boivent régulièrement de l'alcool. Zestig procent van de volwassen Japanse mannen drinken regelmatig alcoholische dranken. Zestig procent van de Japanse volwassen mannen drinkt regelmatig alcohol. Ton frère est très en colère. Je broer is erg boos. Je broer is erg boos. Les jeunes d'aujourd'hui n'écoutent pas les adultes. De jeugd van vandaag luistert niet naar de volwassenen. De jongeren van vandaag luisteren niet naar volwassenen. Le problème, c'est que tu es trop jeune. Het probleem is dat ge te jong zijt. Het probleem is dat je te jong bent. La tempête est dangereuse. De storm is gevaarlijk. De storm is gevaarlijk. Bonjour! Je suis Sepideh. Hallo, ik ben Sepideh. Hallo, ik ben Sepideh. Quoi de plus ? Wat nog? Wat nog meer? Elles avaient peur du gros chien. Ze hadden schrik van de grote hond. Ze waren bang voor de grote hond. Nous importons le thé d'Inde. We importeren thee uit India. We importeren thee uit India. Le changement est la seule constante. Verandering is de enige constante. Verandering is de enige constante. Allez ! Tu peux le faire ! Vooruit! Gij kunt dat! Kom op, je kunt het. Je serai de retour dans deux heures. Ik ben binnen twee uur terug. Ik ben over twee uur terug. Notre école a été réduite en cendres. Onze school werd tot as gereduceerd. Onze school is in de as gelegd. Quel est ton animal préféré? Wat is uw lievelingsdier? Wat is je lievelingsdier? Tom tripla son investissement en six mois. Tom verdriedubbelde zijn investering in zes maanden. Tom heeft zijn investering in zes maanden verdrievoudigd. Je ne mange plus de riz. Ik eet geen rijst meer. Ik eet geen rijst meer. Tom achète et vend des voitures. Tom koopt en verkoopt auto's. Tom koopt en verkoopt auto's. La maison que j'ai achetée est assez loin du centre-ville. Het huis dat ik gekocht heb ligt ver van het centrum. Het huis dat ik kocht is ver weg van het centrum. Il a à peu près le même âge que toi. Hij is ongeveer even oud als jij. Hij is ongeveer even oud als jij. Tu me manques vraiment beaucoup. Ik mis je erg veel. Ik mis je echt heel erg. Les pommes sont riches en vitamines. Appelen zitten vol vitamines. Appels zijn rijk aan vitaminen. Mes parents n'arrêtent pas de se disputer sur des choses stupides. C'est tellement énervant ! Mijn ouders houden niet op met bekvechten over stomme dingen. Het is zo irritant! M'n ouders hebben altijd ruzie over stomme dingen. Tom aime les rousses. Tom houdt van roodharigen. Tom houdt van roodharigen. Je parade. Ik paradeer. Ik parade. On devrait beaucoup lire tandis qu'on est jeune. Terwijl men jong is, zou men veel moeten lezen. We zouden veel moeten lezen als we jong zijn. As-tu fumé ? Heb je gerookt? Heb je gerookt? Qui est libre ? Wie is er vrij? Wie is er vrij? Je suis originaire de Saitama. Ik kom oorspronkelijk uit Saitama. Ik kom uit Saitama. Ce n'est rien de grave. Het is niets ernstigs. Het is niets ernstigs. Je pense que j'ai une tendinite. Ik denk dat ik een peesontsteking heb. Ik denk dat ik peesontsteking heb. Les araignées aiment tisser des toiles. Spinnen maken graag spinnenwebben. Spinnen weven graag doeken. Donnez-moi quelque chose à boire. Geeft u me iets te drinken. Geef me iets te drinken. Trop tard. Te laat. Te laat. Tom et Marie visitèrent la Scandinavie. Tom en Maria bezochten Scandinavië. Tom en Maria bezochten Scandinavië. Il se défit de sa veste. Hij legde zijn mantel af. Hij daagt z'n jas uit. Ils travaillent encore. Ze werken nog steeds. Ze werken nog steeds. Viens ! Kom mee! Kom op. Quelle est votre émission de télé préférée ? Wat is uw favoriete tv-programma? Wat is je favoriete tv-programma? Je n'aime pas ton prénom. Ik vind je voornaam niet leuk. Ik vind je naam niet leuk. L'eau est froide. Het water is koud. Het water is koud. Son vélo a déraillé. Zijn ketting is eraf. Z'n fiets is uit de hand gelopen. Je bégayais. Ik stotterde. Ik was aan het stotteren. C'est sa maison. Dat is zijn huis. Het is zijn huis. Dites-moi comment. Zeg me hoe. Vertel me hoe. Combien de lettres y a-t-il dans l'alphabet anglais ? Hoeveel letters telt het Engelse alfabet? Hoeveel letters staan er in het Engelse alfabet? Est-ce la seule solution ? Is dit de enige oplossing? Is dat de enige manier? Nous discutions de ce qui est à faire. We discussieerden over wat er te doen was. We hadden het net over wat we moesten doen. Beethoven alla au piano, s'assit et commença à jouer. Beethoven ging naar de piano, zette zich, en begon te spelen. Beethoven ging naar de piano, ging zitten en begon te spelen. Il a conçu la voiture. Hij ontwierp de auto. Hij heeft de auto ontworpen. Tom a vécu là-bas. Tom woonde daar. Tom woonde daar. Personne ne saura où tu as acheté tes vêtements. Niemand zal weten waar je je kleren hebt gekocht. Niemand zal weten waar je je kleren hebt gekocht. Si tu ne veux pas mettre de crème solaire c'est ton problème, mais ne viens pas te plaindre quand t'auras des coups de soleil. Als je geen zonnebrandcrème wilt opdoen, is dat jouw probleem, maar kom niet klagen als je zonnebrand krijgt. Als je geen zonnebrand wilt aanbrengen, is dat jouw probleem, maar kom niet klagen als je verbrand bent. C'est trop cher. Dat is te duur. Het is te duur. Il n'est pas toujours en retard. Hij komt niet altijd te laat. Hij is niet altijd te laat. Veuillez tirer sur la corde. Trek aan de koord, alstublieft. Trek aan het touw. Tout le monde ne peut pas réaliser les rêves de sa jeunesse. Niet iedereen kan zijn jeugddromen verwezenlijken. Niet iedereen kan de dromen van zijn jeugd waarmaken. Il répara le filet. Hij repareerde het net. Hij repareerde het net. Normalement, c'est une lève-tôt. Normaal gesproken is ze vroeg wakker. Normaal is het vroeg op. Les humains n'ont jamais été faits pour vivre éternellement. Het was nooit de bedoeling dat mensen eeuwig zouden leven. Mensen zijn nooit gemaakt om eeuwig te leven. Abrégeons ! Laten we er niet om heen draaien! Laten we het kort houden. Elle et moi disposons à peu près du même nombre de timbres. Zij en ik hebben ongeveer hetzelfde aantal stempels. Zij en ik hebben ongeveer hetzelfde aantal postzegels. La faim nous étreint. We zijn ten prooi aan de honger. De honger omhelst ons. Tu parles allemand ? Spreek je Duits? Spreek je Duits? J'ai peur du noir. Ik ben bang voor het donker. Ik ben bang in het donker. C'est plus une connaissance qu'une amie. Zij is eerder een kennis dan een vriendin. Ze is meer een kennis dan een vriendin. Pourrais-je vous voir ce soir ? Zou ik u vanavond kunnen zien? Kan ik je vanavond zien? J'ai facilement trouvé son bureau. Ik heb gemakkelijk zijn kantoor gevonden. Ik heb z'n kantoor makkelijk gevonden. Je suis Tom. Ik ben Tom. Ik ben Tom. Nous attendrons. We zullen wachten. We wachten wel. Anne a un faible pour le chocolat. Ann heeft een zwak voor chocolade. Anne heeft een zwak voor chocolade. Pourquoi ne remerciez-vous pas un peu votre conjointe ? Waarom bedankt ge uw vrouw niet een beetje? Waarom bedank je je partner niet een beetje? Il parle anglais et français. Hij spreekt Engels en Frans. Hij spreekt Engels en Frans. Dis-le en hongrois ! Zeg het in het Hongaars! Zeg het in het Hongaars. Ce pain est délicieux. Dit brood is heerlijk. Dit brood is heerlijk. Je vais à la montagne. Ik ga naar de berg. Ik ga naar de bergen. Vous êtes vraiment fous. Jullie zijn echt gek. Jullie zijn echt gek. Une telle méthode est surannée. Een dergelijke methode is verouderd. Een dergelijke methode is overjaar. Mon père est mort d'un cancer des poumons. Mijn vader stierf aan longkanker. Mijn vader stierf aan longkanker. Il est allé skier. Hij ging skiën. Hij ging skiën. Je ne connais rien au cricket. Ik weet helemaal niets van cricket. Ik weet niets van cricket. Il a peur des serpents. Hij heeft angst voor slangen. Hij is bang voor slangen. J'ai toujours préféré les personnages mystérieux. Ik heb altijd meer van mysterieuze personages gehouden. Ik heb altijd de voorkeur gegeven aan mysterieuze personages. Nous sommes secourus. Wij worden geholpen. We zijn gered. Allume les bougies ! Steek de kaarsen aan. Doe de kaarsen aan. Tom n'osait pas regarder Marie en face. Tom durfde Maria niet aan te kijken. Tom durfde niet naar Marie te kijken. L'arbre est vert. De boom is groen. De boom is groen. Mon sac est trop vieux. Je dois en acheter un neuf. Mijn tas is te oud. Ik moet een nieuwe kopen. Mijn tas is te oud, ik moet een nieuwe kopen. J'ai envie de manger à l'extérieur, ce soir. Ik heb zin in uit eten vanavond. Ik wil vanavond buiten eten. Vendues ! Verkocht! Verkocht. Êtes-vous fatiguée ? Bent u moe? Ben je moe? Est-ce qu'il y a une auberge de jeunesse près d'ici ? Is er een jeugdherberg hier in de omgeving? Is er een jeugdherberg in de buurt? Vous a-t-il touchée ? Heeft hij u aangeraakt? Heeft hij je aangeraakt? C'est un homme d'action. Hij is een man van daden. Hij is een man van actie. Vous savez danser, n'est-ce pas ? Ge kunt toch dansen, ja? Je kunt dansen, hè? Tu entendais. Je hoorde. Je hoorde het. Tom suit un régime végétalien strict. Tom volgt een strikt veganistisch dieet. Tom heeft een streng veganistisch dieet. D'une certaine manière, j'en doute. Op een of andere manier betwijfel ik het. In zekere zin betwijfel ik dat. À compter du 1er mai 2019, une nouvelle ère commencera au Japon à la suite de l'abdication de l'empereur Heisei en faveur de son fils. Vanaf 1 mei 2019 zal er in Japan een nieuwe tijdrekening beginnen ten gevolge van het aftreden van de Heisei-keizer ten gunste van zijn zoon. Met ingang van 1 mei 2019 zal in Japan een nieuw tijdperk beginnen na de abdicatie van keizer Heisei ten gunste van zijn zoon. Si l'on s'en donne la peine, on peut accomplir n'importe quoi. Als je maar probeert, dan kan je alles bereiken. Als je er moeite voor doet, kun je alles doen. Nous sommes les nouveaux propriétaires. Wij zijn de nieuwe eigenaars. Wij zijn de nieuwe eigenaars. La semaine dernière j'ai mangé de la pizza tous les jours. Vorige week at ik elke dag pizza. Vorige week at ik elke dag pizza. Quelle est la capitale des États-Unis ? Wat is de hoofdstad van de Verenigde Staten? Wat is de hoofdstad van de Verenigde Staten? Tom ne savait même pas qui c'était. Tom wist niet eens wie het was. Tom wist niet eens wie het was. Asseyez-vous où vous voulez. Gaat u maar zitten waar u maar wilt. Ga zitten waar je wilt. Le russe est très difficile à apprendre. Russisch is erg moeilijk te leren. Russisch is erg moeilijk te leren. Elles parlent beaucoup. Ze praten veel. Ze praten veel. Ce n'est pas complètement ce que je m'étais représenté. Dat is niet precies wat ik in gedachten had. Dat is niet helemaal wat ik mezelf voorstelde. Pouvez-vous rectifier mes phrases anglaises ? Kunt u mijn Engelse zinnen verbeteren? Kunt u mijn Engelse zinnen rechtzetten? Je me suis endormi en cours hier. Ik viel gisteren tijdens de les in slaap. Ik viel gisteren in slaap tijdens de les. Tom va mieux aujourd'hui. Het gaat beter met Tom vandaag. Tom voelt zich vandaag beter. As-tu maigri ? Ben je vermagerd? Ben je afgevallen? Quelle langue parle-t-on en Amérique ? Welke taal spreekt men in Amerika? Welke taal spreekt men in Amerika? Nous avons trop de cours. We hebben te veel lessen. We hebben te veel les. Ton ami est fatigué. Je vriend is moe. Je vriend is moe. Tom prie. Tom bidt. Tom is aan het bidden. As-tu déjà mangé de la dinde ? Hebt ge al kalkoen gegeten? Heb je ooit kalkoen gegeten? Qu'a-t-il dit ? Wat heeft hij gezegd? Wat zei hij? Quel jour sommes-nous aujourd'hui ? Welke dag is het vandaag? Welke dag is het vandaag? Tom fait ce travail à titre de révision. Tom doet dat werk als herhaling. Tom doet dit werk bij wijze van herziening. Je suis pauvre. Tu es riche. Ik ben arm. Jij bent rijk. Ik ben arm, jij bent rijk. Tom apprenait. Tom leerde. Tom leerde het. Quel grand nombre ! Wat een groot aantal! Heel veel. La plupart des gens aiment regarder la telé. De meeste mensen kijken graag televisie. De meeste mensen kijken graag naar de tv. La revue paraît deux fois par mois. Het magazine komt twee keer per maand uit. Het tijdschrift verschijnt twee keer per maand. Beaucoup d'Américains aiment les voitures rapides. Veel Amerikanen houden van snelle auto's. Veel Amerikanen houden van snelle auto's. Quelqu'un vient. Iemand komt. Er komt iemand aan. La tapisserie est vieillotte. Het wandtapijt is ouderwets. Het wandtapijt is ouderwets. Il aime vraiment beaucoup voyager. Hij houdt er echt van om veel te reizen. Hij houdt echt van reizen. Que penses-tu de ma tourte ? Wat vind je van mijn taart? Wat vind je van mijn taart? Ce fou est capable de tout ! Die gek is tot alles in staat! Die gek is tot alles in staat. Je commence cette après-midi. Ik begin deze namiddag. Ik begin vanmiddag. La vie c'est ce qui se passe pendant que tu es occupée à faire d'autres plans. Leven is wat je gebeurt terwijl je andere plannen maakt. Het leven is wat er gebeurt terwijl je bezig bent met andere plannen. Restez vigilant. Blijf alert. Blijf alert. Aime-t-elle les oranges ? Houdt zij van sinaasappels? Houdt ze van sinaasappels? Il semble impossible de distinguer une névrose obsessionnelle d'un amour intense, d'un point de vue biochimique. Het lijkt onmogelijk te zijn om een obsessieve neurose van een intense liefde te onderscheiden vanuit een biochemisch perspectief. Het lijkt onmogelijk om een obsessieve neurose te onderscheiden van intense liefde vanuit biochemisch oogpunt. « Mes amis, compagnons de route de vieilles mésaventures, vous qui avez subi les épreuves les plus sévères, vous verrez que le ciel mettra fin aussi à celles-ci. » "Mijn vrienden, reisgenoten die het een en ander hebben meegemaakt, jullie die door het vuur zijn gegaan, jullie zullen zien dat de hemel daar ook een einde aan zal maken." "Mijn vrienden, reisgezellen van oude tegenslagen, jullie die de zwaarste beproevingen hebben doorstaan, jullie zullen zien dat de hemel er ook een eind aan zal maken." Tom alla au musée avec Marie. Tom ging met Maria naar het museum. Tom ging met Marie naar het museum. Mon père me demanda qui était venu lui rendre visite hier. Mijn vader vroeg me wie er gisteren op bezoek was gekomen. Mijn vader vroeg me wie hem gisteren kwam bezoeken. Quelle cylindrée a votre motocyclette ? Hoeveel cilinderinhoud heeft uw motorfiets? Welke cilinderinhoud heeft uw motor? Ça fait si longtemps depuis la dernière fois que je suis allée à Disneyland avec ma famille. Het is zo lang geleden sinds ik voor de laatste keer met mijn gezin naar Disneyland ben geweest. Het is zo lang geleden dat ik met mijn familie naar Disneyland ging. Nous aimons aider. Wij helpen graag. We helpen graag. Cette idée lui plaît beaucoup. Dit idee bevalt hem veel. Hij vindt dat een goed idee. Nous pouvons entendre le chien aboyer. We kunnen de hond horen blaffen. We kunnen de hond horen blaffen. Je ne suis pas vieille. Ik ben niet oud. Ik ben niet oud. Tous les jours, Tom doit parler français au travail. Elke dag moet Tom op zijn werk Frans praten. Elke dag moet Tom Frans spreken op het werk. Il faisait comme s'il était médecin. Hij deed alsof hij een dokter was. Hij deed alsof hij een dokter was. Apportez-moi un morceau de papier s'il vous plait. Breng mij een stukje papier a.u.b. Breng me een stukje papier, alsjeblieft. Vous avez besoin d'eau. U hebt water nodig. Je hebt water nodig. Nous avons vu un bateau blanc au loin. We hebben een wit schip in de verte gezien. We zagen een witte boot in de verte. Nous allons être à court de carburant. Onze benzine raakt op. We hebben geen brandstof meer. Je suis professeur, ou plutôt assistant professeur pour être exact. Ik ben professor, of juister gezegd, assistent-professor. Ik ben professor, of eigenlijk assistent-leraar om precies te zijn. Nous visiterons une usine qui produit des télévisions. We zullen een fabriek bezoeken, waar tv's worden geproduceerd. We gaan een fabriek bezoeken die televisies produceert. As-tu vu mon appareil photo ? Heb je mijn fototoestel gezien? Heb je mijn camera gezien? Elles n'ont pas raison. Ze hebben geen gelijk. Ze hebben geen gelijk. Nous travaillons pour la paix. We werken voor vrede. We werken voor de vrede. De quoi parliez-vous ? Waar hebben jullie over gesproken? Waar hadden jullie het over? Pourquoi tu ne réponds pas? Waarom antwoord je niet? Waarom neem je niet op? « Quel âge as-tu ? » « Seize ans. » "Hoe oud ben je?" "Ik ben zestien." "Hoe oud ben je?" "Zestien jaar." Elle est professeur de danse. Ze is danslerares. Ze is dansleraar. Il est pauvre mais honnête. Hij is arm, maar eerlijk. Hij is arm, maar eerlijk. La glace a fondu. Het ijs is gesmolten. Het ijs is gesmolten. Les données à discuter ci-dessous ont été collectées de la manière suivante. De gegevens die hieronder besproken worden zijn op de volgende manier verzameld. De hieronder te bespreken gegevens zijn als volgt verzameld. Je sais où il habite. Ik weet waar hij woont. Ik weet waar hij woont. J’aime la pizza froide. Ik hou van koude pizza. Ik hou van koude pizza. Pourquoi Diable veux-tu savoir ça ? Waarom wil je dat in hemelsnaam weten? Waarom wil je dat weten? Cette fleur est orange. Deze bloem is oranje. Deze bloem is oranje. Tout ce que tu as à faire est de la rencontrer là-bas. Al wat je moet doen, is haar daar te ontmoeten. Het enige wat je hoeft te doen is haar daar ontmoeten. Notre Père qui es aux cieux ! Que ton nom soit sanctifié; que ton règne vienne; que ta volonté soit faite sur la terre comme au ciel. Donne-nous aujourd'hui notre pain quotidien ; pardonne-nous nos offenses, comme nous aussi nous pardonnons à ceux qui nous ont offensés ; ne nous induis pas en tentation, mais délivre-nous du mal. Car c'est à toi qu'appartiennent, dans tous les siècles, le règne, la puissance et la gloire. Amen ! Onze Vader in de hemel, laat uw naam hierin geheiligd worden, laat uw koninkrijk komen en uw wil gedaan worden op aarde zoals in de hemel. Geef ons vandaag het brood dat wij nodig hebben. Vergeef ons onze schulden, zoals ook wij hebben vergeven wie ons iets schuldig was. En breng ons niet in beproeving, maar red ons uit de greep van het kwaad. Want aan u behoort het koningschap, de macht en de majesteit tot in eeuwigheid. Amen. Onze Vader, Die in de hemelen zijt! Uw Naam worde geheiligd; Uw Koninkrijk kome; Uw wil geschiede op aarde, gelijk in den hemel. Geef ons heden ons dagelijks brood; vergeef ons onze overtredingen, gelijk ook wij vergeven dengenen, die ons beledigd hebben; leid ons niet in verzoeking, maar verlos ons van het kwade; want het koninkrijk, de macht en de heerlijkheid behoort U toe in alle eeuwigheid. Amen. Tu sais d’où vient le sigle « PDF » ? Weet je waar de letters "pdf" vandaan komen? Weet je waar het letterwoord ‘ PDF’ vandaan komt? Grouille-toi ! Schiet op! Schiet op. Es-tu en route pour chez toi ? Ben je op weg naar huis? Ben je op weg naar huis? Tom a un boulot compliqué. Tom heeft een ingewikkelde job. Tom heeft een moeilijke baan. Je l'avertirai. Ik zal hem waarschuwen. Ik zal hem waarschuwen. Je l'ai entendue chanter. Ik hoorde haar zingen. Ik hoorde haar zingen. Je skiais. Ik skiede. Ik was aan het skiën. Je te donnerai un bon conseil. Ik zal je een goed advies geven. Ik zal je een goed advies geven. J’aime beaucoup ce pays. Ik hou veel van dit land. Ik hou heel veel van dit land. Ne t'en fais pas pour lui. Maak je maar geen zorgen over hem. Maak je geen zorgen om hem. Je dois faire réparer mon vélo. Ik moet mijn fiets laten repareren. Ik moet m'n fiets laten repareren. Je travaille le matin. Ik werk 's morgens. Ik werk 's morgens. Le bambou se courbe sous le vent. Bamboe buigt zich in de wind. Bamboe buigt onder de wind. Tom est en danger. Tom is in gevaar. Tom is in gevaar. C'est le pantalon que je veux avoir. Dit is de broek die ik wil. Dat is de broek die ik wil hebben. La lettre arrivera demain. De brief zal morgen aankomen. De brief komt morgen. En avant ! À vos vélos ! Vooruit! Naar de fietsen! Voorwaarts, op je fietsen. D'accord ! Akkoord! Oké. Fumer est dommageable à la santé. Roken schaadt de gezondheid. Roken is schadelijk voor de gezondheid. Billevesées ! Onzin! Gestolen. N'était-il pas ton petit ami ? Was hij niet jouw vriend? Was hij niet je vriendje? Je rougissais. Ik bloosde. Ik bloosde. Je t'ai menée précisément où je voulais. Ik heb je precies gebracht waar ik wilde dat je naartoe ging. Ik heb je precies waar ik je heen wilde leiden. J'ai peur que ma perception de la profondeur soit très mauvaise. Ik vrees dat mijn dieptezicht heel slecht is. Ik ben bang dat mijn dieptegevoel erg slecht is. Combien de temps faut-il pour aller d'ici à l'hôtel Hilton ? Hoelang duurt het om van hier naar het Hilton-hotel te gaan? Hoe lang duurt het om van hier naar het Hilton Hotel te gaan? Je suis sans défense. Ik ben weerloos. Ik ben weerloos. Ne pas utiliser l'ascenseur en cas d'incendie. Gebruik niet de lift in geval van brand. Gebruik de lift niet bij brand. Il sauva la princesse. Hij redde de prinses. Hij redde de prinses. Bathilde avait redoublé d’élégance. Bathildis verdubbelde haar inspanningen om verfijnd over te komen. Bathilde had zijn elegantie verdubbeld. Tom est claustrophobe. Tom is claustrofobisch. Tom is claustrofobisch. J'entends ça. Dat hoor ik. Dat hoor ik. Il l'a vu aussi. Hij heeft het ook gezien. Hij heeft het ook gezien. N'oubliez pas de prendre vos pilules ! Vergeet niet jullie pillen te nemen! Vergeet je pillen niet in te nemen. Au temps pour moi. Tijd voor mezelf. Mijn fout. Ils sont mariés depuis 4 ans. Ze zijn 4 jaar getrouwd. Ze zijn al vier jaar getrouwd. Mon frère court aussi vite que moi. Mijn broer loopt even snel als ik. Mijn broer rent net zo snel als ik. Je gesticulais. Ik friemelde. Ik was aan het slijmen. Je m'appelle Mélanie. Ik ben Melanie. Mijn naam is Melanie. Je traverserais l'océan uniquement pour revoir ton sourire. Ik zou de oceaan oversteken, alleen om uw glimlach terug te zien. Ik zou de oceaan oversteken om je glimlach weer te zien. Je pense que ta réponse est exacte. Ik denk dat jouw antwoord correct is. Ik denk dat je antwoord juist is. Si je pouvais t'envoyer un marshmallow, Trang, je le ferais. Als ik je een spekje kon sturen, Trang, zou ik het doen. Als ik je een marshmallow kon sturen, Trang, zou ik dat doen. Le nom de Tom était sur la boîte. De naam van Tom stond op de doos. Tom's naam stond op de doos. Ils voyagèrent ensemble. Ze hebben samen gereisd. Ze reisden samen. Son bureau se trouve au centre-ville. Zijn kantoor bevindt zich in het stadscentrum. Zijn kantoor bevindt zich in het centrum van de stad. Une chose que vous devriez savoir, à mon sujet, est que je suis vraiment un garçon de la campagne, au fond du cœur. Iets dat u zou moeten weten, is, dat wat mij betreft, ik diep in mijn hart een echte plattelandsjongen ben. Een ding dat je moet weten, over mij, is dat ik echt een plattelandsjongen ben, diep in mijn hart. Dépêche-toi. Opschieten. Schiet op. Nous vivons dans la seconde moitié du vingtième siècle. We leven in de tweede helft van de twintigste eeuw. We leven in de tweede helft van de twintigste eeuw. Tu disais quelque chose ? Zei je iets? Zei je iets? Garde-le à l'œil ! Hou hem in de gaten. Hou hem in de gaten. A-t-il utilisé une capote ? Heeft hij een condoom gebruikt? Heeft hij een condoom gebruikt? Tom est déjà rentré à la maison. Tom is al thuis. Tom is al thuis. Vos papiers ! Uw papieren! Legitimatie. Le pénis est un des organes sexuels masculins. De penis is één van de mannelijke geslachtsorganen. De penis is een van de mannelijke geslachtsorganen. Tout le monde ricanait. Iedereen giechelde. Iedereen lachte. Une foule importante s'est rassemblée sur le lieu de l'incendie. Een grote menigte kwam bijeen op de plaats van de brand. Een grote menigte verzamelde zich op de plaats van de brand. C'est elle qui me l'a dit. Het is zij, die het mij gezegd heeft. Zij heeft het me verteld. Tom dépense la plus grande partie de son argent en nourriture. Tom geeft het meeste van zijn geld aan eten uit. Tom geeft het grootste deel van zijn geld uit aan voedsel. Sont-ils tous en vie ? Leven ze allemaal? Leeft iedereen nog? Le riz pousse dans les climats chauds. Rijst groeit in warme klimaten. Rijst groeit in warme klimaten. Bruxelles est la capitale de la Belgique. Brussel is de hoofdstad van België. Brussel is de hoofdstad van België. Le policier doit dire "c'est la loi". De politieagent moet zeggen "Zo luidt de wet." De agent moet zeggen dat het de wet is. Elle attend. Zij wacht. Ze wacht. But ! Goal! Doel. Où as-tu vu le garçon ? Waar heb je de jongen gezien? Waar heb je de jongen gezien? Tom tentait sa chance au poker. Tom waagde zijn kans op een pokerwedstrijd. Tom probeerde te pokeren. J'aime la nature. Ik hou van de natuur. Ik hou van de natuur. J'aime manger du riz aux haricots. Ik houd ervan om rijst met bonen te eten. Ik eet graag bonenrijst. Je n'ai qu'une sœur. Ik heb maar één zus. Ik heb maar één zus. Je guérissais. Ik genas. Ik was aan het genezen. Elle n'a rien dit. Ze heeft niets gezegd. Ze heeft niets gezegd. Qui est ta star de télé préférée ? Wie is je favoriete tv-ster? Wie is je favoriete tv-ster? Tom mourait de soif. Tom stierf van de dorst. Tom stierf van de dorst. Merci, Jim. Bedankt, Jim. Bedankt, Jim. En effet, il semble que ce soit une erreur. Het zou, inderdaad, een vergissing kunnen zijn. Het ziet er inderdaad naar uit dat dit een vergissing is. Tu as un trou dans ta chaussette. Er zit een gat in je sok. Je hebt een gat in je sok. Écoute-moi bien. Luister goed naar mij. Luister naar me. A bientôt, Ian. Tot ziens, Ian. Tot ziens, Ian. Il me demanda de revenir ici cet après-midi. Hij vroeg me vanmiddag hier weer te komen. Hij vroeg me vanmiddag terug te komen. Dépêchons-nous ! Nous allons être en retard. Haast je wat! We zullen te laat zijn. Schiet op, we komen te laat. Maintenant je suis captif. Mon corps est aux fers dans un cachot, mon esprit est en prison dans une idée. Une horrible, une sanglante, une implacable idée ! Je n’ai plus qu’une pensée, qu’une conviction, qu’une certitude : condamné à mort ! Nu ben ik gevangen. Mijn lichaam is in de boeien geslagen in een kerker, mijn geest zit opgesloten in een idee. Een vreselijk, een bloederig, een onverbiddelijk idee! Ik heb maar één gedachte, één overtuiging, één zekerheid: ter dood veroordeeld! Nu zit ik gevangen. Mijn lichaam zit vast in een kerker, mijn geest zit gevangen in een idee. Een verschrikkelijk, bloederig, onverbiddelijk idee! Ik heb maar één gedachte, één overtuiging, één zekerheid: ter dood veroordeeld! Vous avez besoin d'aide. U heeft hulp nodig. Je hebt hulp nodig. Quelques garçons jouent au tennis et d'autres jouent au football. Sommige jongens spelen tennis en anderen spelen voetbal. Sommige jongens spelen tennis en anderen voetballen. Puis-je compter sur vous ? Kan ik op u rekenen? Kan ik op u rekenen? La liberté de parole est limitée dans certains pays. De vrijheid van meningsuiting wordt in sommige landen beperkt. In sommige landen is de vrijheid van meningsuiting beperkt. Le pire est passé. Het ergste is voorbij. Het ergste is voorbij. Ça vient de sortir. Het is net verschenen. Het kwam er net uit. Elles mettent du poisson en conserve. Zij blikken vis in. Ze doen vis in blik. Elle n'a que deux ans, mais elle peut déjà compter jusqu'à 100. Ze is nog maar twee jaar, maar ze kan al tot 100 tellen. Ze is pas twee, maar ze kan al tot 100 tellen. Tom aime les pommes de terre. Tom houdt van aardappels. Tom houdt van aardappelen. Défais-toi ! Kleed je uit! Maak jezelf los. Elle travaille au consulat français. Ze werkt op het Franse consulaat. Ze werkt op het Franse consulaat. Jane et moi jouons bien du piano. Jane en ik spelen goed piano. Jane en ik spelen piano. As-tu compris ce qu'il disait ? Heb jij begrepen wat hij zei? Heb je begrepen wat hij zei? Je suis autonome. Ik ben zelfvoorzienend. Ik ben zelfstandig. Sais-tu où est ma montre ? Weet je waar mijn horloge is? Weet je waar mijn horloge is? Il faut que nous parlions. We moeten praten. We moeten praten. Je vais l'étrangler. Ik ga hem wurgen. Ik ga hem wurgen. Tu t'es assis auprès d'elle, n'est-ce pas ? Je bent naast haar gaan zitten, niet? Je hebt bij haar gezeten, hè? J'étais près de la rivière quand j'ai perdu le chemin. Ik was dicht bij de rivier, toen ik de weg kwijt raakte. Ik was bij de rivier toen ik de weg verloor. Je comprends tes sentiments. Ik begrijp je gevoelens. Ik begrijp je gevoelens. Son comportement est admirable. Zijn gedrag is bewonderenswaardig. Zijn gedrag is bewonderenswaardig. Il sait jouer de la guitare. Hij kan gitaar spelen. Hij kan gitaar spelen. Je pense qu'il va pleuvoir bientôt. Ik denk dat het weldra gaat regenen. Ik denk dat het snel gaat regenen. Tout changea. Alles veranderde. Alles veranderde. Reste calme. Blijf kalm. Blijf kalm. C'est une question fascinante. Dat is een fascinerende vraag. Dat is een fascinerende vraag. Quel type de sport apprécies-tu ? Welk type sport vind je leuk? Wat voor soort sport vind je leuk? J'espère que je peux te donner quelque chose. Ik hoop dat ik je iets kan geven. Ik hoop dat ik je iets kan geven. « Je vois », dit l'aveugle, tandis qu'il ramassait son marteau et voyait. "Ik zie", zei de blinde man, toen hij zijn hamer opraapte en zag. "Ik zie," zeide de blinde, terwijl hij zijn hamer ophaalde en zag. Je ne comprends pas la musique. Ik versta muziek niet. Ik begrijp muziek niet. C'est exactement ce que je pensais. Dat is precies wat ik dacht. Dat is precies wat ik dacht. La Lune n'appartient à personne. De maan is van niemand. De maan is van niemand. Pourquoi pas les deux ? Waarom niet beide? Waarom niet allebei? Nous ne méritons pas tout ceci. Wij verdienen dit allemaal niet. We verdienen dit niet allemaal. Est-ce que Tom est heureux ? Is Tom gelukkig? Is Tom gelukkig? Cette musique est apaisante. Deze muziek is rustgevend. Deze muziek is rustgevend. Je glissais. Ik gleed. Ik was aan het glippen. Il n'est pas intéressé par la politique. Hij is niet geïnteresseerd in politiek. Hij is niet geïnteresseerd in politiek. Ta famille va bien ? Alles goed met de familie? Is alles goed met je familie? Quel jour es-tu libre habituellement ? Op welke dag van de week ben je vrij, normaal gesproken? Welke dag ben je meestal vrij? Je suis aussi grand que Tom. Ik ben net zo groot als Tom. Ik ben net zo lang als Tom. Ce pont est en pierre. Deze brug is van steen. Deze brug is van steen. Elles sont au jardin. Zij zijn in de tuin. Ze zijn in de tuin. Le Portugal n'est pas une exception. Portugal is geen uitzondering. Portugal is geen uitzondering. Ne vous arrêtez pas de danser. Blijf dansen. Stop niet met dansen. N'est-ce pas sympa ? Is dat niet tof? Is dat niet leuk? Cette viande est du poulet. Dit vlees is kippenvlees. Dit vlees is kip. Quelle est la différence entre une étoile et une planète ? Wat is het verschil tussen een ster en een planeet? Wat is het verschil tussen een ster en een planeet? Je vois ta maison. Ik zie je huis. Ik zie je huis. Elle me demanda combien de langues je parlais. Ze vroeg me hoeveel talen ik sprak. Ze vroeg me hoeveel talen ik sprak. Lincoln est mort en 1865. Lincoln is in 1865 overleden. Lincoln stierf in 1865. Je vais bientôt m'inscrire à un cours en allemand. Ik ga me weldra inschrijven voor een cursus Duits. Ik ga me binnenkort inschrijven voor een cursus Duits. Tu trembles. Je beeft. Je trilt. Sami n'est pas homosexuel. Sami is niet gay. Sami is niet homoseksueel. Connais-tu cette chanson ? Ken je dat lied? Ken je dit liedje? Ne tirez pas ! Niet schieten! Niet schieten. Combien de temps dure le vol ? Hoelang duurt de vlucht? Hoe lang duurt de vlucht? Voilà pourquoi il était en retard à l'école. Dat is de reden waarom hij te laat op school was. Daarom was hij te laat op school. Mes parents se disputent à nouveau. Mijn ouders hebben alweer ruzie. M'n ouders hebben weer ruzie. Walou ! Noppes! Walou! Tom a toujours des sentiments pour vous. Tom heeft nog steeds gevoelens voor u. Tom heeft nog steeds gevoelens voor je. À quelle distance sommes-nous ? Hoe ver zijn we nu? Hoe ver zijn we? Tom avait raison. Tom had gelijk. Tom had gelijk. L'accident a causé la mort de nombreuses personnes. Door het ongeluk zijn er veel doden gevallen. Het ongeluk veroorzaakte de dood van veel mensen. Sont-elles parties ? Zijn ze weg? Zijn ze weg? Tu étais enceinte. Je was zwanger. Je was zwanger. Ce fut une année extraordinaire. Het was een buitengewoon jaar. Het was een buitengewoon jaar. Une édition révisée de l'encyclopédie a été publiée. Een herziene uitgave van de encyclopedie werd gepubliceerd. Een herziene editie van de encyclopedie werd gepubliceerd. Nous vous remercions pour votre coopération. Wij danken jullie voor jullie medewerking. Wij danken u voor uw medewerking. Il m'a tout raconté. Hij heeft mij alles verteld. Hij heeft me alles verteld. Laisse le thé infuser pendant dix minutes. Laat de thee tien minuten trekken. Laat de thee tien minuten inspuiten. Je t'ai vu avec lui. Ik heb je met hem gezien. Ik zag je met hem. Bandes de criminels ! Criminelen! Stelletje criminelen. Il parle également le russe. Hij spreekt ook Russisch. Hij spreekt ook Russisch. Je pense qu'il va bientôt pleuvoir. Ik denk dat het weldra gaat regenen. Ik denk dat het binnenkort gaat regenen. Nous devons respecter les règles. We moeten de regels volgen. We moeten ons aan de regels houden. Je ne marcotte pas leurs arbres. Ik stek hun bomen niet. Ik heb hun bomen niet gemarcotteerd. J'ôte mon chapeau. Ik zet mijn hoed af. Ik doe m'n hoed af. Restez concentrés. Blijf gefocust. Concentreer je. A-t-il raison ? Heeft hij gelijk? Heeft hij gelijk? Il me bat, 3 à 0. Hij verslaat me met drie tegen nul. Hij slaat me, 3 tot 0. Je ne peux que me demander si c'est la même chose pour tous les autres. Ik kan me alleen maar afvragen, of het hetzelfde is voor alle anderen. Ik vraag me alleen af of dat voor alle anderen hetzelfde is. Restez calme. Blijf kalm. Blijf kalm. Nous le considérons comme le meilleur joueur de l'équipe. We zien hem als de beste speler van de ploeg. We beschouwen hem als de beste speler in het team. De combien de temps avons-nous besoin jusqu'à la gare ? Hoe lang duurt het om naar het station te gaan? Hoe lang moeten we naar het station? Sami avait un rencard. Sami was aan het daten. Sami had een date. Votre nom figure en première place sur ma liste. Uw naam staat als eerste op mijn lijst. Uw naam staat op de eerste plaats op mijn lijst. J’étais seul dans la salle de cours. Ik was alleen in het lokaal. Ik was alleen in de klas. Le monsieur est un économiste canadien. De heer is een Canadees econoom. De heer is een Canadese econoom. Il parlait avec une pipe à la bouche. Hij praatte met een pijp in zijn mond. Hij praatte met een pijp in zijn mond. Es-tu libre le vendredi après-midi ? Ben je vrijdagmiddag vrij? Ben je op vrijdagmiddag vrij? Tu es modeste. Jij bent bescheiden. Je bent bescheiden. En ville, Il y a 12 — 15 ans, dans la grand-rue vivait dans son hôtel particulier le fonctionnaire Gromov : un homme solide et aisé. Een jaar of twaalf, vijftien geleden woonde in de stad, in een particulier huis aan de hoofdstraat, ambtenaar Gromov, een betrouwbaar en vermogend man. In de stad, 12 - 15 jaar geleden, in de grote straat woonde in zijn eigen hotel ambtenaar Gromov: een sterke en gemakkelijke man. J'ai une maison ici dans le quartier. Ik heb een huis hier in de buurt. Ik heb een huis in de buurt. Les oiseaux ont des ailes. Vogels hebben vleugels. Vogels hebben vleugels. C'est mon livre. Dit is mijn boek. Dat is mijn boek. Elle a la peau sombre. Ze heeft een donkere huidskleur. Ze heeft een donkere huid. J'aime mieux voyager en train qu'en avion. Ik reis liever per trein dan per vliegtuig. Ik reis liever met de trein dan met het vliegtuig. Il porte des gants. Hij draagt handschoenen. Hij draagt handschoenen. Comment se prononce ton prénom ? Hoe wordt je voornaam uitgesproken? Hoe noem je je naam? Je n'aime pas les films tristes. Ik hou niet van triestige films. Ik hou niet van trieste films. Moi non plus ! Ik ook niet! Ik ook niet. Tom a raison. Tom heeft gelijk. Tom heeft gelijk. Ils attendaient. Ze wachtten. Ze wachtten. Pourrais-je utiliser ton téléphone ? Mag ik jouw telefoon gebruiken? Mag ik je telefoon gebruiken? Je ne sais pas où elles sont. Ik weet niet waar ze zijn. Ik weet niet waar ze zijn. Doivent-elles rester à la maison aujourd'hui ? Moeten ze vandaag thuis blijven? Moeten ze vandaag thuisblijven? Bob sait cuisiner. Bob kan koken. Bob kan koken. J’essorais mes vêtements. Ik heb mijn kleren uitgewrongen. Ik spreidde mijn kleren uit. Italien est ma langue maternelle. Italiaans is mijn moedertaal. Italiaans is mijn moedertaal. Il a lavé des pommes. Hij waste appels. Hij heeft appels gewassen. Il n'est pas disponible. Hij is niet beschikbaar. Hij is niet beschikbaar. Tom ne veut pas aller à l'école aujourd'hui. Tom wil vandaag niet naar school. Tom wil vandaag niet naar school. Je veux écrire un livre. Ik wil een boek schrijven. Ik wil een boek schrijven. Non, je ne le suis pas. Toi tu l'es ! Nee, dat ben ik niet. Je bent het zelf! Nee, dat ben ik niet. Est-ce que je vous dérange ? Stoor ik? Stoor ik? Je déjeune. Ik ben aan het ontbijten. Ik ga lunchen. Les adolescents baisent-ils toujours à l'arrière des bagnoles ? Hebben de tieners nog altijd seks op de achterbank van de auto? Neuken tieners nog steeds achter in auto's? Elle partagea la tarte en cinq. Ze verdeelde de taart in vijf stukken. Ze deelde de taart in vijf. Elle est Française. Ze is Frans. Ze is Frans. Elle m'a invitée à son mariage. Ze nodigde mij uit op haar huwelijksfeest. Ze nodigde me uit voor haar bruiloft. Un fantôme hante l'Europe: le fantôme du communisme. Een spook waart door Europa – het spook van het communisme. Een spook achtervolgt Europa: de geest van het communisme. La terre est plus petite que le soleil. De aarde is kleiner dan de zon. De aarde is kleiner dan de zon. Le cerf rée. Het hert burlt. Het hert. J'ai un rendez-vous à 8 heures. Ik heb een afspraak om 8 uur. Ik heb een afspraak om acht uur. Un hameau grandit jusqu'à devenir une métropole. Een klein dorp groeide uit tot een grote stad. Een gehucht groeit tot een metropool. Où est le garçon ? Waar is de jongen? Waar is de jongen? Bois-tu ? Drink je? Drink je? Elle se présenta aux personnes qui étaient là. Ze stelde zich aan de aanwezigen voor. Zij stelde zich voor aan de mensen die er waren. Ne dites rien à mon petit copain ! Zeg niets tegen mijn vriendje. Zeg niets tegen m'n vriendje. Je me souviens encore de la première fois. Ik herinner me de eerste keer nog. Ik herinner me de eerste keer nog. Vous avez fait ceci. Dit heeft u gedaan. Je hebt dit gedaan. Ma mère cuisine bien. Mijn moeder kookt goed. M'n moeder kookt goed. Tom nage très rapidement. Tom zwemt heel snel. Tom zwemt heel snel. Tel père, tel fils. Zo vader, zo zoon. Zo vader, zo zoon. « Pourquoi ? » - « Pourquoi pas ? » ''Waarom?'' ''Waarom niet?'' "Waarom?" - "Waarom niet?" Ils lisent un livre. Ze lezen een boek. Ze lezen een boek. Elle eut l'air surprise. Zij leek verrast te zijn. Ze leek verrast. Il a l'air très bon. Hij ziet er heel goed uit. Hij ziet er goed uit. Il est venu en dépit du mauvais temps. Hij kwam, ondanks het slechte weer. Het kwam ondanks het slechte weer. As-tu une allergie médicamenteuse ? Bent u allergisch voor een één of ander medicijn? Heb je een allergie voor medicijnen? J'ai arrêté de fumer et de boire. Ik ben gestopt met roken en drinken. Ik ben gestopt met roken en drinken. Mon fils croit toujours au Saint-Nicolas. Mijn zoon gelooft nog altijd in Sint-Nicolaas. Mijn zoon gelooft nog steeds in Sint-Niklaas. Ce mot provient du grec. Dit woord komt uit het Grieks. Dat woord komt uit het Grieks. Il continua son travail après une courte pause. Na een korte pauze begon hij opnieuw te werken. Na een korte pauze zette hij zijn werk voort. Qui l'aide ? Wie helpt hem? Wie helpt hem? As-tu jamais eu une maladie sérieuse ? Heb je ooit een ernstige ziekte gehad? Heb je ooit een ernstige ziekte gehad? Quelles langues parlent-ils en Corée ? Welke talen worden in Korea gesproken? Welke talen spreken ze in Korea? Le passeport du président des États-Unis est noir, et non pas bleu comme celui d'un citoyen ordinaire. Het paspoort van de president van de Verenigde Staten is zwart, niet blauw zoals dat van een gewone burger. Het paspoort van de president van de Verenigde Staten is zwart, niet blauw zoals dat van een gewone burger. Les piles de ma calculatrice sont à plat. De batterijen in mijn rekenmachine zijn plat. De batterijen van mijn rekenmachine zijn leeg. Nous n'avons pas parlé hier. We hebben niet gesproken gisteren. We hebben gisteren niet gesproken. Il est tout neuf. Het is gloednieuw. Hij is nieuw. Le chien aboie. De hond blaft. De hond blaft. Tu n'es pas comme les autres. Je bent niet zoals de anderen. Je bent niet zoals de anderen. Nous sommes dans le même bateau. We zitten in hetzelfde schuitje. We zitten in hetzelfde schuitje. Tu devrais toujours dire la vérité. Ge zoudt altijd de waarheid moeten zeggen. Je moet altijd de waarheid vertellen. Pourquoi rigolez-vous ? Waarom lachen jullie? Waarom lach je? Il a freiné. Hij remde. Hij remde. Tom sait que Mary n'aime pas les œufs crus. Tom weet dat Maria geen rauwe eieren lust. Tom weet dat Mary niet van rauwe eieren houdt. Quand est-ce qu'il a commencé à pleuvoir ? Wanneer begon het te regenen? Wanneer begon het te regenen? Il tremble comme une feuille. Hij trilt als een espenblad. Hij trilt als een blad. Tu me plais. Ge valt in mijn smaak. Ik vind je leuk. Ils rigolent à la vue des chimpanzés. Ze lachen bij de aanblik van de chimpansees. Ze lachen als ze de chimpansees zien. N'utilise pas toute l'eau chaude. Gebruik niet al het warme water. Gebruik niet al het warme water. Tom est orphelin. Tom is een wees. Tom is een wees. Ma mère m'a préparé un gâteau de Noël. Mijn moeder heeft een kersttaart voor me gemaakt. Mijn moeder heeft een kersttaart voor me gemaakt. Au début de chaque weekend, je suis à la fois fatigué et joyeux. Aan het begin van elk weekeinde ben ik tegelijk moe en vrolijk. Aan het begin van elk weekend ben ik zowel moe als vrolijk. Cela ne fait aucune différence. Dat maakt geen enkel verschil. Dat maakt geen verschil. Ils peuvent aider. Zij kunnen helpen. Ze kunnen helpen. Il est assis. Hij zit. Hij zit. Êtes-vous celui qui a écrit ce rapport ? Bent u het die dat raport geschreven heeft? Ben jij degene die dit rapport heeft geschreven? Je travaille même le dimanche. Ik werk zelfs op zondag. Ik werk zelfs op zondag. Tom n'a pas pu trouver de travail. Tom heeft geen werk kunnen vinden. Tom kon geen baan vinden. Son unique plaisir est d'écouter de la musique. Haar enige genoegen is naar muziek te luisteren. Zijn enige plezier is om naar muziek te luisteren. Je les ai vus. Ik heb hen gezien. Ik heb ze gezien. Tom a besoin de nouvelles chaussures. Tom heeft nieuwe schoenen nodig. Tom heeft nieuwe schoenen nodig. Je ne mange pas de viande, pas de poisson et pas de fruits de mer, ni de bouillon d'origine animale. Ik eet geen vlees, geen vis en geen zeevruchten, en ook geen vleesbouillon. Ik eet geen vlees, geen vis, geen zeevruchten of bouillon van dierlijke oorsprong. Il a ignoré son conseil. Hij negeerde haar advies. Hij negeerde zijn advies. Elle a perdu les clés de sa voiture. Ze is de autosleutels verloren. Ze is de sleutels van haar auto kwijt. Ce n'est plus la peine. Het hoeft niet meer. Dat hoeft niet meer. Vous achetiez du pain. U kocht brood. Je kocht brood. Il a du pot. Hij boft maar. Hij heeft geluk. Ils nous félicitèrent pour notre victoire. Ze feliciteerden ons voor onze overwinning. Ze feliciteerden ons met onze overwinning. Ma maison était en feu. Mijn huis was aan het branden. Mijn huis stond in brand. Son opinion était sans importance. Zijn mening was niet relevant. Zijn mening deed er niet toe. Les couleurs du drapeau américain sont rouge, blanc et bleu. De kleuren van de Amerikaanse vlag zijn rood, wit en blauw. De kleuren van de Amerikaanse vlag zijn rood, wit en blauw. J'ai laissé mon parapluie dans le bus. Ik heb mijn paraplu in de bus gelaten. Ik heb m'n paraplu in de bus laten liggen. Nous n'avons pas de sèche-linge. We hebben geen wasdroger. We hebben geen droger. Noël est toujours une belle fête pour les petits-enfants. Kerstmis is altijd een mooi feest voor kleinkinderen. Kerstmis is altijd een mooi feest voor kleinkinderen. Ne vous battez pas. Niet vechten. Niet vechten. Je m’appelle Cyril. Enchanté ! Ik heet Kyril, aangenaam kennis te maken. Mijn naam is Cyril. Aangenaam. Où puis-je trouver du dentifrice ? Waar is er tandpasta? Waar kan ik tandpasta vinden? Puis-je faire usage de ton téléphone ? Mag ik je telefoon gebruiken? Mag ik je telefoon gebruiken? Viens à la maison. Kom naar huis. Kom naar huis. Il est un gentleman. Hij is een heer. Hij is een heer. Qu'est-ce qui vous intéresse ? Waar bent u in geïnteresseerd? Waar ben je in geïnteresseerd? Je ne peux pas manger de chocolat ! Ik kan geen chocolade eten! Ik kan geen chocolade eten. Le sauna fait du bien. Sauna doet goed. De sauna doet goed. Je lui ai demandé de faire bouillir un peu de thé. Ik vroeg hem om wat thee te maken. Ik vroeg hem om wat thee te koken. Je suis dans la voiture. Ik ben in de auto. Ik zit in de auto. Tu brodais. Je borduurde. Je was aan het borduren. Ils n'ont pas peur de la mort. Ze zijn niet bang van de dood. Ze zijn niet bang voor de dood. Dépêchons-nous ! Laten we opschieten! We moeten opschieten. C'est difficile de parler trois langues. Het is moeilijk om drie talen te spreken. Het is moeilijk om drie talen te spreken. Beaucoup de mots anglais sont d'origine latine. Veel Engelse woorden komen uit het Latijn. Veel Engelse woorden zijn van Latijnse oorsprong. Reviens nous voir. Kom opnieuw. Kom terug naar ons. Pourquoi te sèches-tu les cheveux ? Waarom droog je je haren? Waarom droog je je haar? Ce n'est pas moi, c'est toi ! Nee, ik ben het niet, jij bent het! Het ligt niet aan mij, maar aan jou. Devine où j'ai été. Raad eens waar ik geweest ben? Raad eens waar ik geweest ben. Crade ! Smerig! Smerig. Tom vient-il ? Komt Tom? Komt Tom? Tu étais heureux. Je was gelukkig. Je was gelukkig. Tom croit-il aux miracles ? Gelooft Tom in mirakels? Gelooft Tom in wonderen? Je bois trop ! Ik drink te veel! Ik drink te veel. Je pense qu'il est fatigué. Ik denk dat hij moe is. Ik denk dat hij moe is. Il manque par ex. l'option "seulement avec ce groupe de mots". Er ontbreekt bijvoorbeeld de optie "alleen met deze woordgroep". Er ontbreekt bijvoorbeeld de optie "alleen met deze woordgroep". À toi de voir si tu l'achètes ou pas. Jij moet weten of je het koopt of niet. Het is aan jou om te zien of je het koopt of niet. Va te changer. Omkleden. Ga je omkleden. Je ne peux pas t'aider. Ik kan je niet helpen. Ik kan je niet helpen. Je ne rentrerai pas. Ik ga niet terug. Ik ga niet naar huis. Les dauphins et les baleines ne sont pas des poissons. Dolfijnen en walvissen zijn geen vissen. Dolfijnen en walvissen zijn geen vissen. Où est ton école ? Waar is je school? Waar is je school? Je voulais plus. Ik wilde meer. Ik wilde meer. Une horloge est accrochée au mur. Er hangt een klok aan de muur. Er hangt een klok aan de muur. Il est américain jusqu'au bout des ongles. Hij is door en door een Amerikaan. Hij is een Amerikaan tot aan z'n vingernagels. Nous n'aurons bientôt plus d'essence. We hebben zo geen benzine meer. We hebben binnenkort geen benzine meer. La gare est à dix minutes d'ici en voiture. Het station ligt op tien minuten rijden van hier. Het station ligt op tien minuten rijden. Aujourd'hui, j'ai rédigé ma dix-millième phrase en français. Vandaag heb ik mijn tienduizendste Franse zin geschreven. Vandaag heb ik mijn tienduizendste zin in het Frans geschreven. Le printemps approche. De lente komt. De lente komt eraan. Elle se sentait malade. Ze voelde zich ziek. Ze voelde zich ziek. Marie dort beaucoup. Maria slaapt veel. Marie slaapt veel. Du lait ? Du sucre ? Melk? Suiker? Melk, suiker? Aimes-tu les tartes aux pommes ? Hou je van appeltaart? Hou je van appeltaart? Elles l'ont aidée. Zij hebben haar geholpen. Ze hebben haar geholpen. Je manifesterai. Ik zal manifesteren. Ik zal protesteren. Nous verrons ce qui va arriver. We zullen zien wat er gaat gebeuren. We zullen zien wat er gaat gebeuren. J'espère que tu as raison. Ik hoop dat je gelijk hebt. Ik hoop dat je gelijk hebt. Nous étions seules. We waren alleen. We waren alleen. Vous avez façonné l'argile en un vase. Jullie hebben de klei in een vaas gevormd. Je hebt de klei in een vaas gemaakt. Voulez-vous un sac en plastique ou en papier ? Wilt u een plastieken of papieren zak? Wilt u een plastic of papieren zak? J'ai rencontré Tom en allant à l'école. Ik kwam Tom tegen toen ik naar school ging. Ik ontmoette Tom toen ik naar school ging. Un singe grimpe sur un grand arbre. Een aap beklimt een hoge boom. Een aap klimt op een grote boom. Ce café est très fort. Deze koffie is erg sterk. Deze koffie is erg sterk. Ils ont vécu à Alger pendant plus d'un an. Ze woonden meer dan een jaar in Algiers. Ze woonden meer dan een jaar in Algiers. Il boit trop de café. Hij drinkt te veel koffie. Hij drinkt te veel koffie. Il fait un froid de canard. Het is ijskoud. Het is een koude eend. Elle a un livre. Ze heeft een boek. Ze heeft een boek. Tout le monde hésitait. Iedereen twijfelde. Iedereen aarzelde. As-tu de la fièvre ? Heb je koorts? Heb je koorts? Ferme la porte, s'il te plait. Sluit de deur alsjeblieft. Doe de deur dicht, alsjeblieft. Le patient va bientôt se remettre de sa maladie. De patiënt zal vlug herstellen van zijn ziekte. De patiënt zal snel herstellen van zijn ziekte. Je connais ton père. Ik ken je vader. Ik ken je vader. Le botulisme, les brucelloses, la maladie de Lyme et le tétanos sont des maladies infectieuses, mais pas contagieuses. Botulisme, brucellosen, de ziekte van Lyme en tetanos zijn infectieziekten, maar geen besmettelijke ziekten. Botulisme, brucellose, de ziekte van Lyme en tetanus zijn besmettelijke maar niet besmettelijke ziekten. Quel est votre sujet préféré ? Wat is uw lievelingsvak? Wat is je favoriete onderwerp? Tu as essayé. Je probeerde het. Je hebt het geprobeerd. Allume-le, s'il te plait. Zet het alsjeblieft aan. Zet hem aan, alsjeblieft. Tom était seul dans la pièce. Tom was alleen in de kamer. Tom was alleen in de kamer. Cesse ! Stop! Hou op. Ils devenaient muets. Ze werden sprakeloos. Ze werden stom. Ne dites rien à mon petit ami ! Zeg niets tegen mijn vriendje. Zeg niets tegen m'n vriendje. L’Irlande est réputée pour sa dentelle. Ierland staat bekend om zijn kant. Ierland staat bekend om zijn kant. Ça ne veut pas marcher ! Het wil niet werken! Het wil niet werken. Lorsque j'étais jeune, on pouvait nager dans le fleuve. In mijn jeugd mochten we in de rivier zwemmen. Toen ik jong was, konden we zwemmen in de rivier. Je ne vous laisserai plus me donner des ordres. Ik zal u mij niet langer orders laten geven. Ik laat je me geen bevelen meer geven. La cloche sonne. De klok luidt. De bel gaat. Je l'ai sur le bout de la langue. Het ligt op het puntje van mijn tong. Ik heb het op het puntje van mijn tong. J'adorais nager. Ik hield erg van zwemmen. Ik hield van zwemmen. Qu'est-ce que tu en diras ? Wat heb je hierover te zeggen? Wat zeg je ervan? Y a-t-il de l'eau chaude ? Is er warm water? Is er warm water? Mais il neige ! Maar het sneeuwt! Maar het sneeuwt. Voulez-vous une autre tranche de gâteau ? Wil je nog een stuk cake? Wil je nog een stukje taart? Tous ces gens sont-ils tes amis ? Zijn al deze mensen je vrienden? Zijn al deze mensen je vrienden? Des questions ? Zijn er vragen? Vragen? C'est le moins cher des deux. Het is het goedkoopste van de twee. Het is de goedkoopste van beide. Nous jouons au foot tous les samedis. Elke zaterdag spelen we voetbal. We spelen elke zaterdag voetbal. Marie a deux amis étrangers. Maria heeft twee buitenlandse vrienden. Marie heeft twee buitenlandse vrienden. Je suis aussi fort que toi. Ik ben zo sterk als gij. Ik ben net zo sterk als jij. Nous mangeons des sorbets. We eten sorbets. We eten sorbets. Es-tu pour ou contre mon projet ? Ben je voor of tegen mijn project? Ben je voor of tegen mijn project? Je comprends ce que tu ressens. Ik begrijp hoe je je voelt. Ik begrijp hoe je je voelt. Il y a des cas pour lesquels cette règle ne s’applique pas. Er zijn gevallen waarin deze regel niet geldt. Er zijn gevallen waarin deze regel niet van toepassing is. Mon père mourut quand j'avais sept ans. Mijn vader stierf toen ik zeven jaar oud was. Mijn vader stierf toen ik zeven was. Mais ce n'est pas la question. Maar dat is het punt niet. Maar daar gaat het niet om. Ma femme aime son jardin. Mijn vrouw houdt van haar tuin. Mijn vrouw houdt van haar tuin. Je suis désolé d'annuler le rendez-vous à la dernière minute. Het spijt mij dat ik de afspraak op het laatste moment moet afzeggen. Het spijt me dat ik de afspraak op het laatste moment afzeg. Quelle couleur est-ce que tu préfères ? Le bleu ou le rouge ? Van welke kleur hou je het meest? Van blauw of van rood? Welke kleur heb je liever, blauw of rood? Tous nos efforts ont été vains. Al onze inspanningen waren zinloos. Al onze inspanningen zijn vergeefs geweest. C'était seulement il y a un an. Dat was slechts een jaar geleden. Dat was pas een jaar geleden. Je ne veux jamais le revoir. Ik wil hem nooit meer zien. Ik wil hem nooit meer zien. Attends après elle. Wacht op haar. Wacht op haar. Une révolution a éclaté dans ce pays. In dit land brak een revolutie uit. Er is een revolutie uitgebroken in dit land. Savez-vous qui a inventé les Mozartkugeln ? Weet u, wie de Mozartkugeln heeft uitgevonden? Weet je wie de Mozartkugeln uitgevonden heeft? Je ne comprends pas quel est son vrai but. Ik begrijp niet wat zijn echte doel is. Ik begrijp niet wat haar echte doel is. Il a deux chats. Hij heeft twee katten. Hij heeft twee katten. Je décrochai. Ik antwoordde. Ik nam de telefoon op. Elles ne sont pas venues, si ? Ze zijn niet gekomen toch? Ze zijn niet gekomen, of wel? Tout le monde ne veut pas être artiste. Niet iedereen wil kunstenaar zijn. Niet iedereen wil kunstenaar worden. Oh, ce n'est rien ! O, het is niets! Oh, niets aan de hand! Je me sens beaucoup mieux aujourd'hui. Vandaag voel ik me veel beter. Ik voel me vandaag veel beter. Je suis content que ça te rende heureux. Ik ben blij dat dat je gelukkig maakt. Ik ben blij dat het je gelukkig maakt. Nous vivons sur la planète Terre. We leven op de planeet Aarde. We leven op de planeet Aarde. Il est beaucoup plus grand que toi. Hij is veel groter dan jij. Hij is veel groter dan jij. Marche doucement. Ga langzaam. Loop langzaam. Je ne peux pas t'aider car je suis occupée. Ik kan niet helpen, want ik ben bezig. Ik kan je niet helpen omdat ik het druk heb. Au fait, où habitez-vous ? Waar woont gij eigenlijk? Trouwens, waar woon je? Et si on jouait au tennis samedi prochain ? Wat denk je van een partijtje tennis nu zaterdag? Zullen we zaterdag gaan tennissen? Une foule de plus de trois mille personnes. Een massa van meer dan drieduizend mensen. Een menigte van meer dan 3000 mensen. Mon frère fume énormément. Mijn broer rookt heel veel. M'n broer rookt enorm. Qu'ont-ils dit ? Wat hebben ze gezegd? Wat zeiden ze? Bonne nuit, maman. Welterusten, mama. Welterusten, mam. Il y a des rats dans la cuisine. Er zijn ratten in de keuken. Er zijn ratten in de keuken. Nicolas veut dire que la romanisation de l'alphabet cyrillique est aussi belle que le soleil, qui brûle les yeux quand on le regarde. Nicolas bedoelt dat de romanisering van het Cyrillische alfabet net zo mooi is als de zon, die de ogen verbrandt wanneer je ernaar kijkt. Nicolas bedoelt dat de romanisering van het Cyrillische alfabet net zo mooi is als de zon, die de ogen verbrandt als je het bekijkt. Avez-vous des difficultés à comprendre ce que vous disent les femmes ou les petits enfants ? Heeft u moeite te verstaan wat vrouwen of kleine kinderen tegen u zeggen? Heb je moeite om te begrijpen wat vrouwen of kleine kinderen je vertellen? Y eut-il beaucoup de dégâts ? Was er veel schade? Was er veel schade? Je ne veux pas vous parler. Ik wil niet met u praten. Ik wil niet met je praten. Va chier ! Kus m'n kloten! Krijg de kolere. Il était un bon roi. Hij was een goede koning. Hij was een goede koning. Il n'y a pas assez de beurre. Er is niet genoeg boter. Er is niet genoeg boter. Ils aiment danser. Zij houden van het dansen. Ze houden van dansen. J'avais un grand appétit. Ik had erge trek. Ik had een grote eetlust. Tu ne peux pas imaginer comme j'ai soif. Je kan je niet voorstellen hoe dorstig ik ben. Je kunt je niet voorstellen hoe dorstig ik ben. Ça n'entre pas. Het past niet. Het komt er niet in. Allons au théâtre. Laten we naar het theater gaan. Laten we naar het theater gaan. Nous avons dû en virer cinq. Wij moesten er vijf ontslaan. We moesten er vijf ontslaan. Tuez-le par le feu ! Dood het met vuur! Dood hem met vuur. C'est un bon journal, n'est-ce pas ? Het is een zeer goede krant, nietwaar? Het is een goede krant, is het niet? Il donna tout son argent aux œuvres de charité. Hij gaf al zijn geld weg aan goede doelen. Hij gaf al zijn geld aan de goede doelen. Nous planifions une vaccination à grande échelle dans la capitale. We plannen een grootschalige vaccinatie in de hoofdstad. We plannen een grootschalige vaccinatie in de hoofdstad. Pas un geste ! Blijf staan! Blijf staan. N'imaginez pas que vous êtes exceptionnel, car vous ne l'êtes pas. Beeld jullie niet in dat jullie iets unieks zijn, want jullie zijn het niet. Stel je niet voor dat je uitzonderlijk bent, want dat ben je niet. J'aime les roses rouges. Ik vind rode rozen leuk. Ik hou van rode rozen. Le chien est dans la maison. De hond is in het huis. De hond is in het huis. Ne bois pas ça ! Drink dat niet! Drink dat niet op. Je veux que tu me dises tout ce que tu sais à ce propos. Ik wil dat je me alles zegt wat je weet daarover. Ik wil dat je me alles vertelt wat je weet. Leur rencontre était inévitable. Hun ontmoeting was onvermijdbaar. Hun ontmoeting was onvermijdelijk. Est-ce que ça te convient ? Vind je dat goed? Vind je dat goed? L'amitié réelle vaut mieux que l'argent. Ware vriendschap is meer waard dan geld. Echte vriendschap is beter dan geld. Nous avons acheté une maison. We hebben een huis gekocht. We hebben een huis gekocht. Tu es seul ? Zijt ge alleen? Ben je alleen? Ça m'arrive tout le temps. Dat gebeurt me de hele tijd. Dat gebeurt me de hele tijd. Fantastique ! Fantastisch! Geweldig. J'ai oublié mon mot de passe ! Ik ben mijn wachtwoord vergeten. Ik ben mijn wachtwoord vergeten. As-tu parlé de moi ? Heb je over mij gesproken? Heb je het over mij gehad? Prenons bien conscience de la gravité de la journée d'aujourd'hui, car aujourd'hui, dans les murs accueillants de Boulogne-sur-Mer, ne se réunissent pas des Français avec des Anglais, des Russes avec des Polonais, mais des hommes avec des hommes. Laten we ons wel bewust zijn van het belang van deze dag, want vandaag kwamen binnen de gastvrije muren van Boulogne-sur-Mer geen Fransen samen met Engelsen, geen Russen met Polen, maar mensen met mensen. Laten we ons goed bewust zijn van de ernst van de dag van vandaag, want vandaag vergaderen de Fransen in de gastvrije muren van Boulogne-sur-Mer niet met Engelsen, Russen met Polen, maar mannen met mannen. Je suis à Berlin. Ik ben in Berlijn. Ik ben in Berlijn. J'ai mal au dos. Ik heb rugpijn. M'n rug doet pijn. Je suis un garçon timide. Ik ben een schuchtere jongen. Ik ben een verlegen jongen. J'ai peur également, donc je ne vais pas m'y rendre. Ik ben ook bang dus ik ga niet. Ik ben ook bang, dus ik ga er niet heen. Elle est plutôt nerveuse. Ze is eerder nerveus. Ze is nogal nerveus. Nous sommes tout sauf prêts pour le rude hiver. We zijn alles behalve klaar voor de koude winter. We zijn helemaal niet klaar voor de zware winter. Les soldats se battent contre l'ennemie. De soldaten vechten tegen de vijand. Soldaten vechten tegen de vijand. Presque tout le monde a été invité. Bijna iedereen was uitgenodigd. Bijna iedereen is uitgenodigd. Nous n’avons pas mangé de viande pendant quelques jours. We hebben enkele dagen geen vlees gegeten. We hebben een paar dagen geen vlees gegeten. Tu as besoin de la clef ? Heb je de sleutel nodig? Heb je de sleutel nodig? Tu ne dois pas partir maintenant. Je moet nu niet vertrekken. Je hoeft nu niet weg te gaan. Avez-vous été invités ? Waren jullie uitgenodigd? Bent u uitgenodigd? Le château est à vendre. Het kasteel staat te koop. Het kasteel is te koop. Il y a un vol direct de Tokyo à Londres. Er is een directe vlucht van Tokio naar Londen. Er is een rechtstreekse vlucht van Tokio naar Londen. Je pense qu'il se peut que nous ayons un problème. Ik denk dat we een probleem kunnen hebben. Ik denk dat we een probleem hebben. Je sais que tu penses avoir compris ce que tu pensais que j'avais dit, mais je ne suis pas sûr que tu as réalisé que ce que tu as entendu n'est pas ce que je voulais dire. Ik weet dat je denkt dat je hebt begrepen wat je dacht dat ik gezegd heb, maar ik weet niet zeker of je je wel gerealiseerd hebt dat wat jij gehoord hebt niet is wat ik bedoelde. Ik weet dat je denkt te begrijpen wat je dacht dat ik zei, maar ik weet niet zeker of je je realiseerde dat wat je hoorde niet was wat ik bedoelde. Je lui en ai parlé par téléphone. Ik heb hem daarover gesproken met de telefoon. Ik heb hem over de telefoon gesproken. Fumer nuit gravement à votre santé et à celle de votre entourage. Roken brengt u en anderen rondom u ernstige schade toe. Roken is een ernstige bedreiging voor uw gezondheid en die van uw omgeving. Je mange de la soupe. Ik eet soep. Ik eet soep. Mike a quelques amis en Floride. Mike heeft een aantal vrienden in Florida. Mike heeft wat vrienden in Florida. Il a eu du mal à formuler ses sentiments. Hij had moeite om zijn gevoelens te formuleren. Hij had moeite om zijn gevoelens te uiten. Dis-le-moi ! Zeg het me! Zeg het me. Nous devons épargner. Wij moeten besparen. We moeten sparen. J’ai manqué une occasion en or. Ik heb een gouden kans gemist. Ik miste een gouden kans. L'école commence à huit heures et dix minutes. School begint om 8:10. De school begint om acht uur en tien minuten. Pensez-vous vraiment que ce soit impossible ? Denkt u werkelijk dat het onmogelijk is? Denk je echt dat dat onmogelijk is? Dans cette pièce se trouve un poste de télévision. Er is een televisie in deze kamer. In deze kamer bevindt zich een televisie. Le téléviseur ne marche pas. De tv werkt niet. De tv doet het niet. Regardez de plus près. Kijk dichterbij. Kijk eens goed. Ils le méprisent. Ze verachten hem. Ze verachten hem. J'allai m'asseoir et ouvris mon ordinateur portable. Ik ging zitten en opende mijn laptop. Ik ging zitten en opende mijn laptop. Il était trop en colère pour parler. Hij was te kwaad om te spreken. Hij was te boos om te praten. N'était-ce pas jolie ? Was dat niet mooi? Was dat niet mooi? Vous habitez à Belfast. Jullie wonen in Belfast. Je woont in Belfast. Pensez-vous que Tom nous a vus ? Denkt u dat Tom ons gezien heeft? Denk je dat Tom ons gezien heeft? J'ai perdu la montre que mon père m'a donnée. Ik heb het horloge verloren dat mijn vader mij gegeven heeft. Ik verloor het horloge dat mijn vader me gaf. Tout ce que nous entendons n'est qu'un avis, et non la réalité. Tout ce que nous voyons n'est qu'une perspective, et non la vérité. Alles wat we horen is een mening, geen feit. Alles wat we zien is een perspectief, niet de waarheid. Alles wat we horen is een mening, niet de realiteit, alles wat we zien is een perspectief, niet de waarheid. Montre-moi le chemin jusqu'à l'arrêt du bus. Laat me de weg naar de bushalte zien. Laat me de weg naar de bushalte zien. Merci pour le cadeau. Dank je voor het cadeau. Bedankt voor het cadeau. Restez concentrée. Blijf gefocust. Concentreer je. J’adore aller au cinéma. Ik ga graag naar de bioscoop. Ik vind het heerlijk om naar de film te gaan. Nous ne pouvions rien faire pour eux. We konden niets voor hen doen. We konden niets voor ze doen. Il s'est fait passer pour un mannequin d’essai de choc. Hij deed zich voor als crashtestdummy. Hij deed zich voor als een botstestpop. Donne-la-lui ! Geef het aan haar. Geef het aan hem. Il travaille du lundi au vendredi. Hij werkt van maandag tot vrijdag. Hij werkt van maandag tot vrijdag. C'est un DVD. Het is een dvd. Het is een dvd. Cela ne me dérange pas. Het hindert me niet. Ik vind het niet erg. Je suis vraiment reconnaissant pour ton aide. Ik ben erg dankbaar voor je hulp. Ik ben echt dankbaar voor je hulp. J'ai un gros problème. Ik heb een groot probleem. Ik heb een groot probleem. Tom vous aime ! Tom houdt van u! Tom houdt van je. Nous avons tout. We hebben alles. We hebben alles. C'est une banane. Dat is een banaan. Het is een banaan. Un journal intime est une excellente façon de garder une trace des évènements de ton passé et de penser à ton futur. Een dagboek is een uitstekende manier om een spoor te bewaren van de gebeurtenissen van je verleden en te denken aan je toekomst. Een dagboek is een geweldige manier om de gebeurtenissen in je verleden op te sporen en aan je toekomst te denken. Elles ont connu des jours meilleurs. Ze hebben betere dagen gezien. Ze hebben betere dagen gehad. Peux-tu me conduire chez moi ? Kan je me naar huis voeren? Kun je me naar huis brengen? Pour autant que je sache, c'est l'édition la plus récente. Voor zover ik weet is dit de meest recente editie. Voor zover ik weet, is dit de meest recente editie. Notre petit endroit de rêve est devenu célèbre. Ons droomplekje is beroemd geworden. Ons droomhuisje is beroemd geworden. Elle est institutrice. Ze is lerares. Ze is lerares. Tom avait l'air jeune. Tom zag er jong uit. Tom zag er jong uit. Tom semble bien connaître le chemin. Tom lijkt de weg goed te kennen. Tom lijkt de weg te weten. Tu dois beaucoup d'argent. Je bent veel geld verschuldigd. Je bent veel geld schuldig. Je pense qu'il est innocent. Ik denk dat hij onschuldig is. Ik denk dat hij onschuldig is. Toutes les femmes sont belles. Alle vrouwen zijn mooi. Alle vrouwen zijn mooi. L'alphabet anglais compte 26 lettres. Het Engels alfabet telt 26 letters. Het Engels alfabet telt 26 letters. Tom traversa la rue. Tom stak de straat over. Tom stak de straat over. Où étiez-vous ? Waar waren jullie? Waar was je? Tom a un beau corps. Tom heeft een mooi lichaam. Tom heeft een mooi lichaam. Le train venant de Genève va entrer en gare. De trein vanuit Genève zal het station binnenkomen. De trein uit Genève komt het station in. J'ai gagné ma première médaille d'or. Ik heb mijn eerste gouden medaille gewonnen. Ik heb mijn eerste gouden medaille gewonnen. Je suis de retour ! Ah ? Nous avons un invité ? Ik ben er weer! O, hebben we bezoek? Hebben we een gast? Voyons si Tom en sait plus que nous. Laten we kijken of Tom meer weet dan wij. Eens kijken of Tom meer weet dan wij. On peut compter sur lui. Op hem kan je rekenen. We kunnen op hem rekenen. Je peux sauter. Ik kan springen. Ik kan springen. Il faisait très froid hier matin. Het was heel koud gisterochtend. Het was erg koud gisterochtend. Tout ce qui m'intéresse, soit ça fait grossir, soit c'est immoral ! Al wat mij interesseert maakt dik of is immoreel. Het enige waar ik om geef, is dat het dik wordt of dat het immoreel is. Je ne peux pas me permettre de manger dans un restaurant aussi cher. Ik kan het mij niet veroorloven in zo een duur restaurant te eten. Ik kan het me niet veroorloven om in zo'n duur restaurant te eten. Beaucoup a été dit. Veel werd gezegd. Er is veel gezegd. Je suis né en 1979. Ik ben geboren in 1979. Ik ben in 1979 geboren. Il faisait le ménage. Hij zorgde voor het huishouden. Hij was aan het schoonmaken. Ainsi parlait Zoroastre. Aldus sprak Zarathustra. Zo sprak Zoroastre. Il ira en ville pour toi. Hij zal voor je naar de stad gaan. Hij gaat voor jou naar de stad. Quand l'avion arrivera-t-il à Tokyo ? Wanneer komt het vliegtuig in Tokio aan? Wanneer komt het vliegtuig naar Tokio? Tu es tellement impatiente. Je bent zo ongeduldig. Je bent zo ongeduldig. Nous mettons rarement du sucre dans notre café. We doen zelden suiker in onze koffie. We doen zelden suiker in onze koffie. J’ai besoin de ton conseil. Ik heb je advies nodig. Ik heb je raad nodig. Un dieu omnipotent peut-il créer une pierre si lourde que lui-même ne puisse la soulever ? Kan een almachtige god een steen maken die zo zwaar is dat hij hem zelf niet kan opheffen? Kan een almachtige god zo'n zware steen maken dat hij het zelf niet kan optillen? Merci à vous deux. Dank je wel jullie beiden! Bedankt, jullie allebei. Nous nous sommes rencontrés auparavant. We hebben elkaar eerder ontmoet. We hebben elkaar eerder ontmoet. Le bébé ne marche pas encore. De baby loopt nog niet. De baby werkt nog niet. Il pleut des trombes. Het regent pijpenstelen. Het regent overal. J'ai vu John à la bibliothèque. Ik zag John in de bibliotheek. Ik zag John in de bibliotheek. Il se conduit parfois bizarrement. Soms gedraagt hij zich vreemd. Soms gedraagt hij zich vreemd. Est-ce que Tom a mangé ? Heeft Tom gegeten? Heeft Tom gegeten? Avez-vous besoin de quelque chose d'autre ? Hebben jullie nog iets nodig? Heb je nog iets nodig? Je me sens à l'aise dans cette salle. Ik voel me op mijn gemak in deze kamer. Ik voel me hier op m'n gemak. J'ai finalement trouvé la solution au problème. Ik heb eindelijk de oplossing voor het probleem gevonden. Ik heb eindelijk de oplossing voor het probleem gevonden. Elles attendaient. Ze wachtten. Ze wachtten. Je voulais seulement vous poser quelques questions. Ik wou jullie gewoon enkele vragen stellen. Ik wilde je alleen een paar vragen stellen. Je ne sais pas ce qui est pire. Ik weet niet wat erger is. Ik weet niet wat erger is. Nous avons finalement conclu une affaire. We hebben eindelijk een deal gesloten. We hebben eindelijk een deal gesloten. Il n'habite plus ici. Hij woont hier niet meer. Hij woont hier niet meer. Il a de gros problèmes. Hij heeft grote problemen. Hij heeft grote problemen. Disposes-tu d'un chausse-pied ? Heb jij een schoentrekker? Heb je een schoen? Il court devant moi. Hij loopt voor mij. Hij rent voor me uit. Tes photos me plaisent beaucoup. Ik vind je foto's heel goed. Ik vind je foto's erg leuk. La fille saute. Het meisje springt. Het meisje springt. L’Azerbaïdjan s’appelle « Azərbaycan » en azéri. Azerbeidzjan wordt ''Azərbaycan'' genoemd in het Azerbeidzjaans. Azerbajdzjan wordt in Azerbajdzjan genoemd. Continuons ! Laten we verder gaan! Laten we verder gaan. Où courent-ils ? Waar rennen ze naartoe? Waar rennen ze heen? La liberté individuelle est l'âme de la démocratie. Individuele vrijheid is de ziel van de democratie. Persoonlijke vrijheid is de ziel van de democratie. Il me fallut de l'aide. Ik had hulp nodig. Ik had hulp nodig. Tu fus mon ami. Je was mijn vriend. Je was mijn vriend. Comment va ta femme, Tom ? Hoe gaat het met je vrouw, Tom? Hoe gaat het met je vrouw, Tom? J’aime l’espéranto. Ik vind Esperanto leuk. Ik hou van Esperanto. Ta femme te manque-t-elle ? Mis je je vrouw? Mis je je vrouw? C'est ce que nous voulons savoir. Dit is wat we willen weten. Dat is wat we willen weten. Crois-tu au mauvais œil ? Geloof je in het boze oog? Geloof je in het verkeerde oog? Il est parti en vélo. Hij is met de fiets vertrokken. Hij is op de fiets. Qui est-ce qui a téléphoné ? Wie heeft er gebeld? Wie heeft er gebeld? Elle m'est irremplaçable. Ze is onvervangbaar voor mij. Ze is onvervangbaar voor mij. Fuyons ! Weglopen! Laten we vluchten. Il me conta l'histoire de sa vie. Hij vertelde me zijn levensverhaal. Hij vertelde me het verhaal van zijn leven. Pourquoi les bourdons bourdonnent-ils ? Waarom zoemen de hommels? Waarom zoenen de hommels? Appelle-moi aussitôt que tu l'auras rencontré. Bel me onmiddellijk nadat je hem hebt ontmoet. Bel me zodra je hem ontmoet hebt. Bon appétit ! Eet smakelijk! Eet smakelijk. Ma bicyclette a été réparée hier. Mijn fiets is gisteren hersteld. Mijn fiets is gisteren gerepareerd. Ne traverse pas la rue tant que le feu est rouge. Steek de straat niet over wanneer het stoplicht rood is. Ga de straat niet over tot het licht rood is. Tom a des hallucinations. Tom hallucineert. Tom heeft hallucinaties. Je l'ai rencontré hier. Ik heb hem gisteren ontmoet. Ik heb hem gisteren ontmoet. Mon frère est assez grand pour voyager seul. Mijn broer is oud genoeg om alleen te reizen. Mijn broer is oud genoeg om alleen te reizen. Le mariage des Romains est passé. De bruiloft van de Romeinen is voorbij. Het huwelijk van de Romeinen is voorbij. On ne peut pas toujours tout avoir dans la vie. Men kan niet altijd alles in het leven hebben. Je kunt niet altijd alles in het leven hebben. En tous cas, je ne l'aime pas parce que c'est comme ça ! In ieder geval, ik hou er niet van omdat het nu eenmaal zo is! Hoe dan ook, ik mag hem niet omdat het zo is. Bill continua à pleurer pendant des heures. Bill schreide urenlang. Bill bleef uren huilen. Les mathématiques ne sont pas juste de la mémorisation de formules. Wiskunde is niet louter formules uit het hoofd leren. Wiskunde is niet alleen het onthouden van formules. Je ne connais pas son nom. Ik ken zijn naam niet. Ik weet zijn naam niet. J'habite en France. Ik woon in Frankrijk. Ik woon in Frankrijk. Tom est malentendant. Tom is slechthorend. Tom kan niet goed horen. As-tu une minute ? Heb je een minuut? Heb je even? Il fut enterré vivant. Hij werd levend begraven. Hij werd levend begraven. J'étais en vacances à l'étranger. Ik was op vakantie in het buitenland. Ik was op vakantie in het buitenland. Tom donna de la népète à son chat. Tom gaf zijn kat wat kattenkruid. Tom gaf z'n kat neppet. Avez-vous déjà vu une rivière rouge? Hebt ge ooit een rode rivier gezien? Heb je ooit een rode rivier gezien? Je ne serai pas libre demain. Ik ben morgen niet vrij. Ik ben morgen niet vrij. Il a dû arrêter de fumer pour protéger sa santé. Hij moest stoppen met roken om zijn gezondheid te beschermen. Hij moest stoppen met roken om zijn gezondheid te beschermen. D'habitude je fais la vaisselle. Gewoonlijk doe ik de afwas. Meestal doe ik de afwas. C'est trop grand. Het is te groot. Het is te groot. Tout le monde est d'accord. Iedereen is akkoord. Iedereen is het ermee eens. Mangez sainement ! Eet gezond! Eet gezond. Tom courait pieds nus sur la plage. Tom rende met blote voeten op het strand. Tom liep op blote voeten op het strand. Ne donnez plus rien à cet homme ! Geef die man niets meer! Geef die man niets meer. Mélanie a dit qu'elle aimait nager. Melanie heeft gezegd dat ze graag zwemt. Melanie zei dat ze van zwemmen hield. Comment est-ce que tu t'appelles ? Hoe heet je? Hoe heet je? Vous devriez être fiers de vous. Je zou trots op jezelf moeten zijn. Je zou trots op jezelf moeten zijn. L'éducation dans ce monde me déçoit. Het onderwijs in deze wereld valt me tegen. Het onderwijs in deze wereld stelt me teleur. Je trouve délicieux la salade aux crevettes. Ik vind salade met garnalen lekker. Ik vind de garnalensalade heerlijk. Une année a douze mois. Een jaar heeft twaalf maanden. Een jaar is twaalf maanden. Il y a trop de bruit ici. Het is te lawaaierig hier. Er is hier te veel lawaai. Prenez l'appareil photo. Pak de camera. Neem de camera. J'espère que tout ira bien à la fin. Ik hoop dat alles uiteindelijk goed zal aflopen. Ik hoop dat alles goed komt aan het eind. Tu m'aimes ? Hou je van mij? Hou je van me? Maintenant que vous avez pris votre décision vous devez agir. Nu dat je beslist hebt, moet je ook handelen. Nu je je besluit hebt genomen, moet je iets doen. Les enfants adorent les gâteaux. Kinderen houden veel van koeken. Kinderen houden van taarten. Qu'espères-tu trouver ici ? Wat hoop je hier te vinden? Wat hoop je hier te vinden? Cela cessera-t-il un jour ? Houdt dat ooit op een dag op? Zal dit ooit ophouden? Crève à petit feu ! Sterf langzaam! Schiet langzaam op. Le bureau est en bois. Het bureau is gemaakt uit hout. Het kantoor is van hout. « Avez-vous un stylo ? » « J'en ai un. » "Heeft u een pen?" - "Ik heb er een." "Heb je een pen?" "Ik heb een pen." Tom est un malade imaginaire. Tom is een ingebeelde zieke. Tom is een denkbeeldige gek. La nature est le seul livre qui nous offre, sur chaque page, un grand contenu. De natuur is het enige boek dat ons op iedere pagina inhoud geeft. De natuur is het enige boek dat ons op elke pagina een grote inhoud biedt. Combien y a-t-il de lettres dans l'alphabet anglais ? Hoeveel letters telt het Engelse alfabet? Hoeveel letters zijn er in het Engelse alfabet? « J'ai mal au ventre. » « Je connais un remède, c'est l'eau de vie. » ''Ik heb buikpijn.'' -''Ik weet een middel, dat is het water des levens.'' "Ik heb buikpijn." "Ik weet een geneesmiddel, het is het water des levens." Les guêpes sont-elle venimeuses ? Zijn wespen giftig? Zijn wespen giftig? Préchauffe le four à 130 degrés. Verwarm de oven voor op 130 graden. Verwarm de oven op 130 graden. Il n'y a pas de serviette pour les mains dans la chambre numéro quinze. Er zijn geen handdoeken in kamer vijftien. Er is geen handdoek voor je handen in kamer nummer 15. Tom a les cheveux blonds et les yeux verts. Tom heeft blond haar en groene ogen. Tom heeft blond haar en groene ogen. Aujourd'hui, il fait très chaud. Het is vandaag erg warm. Vandaag is het erg warm. Sa mère a fait d'elle ce qu'elle est. Haar moeder heeft haar gemaakt tot wat ze is. Haar moeder heeft haar gemaakt tot wat ze is. Merci d'être passé. Bedankt dat je gekomen bent. Bedankt om langs te komen. À quelle heure te couches-tu habituellement ? Hoe laat gaat ge gewoonlijk slapen? Hoe laat ga je meestal naar bed? Nous sommes parvenus à la gare à temps. We bereikten het station tijdig. We waren op tijd bij het station. Elle m'a demandé si je connaissais son adresse. Ze vroeg me of ik haar adres kende. Ze vroeg me of ik haar adres kende. J'ai peur que vous ne deviez y aller en personne. Ik vrees dat u zelf zult moeten gaan. Ik ben bang dat je niet persoonlijk moet gaan. Ils mettent rarement du sucre dans leur café. Ze doen zelden suiker in hun koffie. Ze stoppen zelden suiker in hun koffie. C'est sa voiture. Dat is zijn auto. Dat is zijn auto. Cela ne dérangerait pas Tom de manger de la viande et des patates tous les jours de la semaine. Het zou Tom niet storen elke dag van de week vlees en aardappelen te eten. Tom zou het niet erg vinden om elke dag van de week vlees en aardappelen te eten. Il a à nouveau essayé. Hij probeerde het opnieuw. Hij probeerde het weer. Nous devons encore marcher dix miles avant le coucher du soleil. We moeten nog tien mijl lopen voor zonsondergang. We moeten nog tien kilometer lopen voor zonsondergang. Est-ce que tu sais pourquoi ? Weet jij waarom? Weet je waarom? Poisson d'avril ! Aprilgrap! Avril vis. Parles-tu bulgare ? Spreek je Bulgaars? Spreek je Bulgaars? Les filles, vous avez été super. Vous avez vraiment emporté cette victoire. Meiden, jullie hebben het hartstikke goed gedaan. Jullie hebben deze overwinning eerlijk verdiend. Jullie hebben deze overwinning echt gewonnen. Il me tapota l'épaule. Hij klopte me op de schouder. Hij tikte op m'n schouder. Je l'ai longuement attendue. Ik heb lang op haar gewacht. Ik heb lang op hem gewacht. Fais ce qu'il te dit. Doe wat hij je zegt. Doe wat hij zegt. J'ai pris un taxi devant la gare. Ik heb voor het station een taxi genomen. Ik nam een taxi voor het station. Il ne peut pas être vrai. Dat kan niet waar zijn. Hij kan niet waar zijn. C'était un fait. Dat was een feit. Dat was een feit. C'est là que réside le problème. Dat is nu juist het probleem. Dat is het probleem. Nous plaisantons. We maken een grapje. We maken een grapje. Qu'est-ce qu'il y a dans le sac ? Wat zit er in de zak? Wat zit er in de tas? Elle n'est pas encore là. Ze is nog niet hier. Ze is er nog niet. La science spatiale n'en est encore qu'à ses balbutiements. De ruimtewetenschap staat nog in de kinderschoenen. De ruimtewetenschap is nog maar net begonnen. Elles jeûnaient. Zij vastten. Ze vastten. Quelqu'un a crié. Iemand schreeuwde. Iemand schreeuwde. Je brille. Ik glans. Ik schitter. Nous vivons à l'ère atomique. We leven in het atoomtijdperk. We leven in het atoomtijdperk. Je plongeais. Ik dook. Ik was aan het duiken. Compris? Begrepen? Begrepen? Erreur ! Fout! Fout. Il n'y a personne dans la cuisine. Er is niemand in de keuken. Er is niemand in de keuken. Vous devez, en premier lieu, cesser de fumer. Eerst moet u ophouden met roken. Je moet in de eerste plaats stoppen met roken. 3 multiplié par 5 égal 15. Drie maal vijf is vijftien. 3 maal 5 is 15. Copieur ! Na-aper! Kopieerapparaat. Des questions ? Vragen? Vragen? Arrête le temps ! Stop de tijd! Stop de tijd. C'est très onéreux ! Dat is zeer duur! Dat is erg duur. Le pont fut construit en deux ans. De brug werd in twee jaar gebouwd. De brug werd in twee jaar gebouwd. Ton bouton de chemise est en train de partir. Er valt bijna een knoop van je bloes af. Je hemdknop gaat weg. J'ai attrapé un poisson. Ik heb een vis gevangen. Ik heb een vis gevangen. À demain ! Tot morgen. Tot morgen. Oh, tu as été chez le coiffeur ! Oh, je bent naar de kapper geweest. Je bent naar de kapper geweest. Si le téléphone sonne à nouveau, j'ai l'intention de l'ignorer. Als de telefoon opnieuw gaat, wil ik hem negeren. Als de telefoon weer gaat, negeer ik hem. Les choses changent. Verandering gebeurt. Dingen veranderen. Jeter l'argent par la fenêtre. Geld over de balk gooien. Gooi het geld uit het raam. Ma couleur préférée est le bleu. Mijn lievelingskleur is blauw. Mijn lievelingskleur is blauw. Une montagne de bonheur. Een berg geluk. Een berg van geluk. Je n’épouille pas vos cheveux. Ik ontluis je haren niet. Ik schrob uw haar niet. Il y avait beaucoup de monde dans le parc. Er waren veel mensen in het park. Er waren veel mensen in het park. Tom était agressif. Tom was agressief. Tom was agressief. Je vais aux toilettes toutes les trente minutes. Ik ga alle dertig minuten naar de wc. Ik ga elke 30 minuten naar het toilet. Il ne peut dire avec certitude où habite Marie. Hij kan niet met zekerheid zeggen waar Maria woont. Hij kan niet met zekerheid zeggen waar Maria woont. Il est temps d'aller à la maison. Het is tijd om naar huis te gaan. Het is tijd om naar huis te gaan. Je m'appelle Tamako, et toi ? Ik heet Tamako, en jij? Mijn naam is Tamako, en jij? Tom a été la seule personne à s'être jamais évadée de cette prison. Tom was de enige persoon die met succes uit die gevangenis ontvluchtte. Tom was de enige die ooit uit deze gevangenis ontsnapte. Je suis parvenu à entrer. Het is mij gelukt om binnen te komen. Ik ben binnen gekomen. N'importe quoi auquel on est bon contribue au bonheur. Alles waar je goed in bent draagt bij aan geluk. Alles waar je goed in bent, draagt bij aan het geluk. Edison inventa l'ampoule électrique. Edison heeft de elektrische lamp uitgevonden. Edison vond de elektrische lamp uit. C'est gratuit. 't Is gratis. Het is gratis. Tom ne parle pas français. Tom spreekt geen Frans. Tom spreekt geen Frans. Nous avons étudié l'anglais. We studeerden Engels. We hebben Engels gestudeerd. Elle se fait du souci pour votre sécurité. Ze maakt zich zorgen om uw veiligheid. Ze maakt zich zorgen om je veiligheid. De quoi est fait le beurre ? Waar is boter van gemaakt? Waar is de boter van gemaakt? Penses-y encore. Denk nog eens na. Denk er nog eens over na. Est-ce que tu es déjà allé à Boston? Ben je ooit naar Boston geweest? Ben je ooit in Boston geweest? J'ai commencé à pleurer. Ik barstte in tranen uit. Ik begon te huilen. Aimez-vous faire la grasse matinée ? Houdt u van uitslapen? Hou je van uitslapen? Je suis encore sceptique. Ik ben nog steeds sceptisch. Ik ben nog steeds sceptisch. Apprends ces noms par cœur. Leer deze namen uit het hoofd. Leer die namen uit je hoofd. Miracle ! 't Is een mirakel! Wonder. La beauté aux mille facettes de la prairie d'altitude en été, aux innombrables teintes nuancées, emplit mon cœur d'un doux sentiment de béatitude. De duizendvoudige schoonheid van de zomerse bergweide met haar ontelbare hoeveelheid kleurschakeringen vervult mijn hart met een fluweel gevoel van gelukzaligheid. De schoonheid van de duizend facetten van de hoogteweide in de zomer, met talloze genuanceerde tinten, vult mijn hart met een zacht gevoel van gelukzaligheid. Ce prix inclut-il la TVA ? Is die prijs inclusief btw? Is deze prijs inclusief BTW? Son discours était excellent. Haar toespraak was uitmuntend. Zijn toespraak was uitstekend. Peux-tu me donner un peu d'argent ? Kan jij mij wat geld geven? Kun je me wat geld geven? L'Angleterre est fière de ses poètes. Engeland is trots op zijn poëten. Engeland is trots op zijn dichters. L'horaire a été révisée. Het tijdschema werd herzien. Het schema is herzien. Je ne comprends pas ce qu'il m'arrive. Ik begrijp niet wat me overkomt. Ik begrijp niet wat er met me gebeurt. Quelqu'un est en train de grimper l'escalier. Er komt iemand de trap op. Iemand klimt de trap op. C'est drôle. Dit is grappig. Dat is grappig. Je voudrais danser avec toi. Ik wil graag met je dansen. Ik wil graag met je dansen. Quelqu'un sait-il comment on peut gagner de l'argent en temps de crise ? Weet iemand hoe je geld kunt verdienen in tijden van crisis? Weet iemand hoe je geld kunt verdienen in tijden van crisis? Tom la ferma. Tom hield zijn mond. Tom sloot haar. Tu bricolais. Je sleutelde. Je was aan het knutselen. Je n'arrive pas à en parler. Ik slaag er niet in daarover te spreken. Ik kan er niet over praten. Je pensais que tu étais un Canadien. Ik dacht dat je een Canadees was. Ik dacht dat je een Canadees was. Nous sommes de bons amis. Wij zijn goede vrienden. We zijn goede vrienden. Mon frère n'a pas d'argent. Mijn broer heeft geen geld. Mijn broer heeft geen geld. Je pense que j'ai été suivi par quelqu'un. Ik denk dat ik gevolgd werd door iemand. Ik denk dat ik gevolgd ben door iemand. Je lui dois la vie. Ik heb mijn leven aan hem te danken. Ik heb m'n leven aan hem te danken. La mer est loin d'être calme. De zee is ver van rustig. De zee is verre van rustig. Les médecins ont refusé d'effectuer une deuxième opération. Dokters weigerden om een tweede operatie uit te voeren. De artsen weigerden een tweede operatie uit te voeren. C'est mon voisin. Hij is mijn buur. Hij is mijn buurman. Tom ne peut plus s'arrêter de rire. Tom kan niet ophouden te lachen. Tom kan niet stoppen met lachen. Il m'a fallu changer les règles. Ik moest de regels veranderen. Ik moest de regels veranderen. Elle fut ma première petite amie. Zij was mijn eerste vriendin. Ze was mijn eerste vriendin. Ne soyez pas découragée si vous échouez. Wees niet ontmoedigd als het je niet lukt. Wees niet ontmoedigd als je faalt. Elle cueillit des fleurs. Zij plukte bloemen. Ze plukte bloemen. Judy m'a regardé. Judy bekeek mij. Judy keek me aan. Couverture, s'il vous plaît. Omslag, alstublieft. Dekking, alstublieft. Je ne veux vraiment pas décevoir Tom. Ik wil Tom echt niet teleurstellen. Ik wil Tom echt niet teleurstellen. Libère Tom. Laat Tom vrij. Laat Tom vrij. Elle est mariée à un étranger. Zij is getrouwd met een buitenlander. Ze is getrouwd met een vreemde. Pourquoi Tom n'avait rien dit? Waarom heeft Tom niets gezegd? Waarom zei Tom niets? Celui qui se perd dans sa passion perd moins que celui qui perd sa passion. Wie zichzelf verliest in passie, verliest minder dan wie de passie verliest. Wie in zijn passie verdwaalt, verliest minder dan wie zijn passie verliest. Ce remède n'a pas d'effets secondaires. Dit geneesmiddel heeft geen bijwerkingen. Deze remedie heeft geen bijwerkingen. Je suis au chômage. Ik ben werkloos. Ik ben werkloos. Il y a une bouteille dans le frigidaire. Er staat een fles in de koelkast. Er zit een fles in de koelkast. Où est mon porte-documents ? Waar is mijn tas? Waar is m'n aktetas? Tom n'a pas voulu se réveiller très tôt. Tom wilde niet te vroeg opstaan. Tom wilde niet vroeg wakker worden. Une guitare électrique sonne différemment d'une acoustique. Een elektrische gitaar klikt anders dan een akoestische. Een elektrische gitaar klinkt anders dan een akoestiek. Il épluche les pommes de terre et elle les coupe en morceaux. Hij schilt de aardappels en zij snijdt ze in stukken. Hij schilt de aardappelen en zij snijdt ze in stukken. Le soleil disparut lentement sous l'horizon. De zon verdween langzaam onder de horizon. De zon verdween langzaam onder de horizon. Le mois dernier, il a fait peindre sa maison en blanc. Afgelopen maand heeft hij zijn huis wit laten schilderen. Vorige maand liet hij zijn huis wit schilderen. Je visitais souvent le musée lorsque je résidais à Kyoto. Ik bezocht het museum vaak toen ik in Kyoto woonde. Ik bezocht het museum vaak toen ik in Kyoto woonde. L'amitié véritable n'existe pas. Echte vriendschap bestaat niet. Echte vriendschap bestaat niet. Dommage ! Jammer! Jammer. La CIA te surveille. De CIA houdt je in de gaten. De CIA houdt je in de gaten. Tout est en ordre à la maison. Thuis is alles in orde. Alles is thuis in orde. Je ralentissais. Ik was aan het vertragen. Ik was aan het vertragen. Vous n'avez aucune preuve. Je hebt geen enkel bewijs. Je hebt geen bewijs. Je pouvais voir la tour de Tokyo au loin. Ik kon de toren van Tokio in de verte zien. Ik kon de toren van Tokio in de verte zien. Je dois aller aux toilettes. Ik moet naar de wc. Ik moet naar het toilet. Ne tourne pas autour du pot. Draai niet rond de pot. Draai er niet omheen. Corrige ton fils, il te donnera du repos. Et fera les délices de ta vie." Corrigeer je zoon, hij zal je rust gunnen en zal je in staat stellen om de geneugten van het leven te genieten. Corrigeer je zoon, hij geeft je rust, en hij zal de geneugten van je leven maken." Combien d'élèves y a-t-il dans ta classe ? Hoeveel leerlingen zitten er in jouw klas? Hoeveel leerlingen zit er in je klas? L'alcool est dangereux. Alcohol is gevaarlijk. Alcohol is gevaarlijk. Ce produit est bon marché. Dit artikel is goedkoop. Dit product is goedkoop. « As-tu regardé la télévision la semaine dernière ? » « Non, je ne l'ai pas regardée. » "Heb je vorige week naar tv gekeken?" "Nee, dat heb ik niet gedaan." "Heb je vorige week tv gekeken?" "Nee, ik heb er niet naar gekeken." L'âge ne conduit pas à la maturité, à moins d'être un fromage. Door leeftijd wordt men niet rijper, tenzij men kaas is. Leeftijd leidt niet tot volwassenheid, tenzij je een kaas bent. Sita souriait. Sita glimlachte. Sita lachte. Je mange des spaghettis. Ik eet spaghetti. Ik eet spaghetti. Cette tradition naquit en Chine. Deze traditie is ontstaan in China. Deze traditie ontstond in China. Nous sommes tous les deux de Tampa. Wij komen beiden uit Tampa. We komen allebei uit Tampa. Je reviendrai demain si je peux. Ik kom morgen terug als er niets tussenkomt. Ik kom morgen terug als ik kan. Tom est meilleur que moi en math. Tom is beter dan ik in wiskunde. Tom is beter in wiskunde dan ik. Je ne porte pas de montre mais j'avais l'habitude d'en porter une quand j'étais plus jeune. Ik draag geen horloge, maar ik had de gewoonte er een te dragen toen ik jonger was. Ik draag geen horloge, maar ik droeg er vroeger een toen ik jonger was. Ah bon. Ach zo. O, ja. Tom dit qu'il sera un peu en retard. Tom zegt dat hij wat te laat zal zijn. Tom zegt dat hij wat later komt. Je pus distinguer une tour au loin. Ik kon een toren onderscheiden in de verte. Ik kon een toren in de verte onderscheiden. Où est sa famille ? Waar is zijn familie? Waar is z'n familie? Sa valise est trop lourde. Haar koffer is te zwaar. Z'n koffer is te zwaar. C'est notre planète. Dat is onze planeet. Het is onze planeet. Pleurez-vous ? Bent u aan het huilen? Huil je? Il est bisexuel. Hij is biseksueel. Hij is biseksueel. Je viens d'une petite ville en Australie. Ik kom uit een kleine stad in Australië. Ik kom uit een klein stadje in Australië. Soyez gentil ! Wees aardig! Doe me een lol. Trouvez la paix ! Vind rust! Zoek rust. Les amis, j'ai quelque chose à vous dire. Jongens, ik moet jullie wat vertellen. Jongens, ik moet jullie iets vertellen. J'ai commandé deux thés et trois cafés. Ik heb twee thees en drie koffies besteld. Ik heb twee thee en drie koffie besteld. Le temps était magnifique. Het weer was prachtig. Het was prachtig weer. Je ne peux pas lire ça. Ik kan dat niet lezen. Dat kan ik niet lezen. Mon ancienne professeur d'anglais doit sûrement se retourner dans sa tombe à l'heure qu'il est. Mijn vroegere lerares Engels draait zich nu zeker weten om in haar graf. M'n oude leraar Engels draait zich vast om in z'n graf. Venez en bas. Kom naar beneden. Kom naar beneden. Vous chantiez. Jullie zongen. Je was aan het zingen. Il a logé à l'hôtel pour quelques jours. Hij heeft enkele dagen in een hotel gelogeerd. Hij logeerde in het hotel voor een paar dagen. « Est-il mort ou vif ? » « Il est mort. » "Is hij levend of dood?" "Hij is dood." "Is hij dood of levend?" "Hij is dood." Les ordinateurs arrivent dans cette entreprise. De computers komen aan bij deze firma. Computers komen naar dit bedrijf. Mon agenda est plein ! Mijn kalender is vol! Mijn agenda zit vol. J'aimerais bien parler couramment l'anglais. Ik zou graag vloeiend Engels spreken. Ik zou graag vloeiend Engels spreken. Je ne veux pas manger ici. Ik wil hier niet eten. Ik wil hier niet eten. Je ne trouve pas nécessaire d'en parler. Ik vind het niet nodig daarover te spreken. Daar hoef ik niet over te praten. Il va venir cet après-midi. Hij zal deze namiddag komen. Hij komt vanmiddag. Une année compte quatre saisons. Een jaar telt vier seizoenen. Een jaar telt vier seizoenen. Quels crimes avez-vous commis ? Welke misdaden heeft u begaan? Welke misdaden hebt u begaan? Je ne connais pas encore mon adresse, je vais habiter un temps chez mon ami. Ik weet mijn adres nog niet, ik ga een tijdje bij mijn vriend wonen. Ik weet m'n adres nog niet. Ik ga een tijdje bij m'n vriend wonen. Ce repas fut roboratif. Deze maaltijd was verkwikkend. Deze maaltijd was robatief. À l'heure actuelle, on ne peut pas l'affirmer avec certitude. Op dit moment kunnen we het niet met zekerheid beweren. Dat kan op dit moment niet met zekerheid worden gezegd. Ça me dépasse. Dat gaat mijn verstand te boven. Ik snap het niet. Tout est-il là ? Is alles daar? Is dit alles? Merci de m'avoir prévenu. Fijn dat u me op tijd waarschuwt. Bedankt voor de waarschuwing. Elle m'a écrit un SMS. Ze heeft me ge-sms't. Ze sms'te me. Où as-tu acheté ces chaussures ? Waar hebt ge die schoenen gekocht? Waar heb je die schoenen gekocht? Où il y a une volonté, il y a un moyen. Waar een wil is, is een weg. Waar een wil is, is er een manier. À qui est cette guitare ? Wiens gitaar is dit? Van wie is die gitaar? J'aimerais bien quelque chose à boire. Ik zou graag iets te drinken hebben. Ik wil wel iets te drinken. Qu'appréciez-vous faire pendant votre temps libre ? Wat doet u graag in uw vrije tijd? Wat doet u graag in uw vrije tijd? L'as-tu jamais entendue chanter sur scène ? Heb je haar ooit horen zingen op het podium? Heb je haar ooit op het podium horen zingen? Nous avons 20% de parts de marché. We hebben een marktaandeel van 20%. We hebben 20% marktaandeel. La fille sur cette image porte une couronne non pas d'or mais de fleurs. Op de foto heeft het meisje geen gouden kroon, maar een kroon van bloemen op. Het meisje op deze afbeelding draagt een kroon, niet van goud, maar van bloemen. On est dans la même équipe, n'est-ce pas ? We zitten in hetzelfde team, toch? We zitten toch in hetzelfde team? Elle n'est ni riche, ni connue. Ze is noch rijk, noch beroemd. Ze is niet rijk of bekend. Ce fut un bon roi. Hij was een goede koning. Hij was een goede koning. L'équipe s'entraîne. Het team is in training. Het team traint. Elle a été professeur. Ze was docent. Ze was een leraar. Le climat de notre pays est tempéré. Het klimaat van ons land is gematigd. Het klimaat in ons land is gematigd. C'était en l'an deux mille. Het was in het jaar tweeduizend. Dat was in het jaar 2000. Allen est un poète. Allen is een dichter. Allen is een dichter. Elle aime beaucoup aller au ciné. Ze vindt naar de bioscoop gaan erg leuk. Ze gaat graag naar de film. Nous étions entourées. We waren omsingeld. We waren omringd. Sa mémoire me surprend. Zijn geheugen verrast me. Haar geheugen verbaast me. Se plaindre ne changera rien. Klagen zal niets veranderen. Klagen zal niets veranderen. Quel vent ! Wat een wind! Wat een wind. Nous avons vu le soleil se coucher derrière l'horizon. We zagen de zon achter de horizon verdwijnen. We zagen de zon onder gaan achter de horizon. La machine à laver est une invention merveilleuse. De wasmachine is een geweldige uitvinding. De wasmachine is een geweldige uitvinding. Merci de m'aider à écrire mon curriculum vitae. Gelieve me te helpen mijn cv te schrijven. Bedankt dat je me helpt met het schrijven van mijn curriculum vitae. Tom a essayé de sauver Mary. Tom heeft geprobeerd om Mary te redden. Tom probeerde Mary te redden. Je vais à la piscine. Ik ga naar het zwembad. Ik ga naar het zwembad. Mon chat est blanc. Mijn kat is wit. Mijn kat is blank. Je veux te parler de quelque chose. Ik zou graag met jou iets bespreken. Ik wil ergens met je over praten. Entre Samanda et Patricia, mon cœur balance. Ik hou van Samanda evenals Patricia. Tussen Samanda en Patricia loopt m'n hart. Cette musique est angoissante. Deze muziek is akelig. Deze muziek is eng. Aux environs de 10%, l'Allemagne a le taux de végétarisme le plus élevé d'Europe. Met ongeveer 10% heeft Duitsland het hoogste percentage vegetariërs in Europa. Zo'n 10% van de bevolking in Duitsland heeft het hoogste vegetarisme in Europa. J'ai cogité toute la nuit. Ik heb heel de nacht liggen nadenken. Ik heb de hele nacht gewerkt. Je ne bois pas d'eau. Ik drink geen water. Ik drink geen water. Google est mon professeur. Google is mijn leraar. Google is mijn leraar. C'était notre but. Het was ons doel. Dat was ons doel. Il me faut de la craie. Ik heb krijt nodig. Ik heb krijt nodig. Il était saoul et a oublié de fermer la porte de derrière. Hij was dronken en vergat de achterdeur te sluiten. Hij was dronken en vergat de achterdeur te sluiten. J'ai contribué à cela. Ik heb ertoe bijgedragen. Daar heb ik aan bijgedragen. C'est sa maison. Dit is haar huis. Het is zijn huis. Qu'ai-je ? Wat heb ik? Wat heb ik? Tom joue souvent au tennis avec Mary après l'école. Tom tennist vaak met Mary na schooltijd. Tom speelt vaak tennis met Mary na school. Mange ce qui te plaît. Eet al wat ge wilt. Eet wat je wilt. Pourquoi Tom veut-il un cheval ? Waarom wil Tom een paard? Waarom wil Tom een paard? Je suis tellement soûl maintenant que je vois deux claviers. Ik ben nu zo dronken dat ik twee toetsenborden zie. Ik ben zo dronken nu ik twee toetsenborden zie. Betty est professeur de danse. Betty is danslerares. Betty is dansleraar. Je veux habiter en Italie. Ik wil in Italië wonen. Ik wil in Italië wonen. Je crains que vous ne soyez descendue au mauvais endroit. Ik ben bang dat u op de verkeerde plaats bent uitgestapt. Ik ben bang dat je naar de verkeerde plek bent gegaan. Il n'y a pas un nuage dans le ciel. Er is geen enkele wolk aan de hemel. Er is geen wolk in de lucht. Fumes-tu ? Rook je? Rook je? Je parle espagnol. Ik spreek Spaans. Ik spreek Spaans. Il nous donna non seulement des habits, mais aussi un peu d'argent. Hij gaf ons niet alleen kleding, maar ook wat geld. Hij gaf ons niet alleen kleren, maar ook wat geld. J'aime le printemps. Ik hou van de lente. Ik hou van de lente. Ils avaient peur de le faire. Ze waren bang om het te doen. Ze waren bang om het te doen. Le travail est à moitié fait. Het werk is voor de helft gedaan. Het werk is half gedaan. Où est mon chien ? Waar is mijn hond? Waar is mijn hond? J'étais bourrée. Ik was stomdronken. Ik was dronken. Il ne parle ni allemand ni français. Hij spreekt noch Duits noch Frans. Hij spreekt geen Duits of Frans. Je ne peux pas marcher plus loin. Ik kan niet verder lopen. Ik kan niet verder. Tom est toujours à l'hôpital. Tom is nog steeds in het ziekenhuis. Tom ligt nog steeds in het ziekenhuis. "Je suis sûre qu'elle y arrivera." "Je suis juste inquiète." "Ik weet zeker dat ze zal slagen." - "Ik ben alleen ongerust." "Ik weet zeker dat ze het zal halen." "Ik maak me gewoon zorgen." Ce ne sont pas les armes qui tuent les hommes, ce sont les hommes qui tuent les hommes. Wapens doden geen mensen. Mensen doden mensen. Het zijn niet de wapens die mensen doden, het zijn de mannen die mensen doden. Nous travaillions pour eux. We werkten voor hen. We werkten voor hen. Ces cravates ne sont pas à moi. Deze dassen zijn niet van mij. Die stropdassen zijn niet van mij. Ils mentaient. Ze hebben gelogen. Ze logen. Est-ce que vous avez des enfants ? Heeft u kinderen? Heb je kinderen? Cette entreprise était en déconfiture. Die firma ging op de fles. Dit bedrijf was aan het deconfituur. Ils regardent une pièce de théâtre. Ze kijken naar een toneelstuk. Ze kijken naar een toneelstuk. Avez-vous deux ordinateurs ? Hebt u twee computers? Heb je twee computers? Lorsque nous cherchons à découvrir le meilleur des autres, nous faisons ressortir quelque part le meilleur de nous-mêmes. Wanneer we het beste trachten te ontdekken in de anderen, halen we in zekere zin het beste van onszelf naar boven. Wanneer we het beste van anderen proberen te ontdekken, brengen we ergens het beste van onszelf naar boven. Nous acceptons les chèques. We accepteren cheques. We accepteren de cheques. Qu'ont-elles dit ? Wat hebben ze gezegd? Wat zeiden ze? Ma petite amie vient de Boston. Mijn vriendin komt uit Boston. Mijn vriendin komt uit Boston. Ils sont médecins. Zij zijn dokters. Ze zijn dokters. Quelqu'un a brisé la vitre. Iemand heeft het raam gebroken. Iemand heeft het raam gebroken. Elle l'écoutait. Ze luisterde naar hem. Ze luisterde naar hem. Ils ont ri. Ze lachten. Ze lachten. Au Japon, il fait très chaud en été. In Japan is het in de zomer erg warm. In Japan is het erg warm in de zomer. Vous attendez à la porte. Jullie wachten bij de deur. Je wacht bij de deur. La jupe rouge est neuve. De rode rok is nieuw. De rode rok is nieuw. Sont-elles en train de parler français ? Zijn ze Frans aan het spreken? Spreken ze Frans? Ne reviens pas. Blijf weg. Kom niet terug. Qu'est-ce qui ne va pas avec ça ? Wat is er mis mee? Wat is daar mis mee? Regarde mes doigts. Let op mijn vingers. Kijk naar mijn vingers. Soyez gentilles ! Wees aardig! Doe me een lol. Il vient de s'avouer homo. Hij is net uit de kast gekomen. Hij gaf net toe dat hij homo was. Elle me reproche que notre vie conjugale n'aille pas au mieux. Ze verwijt me dat het niet goed gesteld is met ons huwelijksleven. Ze verwijt me dat ons huwelijk niet goed gaat. Il manque des couteaux à poisson. Er ontbreken vismessen. Er ontbreken vismessen. Et pourquoi en va-t-il ainsi ? En waarom is dat? En waarom is dat zo? Je parle un peu de japonais. Ik spreek een beetje Japans. Ik heb het over Japans. Qu'est-ce que c'est que ça ? Wat is dat? Wat is dat? Appelle ta femme. Roep je vrouw. Bel je vrouw. Tom est toujours en train de mentir. Tom is altijd aan het liegen. Tom liegt altijd. Elle a peu d’amis. Ze heeft weinig vrienden. Ze heeft weinig vrienden. Une des lampes ne marche pas. Penses-tu pouvoir venir regarder ? Een van de lampen werkt niet. Denk je dat je eens kan komen kijken? Een van de lampen doet het niet, denk je dat je kunt komen kijken? Je suis aux environs de la gare. Ik ben in de buurt van het station. Ik ben in de buurt van het station. Je ne connais pas le chemin jusqu'à ta maison. Ik weet de weg naar je huis niet. Ik weet de weg niet naar je huis. Je suis de Shizuoka. Ik kom uit Shizuoka vandaan. Ik kom uit Shizuoka. Que la force soit avec toi. Moge de kracht met je zijn. Moge de kracht met je zijn. Elle me donna une poupée. Ze gaf me een pop. Ze gaf me een pop. Quelle heure ? Hoe laat? Hoe laat? Tom n'aime pas les escargots. Tom houdt niet van slakken. Tom houdt niet van slakken. C'est l'un d'eux. Het is er een van. Hij is een van hen. Touchez ça ! Raak dat aan! Raak dit aan. La simplicité est une vertu. Eenvoud is een deugd. Eenvoud is een deugd. Je déteste le bruit. Ik haat lawaai. Ik haat lawaai. Il est quelquefois absent de l'école. Soms is hij van school afwezig. Hij is soms niet op school. Tom n'a certainement rien fait qui mérite ce genre de punitions. Tom heeft zeker niets gedaan waarvoor hij een dergelijke straf zou verdienen. Tom heeft zeker niets gedaan wat dit soort straffen waard is. Elle est dingue. Zij is gestoord. Ze is gek. Reconnaissez-vous l'homme sur ce cliché ? Herkent u de man op deze foto? Herkent u de man op dit cliché? Où se trouve mon livre ? Waar is mijn boek? Waar is m'n boek? Je suggère qu'on arrête le travail pour aujourd'hui. Ik stel voor dat we het werk stoppen voor vandaag. Ik stel voor dat we stoppen met werken voor vandaag. Je n'avais jamais pensé que ce serait si facile. Ik had nooit gedacht dat het zo gemakkelijk zou zijn. Ik had nooit gedacht dat het zo makkelijk zou zijn. Tous deux ont ri. Ze lachten allebei. Ze lachten allebei. Bill reviendra la semaine prochaine. Bill komt volgende week terug. Bill komt volgende week terug. Elle se maria sans que ses parents n'en aient connaissance. Ze trouwde zonder dat haar ouders ervan wisten. Ze trouwde zonder dat haar ouders het wisten. Il n'est pas dangereux, celui qui menace beaucoup ! Wie veel dreigt, is niet gevaarlijk. Hij is niet gevaarlijk, degene die veel bedreigt. Comment s'est déroulé ton examen ? Hoe is je examen verlopen? Hoe ging je examen? Il te faut choisir ton propre destin. Je moet je eigen lot kiezen. Je moet je eigen lot kiezen. Rappelez-vous ceci. Onthoud dit. Onthoud dit. Êtes-vous étudiants ? Zijn jullie studenten? Bent u een student? Tes règles sont-elles normales ? Zijn je regels normaal? Zijn je regels normaal? L'Allemagne a deux capitales. Duitsland heeft twee hoofdsteden. Duitsland heeft twee hoofdsteden. Je ne sais pas quel âge j'ai. Ik weet niet hoe oud ik ben. Ik weet niet hoe oud ik ben. Il était impatient de voir son fils. Hij was ongeduldig om zijn zoon te zien. Hij stond te popelen om zijn zoon te zien. Va au parc. Ga naar het park. Ga naar het park. Tu veux boire quelque chose ? Wil je iets drinken? Wil je iets drinken? Tom venait de partir. Tom is net vertrokken. Tom was net weg. Tom est trop vieux pour moi. Tom is te oud voor me. Tom is te oud voor me. Tout est important. Alles is belangrijk. Alles is belangrijk. Je suis presque certain que Tom est innocent. Ik ben mij vrij zeker dat Tom onschuldig is. Ik ben er vrij zeker van dat Tom onschuldig is. Vendez-vous des réveils ? Verkoopt u wekkers? Verkoopt u wekkers? Les mots me manquent pour décrire la beauté de ce paysage. Ik kom woorden te kort om de schoonheid van dit landschap te beschrijven. Ik mis woorden om de schoonheid van dit landschap te beschrijven. À mon arrivée à la gare, je t'appellerai. Ik zal je bellen zodra ik aan het station ben. Als ik op het station ben, bel ik je. Comment vas-tu aujourd'hui ? Hoe gaat het vandaag met je? Hoe gaat het vandaag? Ce pauvre chat est presque mort de faim. Deze arme kat is bijna gestorven van de honger. Die arme kat stierf bijna van de honger. La faucheuse ne tardera pas à te rendre visite. Je hebt gauw bezoek van Magere Hein. De maaier komt zo bij je langs. Merci, Monsieur. Dank u, meneer. Dank u, meneer. Cet accident se produisit près de chez lui. Dat ongeluk gebeurde vlak bij zijn huis. Dit ongeluk gebeurde in de buurt van zijn huis. Cet arbre est très vieux. Deze boom is heel oud. Deze boom is erg oud. Ils sont époustouflés. Ze staan versteld. Ze zijn onder de indruk. Tout est relatif ! Alles is relatief! Alles is relatief. Avez-vous des enfants ? Hebben jullie kinderen? Heb je kinderen? Est-ce que vous avez des chambres de libre ? Heeft u nog kamers vrij? Hebben jullie nog kamers vrij? Vraiment bien ! Echt goed! Heel goed. Tom a une famille. Tom heeft een gezin. Tom heeft een gezin. J'ignore comment elles l'ont fait. Ik heb geen idee hoe ze dat verwezenlijkt hebben. Ik weet niet hoe ze het gedaan hebben. L'avion a atterri sans problème. Het vliegtuig is veilig geland. Het vliegtuig landde zonder problemen. C'est ça l'amour ? Is dit liefde? Is dat liefde? Cette fille a belle allure. Dat meisje is knap. Dat meisje ziet er goed uit. Cette phrase est ambiguë. Deze zin is ambigu. Deze zin is dubbelzinnig. Notre école est dans ce village. Onze school is in dat dorp. Onze school is in dit dorp. Marie a de grands yeux. Mary heeft grote ogen. Marie heeft grote ogen. Vous devriez être plus prudente. U zou beter wat voorzichtiger zijn. Je moet voorzichtiger zijn. Je ne suis pas religieux. Ik ben niet religieus. Ik ben niet religieus. Les étudiants devraient utiliser les livres de la bibliothèque. Studenten zouden gebruik moeten maken van de boeken in de bibliotheek. De studenten zouden de boeken van de bibliotheek moeten gebruiken. Ont-ils dit pourquoi ? Zeiden ze waarom? Hebben ze gezegd waarom? À chaque fois que je vais le voir, il est dans son lit. Altijd wanneer ik hem bezoek, is hij in bed. Elke keer als ik hem zie, ligt hij in zijn bed. Je suis l'homme le plus heureux de la terre. Ik ben de gelukkigste man op aarde. Ik ben de gelukkigste man op aarde. Tom donnais de l'herbe à chat à son chat. Tom gaf zijn kat wat kattenkruid. Tom gaf zijn kat wiet. Mangez-vous du riz dans votre pays ? Eten jullie rijst in je land? Eet je rijst in je eigen land? Dan est né dans ce château. Dan is in dat kasteel geboren. Dan is in dit kasteel geboren. Les minorités sont méprisées dans de nombreux pays. Minderheden worden in vele landen veracht. Minderheden worden in veel landen geminacht. Ecoute ! Ne sois pas si insolent ! Luister! Doe niet zo brutaal! Doe niet zo onbeschoft. Je suis fatigué d'écrire. Ik ben het schrijven moe. Ik ben het zat om te schrijven. Personne ne va vous blâmer. Niemand zal het u kwalijk nemen. Niemand zal je de schuld geven. Il est peintre. Hij is schilder. Hij is schilder. Ne dis pas de non-sens ! Zeg geen onzin! Zeg geen onzin. J'ai mal au pied. Mijn voet doet pijn. M'n voet doet pijn. Les hommes sont cruels. Mannen zijn wreed. Mannen zijn wreed. Je copiais des phrases. Ik kopieerde zinnen. Ik was zinnen aan het kopiëren. Mieux vaut tard que jamais. Beter laat dan nooit. Beter laat dan nooit. Il est né à Osaka. Hij is geboren in Osaka. Hij is geboren in Osaka. Tom a perdu. Tom heeft verloren. Tom heeft verloren. Sois généreuse ! Wees gul! Wees gul. Manger des cafards est-il une mauvaise idée ? Is het een slecht idee om kakkerlakken te eten? Is kakkerlakken eten een slecht idee? Il reste rarement chez lui le dimanche. Hij blijft zelden thuis op zondag. Hij blijft zelden thuis op zondag. J'ai reçu du shampoing dans les yeux et ça fait mal. Ik heb shampoo in mijn ogen gekregen en dat doet pijn. Ik kreeg shampoo in mijn ogen en het doet pijn. Il peut venir d'un moment à l'autre. Hij kan ieder moment aankomen. Hij kan elk moment komen. « Marie, le café est trop fort pour moi. » – « Oh, je suis désolée. Prends peut-être un peu de lait. » "Maria, de koffie is te straf voor mij." - "Oh, het spijt me. Neem anders wat melk." “Maria, de koffie is te sterk voor mij.” – “Oh, het spijt me. Neem misschien wat melk.” C'est exact ! Correct! Dat klopt. Rien. Niets. Niets. Ave, César, ceux qui vont mourir te saluent ! Heil, Caesar! Zij die gaan sterven groeten u! Ave, Caesar, de doden groeten je. Nous avons deux chats ; l'un est blanc et l'autre est noir. We hebben twee katten; de ene is wit en de andere zwart. We hebben twee katten, de ene is wit en de andere is zwart. Commence par compter. Begin met tellen. Begin met tellen. Tom baillait. Tom geeuwde. Tom was aan het klooien. Café ou thé ? Koffie of thee? Koffie of thee? Vous êtes en train de rêver. Jullie zijn aan het dromen. Je droomt. « Quand vas-tu revenir ? » « Tout dépend du temps qu'il fera. » "Wanneer kom je terug?" "Dat hangt helemaal van het weer af." "Wanneer kom je terug?" "Alles hangt af van het weer dat hij zal hebben." Nous l'avons ! We hebben het! We hebben hem. Je ne dormis pas de deux jours. Ik heb twee dagen niet geslapen. Ik sliep geen twee dagen. Même les experts prirent le tableau pour un authentique Rembrandt. Zelfs de specialisten zagen in het schilderij een echte Rembrandt. Zelfs de experts dachten dat het schilderij een echte Rembrandt was. C'est un vrai chef-d'œuvre. Het is een echt meesterwerk. Het is echt een meesterwerk. Votre plaque d'immatriculation est illisible. Je kenteken is onleesbaar. Je nummerplaat is onleesbaar. Marie mange une tomate. Maria eet een tomaat. Marie eet een tomaat. Elle a promis de ne pas sortir seule. Ze heeft beloofd niet alleen uit te gaan. Ze heeft beloofd dat ze niet alleen naar buiten zou gaan. Tu exagérais. Je hebt overdreven. Je overdreef. Arrête d'étudier ! Stop met studeren! Stop met studeren. Tout le monde ici me connaît. Iedereen hier kent me. Iedereen hier kent me. Elles ont décroché. Ze hebben afgehaakt. Ze namen op. Tom voulait danser avec Marie. Tom wou dansen met Marie. Tom wilde met Marie dansen. Éteins la télévision. Zet de tv af. Zet de tv uit. Tu ne l'as pas vu. Je hebt hem niet gezien. Je hebt hem niet gezien. Je t'ai vue hier. Ik heb je gisteren gezien. Ik zag je gisteren. Veuillez m'aider à descendre ceci. Help mij alstublieft om dit naar beneden te krijgen. Help me dit naar beneden te halen. Je souhaite être riche. Ik zou graag rijk zijn. Ik wil rijk zijn. Je suis en train de manger un yaourt pour enfants. Ik ben een yoghurt voor kinderen aan het eten. Ik ben een kinderyoghurt aan het eten. Il est allé se promener. Hij ging wandelen. Hij is gaan wandelen. Tel père, tel fils. Zo de vader, zo de zoon. Zo vader, zo zoon. C'est parce que tu ne veux pas être seul. Dat is omdat je niet alleen wilt zijn. Dat komt omdat je niet alleen wilt zijn. S'il fait beau demain, nous pique-niquerons. Als het morgen mooi weer is, gaan we picknicken. Als het morgen mooi weer is, gaan we picknicken. Où l'accident s'est-il produit ? Waar is het ongeluk gebeurd? Waar is het ongeluk gebeurd? Je suis important. Ik ben belangrijk. Ik ben belangrijk. Je vais lui dire, si je n'oublie pas. Ik zal het hem zeggen, als ik het niet vergeet. Ik zal het hem vertellen, als ik het niet vergeet. Les chats se prélassent au soleil. De katten rusten in de zon. Katten baden in de zon. J'arrive juste de Grande-Bretagne. Ik ben zojuist uit Groot-Brittannië gekomen. Ik kom net uit Groot-Brittannië. Je nage dans l'océan. Ik zwem in de oceaan. Ik zwem in de oceaan. Fabre a écrit des livres sur les insectes. Fabre schreef boeken over insecten. Fabre schreef boeken over insecten. Bois du café. Drink koffie. Drink wat koffie. Touché ! Jij bent 'm. Touché. Nous noircissions. We werden zwart. We werden zwart. Je sais que j'ai tort. Ik weet dat ik ongelijk heb. Ik weet dat ik het mis heb. J'écoutais. Ik luisterde. Ik luisterde. Le livre est petit. Het boek is klein. Het boek is klein. Je suis venu de la gare par taxi. Ik ben vanuit het station per taxi gekomen. Ik kwam van het station met de taxi. La tasse est pleine. Het kopje is vol. De beker zit vol. C'est le village où je suis né. Dit is het dorpje waar ik ben geboren. Dit is het dorp waar ik geboren ben. Je suis toujours prêt à mourir. Ik ben altijd klaar om te sterven. Ik ben altijd bereid om te sterven. Tom s'est tiré dans le pied pendant qu'il nettoyait son arme à feux. Tom heeft zich in zijn voet geschoten terwijl hij zijn vuurwapen schoonmaakte. Tom schoot zichzelf in z'n voet toen hij z'n wapen opruimde. La vache fait "meuh", le coq fait "cocorico", le cochon fait "groin, groin", le canard fait "coin, coin" et le chat fait "miaou". De koe zegt "boe", de haan zegt "kukelekuu", het varken zegt "knor", de eend zegt "kwak" en de kat zegt "miauw". De koe doet 'hoen', de haan 'cocorico', het varken 'grom', de eend 'coin, hoek' en de kat 'miaou'. Que ferais-tu si tu étais à ma place ? Wat zoudt gij doen in mijn plaats? Wat zou jij doen als je mij was? Comprends-tu le français ? Versta je Frans? Begrijp je Frans? J'en suis sûre. Ik weet het zeker. Ik weet het zeker. J'avais froid. Ik had het koud. Ik had het koud. Je vis au Qatar. Ik woon in Qatar. Ik woon in Qatar. Je l'ai aperçue au milieu de la foule. Ik zag haar te midden van de menigte. Ik zag haar midden in de menigte. Il m'a montré sa photo. Hij toonde me zijn foto. Hij liet me zijn foto zien. Le concert fut un succès. Het concert was een succes. Het concert was een succes. Je suis Ricardo. Ik ben Ricardo. Ik ben Ricardo. J'étais très fatigué, mais j'étais quand même incapable de dormir. Ik was erg moe, maar ik kon desondanks niet slapen. Ik was erg moe, maar ik kon niet slapen. Venez vite ! Kom snel! Kom snel. Ceux qui vivent dans des maisons de verre ne devraient pas lancer de pierres. Wie in een glazen huis woont, moet niet met stenen werpen. Wie in glazen huizen woont, mag geen stenen gooien. Quand viendras-tu à la maison ? Wanneer kom je thuis? Wanneer kom je naar huis? Il se léchait les doigts. Hij likte zijn vingers. Hij likte z'n vingers. Cela ne peut pas être un vrai diamant. Dat kan geen echte diamant zijn. Het kan geen echte diamant zijn. Son discours m'a fait bonne impression. Zijn voordracht maakte een goede indruk op me. Zijn toespraak maakte een goede indruk op me. J'aimerais aller à la mer avec toi. Ik zou graag met jou naar zee gaan. Ik wil graag met je mee naar zee. Tom est mon seul véritable ami. Tom is mijn enige echte vriend. Tom is mijn enige echte vriend. Tu t'es mis à pleurer. Je begon te huilen. Je begon te huilen. Reste concentré. Blijf gefocust. Concentreer je. La nuit dernière, nous avons observé les étoiles depuis le toit. Vorige nacht hebben we van op het dak de sterren bekeken. Gisteravond keken we vanuit het dak naar de sterren. Pense à nous laisser un mot dès que tu arrives à Londres. Vergeet niet ons te schrijven, wanneer je in Londen aangekomen bent. Denk eraan om een briefje achter te laten zodra je in Londen bent. Le feu d'artifice a été annulé. Het vuurwerkshow werd afgelast. Het vuurwerk is afgelast. Je m'excuse. Excuseer. Het spijt me. Dépêchons-nous. Laten we ons haasten. We moeten opschieten. J'ai pris l'autoroute 58. Ik ben over de A58 gegaan. Ik nam snelweg 58. Est-elle célibataire? Is zij vrijgezel? Is ze vrijgezel? Pourquoi y a-t-il des étoiles dans le ciel ? Waarom zijn er sterren aan de hemel? Waarom zijn er sterren in de lucht? Nous avons battu trois équipes. We hebben drie teams verslagen. We hebben drie teams verslagen. Il fera beau cet après-midi. Het weer zal vanmiddag mooi zijn. Vanmiddag is het mooi weer. Une feuille morte tomba au sol. Een dood blad viel op de grond. Een dood blad viel op de grond. Même s'il s'est excusé, je suis encore en colère. Ondanks dat hij zijn excuses heeft aangeboden, ben ik nog steeds boos. Ook al heeft hij zich verontschuldigd, ik ben nog steeds boos. Il y a beaucoup de grandes villes dans ce pays. Er zijn veel grote steden in dit land. Er zijn veel grote steden in dit land. Elle paraît triste. Ze ziet er triest uit. Ze ziet er verdrietig uit. Quelle voie pour Boston ? Op welk perron naar Boston? Welke weg naar Boston? Ne vous inquiétez pas des résultats. Wees niet ongerust over de resultaten. Maak je geen zorgen over de resultaten. Tu es triste. Je bent verdrietig. Je bent verdrietig. Ils ont décidé de fermer cette usine. Ze hebben besloten die fabriek te sluiten. Ze hebben besloten deze fabriek te sluiten. Il est détective. Hij is detective. Hij is een detective. Il a arrêté de fumer. Hij is gestopt met roken. Hij is gestopt met roken. Quelle est la capitale des États-Unis ? Wat is de hoofdstad van de Verenigde Staten van Amerika? Wat is de hoofdstad van de Verenigde Staten? Vous nous avez aidés. U hielp ons. Je hebt ons geholpen. Attends une minute. Wacht gewoon even. Wacht eens even. Parlez-vous espéranto ? Spreken jullie Esperanto? Spreekt u Esperanto? Regardez, je vous prie, la photo que j'ai choisie. Kijk alstublieft naar de foto die ik gekozen heb. Kijk eens naar de foto die ik gekozen heb. Il saignait de ses blessures. Hij bloedde uit zijn wonden. Hij bloedde van zijn wonden. Bonne nuit. Slaap lekker. Welterusten. Tu t'es amusée. Je hebt je vermaakt. Je had het naar je zin. Elle déposa le bébé sur le lit. Ze legde haar baby op het bed. Ze legde de baby op het bed. Ces cravates ne sont pas à moi. Deze stropdassen zijn niet van mij. Die stropdassen zijn niet van mij. Pourquoi ma voiture broute ? Waarom ratelt mijn auto? Wat is er met m'n auto aan de hand? Savez-vous qui ils sont ? Weten jullie wie ze zijn? Weet je wie ze zijn? Où est Tom ? Waar is Tom? Waar is Tom? Je n'ai pas entendu cette blague depuis longtemps. Die grap heb ik in lange tijd niet gehoord. Ik heb die grap al lang niet meer gehoord. Excusez-moi. Pardon. Pardon. Pouvez-vous conduire une voiture ? Kunt u autorijden? Kun je een auto besturen? Je ne veux pas les paprikas rouges, mais les verts. Ik wil niet de rode paprika's, maar de groene. Ik wil geen rode paprika's, maar groene. La situation est pire qu'on ne le croyait. De situatie is erger dan we dachten. De situatie is erger dan we dachten. Elle n'a pas d'avenir. Ze heeft geen toekomst. Ze heeft geen toekomst. Mon singe s'est échappé ! Mijn aap is weggelopen! Mijn aap is ontsnapt. Ça n'a rien d'extraordinaire. Dat is helemaal niet buitengewoon. Het is niets bijzonders. À cette heure il y a un trafic incroyable. Rond deze tijd is het verkeer ongelooflijk druk. Op dit uur is er ongelooflijk veel verkeer. Comment pallier ce problème ? Hoe lossen we dit probleem op? Hoe kan dit probleem worden opgelost? Qu'es-tu en train de faire ? Wat ben je aan het doen? Wat ben je aan het doen? L'amour idéal est l'amour réciproque. De ideale liefde is wederzijdse liefde. Ideale liefde is wederzijdse liefde. Tom semble être fatigué. Tom lijkt moe te zijn. Tom ziet er moe uit. Veuillez vous adresser au président ! Richt u alstublieft tot de voorzitter! Neem contact op met de president. Sabotage ! Sabotage! Sabotage. J'ai besoin de protection. Ik heb bescherming nodig. Ik heb bescherming nodig. Comment va votre femme, Tom ? Hoe gaat het met uw vrouw, Tom? Hoe gaat het met je vrouw, Tom? J'aurais dû te le dire. Ik had het je moeten vertellen. Ik had het je moeten vertellen. Ce n'est pas pour les débutants. Het is niet voor beginners. Dit is niet voor beginners. La police a trouvé la bicyclette de Tom. De politie heeft Toms fiets gevonden. De politie heeft Toms fiets gevonden. Paul a gagné beaucoup d'argent l'année dernière. Paul heeft vorig jaar veel geld verdiend. Paul heeft vorig jaar veel geld verdiend. Tu dois enlever ton chapeau quand tu es à l'intérieur. Je moet je hoed afzetten in de kamer. Je moet je hoed afdoen als je binnen bent. Mais non, ce n'est pas un magazine pornographique, c'est un livre d'art ! Maar neen, dit is geen pornografisch tijdschrift, het is een kunstboek! Het is geen pornoblad, het is een kunstboek. Nous étudions le français. We studeren Frans. We studeren Frans. Qui protège Tom ? Wie beschermt Tom? Wie beschermt Tom? Nous pensons que le pire est passé. We denken dat het ergste voorbij is. We denken dat het ergste voorbij is. Je serai de retour dans une minute. Ik ben zo terug. Ik ben zo terug. Devrais-je prendre le bus ? Zal ik de bus nemen? Moet ik de bus nemen? Ils parlent dans la cuisine. Zij praten in de keuken. Ze praten in de keuken. Je ne t'ai jamais vu si heureux. Ik heb je nog nooit zo gelukkig gezien. Ik heb je nog nooit zo gelukkig gezien. L'émail des dents est la matière la plus dure dans ton corps. Tandglazuur is de hardste substantie in je lichaam. Tandglazuur is het hardste materiaal in je lichaam. Nous avons assez d'eau. We hebben genoeg water. We hebben genoeg water. Quelle est la plus belle chose au monde ? Wat is het mooiste ding ter wereld? Wat is het mooiste in de wereld? Qu'est-ce que votre épouse aime que vous fassiez que vous n'aimez pas faire ? Wat houdt uw vrouw ervan dat u doet wat u niet graag doet? Wat vindt je vrouw leuk dat je niet graag doet? Mes parents sont décédés tous les deux. Mijn ouders zijn allebei dood. Mijn ouders zijn allebei overleden. Je ne sais pas comment vous remercier. Ik weet niet hoe ik jullie kan danken. Ik weet niet hoe ik je moet bedanken. Il est le plus grand de la classe. Hij is de grootste in de klas. Hij is de grootste van de klas. Vous n'êtes plus mon ami. U bent mijn vriend niet meer. Je bent m'n vriend niet meer. Tom reste. Tom blijft. Tom blijft. Aujourd'hui il fait très froid. Het is vandaag erg koud. Vandaag is het erg koud. Prends ce médicament après chaque repas. Neem dit medicijn na elke maaltijd. Neem dit geneesmiddel na elke maaltijd in. Il y a quelque chose de louche ! Daar is iets aan de hand! Er klopt iets niet. Personne ne peut vous aider, Tom. Niemand kan u helpen, Tom. Niemand kan je helpen, Tom. Il est dans la cuisine. Hij is in de keuken. Hij is in de keuken. Il faut que j'aille à l'école. Ik moet naar school gaan. Ik moet naar school. Mes enfants sont baptisés. Mijn kinderen zijn gedoopt. Mijn kinderen zijn gedoopt. Il est disponible maintenant. Hij is nu beschikbaar. Hij is nu beschikbaar. Bonsoir monsieur ! Goedenavond meneer! Goedenavond, meneer. C'est chouette de regarder la course. Het is leuk om de race te bekijken. Het is leuk om naar de race te kijken. Je dois écrire une lettre. Ik moet een brief schrijven. Ik moet een brief schrijven. L'assurance a profité du redressement de la conjoncture. De verzekering profiteerde van de verbeterde conjunctuur. De verzekering heeft geprofiteerd van het herstel van de conjunctuur. Tu devrais t'excuser. Je zou je moeten verontschuldigen. Je moet je verontschuldigen. Je suis sincèrement désolée. Het spijt me echt enorm. Het spijt me heel erg. Montre-moi un autre exemple. Laat me nog eens een voorbeeld zien. Laat me nog een voorbeeld zien. Laisse-le ! Laat hem met rust! Laat hem met rust. Je t'aime ! Ik hou van jou! Ik hou van je. L'arbre chut. De boom is omgevallen. De boom stil. Tu as raison. Je hebt gelijk. Je hebt gelijk. Ils volaient. Zij stalen. Ze waren aan het stelen. Elle a épousé un musicien. Ze is getrouwd met een muzikant. Ze trouwde met een muzikant. J'aimerais un verre d'eau. Ik wil graag een glaasje water. Ik wil graag een glas water. Voilà. Alstublieft. Alsjeblieft. Les enfants ont besoin de jouer. Kinderen moeten spelen. De kinderen moeten spelen. Le Japon a des relations diplomatiques avec la Chine. Japan heeft diplomatieke betrekkingen met China. Japan heeft diplomatieke betrekkingen met China. Je dois nettoyer la salle de bain tout à l'heure. Ik moet onmiddellijk de badkamer kuisen. Ik moet straks de badkamer schoonmaken. Elle n'en parlera jamais. Ze zal daar nooit over spreken. Ze zal er nooit over praten. Combien de temps cela prend-il pour arriver à la station ? Hoe lang duurt het om naar het station te gaan? Hoe lang duurt het om bij het station te komen? Je ne vois pas ce que tu insinues. Ik zie niet wat je bedoelt. Ik weet niet wat je bedoelt. Tiens-tu un journal de rêves ? Hou je een droomdagboek bij? Heb je een droomkrant bij je? La nuit il sort, pour boire un coup. 's Nachts gaat hij uit om een glaasje te drinken. 's Nachts gaat hij uit om wat te drinken. Plus de dix mille personnes ont signé la pétition. Meer dan 10.000 mensen ondertekenden de petitie. Meer dan tienduizend mensen hebben de petitie ondertekend. Cet avion est si moche. Het vliegtuig is zo lelijk. Dit vliegtuig is zo lelijk. Tom avait le sourire aux lèvres. Tom had een glimlach op zijn gezicht. Tom had een glimlach op zijn lippen. Bravo, Tom. Goed zo, Tom. Goed gedaan, Tom. Il y a de la place à l'intérieur. Binnen is er plaats. Er is ruimte binnen. Il est trois heures et demie. Het is half vier. Het is drieënhalf uur. Je veux faire l'amour avec lui. Ik wil met hem de liefde bedrijven. Ik wil met hem vrijen. Où puis-je trouver une paire de bottes ? Waar kan ik een paar laarzen vinden? Waar kan ik een paar laarzen vinden? Tom amerrissait. Tom landde op het water. Tom was aan het landen. "Allons-y" m'a-t-il dit. "Laten we gaan" zei hij tegen mij. "Laten we gaan", zei hij. Tom ne voulait pas me croire. Tom wilde mij niet geloven. Tom wilde me niet geloven. Je ne peux pas être d'accord avec toi. Ik kan het niet met je eens zijn. Ik kan het niet met je eens zijn. Je ne sais pas. Ik weet niet. Ik weet het niet. Répète-le. Herhaal het. Zeg dat nog eens. Il y a des certitudes connues ; il y a des choses que nous savons que nous savons. Nous savons aussi qu'il y a des incertitudes connues ; c'est-à-dire que nous savons qu'il y a des choses que nous ignorons. Mais il y a aussi des incertitudes inconnues - celles dont nous ne savons pas que nous les ignorons. Er zijn bekende bekendheden: er zijn dingen waarvan we weten dat we ze weten. We weten ook dat er bekende onbekendheden zijn, dat wil zeggen dat we weten dat er dingen zijn die we niet weten. Maar er zijn ook nog onbekende onbekendheden, dat zijn dingen waarvan we niet weten dat we ze niet weten. Er zijn bekende zekerheden, er zijn dingen die we weten, we weten ook dat er onzekerheden zijn, dat wil zeggen dat we weten dat er dingen zijn die we niet weten, maar er zijn ook onzekerheden, waarvan we niet weten dat we ze negeren. Je ne pense pas arriver à t'aider. Ik denk niet dat ik je kan helpen. Ik denk niet dat ik je kan helpen. Nous coupons les arbres avec une hache. We hakken bomen om met een bijl. We pakken de bomen met een bijl. Vous ne faisiez pas la sieste. U hebt uw middagdutje niet gedaan. Je deed geen dutje. Quel temps fait-il chez toi ? Hoe is het weer bij jou? Hoe is het weer bij jou thuis? Rougis-tu ? Bloos je? Roest je? Dois-je le faire maintenant ? Moet ik dat nu doen? Moet ik het nu doen? Pourquoi veux-tu savoir ce que je pense ? Waarom wilt ge weten waaraan ik denk? Waarom wil je weten wat ik denk? C'est du chinois pour moi. Dat is Chinees voor mij. Het is Chinees voor mij. Tu peux chanter une chanson. Je kunt een lied zingen. Je kunt een liedje zingen. « Qui est-ce ? » « C'est ta mère. » "Wie is het?" "Het is je moeder." "Wie is het?" "Het is je moeder." Je ne suis pas habitué à boire du café sans sucre. Ik ben niet gewend om koffie zonder suiker te drinken. Ik ben niet gewend aan koffie zonder suiker. J'ai rencontré hier un vieil ami, que je n'avais plus vu depuis longtemps. Gisteren heb ik een oude vriend ontmoet, die ik al lang niet meer gezien had. Ik heb gisteren een oude vriend ontmoet die ik al lang niet meer gezien heb. La richesse se trouve dans le cœur, pas dans le portefeuille. Rijkdom zit in je hart, niet in je portemonnee. Rijkdom zit in het hart, niet in de portemonnee. Ma chambre doit être en désordre. Mijn kamer moet rommelig zijn. M'n kamer is vast rommelig. La porte s'est ouverte. De deur ging open. De deur ging open. Tu sembles avoir peur. Je klinkt bang. Je lijkt bang te zijn. Nous passerons vous voir demain. Morgen bezoeken we jullie. We komen morgen langs. Pourquoi ne peux-tu pas venir ? Waarom kunt ge niet komen? Waarom kun je niet komen? C'est pourquoi je te la donne. Daarom geef ik het aan jou. Daarom geef ik het aan jou. Combien de temps s'est-il écoulé depuis que tu as reçu une lettre de lui ? Hoe lang is het geleden sinds je voor het laatst een brief van hem kreeg? Hoe lang is het geleden dat je een brief van hem kreeg? Pourquoi n'es-tu pas marié ? Waarom ben je niet getrouwd? Waarom ben je niet getrouwd? Moi aussi, j'en veux un. Ook ik wil er een. Ik wil er ook een. Tout le monde s'est échappé. Iedereen is ontsnapt. Iedereen is ontsnapt. J'ai menti contre mon gré. Ik heb gelogen tegen mijn wil in. Ik loog tegen mijn wil. Je vais en ville. Ik ga naar de stad. Ik ga naar de stad. Si on se rase les cheveux, ils repoussent plus épais. Als je je haar scheert, groeit het weer dikker terug. Als je je haar scheert, groeien ze dikker. Il neige maintenant. Nu sneeuwt het. Het sneeuwt nu. Le mariage est la cause principale de tous les divorces. Het huwelijk is de belangrijkste oorzaak van alle echtscheidingen. Het huwelijk is de belangrijkste oorzaak van alle echtscheidingen. Mon argent semble disparaître à la fin du mois. Mijn geld schijnt aan het eind van de maand te verdwijnen. Mijn geld lijkt te verdwijnen aan het einde van de maand. J'aime le jaune. Ik hou van geel. Ik hou van geel. La seule manière sur Terre de multiplier le bonheur est de le diviser. De enige manier om op aarde het geluk te vermenigvuldigen is het te verdelen. De enige manier op Aarde om geluk te vermenigvuldigen is door het te verdelen. Tom fait cela bien mieux que moi. Tom doet dat beter dan ik. Tom doet dit veel beter dan ik. Quel âge avez-vous maintenant ? Hoe oud bent u momenteel? Hoe oud ben je nu? Ça n'a pas d'importance qu'elle admette sa culpabilité ou pas. Het maakt niet uit of ze haar schuld bekent of niet. Het maakt niet uit of ze haar schuld toegeeft of niet. Ce chien est à moi. Deze hond is van mij. Die hond is van mij. Où sont-elles ? Waar zijn ze? Waar zijn ze? Je veux acheter. Ik wil kopen. Ik wil kopen. J’ai perdu ma montre. Ik heb mijn horloge verloren. Ik verloor mijn horloge. Nous sommes une forteresse. We zijn een fort. We zijn een fort. Les nuages deviennent plus noirs. De wolken worden donkerder. De wolken worden donkerder. Dis-leur pourquoi. Vertel hun waarom. Vertel ze waarom. Je ne sais pas si je l'ai encore. Ik weet niet of ik het nog heb. Ik weet niet of ik het nog heb. Commencez à chanter. Begin met zingen. Begin met zingen. Oh, oui, je m'en souviens. O, ja, dat herinner ik me. Oh, ja, dat weet ik nog. Tom n'avait jamais vu Marie autant en colère. Tom had Maria nog nooit zo kwaad gezien. Tom had Marie nog nooit zo kwaad gezien. J'attendrai patiemment. Ik zal geduldig wachten. Ik wacht geduldig. Avez-vous mal au ventre ? Heeft u buikpijn? Heb je buikpijn? Le petit frigo est crade. De kleine koelkast is smerig. De kleine koelkast is smerig. Le grand-père de Tom était un esclave. Toms grootvader was een slaaf. Toms grootvader was een slaaf. J'ai besoin de pâte dentifrice. Ik heb tandpasta nodig. Ik heb tandpasta nodig. Je vais bien, et toi ? Het gaat goed met me. En met jou? Ik ben in orde, en jij? Elle a réagi furieusement. Ze reageerde woedend. Ze reageerde woedend. L'Islande a appartenu au Danemark. IJsland behoorde tot Denemarken. IJsland behoorde tot Denemarken. Que signifie ce mot ? Wat betekent dit woord? Wat betekent dat woord? Il doit être un honnête homme. Hij moet een eerlijk man zijn. Hij moet een eerlijk man zijn. Combien de livres possède-t-il ? Hoeveel boeken bezit hij? Hoeveel boeken heeft hij? J'ai de la chance. Ik heb geluk. Ik heb geluk. Je vais te raconter à propos de mon père. Ik zal je over mijn vader vertellen. Ik zal je over m'n vader vertellen. Quelles langues parle-t-on en Corée ? Welke talen worden in Korea gesproken? Welke talen spreken we in Korea? Le verre est fait à partir de sable. Glas wordt gemaakt van zand. Het glas is gemaakt van zand. Le feu passa au vert. Het werd groen. Het licht ging over in het groen. Il n'y avait rien dans la chambre, excepté une vieille chaise. Er was niets in de kamer, behalve een oude stoel. Er was niets in de kamer, behalve een oude stoel. Pourquoi cela arrive-t-il ? Waarom gebeurt dit? Waarom gebeurt dit? L'argent n'a pas d'odeur. Geld stinkt niet. Geld stinkt niet. Regarde, un écureuil. Kijk, een eekhoorn. Kijk, een eekhoorn. Il est son ami. Hij is zijn vriend. Hij is zijn vriend. Ne sommes-nous qu'amies ? Zijn we gewoon vrienden? Zijn we alleen maar vrienden? L'espagnol est sa langue maternelle. Spaans is haar moedertaal. Spaans is zijn moedertaal. Il habite six maisons plus loin que la mienne. Hij woont zes huizen van me vandaan. Hij woont zes huizen verder dan de mijne. Merci à tous d'être venus ! On se revoit au prochain cours ! Bedankt voor het komen jongens! Ik zie jullie het volgende lesuur weer! Ik zie jullie bij de volgende les. Me permettez-vous de demander si vos cheveux viennent d'être colorés ? Mag ik vragen, zijn uw haren pas geverfd? Mag ik vragen of je haar net gekleurd is? Le Tibre traverse Rome. De Tiber stroomt door Rome. De Tiber gaat door Rome. Je ne leur loue pas mes garages. Ik verhuur mijn garages niet aan hen. Ik huur ze mijn garages niet. J'ai acheté un nouveau chapeau à ma sœur. Ik heb voor mijn zuster een nieuwe hoed gekocht. Ik heb een nieuwe hoed voor m'n zus gekocht. J'ai deux enfants. Ik heb twee kinderen. Ik heb twee kinderen. Reste assis sans bouger. Zit stil. Blijf zitten. J'ai oublié ça. Dat ben ik vergeten. Ik ben dit vergeten. Nous allions souvent skier durant l'hiver. We gingen vaak skiën in de winter. We gingen vaak skiën in de winter. Il ne m'a pas donné son vrai nom. Hij heeft me zijn echte naam niet gegeven. Hij gaf me zijn echte naam niet. « Merci. » « Pas de quoi. » "Dank je." "Graag gedaan." ‘ Dank u. ’ ‘ Graag gedaan. ’ Tu ne devrais pas jouer au base-ball ici. U kunt beter ergens anders baseball gaan spelen. Je zou hier geen honkbal moeten spelen. Mon numéro de chambre est le 5. Ik heb kamer 5. Mijn kamernummer is nummer vijf. Y a-t-il assez d'argent pour acheter une bouteille de vin ? Is er genoeg geld om een ​​fles wijn te krijgen? Is er genoeg geld om een fles wijn te kopen? Est-ce que vous avez trouvé votre livre ? Heeft u uw boek gevonden? Heb je je boek gevonden? Tu chantais. Je zong. Je was aan het zingen. Construis une phrase avec chacun de ces mots. Maak een zin met elk van deze woorden. Bouw een zin met elk van deze woorden. Je vais à la banque. Ik ga naar de bank. Ik ga naar de bank. Où êtes-vous née ? Waar bent u geboren? Waar ben je geboren? Le Père Noël vit au pôle Nord. De Kerstman woont op de Noordpool. De kerstman woont op de Noordpool. Ce n'était pas un accident. Dat was geen ongeval. Het was geen ongeluk. Je ne sais pas parler luxembourgeois. Ik ken geen Luxemburgs. Ik kan geen Luxemburgs spreken. Reste auprès d'elle dans cette pièce. Blijf bij haar in deze kamer. Blijf bij haar in deze kamer. Mon cœur bat pour toi. Mijn hart klopt voor jou. Mijn hart klopt voor je. Je meurs de faim ! Ik ga dood van de honger! Ik verga van de honger. Il exagérait. Hij overdreef. Hij overdreef. Je veux te poser des questions. Ik wil je een paar vragen stellen. Ik wil je wat vragen stellen. Sami aime la musique country. Sami houdt van countrymuziek. Sami houdt van countrymuziek. Cela fera sept dollars, s'il vous plaît. Dat is dan zeven dollar, alstublieft. Dat is zeven dollar, alstublieft. Ces chaussures sont trop petites. Deze schoenen zijn te klein. Die schoenen zijn te klein. Je pensais que vous étiez blessé. Ik dacht dat u gewond was. Ik dacht dat je gewond was. Suivez Tom. Volg Tom. Volg Tom. Te mets pas dans la merde. Blijf uit de problemen. Ik wil niet dat je in de problemen komt. Elle vit avec une petite pension. Zij leeft van een klein pensioen. Ze woont met een klein pension. Le téléphone portable est une invention dont l'on ne peut pas se passer. Het mobieltje is een uitvinding waar we niet zonder kunnen leven. De mobiele telefoon is een uitvinding die we niet zonder kunnen. Ce pont est très beau. Die brug is erg mooi. Deze brug is erg mooi. Je me demande pourquoi les femmes ne deviennent pas chauves. Ik vraag me af hoe het komt dat vrouwen niet kaal worden. Ik vraag me af waarom vrouwen niet kaal worden. Tout le monde la trouve sympathique. Iedereen vindt haar aardig. Iedereen vindt haar aardig. Et sinon ? En verder? En als dat niet zo is? Tom reçut son éducation à la maison. Tom volgde thuis onderwijs. Tom werd thuis opgevoed. Sacrilège ! Heiligschennis! Heiligschennis. J'irais volontiers avec vous à la plage mais aujourd'hui je n'ai pas le temps. Ik zou graag met jou naar het strand gaan, maar vandaag heb ik geen tijd. Ik zou graag met je naar het strand gaan, maar vandaag heb ik geen tijd. Combien de jours vas-tu rester ? Hoeveel dagen ga je blijven? Hoeveel dagen blijf je? Dublin est en Irlande. Dublin ligt in Ierland. Dublin is in Ierland. Elles ont pris rapidement une douche. Ze hebben vlug een douche genomen. Ze namen snel een douche. Avez-vous des frères ? Hebben jullie broers? Heb je broers? Rends tout le monde heureux. Maak iedereen gelukkig. Maak iedereen gelukkig. Mon chien va partout avec moi. Mijn hond gaat overal met me mee. Mijn hond gaat met me mee. Avez-vous pensé à votre brosse à dents ? Hebt u nagedacht over uw tandenborstel? Heb je al aan je tandenborstel gedacht? Tu es d'une humeur étrange, aujourd'hui. Je hebt vandaag een vreemd humeur. Je bent in een vreemde stemming vandaag. Regardons la télé. Laten we tv kijken. Laten we tv kijken. L'argent est géré par Marie. Tom reçoit seulement de l'argent de poche hebdomadaire. Het geld wordt beheerd door Marie. Tom krijgt slechts wekelijks zakgeld. Het geld wordt beheerd door Marie. Tom krijgt alleen wekelijks zakgeld. À qui rendons-nous visite aujourd'hui ? Wie bezoeken we vandaag? Wie komen we vandaag bezoeken? Je suis désolé de t'avoir fait attendre si longtemps. Het spijt me dat ik je zo lang heb laten wachten. Het spijt me dat ik je zo lang heb laten wachten. Ne le répète pas. Niet doorvertellen. Zeg het niet nog een keer. Maintenant souviens-toi, tu ne dois pas fumer dans sa voiture. Nu denk eraan dat ge niet moogt roken in haar auto. Denk eraan, je mag niet roken in zijn auto. Ils vont me donner un devis. Ze zullen me een schatting geven. Ze gaan me een offerte geven. Je suis désolée de t'avoir rendue si malheureuse. Het spijt me dat ik je zo ongelukkig gemaakt heb. Het spijt me dat ik je zo ongelukkig heb gemaakt. La symétrie est ennuyeuse. Symmetrie is saai. De symmetrie is saai. Je ne m'en suis pas offusquée. Ik voelde mij er niet door gekrenkt. Ik heb me niet beledigd. Faites de beaux rêves. Slaap lekker. Slaap lekker. L'ascenseur ne fonctionne pas aujourd'hui. De lift werkt vandaag niet. De lift werkt vandaag niet. Faisons une pause à l'ombre. Laat ons even in de schaduw uitrusten. Laten we een pauze nemen in de schaduw. Une éclipse de lune est un phénomène rare. Een maansverduistering is een zeldzaam fenomeen. Een maansverduistering is een zeldzaam verschijnsel. J'aime manger du riz aux haricots. Ik hou van rijst met bonen. Ik eet graag bonenrijst. Tom a une copine. Tom heeft een vriendin. Tom heeft een vriendin. Je viens des Pays-Bas. Ik kom uit Nederland. Ik kom uit Nederland. Je cherche quelqu'un qui puisse me remplacer à la fête. Ik zoek iemand die me kan vervangen op het feest. Ik zoek iemand die me op het feest kan vervangen. Le film préféré de Tom est Dumbo. Toms favoriete film is Dumbo. Tom's favoriete film is Dumbo. J'ai cherché partout mais je ne trouve pas mon portefeuille. Ik heb al overal gezocht, maar ik kan mijn beurs niet vinden. Ik heb overal gezocht, maar ik kan mijn portemonnee niet vinden. Vous avez de la chance. L'avion est à l'heure. U heeft geluk. Het vliegtuig is op tijd. Je hebt geluk, het vliegtuig is op tijd. J'vais l'descendre. Ik ga hem neerschieten. Ik ga hem neerhalen. Ce covoiturage était agréable. Die carpooling was leuk. Die carpool was leuk. Écrivez-le ici, s'il vous plait. Schrijf het hier alstublieft. Schrijf het hier op, alsjeblieft. N'insultez personne ! Beledig niemand! Beledig niemand. Je ne sais pas s'il est mort ou vivant. Ik weet niet of hij dood of levend is. Ik weet niet of hij dood of levend is. Tom a emménagé chez sa copine. Tom trok in bij zijn vriendin. Tom is bij z'n vriendin ingetrokken. Les Espagnols ont deux noms de famille. Spanjaarden hebben twee achternamen. De Spanjaarden hebben twee achternaams. Il a arrêté de fumer l'année passée. Hij stopte met roken vorig jaar. Hij is vorig jaar gestopt met roken. Sortons manger ! Laten we gaan eten! Laten we gaan eten. Pluie en mai, avril était. Regent het in mei, dan is april voorbij. Regen in mei, april was. Je suis désolée mais je ne comprends pas. Het spijt me, maar ik begrijp het niet. Het spijt me, maar ik begrijp het niet. Il me met vraiment en colère. Hij maakt me echt boos. Hij maakt me echt kwaad. Marie noua ses bras autour du cou de son frère et le serra contre elle. Maria gooide haar armen om de nek van haar broer en omhelsde hem. Maria legde haar armen om de nek van haar broer en hield hem tegen haar vast. La vie est un voyage et non une destination. Het leven is een reis, geen bestemming. Het leven is een reis en geen bestemming. Il est presque midi. Het is bijna 12 uur. Het is bijna middag. Mon appartement ne se trouve pas loin d'ici. Mijn appartement is niet ver van hier. Mijn appartement is niet ver van hier. Une table a quatre pieds. Een tafel heeft vier poten. Een tafel heeft vier voeten. Les bananes donnent de l'énergie. Bananen geven energie. Bananen geven energie. Il savait parler français. Hij kon Frans spreken. Hij kon Frans spreken. Entrez ! Komt u binnen! Binnen. Il aime voyager à l'étranger par avion. Hij reist graag naar het buitenland met het vliegtuig. Hij reist graag per vliegtuig naar het buitenland. Combien de fois avez-vous déménagé ? Hoe vaak ben je verhuisd? Hoe vaak ben je verhuisd? À quoi vous intéressez-vous ? Waar hebt u interesse in? Waar ben je in geïnteresseerd? Elle entretient un échange régulier de lettres avec sa correspondante en Australie. Ze onderhoudt een regelmatige briefwisseling met haar pennenvriendin in Australië. Ze wisselt regelmatig brieven uit met haar correspondent in Australië. Le virus de l'herpès tue beaucoup d'éléphanteaux, partout dans le monde. Het herpes-virus doodt vele jonge olifantjes overal ter wereld. Het herpesvirus doodt veel olifanten over de hele wereld. Il apprenait. Hij was aan het leren. Hij leerde het. Entre les fleurs poussaient beaucoup de mauvaises herbes. Tussen de bloemen groeide er veel onkruid. Tussen de bloemen groeide veel onkruid. Cologne est située sur le Rhin. Keulen ligt aan de Rijn. Keulen ligt aan de Rijn. Je n'y suis pas allé. Ik ging niet. Ik ben er niet geweest. J'ai quatre-vingt-quatre ans. Ik ben vierentachtig jaar oud. Ik ben vierentachtig. Elle était enceinte. Ze was zwanger. Ze was zwanger. Comment voyez-vous cette affaire ? Wat denkt u over deze zaak? Hoe ziet u deze zaak? À la maison nous parlons hongrois. Thuis spreken we Hongaars. Thuis spreken we Hongaars. Je suis très fière de mon père. Ik ben zeer trots op mijn vader. Ik ben erg trots op mijn vader. Un cendrier s'il vous plaît. Een asbak alstublieft. Een asbak, alstublieft. C'était un mensonge. Dat was een leugen. Dat was een leugen. Vérifiez ! Controleer dat! Controleer het. C'est une télé. Dit is een tv. Het is een tv. Pas un étudiant n'était absent. Geen enkele student was afwezig. Er was geen student weg. Entre. Ga naar binnen. Kom binnen. C'est l'heure d'aller au lit ! Bedtijd! Tijd om naar bed te gaan. Il est très amusant d'apprendre l'espéranto. Het is heel leuk Esperanto te leren. Het is erg leuk om Esperanto te leren. Je puais. Ik stonk. Ik stonk. Tom est à la fois plus grand et plus gros que moi. Tom is zowel groter als dikker dan ik. Tom is zowel groter als groter dan ik. Le sport est bon pour votre santé. Sport is goed voor uw gezondheid. Sport is goed voor je gezondheid. Le chien est vert et beau. De hond is groen en mooi. De hond is groen en mooi. Tom savait que Marie était fatiguée. Tom wist dat Marie moe was. Tom wist dat Marie moe was. Je ne parviens pas à me concentrer. Cela te dérangerait-il d'éteindre la télé ? Het lukt me niet om me te concentreren. Zou je het erg vinden om de tv uit de zetten? Ik kan me niet concentreren, vind je het erg om de tv uit te zetten? Combien d'heures faut-il pour aller à Okinawa en avion ? Hoeveel uur heb je nodig om naar Okinawa te vliegen? Hoe lang duurt het om naar Okinawa te vliegen? Elle n'en parle jamais. Ze spreekt daar nooit over. Ze praat er nooit over. Il est misogyne. Hij is een vrouwenhater. Hij is een vrouwenhater. Je suis assise dans la classe. Ik zit in de klas. Ik zit in de klas. Elle sait très bien jouer du piano. Ze kan zeer goed piano spelen. Ze kan heel goed piano spelen. Laisse-moi prendre ta température. Laat me je temperatuur opmeten. Laat me je temperatuur opnemen. L'été était passé avant que je m'en aperçoive. De zomer was voorbij voordat ik het besefte. De zomer was voorbij voor ik het doorhad. Aujourd'hui, c'est le deux janvier. Vandaag is het twee januari. Vandaag is het 2 januari. Ici il ne se passe rien : il n'y a pas de travail, pas de bistrot, pas de cinéma, rien. Er is niets gaande hier: er is geen werk, geen kroeg, geen bioscoop - niets. Hier gebeurt niets: er is geen werk, geen bistro, geen film, niets. Je n'ai peur de rien. Ik ben van niets bang. Ik ben nergens bang voor. Si je le savais, je te le dirais. Als ik het wist, zou ik het u zeggen. Als ik het wist, zou ik het je vertellen. Toutes nos tentatives ont échoué. Al onze pogingen zijn mislukt. Al onze pogingen zijn mislukt. Les chats ne portent pas de colliers. Katten dragen geen halsband. Katten dragen geen kettingen. Je n'aime pas les coquillages. Ik hou niet van schelpdieren. Ik hou niet van schelpen. Comment s'est passé ton voyage en Australie ? Hoe was uw reis naar Australië? Hoe was je reis naar Australië? Ils attaquèrent l'ennemi. Ze vielen de vijand aan. Ze vielen de vijand aan. Si tu ne peux pas avoir d'enfants, tu peux toujours en adopter. Als je geen kinderen kunt krijgen, kun je ze nog steeds adopteren. Als je geen kinderen kunt krijgen, kun je ze nog steeds adopteren. Tom prend des vitamines. Tom neemt vitaminen. Tom neemt vitamines. Nageons. Laat ons zwemmen. Laten we gaan zwemmen. Avec l'argent tout est possible. Met geld is alles mogelijk. Met het geld is alles mogelijk. Que suggérez-vous ? Wat suggereert u? Wat stel je voor? Tu n'as rien de mieux à faire ? Heb je niet iets beters te doen? Heb je niets beters te doen? Il rendit son dernier soupir. Hij blies z'n laatste ademtocht uit. Hij zuchtte als laatste. J'entends. Dat hoor ik. Ik hoor je. Où habites-tu maintenant ? Waar woon je nu? Waar woon je nu? Je pense ce que je dis. Ik meen wat ik zeg. Ik meen wat ik zeg. L'océan Pacifique constitue la frontière orientale de la Fédération de Russie. De stille oceaan vormt de oostelijke grens van de Russische federatie. De Stille Oceaan vormt de oostelijke grens van de Russische Federatie. Tom a un travail compliqué. Tom heeft een ingewikkelde job. Tom heeft een moeilijke baan. Ça sonnait bien. Dat klonk goed. Dat klonk goed. Vous pouvez venir. U kunt komen. Kom maar mee. Il n'aima pas l'école. Hij hield niet van school. Hij hield niet van school. Dégoûtant ! Vies! Walgelijk. Elle a préparé une soupe de légumes hier soir. Ze heeft gisteravond groentesoep gemaakt. Ze heeft gisteren groentesoep gemaakt. À l'aide ! Je me noie ! Hulp! Ik verdrink! Help, ik verdrink. Je ne sais pas qui a écrit cette lettre. Ik weet niet wie deze brief geschreven heeft. Ik weet niet wie die brief heeft geschreven. Attention, c'est très épicé. Pas op. Het is erg pikant. Pas op, het is erg pittig. Le garçon dort. De jongen slaapt. De jongen slaapt. Je suis très fatigué, je veux me coucher plus tôt. Ik ben heel moe, ik wil vroeger naar bed. Ik ben erg moe. Ik wil eerder naar bed. Il y en a une bouteille au réfrigérateur. Er ligt een fles van in de koelkast. Er staat een fles in de koelkast. J'avais du mal à y croire quand j'ai entendu la nouvelle. Ik kon mijn oren nauwelijks geloven toen ik het nieuws hoorde. Ik kon het niet geloven toen ik het nieuws hoorde. Souriez un peu, s'il vous plaît ! Glimlach een beetje, alstublieft! Lachen, alsjeblieft. J'aime beaucoup les fraises avec de la crème. Ik hou erg van aardbeien met slagroom. Ik hou van aardbeien met room. Tentons quelque chose ! Laten we iets proberen! Laten we iets proberen. Les jeunes s'imaginent avoir toujours raison. Jongeren denken dat ze altijd gelijk hebben. Jonge mensen denken altijd dat ze gelijk hebben. N'aimes-tu pas les pommes ? Hou je niet van appels? Hou je niet van appels? Hier on m'a volé de l'argent. Men heeft gisteren geld van mij gestolen. Gisteren is er geld van me gestolen. Nous avons sorti les poubelles. We hebben de vuilnisbakken buitengezet. We hebben het vuilnis buiten gezet. Son vélo est meilleur que le mien. Haar fiets is beter dan de mijne. Zijn fiets is beter dan de mijne. Est-ce que tu as vraiment besoin de poser la question pour connaître la réponse ? Moet je echt de vraag stellen om het antwoord te weten te komen? Moet je de vraag echt stellen om het antwoord te weten? Regarde dans le miroir. Kijk in de spiegel. Kijk in de spiegel. J'ai acheté une douzaine de crayons aujourd'hui. Ik heb vandaag een dozijn potloden gekocht. Ik heb vandaag een dozijn potloden gekocht. Où est mon crayon ? Waar is mijn potlood? Waar is m'n potlood? Personne n'a été blessé. Niemand is gewond geraakt. Er is niemand gewond geraakt. Ne mens pas sur ton âge. Lieg niet over je leeftijd. Lieg niet over je leeftijd. Je chanterai pendant qu'il se repose. Ik zal zingen terwijl hij aan het rusten is. Ik zal zingen terwijl hij rust. Ça n'a pas de sens. Dit slaat nergens op. Dat slaat nergens op. Cette douleur me tue. Deze pijn maakt mij kapot. Die pijn doet me pijn. Elle t'aime, à l'évidence. Ze houdt duidelijk van je. Ze houdt duidelijk van je. Est-ce que Tom veut quelque chose ? Wil Tom iets? Wil Tom iets? Je te le dirai lorsque nous y serons. Ik vertel het je als we er zijn. Ik laat het je weten als we er zijn. Laisse-le ! Blijf van hem af! Laat hem met rust. Nous la connaissons. We kennen haar. We kennen haar. Levez les mains ! Handen omhoog! Handen omhoog. J'aime beaucoup la pizza. Ik hou heel erg van pizza. Ik hou van pizza. Rien ne l'arrêtera. Niets zal haar tegenhouden. Niets houdt hem tegen. Montez. Ga naar boven. Stap in. Tournez à droite au carrefour. Sla rechtsaf aan het kruispunt. Sla rechtsaf bij het kruispunt. On n'entendait pas un son dans la salle de concert. In de concertzaal kon je een speld horen vallen. We hoorden geen geluid in de concertzaal. Maciek est mort en décembre. Maciek overleed in december. Maciek stierf in december. Ne lui donnez pas plus d'argent que ce dont il a besoin. Geef hem niet meer geld dan nodig. Geef hem niet meer geld dan hij nodig heeft. Personne ne pourra m'empêcher de parler de Marika. Niemand zal me kunnen stoppen om over Marika te praten. Niemand kan me tegenhouden om over Marika te praten. La neige a fondu. De sneeuw is gesmolten. De sneeuw is gesmolten. Un ours vit ici. Hier leeft een beer. Er woont hier een beer. Il a réussi à s'évader. Hij slaagde erin om te ontsnappen. Hij is ontsnapt. Je l'appelle. Ik bel hem op. Ik bel haar. J'étais agressif. Ik was agressief. Ik was agressief. Depuis combien de temps es-tu à Shanghai ? Hoelang ben je al in Sjanghai? Hoe lang ben je al in Shanghai? Ça me fait mal d'entendre ça. Het spijt me dat te horen. Het doet pijn om dat te horen. Je ferai du beurre de cacahuètes. Ik zal wat pindakaas maken. Ik maak pindakaas. Vas-y maintenant. Ga nu. Ga nu maar. Pourquoi as-tu menti ? Waarom heb je gelogen? Waarom loog je? Elle arrive souvent en retard à l'école le lundi. Ze is vaak te laat op school op maandag. Ze komt vaak te laat op school op maandag. C'est dangereux ! Het is gevaarlijk. Het is gevaarlijk. Était-ce intentionnel? Was dat opzettelijk? Was het opzettelijk? Tâchez d'être particulièrement amical avec les personnes âgées. Probeer vooral vriendelijk te zijn tegen de oude mensen. Wees vooral vriendelijk tegen ouderen. Je dois encore plus apprendre. Ik moet nog meer leren. Ik moet nog meer leren. «Est-il possible de contracter le SIDA par les lunettes des toilettes ?« «Non, ce n'est pas possible.» "Is het mogelijk om aids te krijgen van wc-brillen?" "Nee, dat is niet mogelijk." "Is het mogelijk om AIDS te krijgen door de bril van het toilet?" "Nee, dat is niet mogelijk." Tu devrais travailler dur. Je zou hard moeten werken. Je moet hard werken. Les touristes sont très bruyants. De toeristen zijn erg luidruchtig. Toeristen zijn erg luidruchtig. Tom était la star de l'équipe de football américaine. Tom was de ster van het American football-team. Tom was de ster van het Amerikaanse voetbalteam. J'ai commis une erreur. Ik heb een fout gemaakt. Ik heb een fout gemaakt. L'aigle avait une aile cassée. De adelaar had een gebroken vleugel. De adelaar had een gebroken vleugel. Ça ne fait aucune différence si le chat est noir ou blanc tant qu'il attrape des souris. Het maakt niet uit of de kat zwart is of wit, als ze maar muizen vangt. Het maakt niet uit of de kat zwart of wit is zolang hij muizen pakt. Pourquoi pas l'espéranto ? Waarom niet Esperanto? Wat dacht je van Esperanto? Il a un grand restaurant près du lac. Hij heeft een groot restaurant vlak bij het meer. Hij heeft een groot restaurant bij het meer. Nous mangeons des œufs. We eten eieren. We eten eieren. Rentrons à la maison ! Laten we naar huis gaan! Laten we naar huis gaan. Comment se prononce le mot ? Hoe spreek je dit woord uit? Hoe spreekt het woord zich uit? C'est une nouvelle espèce de melon. Dit is een nieuwe soort meloen. Het is een nieuwe soort meloen. Vous me rappelez votre mère. U doet me denken aan uw moeder. Je doet me denken aan je moeder. Ça va être top. Dit wordt geweldig. Dit wordt geweldig. Tu ne me plais plus. Ik vind je niet meer leuk. Ik vind je niet meer leuk. Nous avons regardé le ciel, mais n'avons pas pu voir d'étoiles. We keken naar de hemel maar konden geen sterren zien. We keken naar de hemel, maar konden geen sterren zien. Ils peuvent le faire. Zij kunnen het doen. Ze kunnen het. Je cherche du travail. Ik ben een baan aan het zoeken. Ik ben op zoek naar werk. Je traduis, donc j'existe. Ik vertaal, dus ik besta. Ik vertaal, dus ik besta. Où est le café ? Waar is het café? Waar is de koffie? Il n'est pas mon père. Hij is mijn vader niet. Hij is mijn vader niet. Si vous voulez conserver de la viande longtemps, congelez-la ! Wilt ge vlees lang bewaren, vries het dan in. Als u lang vlees wilt bewaren, bevries het dan! Veux-tu quelque chose à boire ? Wil je iets drinken? Wil je iets drinken? Hum... Hmm... Ehm... J'ai acheté du shampoing et du dentifrice. Ik heb shampoo en tandpasta gekocht. Ik heb shampoo en tandpasta gekocht. Est-il au courant de ce que tu as fait ? Weet hij wat gij gedaan hebt? Weet hij wat je gedaan hebt? Elle est dans la cuisine. Ze is in de keuken. Ze is in de keuken. La vieille femme est trop faible pour se lever du lit. De oude vrouw heeft niet de kracht om op te staan. De oude vrouw is te zwak om uit bed te komen. Oui, volontiers. Ja, graag. Ja, graag. Je refroidissais. Ik koelde af. Ik was aan het afkoelen. Je mange seul. Ik eet alleen. Ik eet alleen. De nombreuses ménagères se plaignent que les prix sont très élevés. Veel huisvrouwen klagen dat de prijzen zeer hoog zijn. Veel huisvrouwen klagen dat de prijzen zeer hoog zijn. Je suis très content ! Ik ben heel tevreden! Ik ben zo blij. Habituellement, elle se lève tôt. Normaal gesproken is ze vroeg wakker. Meestal staat ze vroeg op. Tom n'a jamais pu oublier l'horreur de la guerre. Tom kon nooit de verschrikking van de oorlog vergeten. Tom kon de verschrikking van de oorlog nooit vergeten. Tu veux dire que je sens mauvais? Zeg je nou dat ik stink? Bedoel je dat ik stink? Sais-tu pourquoi ? Weet jij waarom? Weet je waarom? Apportes-en quelques-unes. Breng er maar een paar mee. Neem er een paar mee. Je n'ai pas beaucoup d'argent. Ik heb niet veel geld. Ik heb niet veel geld. J'ai mal lu. Ik heb het verkeerd gelezen. Ik heb het verkeerd gelezen. Tom imite la professeure. Tom imiteert de lerares. Tom imiteert de lerares. Tom ne me connait même pas. Tom kent me niet eens. Tom kent me niet eens. Ne perds pas espoir. Geef de hoop niet op. Verlies de hoop niet. J’aime la musique et l’anglais. Ik hou van muziek en van Engels. Ik hou van muziek en Engels. J'ai un ordinateur portable. Ik heb een laptop. Ik heb een laptop. Regarde M'man, je sais lire ! Kijk mama, ik kan lezen! Kijk mam, ik kan lezen. C'est un faux. Dat is nep. Het is nep. Mon appartement est au quatrième étage. Mijn woning is op de vierde verdieping. Mijn appartement is op de vierde verdieping. Tom doit être fatigué. Tom zal wel moe zijn. Tom zal wel moe zijn. D'ailleurs, la différence entre l'anglais et l'anglo-américain est probablement plus importante qu'entre le flamand standard et le néerlandais standard des Pays-Bas. Trouwens, het verschil tussen Engels en Amerikaans is waarschijnlijk groter dan dat tussen standaard Nederlands in Vlaanderen en in Nederland. Bovendien is het verschil tussen het Engels en het Engels-Amerikaans waarschijnlijk groter dan tussen het Vlaams Standaard en het Nederlands Standaard Nederland. C'est un beau bâtiment. Het is 'n mooi gebouw. Het is een mooi gebouw. Elle adore jouer au tennis. Ze is dol op tennissen. Ze houdt van tennissen. Sur la Lune, je pèserais seulement quinze kilos. Op de maan zou ik maar vijftien kilo wegen. Op de maan zou ik maar 15 kilo wegen. "-Aimeriez-vous acheter un complet ?" demanda le propriétaire du magasin à Dima alors que ce dernier, en franchissant la porte, amenait avec lui les odeurs de la nuit précédente. "Wilt u een pak kopen?" vroeg de verkoopster aan Dima, die de geuren van de nacht ervoor met zich meebracht toen hij door de deur liep. "Wilt gij een geheel kopen?" vroeg de eigenaar van de winkel aan Dima, terwijl deze, door de deur te passeren, met hem de geuren van de vorige nacht meebracht. Merci pour l'information. Bedankt voor de inlichting. Bedankt voor de informatie. J'ai perdu tout ce que j'avais. Ik verloor alles wat ik had. Ik verloor alles wat ik had. C'est un des chanteurs les plus célèbres au Japon. Hij is een van de bekendste zangers in Japan. Hij is een van de beroemdste zangers in Japan. Seul un miracle peut nous sauver maintenant. Alleen een wonder kan ons nu nog redden. Alleen een wonder kan ons nu redden. Tom n'est pas qualifié pour ce travail. Tom is niet bekwaam voor dat werk. Tom is niet geschikt voor dit werk. Aimes-tu le cassoulet ? Hou je van cassoulet? Hou je van de cassoulet? Ne soyez pas du côté des tueurs ! Sta niet aan de kant van de moordenaars! Sta niet aan de kant van de moordenaars. Où habite-t-il? Waar woont ie? Waar woont hij? La fleur est rouge. De bloem is rood. De bloem is rood. Avez-vous une autre solution ? Heeft u een andere oplossing? Heb je een andere oplossing? Quel est ton dentifrice préféré ? Wat is jouw favoriete tandpasta? Wat is je favoriete tandpasta? Les diététiciens sont experts du secteur alimentaire. Diëtisten zijn experten van de voedingssector. Diëtisten zijn experts in de voedingssector. J'aime la pizza au fromage. Ik hou van pizza met kaas. Ik hou van kaaspizza. Où est la pharmacie la plus proche ? Waar is de dichtstbijzijnde apotheek? Waar is de dichtstbijzijnde apotheek? J'ai fabriqué un bureau en bois. Ik maakte een bureau van hout. Ik heb een houten kantoor gemaakt. Es-tu fière de toi ? Ben je trots op jezelf? Ben je trots op jezelf? Il a peur de la mer. Hij is bang voor de zee. Hij is bang voor de zee. Les policiers m'ont arrêté à plusieurs reprises. De politieagenten hebben mij vaak aangehouden. De politie heeft me meerdere keren gearresteerd. L'enfant chante. Het kind zingt. Het kind zingt. Ma maison est proche d'une gare. Mijn huis is dicht bij een station. Mijn huis is dicht bij een station. As-tu regardé la télévision hier soir ? Heb je gisteravond naar de tv gekeken? Heb je gisteravond tv gekeken? Ça pèle. Het is ijskoud. Het is aan het ontdooien. Dans ma langue, les notes de musique sont do, ré, mi, fa, sol, la et si. In mijn taal zijn de muzieknoten do, re, mi, fa, sol, la en si. In mijn taal, muzieknotities zijn do, re, mi, fa, grond, en als. Tom a un gros pénis. Tom heeft een heel grote penis. Tom heeft een grote penis. J'écrivais. Ik schreef. Ik was aan het schrijven. Elle parle à haute voix. Ze spreekt luid. Ze spreekt hardop. Nous voulons rester ce que nous sommes. We willen blijven wat we zijn. We willen blijven wat we zijn. Notre professeur de musique me conseilla de visiter Vienne. Onze muziekleraar raadde me aan Wenen te bezoeken. Onze muziekleraar raadde me aan Wenen te bezoeken. Je nage tous les jours. Ik zwem elke dag. Ik zwem elke dag. Il nous faut trouver une cachette. We moeten een verstopplaats vinden. We moeten een schuilplaats vinden. Le sommeil c'est bien. Slaap is goed. Slaap is goed. Je resterai à la maison aujourd'hui. Ik blijf in het huis vandaag. Ik blijf vandaag thuis. Le poste de télévision a fonctionné toute la nuit. De tv stond de hele nacht aan. Het televisietoestel werkte de hele nacht. Les singes se nourrissent d'insectes, de fruits et de racines. De apen voeden zich met insecten, fruit et wortelen. Apen voeden zich met insecten, fruit en wortels. Je vous en prie, donnez-moi encore une chance. Geef me alstublieft nog een kans. Alsjeblieft, geef me nog een kans. Ne bougez plus ! Blijf staan! Blijf staan. Attention, s'il te plaît. Voorzichtig, alsjeblieft. Pas op, alsjeblieft. De quel pays viens-tu ? Uit welk land kom je? Uit welk land kom je? J'ai besoin d'une cigarette. Ik moet een sigaret hebben. Ik heb een sigaret nodig. Elle viendra bientôt. Ze zal straks komen. Ze komt zo. Est-il japonais ? Is hij Japans? Is hij Japans? Laquelle est ta tasse ? Welke tas is van jou? Wat is je kopje? Il flotte. Hij zweeft. Hij zweeft. Elle est trop rapide. Zij is te snel. Ze is te snel. Puis-je te montrer quelque chose ? Kan ik je iets laten zien? Mag ik je iets laten zien? Il a réussi à s'évader. Het lukte hem te ontsnappen. Hij is ontsnapt. Je savais que Tom serait en retard. Ik wist dat Tom laat zou zijn. Ik wist dat Tom te laat zou zijn. C'est très dangereux. Dat is erg gevaarlijk. Het is heel gevaarlijk. Je suis enceinte. Ik ben zwanger. Ik ben zwanger. Je possède une vieille voiture. Ik heb een oude auto. Ik bezit een oude auto. D'où ça ? Waarvandaan? Waar vandaan? Il est très sexy. Hij is heel sexy. Hij is erg sexy. Dans la pénombre, l'équipage du cargo ne pouvait sauver qu'une cinquantaine de personnes des vagues. De bemanning van het vrachtschip kon in de duisternis slechts een vijftigtal mensen levend uit de golven halen. In het donker kon de bemanning van het vrachtschip slechts vijftig mensen redden van de golven. Dites-moi en quoi je puis vous être utile. Vertel me wat ik voor u kan doen. Vertel me hoe ik je kan helpen. Je suis devenu membre du club il y a 10 ans. Ik werd tien jaar geleden lid van de club. Ik werd tien jaar geleden lid van de club. Ma sœur est plus âgée que mon frère. Mijn zus is ouder dan mijn broer. Mijn zus is ouder dan mijn broer. Notre équipe a battu l'adversaire par 5 à 4. Onze ploeg heeft onze tegenstander met 5-4 verslagen. Ons team versloeg de tegenstander met 5-4. Elle porte toujours des vêtements à la mode. Ze draagt altijd modieuse kleding. Ze draagt altijd modieuze kleren. Es-tu déjà allé en Amérique ? Was je ooit al in Amerika? Ben je ooit in Amerika geweest? Un alexandrin est un dodécasyllabe. Een alexandrijn is een twaalflettergrepig vers. Een Alexandrin is een dodecasyllabe. J'aime mon épouse. Ik hou van mijn vrouw. Ik hou van mijn vrouw. Ils nous ont vues alors qu'ils étaient en train de descendre du train. Ze zagen ons terwijl ze bezig waren uit de trein te stappen. Ze zagen ons toen ze uit de trein stapten. Quelle est la montagne la plus élevée en Amérique du Nord ? Wat is de hoogste berg van Noord-Amerika? Wat is de hoogste berg in Noord-Amerika? Il eut une nouvelle idée. Hij had een nieuw idee. Hij had een nieuw idee. Je dois y aller, même s'il pleut. Ik moet gaan, zelfs wanneer het regent. Ik moet gaan, ook al regent het. Avez-vous passé un bon week-end ? Hebt ge een aangenaam weekend gehad? Heb je een leuk weekend gehad? J'aime étudier l'espagnol. Ik hou van Spaans studeren. Ik leer graag Spaans. Est-ce que Tom mange des œufs ? Eet Tom eieren? Eet Tom eieren? Tout le monde le sait. Iedereen weet dat. Dat weet iedereen. Tom et Mary sont toujours jeunes. Tom en Mary zijn nog steeds jong. Tom en Mary zijn nog jong. Tous les élèves de cette école doivent apprendre une langue étrangère en plus de l'anglais. Alle leerlingen van deze school moeten naast Engels nog een andere vreemde taal leren. Alle leerlingen op deze school moeten een vreemde taal leren naast het Engels. Il m'a fait attendre pendant une heure. Hij heeft mij een uur laten wachten. Hij liet me een uur wachten. Je n'aime pas l'école. Ik vind school niet leuk. Ik hou niet van school. Jurez-vous de dire la vérité, toute la vérité, rien que la vérité ? Zweert u de waarheid te zeggen, de hele waarheid, niets dan de waarheid? Zweert u de waarheid te vertellen, de hele waarheid, niets dan de waarheid? Qu'est-ce qui t'a amené à penser ainsi ? Wat maakt dat jij zo denkt? Waarom denk je zo? Il fume. Hij rookt. Hij rookt. La fréquence des tremblements de terre récemment nous rend nerveux. De recente frequentie van aardbevingen maakt ons zenuwachtig. De frequentie van de recente aardbevingen maakt ons nerveus. Tom est motivé. Tom is gedreven. Tom is gemotiveerd. Je dois apprendre. Ik moet leren. Ik moet het leren. Taratata ! Onzin! Taratata. Mon père travaille dans une usine. Mijn vader werkt in een fabriek. Mijn vader werkt in een fabriek. J'ai vu Tom hier et il semblait triste. Ik heb Tom gisteren gezien en hij leek droevig. Ik zag Tom gisteren en hij leek verdrietig. Date à laquelle cette page a été mise à jour pour la dernière fois : le 03/11/2010. Datum waarop deze pagina laatst werd bijgewerkt: 2010-11-03 Datum waarop deze pagina voor het laatst is bijgewerkt: 03/11/2010. Il est constamment insatisfait. Hij is altijd ontevreden. Hij is constant ontevreden. Pour le dire brièvement, je ne suis pas d'accord. Kort gezegd, ik ben niet akkoord. Om het kort te zeggen, ik ben het daar niet mee eens. Dépêche-toi, ou tu vas rater le dernier train. Haast u, of ge mist de laatste trein. Schiet op, anders mis je de laatste trein. Penses-tu qu'un peu de sel améliorera la saveur ? Denk je dat een beetje zout de smaak zou verbeteren? Denk je dat een beetje zout de smaak zal verbeteren? Les cerises sont rouges. Kersen zijn rood. De kersen zijn rood. Elles ont arrêté les criminels. Ze hebben de criminelen gearresteerd. Ze hebben de criminelen gearresteerd. C’est Noël avant l’heure ! Kerstmis valt vroeg dit jaar! Het is Kerstmis voor het uur! Tu rêves. Je bent aan het dromen. Je droomt. Il est pauvre, mais honnête. Hij is arm, maar eerlijk. Hij is arm, maar eerlijk. Je suis prêt. Ik ben klaar. Ik ben er klaar voor. Je pars pour Londres demain matin. Morgenochtend vertrek ik naar Londen. Ik vertrek morgenochtend naar Londen. Je ne suis pas un professionnel. Ik ben geen professional. Ik ben geen professional. Essayez de nouveau. Probeer opnieuw. Probeer het nog eens. Yukiko aime les pommes de terre. Yukiko houdt van aardappelen. Yukiko houdt van aardappelen. Elle est à la maison. Ze is thuis. Ze is thuis. Quand l'as-tu rencontrée ? Wanneer hebt ge haar ontmoet? Wanneer heb je haar ontmoet? Il n'a pas saisi la blague. Hij heeft de grap niet begrepen. Hij snapte de grap niet. Je n'ai pas participé à la conversation. Ik nam geen deel aan het gesprek. Ik heb niet deelgenomen aan het gesprek. Je lui ai envoyé un SMS. Ik heb haar een sms'je gezonden. Ik heb hem ge-sms't. Pouvons-nous y aller ? Kunnen we gaan? Kunnen we gaan? Comme tu es belle ! Wat ben je mooi! Wat ben je mooi. Tom lut la lettre. Tom las de brief. Tom las de brief. Tom montre son appareil photographique à son frère. Tom laat zijn broer zijn fototoestel zien. Tom laat z'n broer z'n fototoestel zien. Ne sois pas en retard pour l'école. Kom niet te laat voor de school. Kom niet te laat voor school. Je mâchais. Ik kauwde. Ik was aan het kauwen. Tu es libre de dire ce que tu penses. Je bent vrij om te zeggen wat je denkt. Je bent vrij om te zeggen wat je denkt. Je voulais leur rendre hommage. Ik wou hen mijn waardering tonen. Ik wilde ze eren. Cette tradition est née en Chine. Deze traditie is ontstaan in China. Deze traditie is ontstaan in China. Tom a-t-il encore besoin d'aide ? Heeft Tom nog hulp nodig? Heeft Tom nog hulp nodig? Je vais faire les courses tous les matins. Ik doe iedere morgen boodschappen. Ik ga elke ochtend boodschappen doen. Continuez de creuser. Blijf graven. Blijf graven. Pour autant que je sache, elle est encore célibataire. Voor zover ik weet, is zij nog niet getrouwd. Voor zover ik weet, is ze nog steeds vrijgezel. Voulez-vous que j'attende ? Wilt u dat ik wacht? Wil je dat ik wacht? Je me suis assis auprès de lui. Ik ging naast hem zitten. Ik ging bij hem zitten. Tu m'avais dit que tu avais un beau cul. Publicité mensongère, alors ? Jij zei me, dat je een mooi achterwerk hebt. Is dat dan misleidende reclame? Je zei dat je een mooie kont had. J'ai été très seule ces deux dernières semaines. Ik ben erg alleen geweest de afgelopen twee weken. Ik ben de afgelopen twee weken erg eenzaam geweest. J'aimerais que Tom soit là. Ik wou dat Tom hier was. Ik wou dat Tom er was. Est-ce que ça vous dérange ? Stoort dat u? Vind je het erg? Où habitiez-vous l'année dernière ? Waar woonde je vorig jaar? Waar woonde je vorig jaar? Dire la vérité est bien plus facile que de mentir. De waarheid zeggen is veel gemakkelijker dan liegen. De waarheid vertellen is veel makkelijker dan liegen. Tu sens la merde. Je ruikt naar kak. Je ruikt naar stront. Ne fais pas cette tête. Trek zo geen gezicht! Trek niet zo'n gezicht. Il a accepté le job. Hij accepteerde de baan. Hij nam de baan aan. Personne ne t'a demandé ton avis. Niemand heeft je om je mening gevraagd. Niemand heeft je om je mening gevraagd. Quiconque sait-il que tu es ici ? Weet iemand dat je hier bent? Wie weet dat je hier bent? Laissez-moi payer le dîner. Laat mij voor het diner betalen. Laat mij het eten betalen. Montrez-moi le chemin jusqu'à l'arrêt de bus. Toon me de weg naar de bushalte. Laat me de weg naar de bushalte zien. Vous ne devriez pas parler des gens dans leur dos. Je zou niet achter mensen hun rug moeten praten. Je moet niet praten over mensen achter hun rug om. Les deux sont vivants. Ze leven allebei. Beiden leven nog. Il est accro du café de Starbucks. Hij is verslaafd aan de koffie van Starbucks. Hij is verslaafd aan Starbucks koffie. Nous apprécions de converser. Wij praten graag. We zijn blij dat we kunnen praten. Ce sont des filles raisonnables. Ze zijn verstandige meisjes. Het zijn redelijke meisjes. Faites-lui comprendre ! Zorg dat hij het begrijpt! Laat het hem begrijpen. Ceci n'est pas une phrase. Dit is geen zin. Dit is geen zin. Ils accueilleront les invités. Zij zullen de gasten verwelkomen. Ze zullen de gasten verwelkomen. Mon grand-père se réveille tôt. Mijn grootvader staat vroeg op. Mijn opa wordt vroeg wakker. Que penserais-tu d'une balade au parc ? Wat vind je ervan om een wandeling te maken in het park? Wat dacht je van een wandeling naar het park? Qu'est-ce que vous mangez ? Wat eet u? Wat eet je? Lucy est américaine. Lucy is Amerikaans. Lucy is een Amerikaan. Et, à quelles fins ? En tot welk doeleinde? En waarvoor? Je sais qu'il y avait une grande église ici. Ik weet dat hier een grote kerk stond. Ik weet dat er hier een grote kerk was. Ils m'ont regardé en silence. Zij keken me in stilte aan. Ze keken me in stilte aan. Trouve Tom. Vind Tom. Vind Tom. Mon oncle vit dans l'est de l'Espagne. Mijn oom leeft in het oosten van Spanje. Mijn oom woont in het oosten van Spanje. Puis-je voir votre passeport s'il vous plait ? Mag ik uw paspoort, alstublieft? Mag ik uw paspoort zien? Prends des médicaments. Neem medicijnen. Neem wat medicijnen. Elle me promit de venir. Ze beloofde me te komen. Ze beloofde me dat ik zou komen. Elle fit la vaisselle de sa propre initiative. Ze deed de afwas uit zichzelf. Ze deed de afwas op eigen initiatief. Vendez-la ! Verkopen! Verkoop haar. Ce que j'aime le plus ? Waar ik het meest van hou? Wat ik het leukst vind? Berlin est situé au bord de la rivière Spree. Berlijn ligt aan de oevers van de Spree. Berlijn ligt aan de rivier de Spree. Sortons ensemble ce soir. Laten we vanavond samen uitgaan. We gaan vanavond met elkaar uit. L'homme est mort d'un cancer. De man stierf aan kanker. De man stierf aan kanker. Envoie-le ! Stuur het door! Stuur hem weg. C'est différent de ce que je pensais. Dat is anders dan wat ik dacht. Het is anders dan ik dacht. Sami a bien une femme. Sami heeft inderdaad een vrouw. Sami heeft een vrouw. Elle a acheté du poulet. Ze heeft kip gekocht. Ze heeft kip gekocht. Puis-je avoir un plan de rues, s'il vous plait ? Kan ik een stratenplan krijgen alstublieft? Mag ik een plattegrond, alsjeblieft? J'aime les gâteaux. Ik eet graag taart. Ik hou van taarten. Se surprendre, s'étonner, c'est commencer à comprendre. Verbaasd zijn, zich verwonderen, is beginnen te begrijpen. Verrassing, verwondering, dat is beginnen te begrijpen. Aide-le ! Help hem! Help hem. Il a un chien. Hij heeft een hond. Hij heeft een hond. Je l'ai lu dans l'édition d'aujourd'hui. Ik las het in de uitgave van vandaag. Ik heb het gelezen in de editie van vandaag. Ma tante paraît jeune. Mijn tante ziet er jong uit. Mijn tante ziet er jong uit. Marie est enceinte de deux mois. Maria is twee maanden zwanger. Marie is twee maanden zwanger. Je ne pense pas que ce soit une bonne idée. Ik denk niet dat dat een goed idee is. Ik denk niet dat dat een goed idee is. L'argent est sur la table. Het geld ligt op de tafel. Het geld ligt op tafel. Demain, c'est la fête des mères. Morgen is het Moederdag. Morgen is moederdag. Ce qu'il fallait démontrer. Wat moest worden bewezen. Wat je moest bewijzen. Il peut parler et écrire en français. Hij kan Frans spreken en schrijven. Hij kan spreken en schrijven in het Frans. Ignore-les. Negeer hun. Negeer ze. Je ne suis pas parvenue à voir qui c'était. Ik kon niet zien wie het was. Ik kon niet zien wie het was. Ça reste entre nous, mais le chef de département Tanaka porte en réalité un postiche. Dat blijft onder ons, maar afdelingshoofd Tanaka draagt echt een toupetje. Het blijft tussen ons, maar het hoofd van de Tanaka afdeling draagt eigenlijk een posti. Entre un homme et une femme il n'y a pas d'amitié possible. Il y a la passion, l'hostilité, l'adoration et l'amour, mais non l'amitié. Tussen man en vrouw is geen vriendschap mogelijk. Er is passie, haat, aanbidding, liefde maar geen vriendschap. Tussen een man en een vrouw is geen vriendschap mogelijk. Er is passie, vijandigheid, aanbidding en liefde, maar geen vriendschap. Depuis quand ? Sinds wanneer? Sinds wanneer? Reste, s'il te plaît. Blijf alsjeblieft. Blijf alsjeblieft. Ne laisse pas la porte ouverte. Laat de deur niet open. Laat de deur niet open. Demande à Tom de l'expliquer. Vraag Tom om het uit te leggen. Vraag Tom om het uit te leggen. L'enfant est tombé dans une flaque et s'est beaucoup sali. Het kind is in een plas gevallen, en heeft zich erg bevuild. Het kind viel in een plas en werd vuil. J'aimerais être seule, maintenant. Ik zou nu graag alleen zijn. Ik wou dat ik nu alleen was. Quel est le numéro de télécopie de cet hôtel ? Wat is het faxnummer van dit hotel? Wat is het faxnummer van dit hotel? J'ai bien dormi cette nuit. Ik heb goed geslapen vannacht. Ik heb vannacht goed geslapen. Ils cherchaient à percer la ligne ennemie. Zij probeerden het vijandelijk front te doorbreken. Ze wilden de vijandelijke lijn doorboren. La Lituanie est membre de l'Union Européenne. Litouwen is lid van de Europese Unie. Litouwen is lid van de Europese Unie. Un embouteillage de curieux est un embarras de circulation causé par des conducteurs qui, par curiosité, ralentissent pour observer un accident. Een kijkfile is een file die ontstaat doordat chauffeurs uit nieuwsgierigheid vertragen en naar een ongeval kijken. Een verkeersopstopping van nieuwsgierigen is een verkeersopstopping die wordt veroorzaakt door bestuurders die uit nieuwsgierigheid vertragen om een ongeval waar te nemen. Tom a trop bu. Tom heeft te veel gedronken. Tom heeft te veel gedronken. Est-ce vraiment trop compliqué d'éteindre vos téléphones ? Is het echt zo moeilijk om jullie mobieltjes uit te doen? Is het echt te ingewikkeld om je telefoons uit te zetten? J'ignore ce que c'est. Ik weet niet wat dat is. Ik weet niet wat het is. Le latin est la langue de l'avenir ! Latijn is de taal van de toekomst! Latijn is de taal van de toekomst! Elle ouvrait. Zij opende. Ze was aan het openen. Qu'est-ce que ça signifie ? Wat betekent dit? Wat betekent dat? Je n'ai rien dans mon frigo. Ik heb niets in mijn koelkast. Ik heb niets in mijn koelkast. Les médicaments accéléraient la croissance. De medicijnen versnelden het groeiproces. Medicijnen versnellen de groei. Le train venant de Genève va entrer en gare. De trein vanuit Genève zal het station binnenrijden. De trein uit Genève komt het station in. Elle offre un bouquet de fleurs à sa mère. Zij geeft haar moeder een boeket bloemen. Ze geeft haar moeder een boeket bloemen. Regarde-moi quand je te parle ! Kijk me aan als ik tegen je praat! Kijk me aan als ik tegen je praat. Lave-toi le visage. Was je gezicht. Was je gezicht. C'est moi-même qui ai rédigé le contrat d'assurance. Ik heb zelf de verzekeringspolis opgesteld. Ik heb het verzekeringscontract zelf opgesteld. Il habite en Angleterre. Hij woont in Engeland. Hij woont in Engeland. Ma mère est grecque. Mijn moeder is Grieks. Mijn moeder is Grieks. Je ne peux pas t'aider car je suis occupé. Ik kan niet helpen, want ik ben bezig. Ik kan je niet helpen omdat ik het druk heb. J'espère ne pas vous avoir réveillée. Ik hoop dat ik u niet gewekt heb. Ik hoop dat ik je niet wakker heb gemaakt. Il ne sait pas qui a construit ces maisons. Hij weet niet wie deze huizen gebouwd heeft. Hij weet niet wie die huizen heeft gebouwd. Je préfère le mouton au bœuf. Ik heb liever lamsvlees dan rundvlees. Ik heb liever schapen dan runderen. J'ai attrapé froid. Ik heb een kou gevat. Ik heb het koud gekregen. Demain je vais à Paris. Morgen ga ik naar Parijs. Morgen ga ik naar Parijs. Pourquoi es-tu dans ma chambre ? Waarom ben je in mijn kamer? Waarom ben je in mijn kamer? «Est-ce qu'il vient ?» «Non, je ne pense pas.». "Komt hij?" "Nee, ik denk het niet." "Komt hij?" "Nee, ik denk het niet." Ce ne sont pas tes oignons. Dat gaat je niets aan. Dat zijn jouw zaken niet. Sami croyait en Dieu. Sami geloofde in God. Sami geloofde in God. Tom est fier de toi. Tom is trots op jou. Tom is trots op je. Mary a un beau corps. Mary heeft een mooi lichaam. Mary heeft een mooi lichaam. La démocratie est la pire forme de gouvernement, mis à part toutes les autres que l'on a essayées. Democratie is de slechtste regeringsvorm, met uitzondering van alle andere vormen die zijn uitgeprobeerd. Democratie is de ergste vorm van regering, afgezien van alle andere die we hebben geprobeerd. Je me suis levé vers six heures. Ik ben tegen zessen opgestaan. Ik stond om zes uur op. Avez-vous une carte de fidélité ? Heeft u een klantenkaart? Heb je een loyaliteitskaart? Tom est mort en 2009. Tom stierf in 2009. Tom stierf in 2009. Je me trouve dans la classe. Ik ben in de klas. Ik zit in de klas. Je vais commencer. Ik ga beginnen. Ik begin wel. Il laissait tout au hasard. Hij liet alles aan het toeval over. Hij liet alles aan het toeval over. Tout était au point mort. Alles stopte. Alles stond op z'n kop. Je l'appellerai ce soir. Ik zal hem vanavond bellen. Ik bel haar vanavond. Je bois du café. Ik drink koffie. Ik drink koffie. Tatoeba : des phrases, des phrases, et encore des phrases. Tatoeba: zinnen, zinnen en nog meer zinnen. Tatoeeba: zinnen, zinnen en zinnen. Pareillement. Voor u hetzelfde. Hetzelfde. J'allaitais. Ik gaf borstvoeding. Ik was aan het zogen. Elles apprenaient. Ze waren aan het leren. Ze leerden het. Qui a mangé le pain ? Wie heeft het brood opgegeten? Wie heeft het brood opgegeten? Je sais ce que tu penses maintenant. Ik weet wat je nu aan het denken bent. Ik weet wat je nu denkt. Veux-tu encore boire un peu de café ? Wil je nog een beetje koffie drinken? Wil je nog wat koffie drinken? Thomas grimpa sur son scooter. Tom sprong op zijn scooter. Thomas klom op zijn scooter. Peux-tu venir demain ? Kan je morgen komen? Kun je morgen komen? Sois un chic type ! Wees een goede kerel! Wees een goede vent. Avez-vous aimé aller à des expositions en Roumanie ? Vond je het leuk om naar tentoonstellingen te gaan in Roemenië? Vond je het leuk om naar tentoonstellingen in Roemenië te gaan? Dessinez mon petit chien ! Teken mijn hondje! Teken m'n hondje. L'eau de mer contient du sel. Zeewater bevat zout. Het zeewater bevat zout. Je me débarrasserai d'eux. Ik zal ze wegdoen. Ik zal van ze afkomen. Je l'ignorais. Dat wist ik niet. Dat wist ik niet. Soyons honnêtes ! Laat ons eerlijk zijn. Laten we eerlijk zijn. Je n'ai rien de plus à dire. Ik heb hierover niets verder te zeggen. Ik heb niets meer te zeggen. Il n'est pas facile de comprendre ses idées. Het is niet gemakkelijk om uw ideeën te begrijpen. Het is niet makkelijk om je ideeën te begrijpen. Avec qui avez-vous parlé à l'instant ? Met wie waren jullie net aan het praten? Met wie heb je net gesproken? Quel train va au centre-ville ? Welke trein gaat naar het centrum? Welke trein gaat er naar het centrum? Je veux vraiment une moto. Ik wil echt een moto. Ik wil echt een motor. Vous aboyiez. Jullie waren aan het blaffen. Je blafte. Ne me compare pas à une étoile du cinéma. Vergelijk me niet met een filmster. Vergelijk me niet met een filmster. Prenez l'ascenseur jusqu'au cinquième étage. Neem de lift tot op de vijfde verdieping. Neem de lift naar de vijfde verdieping. Notre équipe a perdu. Ons team heeft verloren. Ons team heeft verloren. Tom sortit de la baignoire et se sécha. Tom kwam uit bad en droogde zich af. Tom kwam uit het bad en droogde zich af. Cette région a été rayée de la carte après un ouragan. Deze regio is van de kaart geveegd na een orkaan. Dit gebied werd van de kaart gehaald na een orkaan. Je viens d'être puni. Ik ben zonet gestraft. Ik ben net gestraft. S'il neige demain, je ferai un bonhomme de neige. Als het morgen sneeuwt, maak ik een sneeuwman. Als het morgen sneeuwt, maak ik een sneeuwpop. Deux plus deux font quatre. Twee plus twee is vier. Twee plus twee is vier. Il a un bon appareil photo. Hij heeft een goed fototoestel. Hij heeft een goede camera. Sois gentille ! Wees aardig! Doe me een lol. Le prix du tomate est monté de nouveau. De prijs van tomaten is weer gestegen. De prijs van de tomaat is weer gestegen. Puis-je aller chez moi ? Mag ik naar huis gaan? Mag ik naar huis? Je suis allé skier au Canada l'hiver dernier. De vorige winter ben ik naar Canada gaan skiën. Ik ging vorige winter skiën in Canada. Le policier porte un masque à gaz. De politieagent draagt een gasmasker. De agent draagt een gasmasker. Il y a plus de nuages aujourd'hui qu'hier. Er zijn vandaag meer wolken dan gisteren. Er zijn vandaag meer wolken dan gisteren. Nous pouvons livrer dans la semaine. We kunnen leveren binnen een week. We kunnen binnen een week leveren. Quel est le nom de ce légume ? Wat is de naam van deze groente? Wat is de naam van deze groente? Tom était un gros fumeur. Tom was een zware roker. Tom was een grote roker. La jalousie ne rend personne fidèle. Jaloezie maakt niemand trouw. Jaloezie maakt niemand trouw. Sami est un mythomane. Sami is een pathologische leugenaar. Sami is een mythomaan. Le stylo n'a plus d'encre. Er is geen inkt meer in de balpen. De pen heeft geen inkt meer. Je n'ai qu'un vœu. Ik heb slechts één verzoek. Ik heb maar één wens. À qui sont ces jumelles ? Van wie is deze verrekijker? Van wie is die verrekijker? Quoi qu'il puisse arriver, tu ne dois pas oublier de sourire. Wat er ook moge gebeuren, je moet niet vergeten te glimlachen. Wat er ook gebeurt, vergeet niet te glimlachen. Il m'a appris à nager. Hij heeft mij leren zwemmen. Hij leerde me zwemmen. Mary n'a pas l'air aimable, mais elle est de nature très gentille. Mary ziet er niet zo erg vriendelijk uit, maar ze heeft het hart op de juiste plaats. Mary lijkt me niet aardig, maar ze is erg aardig. Escalader cette montagne était du gâteau. Die berg beklimmen was een fluitje van een cent. Deze berg beklimmen was een makkie. Dors ! Slaap! Ga slapen. C'était une journée de fin juin humide et morose. Het was een vochtige, grauwe zomerdag eind juni. Het was eind juni een natte, sombere dag. La musique est ennuyeuse. Muziek is saai. De muziek is saai. Ceci est une voiture et cela est un bus. Dit is een auto en dat is een bus. Dit is een auto en dit is een bus. Tu me fais chier ! Je hangt mijn voeten uit! Ik krijg de kriebels van je. Sois satisfait ! Wees tevreden! Wees tevreden. Il est mort sans avoir fait de testament. Hij stierf zonder een testament opgesteld te hebben. Hij stierf zonder testament. Les écureuils mangent des noisettes. Eekhoorntjes eten hazelnoten. Eekhoorns eten hazelnoten. Les accidents peuvent arriver. Een ongeluk zit in een klein hoekje. Ongevallen kunnen gebeuren. Il n'est jamais trop tard pour apprendre. Het is nooit te laat om te leren. Het is nooit te laat om te leren. Je n'ai rien vu d'étrange. Ik heb niets vreemds gezien. Ik heb niets vreemds gezien. Je ne veux ni de la viande ni du poisson. Ik wil vlees noch vis. Ik wil geen vlees of vis. Les fleurs étaient rouges. De bloemen waren rood. De bloemen waren rood. Prends ton manteau, au dehors il fait froid ! Neem je jas mee, want het is koud buiten. Pak je jas. Het is koud buiten. Je sais où il vit. Ik weet waar hij woont. Ik weet waar hij woont. Thalia est ma chanteuse favorite. Mijn favoriete zangeres is Thalía. Thalia is mijn favoriete zangeres. Venise est une ville romantique. Venetië is een romantische stad. Venetië is een romantische stad. Qu'est-ce qui te retient éveillé si tard ? Waarom ben je zo laat nog op? Waarom ben je zo laat wakker? Y a-t-il un centre commercial par ici ? Is er hier ergens een winkelcentrum? Is hier een winkelcentrum? Il accrocha une image au mur. Hij hing een afbeelding aan de muur. Hij hing een beeld aan de muur. Ce n'est pas si loin. Het is niet zo ver. Zo ver is het niet. Le bus s'est arrêté subitement au milieu de la rue. De bus stopte plots in het midden van de straat. De bus stopte plotseling in het midden van de straat. J'ai bâti ça pour toi. Ik heb dit voor jou gemaakt. Ik heb dit voor je gebouwd. Je mange parce que j'ai faim. Ik eet omdat ik honger heb. Ik eet omdat ik honger heb. Tu déménageais. Je verhuisde. Je was aan het verhuizen. Quelle est la qualité de l'eau que boivent les enfants palestiniens ? Wat is de kwaliteit van het water dat de Palestijnse kinderen drinken? Wat is de kwaliteit van het water dat Palestijnse kinderen drinken? Je veux aller skier avec Tom. Ik wil met Tom gaan skiën. Ik wil met Tom gaan skiën. Je ne sais que faire de plus. Ik weet niet wat ik nog meer kan doen. Ik weet niet wat ik nog meer moet doen. Où habite John ? Waar woont John? Waar woont John? Haut les mains ! C'est un hold-up. Handen omhoog! Dit is een overval. Handen omhoog, dit is een overval. Il l'a noté pour ne pas l'oublier. Hij heeft het genoteerd om het niet te vergeten. Hij schreef het op om het niet te vergeten. Je le traduirais avec plaisir, mais je ne parle pas le néerlandais. Ik zou het met plezier vertalen, maar ik spreek geen Nederlands. Ik zou het graag vertalen, maar ik spreek geen Nederlands. Il y a partout des gens qui s'aiment. Overal zijn er mensen die van elkaar houden. Er zijn overal mensen die van elkaar houden. Une bière s'il vous plaît ! Eén biertje, alstublieft! Een biertje, graag. Nous voyageons sans lui. We vertrekken zonder hem. We reizen zonder hem. Ce jeune a les cheveux bleus. Deze jongeman heeft blauw haar. Die jongen heeft blauw haar. Dessine-moi un mouton... Teken een schaap voor mij! Teken een schaap voor me. Tom adore jouer du piano. Tom houdt van piano spelen. Tom houdt van pianospelen. C'est une chanson d'amour. Het is een liefdeslied. Het is een liefdeslied. Tom prenait soin des chevaux. Tom zorgde voor de paarden. Tom zorgde voor de paarden. Ils réfléchissent tous. Ze denken allemaal na. Ze denken er allemaal over na. Je sais lire. Ik kan lezen. Ik kan lezen. Sur la table se trouvent quelques livres. Op de tafel liggen enkele boeken. Op de tafel liggen een paar boeken. C'est l'un d'eux. Hij is er een van. Hij is een van hen. Il ne viendra décidément pas. Hij komt zeker niet. Hij komt zeker niet. Je n'ai pas de frères. Ik heb geen broers. Ik heb geen broers. Pierre est très élégant. Pierre is heel elegant. Pierre is erg elegant. Abandonne ! Geef het op! Geef het op. Il manque encore trois personnes. Er ontbreken nog drie personen. Er zijn nog drie mensen te kort. Penses-tu sérieusement ne pas t'y rendre ? Denk je er echt over niet te gaan? Denk je echt dat je er niet heen gaat? Fermez les yeux à nouveau. Doe je ogen weer toe. Doe je ogen weer dicht. Je t'appelle dès que je suis libre. Ik bel je zodra ik vrij ben. Ik bel je zodra ik vrij ben. Résides-tu en ville ? Woon je in de stad? Woon je in de stad? Thomas portait un nœud papillon rose à petites fleurs bleues. Tom droeg een rooskleurig vlinderdasje met blauwe bloempjes. Thomas droeg een roze strik met kleine blauwe bloemen. Je suis à peu près sûre que Tom n'a pas de frères et sœurs. Ik ben mij vrij zeker dat Tom geen broers en zussen heeft. Ik weet vrij zeker dat Tom geen broers en zussen heeft. Je déteste le sable. Ik haat zand. Ik haat zand. Nous ferons ce que nous pourrons. We zullen doen wat we kunnen. We doen wat we kunnen. Tu fais des études d'anglistique ? Studeer je anglistiek? Ben je anglistiek aan het studeren? Nous enseignons. Wij geven les. We geven les. Je ne suis pas allemand. Ik ben niet Duits. Ik ben geen Duitser. Cela m'a pris plus de 2 heures pour traduire quelques pages d'anglais. Het kostte me meer dan twee uur om een paar pagina's in het Engels te vertalen. Het kostte me meer dan twee uur om een paar pagina's Engels te vertalen. Il sera de retour dans dix minutes. Hij zal over tien minuten terug zijn. Hij is over tien minuten terug. Vous n'êtes pas fatigué, si ? U bent niet moe, of wel? Je bent toch niet moe? M'avez-vous trompé ? Hebt u me bedrogen? Heb je me bedrogen? Soudain, il me vint une bonne idée. Plotseling kreeg ik een goed idee. Plotseling kwam er een goed idee. Le patient va bientôt se remettre de sa maladie. De patiënt zal vlug genezen van zijn ziekte. De patiënt zal snel herstellen van zijn ziekte. Quelle belle journée ! Wat een prachtige dag! Wat een mooie dag. Thomas est mort d'un cancer. Tom is overleden aan kanker. Thomas stierf aan kanker. Tom est ton oncle. Tom is je nonkel. Tom is je oom. Vous n'avez pas l'air Japonaises. Jullie zien er niet Japans uit. Jullie zien er niet Japans uit. Cela m'a fait hérisser les cheveux. Dat deed mijn haar recht komen. Het heeft mijn haar opgezwollen. Si un triangle a deux angles droits, c'est un carré avec un côté en moins. Als een driehoek twee rechte hoeken heeft, dan is het een vierkant waarvan een zijde ontbreekt. Als een driehoek twee rechte hoeken heeft, is het een vierkant met één zijde minder. Ferme ton livre. Doe je boek dicht. Doe je boek dicht. J'aime cuisiner. Ik hou van koken. Ik hou van koken. Nous pouvons voir une église là-bas. Daar kunnen we een kerk zien. We kunnen daar een kerk zien. Je me suis amusée, ici. Ik had plezier hier. Ik heb het hier naar m'n zin gehad. Mes condoléances. Gecondoleerd. Gecondoleerd. Mon père aime ma mère. Mijn vader houdt van mijn moeder. Mijn vader houdt van mijn moeder. Vous atterrissiez. Jullie waren aan het landen. Je landde. Laissez-moi vous faire visiter notre maison. Laat me u ons huis tonen. Laat me je ons huis laten zien. Le dernier mâle de cette espèce est mort l'an dernier. Het laatste mannetje van die soort stierf vorig jaar. Het laatste mannetje van deze soort is vorig jaar gestorven. J'apporte la carte tout de suite. Ik breng u dadelijk het menu. Ik neem de kaart nu mee. Aimes-tu les cheeseburgers ? Hou je van cheeseburgers? Hou je van cheeseburgers? Il s'en est déjà allé. Hij is al weg. Hij is al weg. L'alphabet anglais compte vingt-six lettres. Het Engels alfabet telt 26 letters. Het Engels alfabet telt 26 letters. Vas-tu quelquefois en vacances à l'étranger ? Ga je soms naar het buitenland op vakantie? Ga je wel eens op vakantie in het buitenland? Ce n'est pas mon parapluie. Il appartient à quelqu'un d'autre. Het is niet mijn paraplu. Hij is van iemand anders. Het is niet mijn paraplu, het is van iemand anders. Je sais que vous êtes amoureuses de moi ! Ik weet dat u verliefd op mij bent! Ik weet dat jullie verliefd op me zijn. Son père est policier. Zijn vader is politieagent. Zijn vader is een politieagent. Où étiez-vous hier à 14 h 30 ? Waar waren jullie gisteren om half drie? Waar was je gisteren om 14.30 uur? Ses camarades la narguaient. Haar klasgenoten plaagden haar. Ze werd geplaagd door haar klasgenoten. Elle prend soin de sa mère malade. Ze zorgt voor haar zieke moeder. Ze zorgt voor haar zieke moeder. Les Grecs aussi mangent souvent du poisson. Ook de Grieken eten dikwijls vis. Ook de Grieken eten vaak vis. Il faut juste que je donne un coup de fil. Ik moet alleen even bellen. Ik moet gewoon even bellen. C'est mon vélo. Dit is mijn fiets. Dat is mijn fiets. Il y a des mouches posées sur le mur. Er zitten vliegen op de muur. Er staan vliegen op de muur. Il y a un chat dans ma maison. Er zit een kat in mijn huis. Er is een kat in mijn huis. C'est écrit noir sur blanc. Het staat hier zwart op wit. Het staat zwart op wit. Je pourrai revenir ? Mag ik weer komen? Mag ik terugkomen? Est-ce que tu te souviens ? Weet je nog? Weet je nog? J’ai eu une journée plutôt chargée aujourd'hui. Ik had een vrij zware dag vandaag. Ik had vandaag een vrij drukke dag. Ma chambre grouille de dangers. Mij kamer is vol gevaren. Mijn kamer zit vol gevaren. Pouvez-vous m'aider ? Kunt u me helpen? Kun je me helpen? Est-ce dangereux ? Is dat gevaarlijk? Is dat gevaarlijk? Il doit y avoir un moyen. Er moet een manier zijn. Er moet een manier zijn. Je vous dois combien ? Wat moet ik u? Hoeveel ben ik je schuldig? Je me suis toujours demandé ce que ça ferait d'avoir des frères et sœurs. Ik heb me altijd afgevraagd hoe het zou zijn om broertjes en zusjes te hebben. Ik heb me altijd afgevraagd hoe het zou zijn om broers en zussen te hebben. Combien de crayons avez-vous ? Hoeveel pennen heeft u? Hoeveel potloden heb je? J'habite en appartement. Ik woon in een appartement. Ik woon in een appartement. Comment expliquez-vous ce fait ? Hoe verklaart u dit feit? Hoe verklaar je dat? C'est mon frère. Hij is mijn broer. Hij is mijn broer. Ce n'est pas croyable ! Dit is niet te geloven. Dit is niet te geloven. Quelqu'un rit. Iemand lachte. Iemand lacht. Suis-je soupçonné ? Ben ik verdacht? Word ik verdacht? Il est venu bien que je lui avais dit de ne pas le faire. Hij kwam, hoewel ik hem gezegd had het niet te doen. Het kwam goed dat ik zei dat hij het niet moest doen. Je ne vis rien. Ik heb niets gezien. Ik leef niet. Je voulais seulement te parler. Ik wilde alleen met je praten. Ik wilde alleen maar met je praten. As-tu pu acheter tout ce dont tu avais besoin ? Heb je alles kunnen kopen wat je nodig hebt? Heb je alles gekocht wat je nodig had? Il pleut encore ? Regent het nog steeds? Het regent nog steeds? Les riches s'enrichissent et les pauvres s'appauvrissent. De rijken worden rijker en de armen worden armer. De rijken worden rijk en de armen verarmen. Veuillez remplir cette bouteille d'eau. Vul deze fles alstublieft met water. Vul deze fles met water. Il est l'heure d'aller au lit. Éteins la radio. Het is tijd om naar bed te gaan. Zet de radio af. Tijd om naar bed te gaan en de radio uit te zetten. Je suis libre tous les jours sauf le lundi. Ik ben alle dagen vrij, behalve op maandag. Ik ben elke dag vrij, behalve op maandag. Il vaudrait mieux pour toi que tu lui parles. Het zou beter zijn voor u als ge met hem zoudt spreken. Je kunt beter met hem praten. J'étais très impressionné par son discours. Ik was zeer onder de indruk van zijn toespraak. Ik was onder de indruk van zijn toespraak. Le panneau de commandes de l'instrument a une disposition très ergonomique. Het controlepaneel van het instrument heeft een zeer ergonomische opstelling. Het bedieningspaneel van het instrument heeft een zeer ergonomische opstelling. Elle aime vraiment beaucoup les chats. Ze houdt heel erg van katten. Ze houdt echt van katten. Dis bonjour. Zeg hallo. Zeg hallo. Mon chien est obéissant. Mijn hond is gehoorzaam. Mijn hond is gehoorzaam. Protégez-moi ! Bescherm me. Bescherm me. La fille qui court là-bas, c'est ma petite sœur. Het meisje dat daar loopt, is mijn zusje. Het meisje dat daar rondloopt, is mijn zusje. J'ai rencontré Christine hier. Gisteren heb ik Christine ontmoet. Ik heb Christine gisteren ontmoet. Tom est ventriloque. Tom is buikspreker. Tom is buikspreker. Je suis quelqu'un de stable. Ik ben een stabiel iemand. Ik ben een stabiel iemand. Approche. Kom. Kom hier. Quels livres aimes-tu le plus lire ? Welke boeken lees je het liefst? Welke boeken vind je het leukst om te lezen? Il a rejeté ma candidature. Hij wees mijn aanvraag af. Hij heeft m'n aanvraag afgewezen. Le contrat expirera sous peu. Het contract zal spoedig vervallen. Het contract loopt binnenkort af. S'il pleut, nous n'irons pas. Als het regent gaan we niet naar daar. Als het regent, gaan we niet. Cette boîte est vide, il n'y a rien dedans. Deze doos is leeg. Er zit niets in. Deze doos is leeg, er zit niets in. On dirait que j'ai foiré. Het ziet ernaar uit dat ik het verknoeid heb. Het ziet er naar uit dat ik het verknald heb. Je viens de prendre conscience de quelque chose. Ik heb net iets gerealiseerd. Ik ben me net bewust van iets. Tu dessinais. Je tekende. Je was aan het tekenen. Mon père fume. Mijn vader rookt. Mijn vader rookt. C'était une bonne réponse. Het was een goed antwoord. Dat was een goed antwoord. Je ne pus trouver sa maison. Ik kon zijn huis niet vinden. Ik kon zijn huis niet vinden. Il se fait vieux. Hij wordt oud. Hij wordt oud. Je ne bois pas de champagne. Ik drink geen champagne. Ik drink geen champagne. Avançons. Laten we gaan. Laten we verder gaan. Elle copie des phrases. Ze kopieert zinnen. Ze kopieert zinnen. Je suis enfant unique. Ik ben enig kind. Ik ben enig kind. Je suis déçu. Ik ben teleurgesteld. Ik ben teleurgesteld. Elle écrit de temps en temps un mail histoire de dire qu'elle travaille. Ze schrijft af en toe een mail, kwestie van te tonen dat ze werkt. Ze schrijft af en toe een e-mail om te zeggen dat ze werkt. Je pense à vous tout le temps. Ik denk de hele tijd aan jullie. Ik denk de hele tijd aan je. Que Dieu te guérisse ! Moge God je genezen! Moge God je genezen. L'Espéranto, langue officielle de l'Union européenne, maintenant ! Esperanto, officiële taal van de Europese Unie, nu! De Espanto, de officiële taal van de Europese Unie, nu! Il n’y a plus de remède à la stupidité, les abrutis les ont tous détruits. Tegen domheid wast geen kruid meer, de dommeriken hebben het doodgespoten. Er is geen remedie meer voor domheid, en de idioten hebben ze allemaal vernietigd. Sommes-nous lundi ? Is het vandaag maandag? Is het maandag? Réfléchissez-y encore. Denk nog eens na. Denk er nog eens over na. Je ne suis pas riche et je ne désire pas non plus le devenir. Noch ben ik rijk, noch wil ik rijk worden. Ik ben niet rijk en ik wil ook niet rijk worden. Tom ne sait pas. Tom weet het niet. Tom weet het niet. Tom aime vraiment son pays. Tom houdt echt van zijn land. Tom houdt echt van zijn land. Donne ce livre à Tom. Geef dit boek aan Tom. Geef dat boek aan Tom. Je sais monter à cheval. Ik kan paardrijden. Ik kan paardrijden. Il veut fumer des maquereaux aujourd'hui. Vandaag wil hij makreel roken. Hij wil makreel roken vandaag. Il est impossible de gagner sans qu'un autre perde. Het is onmogelijk te winnen zonder dat een ander verliest. Het is onmogelijk om te winnen zonder dat iemand anders verliest. Ne venez pas. Kom niet. Kom niet mee. Merci, je me porte bien. Dank u, met mij gaat het goed. Bedankt, ik ben in orde. Je n'ai pas payé. Ik heb niet betaald. Ik heb niet betaald. Partez, s'il vous plaît ! Ga alsjeblieft! Ga alsjeblieft weg. Ce livre est abîmé. Dit boek is beschadigd. Dit boek is beschadigd. J'étais dans les montagnes. Ik was in de bergen. Ik was in de bergen. J'étais autorisé à appeler. Ik mocht bellen. Ik mocht bellen. Il cultive du riz. Hij teelt rijst. Hij kweekt rijst. Ne me laissez pas tomber comme vous l'avez fait l'autre jour. Laat me niet in de steek zoals de vorige keer. Laat me niet in de steek zoals je laatst deed. Trouve la paix ! Vind vrede! Zoek rust. Le soleil est sur le point de se coucher. De zon gaat weldra onder. De zon gaat bijna onder. Sont-ils frères ? Zijn ze broers? Zijn ze broers? Seulement deux personnes ont survécu au tremblement de terre. Slechts twee mensen overleefden de aardbeving. Slechts twee mensen overleefden de aardbeving. Les parents attendaient trop de leur fils. De ouders verwachtten te veel van hun zoon. De ouders verwachtten te veel van hun zoon. Voulez-vous l'accepter ? Kunt u dit aannemen, alstublieft? Wil je het accepteren? Avez-vous signé ? Hebt u ondertekend? Heb je getekend? Paris est tombée en 1940. Parijs viel in 1940. Parijs viel in 1940. Mon oncle lui a offert un cadeau. Mijn oom gaf hem een geschenk. Mijn oom gaf hem een cadeau. Tous les adultes ont été des enfants. Alle volwassenen waren ooit kinderen. Alle volwassenen waren kinderen. J'ai construit une maison à un jet de pierre de la forêt. Ik bouwde een huis op een steenworp van het bos. Ik bouwde een huis op een steenworp afstand van het bos. Les Timorais ne sont pas Indonésiens. De Timorezen zijn geen Indonesiërs. De Timorezen zijn geen Indonesiërs. Mon explication n'était pas suffisante. Mijn verklaring was niet voldoende. Mijn verklaring was niet genoeg. Je vous aime tous les deux. Ik hou van jullie beiden. Ik hou van jullie allebei. J'ai perdu ma clé. Ik heb mijn sleutel verloren. Ik ben mijn sleutel kwijt. J'ai besoin de crayons de couleurs. Ik heb kleurpotloden nodig. Ik heb kleurpotloden nodig. Je peux venir à 11 heures. Ik kan om 11 uur komen. Ik kan om elf uur komen. Je n'arrive pas à croire que je n'y aie même pas pensé. Ik kan niet geloven dat ik daaraan zelfs niet gedacht heb. Ik kan niet geloven dat ik er niet eens aan gedacht heb. Es-tu intéressé par les fleurs ? Interesseer je je voor bloemen? Ben je geïnteresseerd in bloemen? Tom a pris le train de huit heures. Tom heeft de trein van acht uur genomen. Tom nam de trein van acht uur. Ma mère ne parle pas anglais. Mijn moeder spreekt geen Engels. Mijn moeder spreekt geen Engels. En automne, le bétail quitte les pâturages et rentre à l'étable. In de herfst keert het vee van de weiden terug naar de stal. In de herfst verlaat het vee de weide en keert terug naar de stal. Maintenant j'ai faim. Ik heb honger nu. Nu heb ik honger. La tomate n'est pas un légume. De tomaat is geen groente. Tomaten zijn geen groente. En ce qui me concerne, je n’ai pour le moment rien à dire. Wat mij betreft, ik heb op het moment niets te zeggen. Wat mij betreft, heb ik op dit moment niets te zeggen. As-tu un chien ? Heb je een hond? Heb je een hond? Avez-vous déjà volé en montgolfière ? Hebben jullie wel eens met een luchtballon gevlogen? Heb je ooit in een luchtballon gevlogen? La fille a deux ans, crois-le ou non. Je gelooft het misschien niet maar dat meisje is twee jaar. Het meisje is twee jaar oud, geloof het of niet. Je dois partir seul. Ik moet alleen gaan. Ik moet alleen gaan. Aux 3012 cheminots morts pour la patrie. Aan de 3012 spoorwegmannen gevallen voor het vaderland. Op de 3012 spoorwegarbeiders die dood zijn voor het land. J'ai un ami qui vit à Sapporo. Ik heb een vriend die in Sapporo woont. Ik heb een vriend in Sapporo. Où sont-ils cachés ? Waar zitten ze verstopt? Waar zijn ze verstopt? Elle porte un vêtement vert. Ze draagt een groen gewaad. Ze draagt een groen kleed. Il marche rapidement. Hij loopt snel. Hij loopt snel. J'ai regardé une partie de tennis à la télévision. Ik heb een tenniswedstrijd gekeken op televisie. Ik keek naar een tenniswedstrijd op tv. Je me sens plus mal qu'hier. Ik voel mij slechter dan gisteren. Ik voel me slechter dan gisteren. J'ai eu exactement la même sensation. Ik had helemaal hetzelfde gevoel. Ik had precies hetzelfde gevoel. Aimez-vous les tartes aux pommes ? Hou je van appeltaart? Hou je van appeltaart? Elle sortit acheter de la nourriture. Ze ging uit om iets te eten te kopen. Ze ging naar buiten om voedsel te kopen. Joues-tu au baseball ? Speel je honkbal? Speel je honkbal? Seigneur ! Lieve hemel! Jezus. Je ne l'ai pas vue depuis une éternité. Ik heb haar in geen eeuwigheid gezien. Ik heb haar al heel lang niet meer gezien. Ils ont l'air très verts, non ? Maar ze zien er toch heel groen uit? Ze zien er erg groen uit, toch? J'ai réussi à entrer. Het is mij gelukt om binnen te komen. Ik ben binnen gekomen. Puis-je voir ? Mag ik zien? Mag ik het zien? Ne riez pas. Lach niet. Niet lachen. Avec son maigre revenu, elle a du mal à joindre les deux bouts. Met haar klein inkomen kan ze de eindjes nauwelijks aan elkaar knopen. Met haar magere inkomen heeft ze moeite om de eindjes aan elkaar te knopen. Ils continuent à travailler. Ze werken nog steeds. Ze werken nog steeds. Jupiter est une planète. Jupiter is een planeet. Jupiter is een planeet. Je suis rentré à temps à la maison. Ik keerde op tijd terug naar huis. Ik was op tijd thuis. Je préfère les vacances d'été à l'école. Ik hou meer van zomervakantie dan van school. Ik geef de voorkeur aan zomervakanties op school. Avec son maigre revenu, elle a du mal à joindre les deux bouts. Met haar klein inkomen komt ze met moeite rond. Met haar magere inkomen heeft ze moeite om de eindjes aan elkaar te knopen. En amour, les femmes sont expertes et les hommes sont d'éternels novices. Wat liefde betreft, zijn vrouwen experts en mannen eeuwige groentjes. In de liefde, vrouwen zijn experts en mannen zijn altijd nieuwelingen. J'étais confus. Ik was verward. Ik was in de war. C'est fini les messes basses? Qu'est-ce qu'ils goupillent encore ces deux-là? Is het nu gedaan met al dat gefluister? Wat zijn die twee nog aan het uitspoken? Wat zijn die twee nog meer aan het doen? Je vois un point lumineux, mais je ne peux pas vous dire sa couleur. Ik zie een lichtpunt, maar ik kan u niet zeggen in welk kleur. Ik zie een lichtpunt, maar ik kan je zijn kleur niet vertellen. Tu prends un bain combien de fois par semaine ? Hoeveel keer per week neem je een bad? Hoe vaak neem je een bad per week? Un sucre, s'il vous plaît. Een klontje suiker, alstublieft. Een suikertje, graag. Je pense que nous devrions y aller toutes ensemble. Ik vind dat we allemaal samen moeten gaan. Ik denk dat we allemaal samen moeten gaan. Quel âge as-tu maintenant ? Hoe oud ben je momenteel? Hoe oud ben je nu? La boîte est en bois. De doos is van hout gemaakt. De doos is van hout. Je survivrai. Ik zal overleven. Ik overleef het wel. Je dois attraper le premier train. Ik moet de eerste trein halen. Ik moet de eerste trein pakken. Tu pars déjà ? Ben je al weg? Ga je nu al weg? Tom dînera. Tom zal dineren. Tom zal eten. Il y avait beaucoup d'écrits sur l'homosexualité. Er waren heel wat teksten over homoseksualiteit. Er was veel geschreven over homoseksualiteit. Tom aime les « muscle cars ». Tom houdt van spierballenauto's. Tom houdt van 'spieren'. Elle a des seins énormes. Ze heeft geweldige borsten. Ze heeft enorme borsten. Les villageois festoient. De dorpelingen zijn aan het feestvieren. De dorpelingen vieren feest. Je n'aime pas son apparence. Ik hou niet van zijn uiterlijk. Ik hou niet van haar uiterlijk. Si je connaissais son adresse, je lui écrirais. Ik zou hem schrijven als ik zijn adres wist. Als ik zijn adres wist, zou ik hem schrijven. Elle écrit une lettre maintenant. Ze is nu een brief aan het schrijven. Ze schrijft nu een brief. Dessinez au crayon. Teken met een potlood. Teken met een potlood. Vous ne semblez pas très sûre. U lijkt niet echt zeker. Je lijkt niet erg zeker. Te vient-il une meilleure idée ? Weet gij iets beters? Heb je een beter idee? Emmenez-moi ailleurs. Neem mij naar ergens anders. Breng me ergens anders heen. Qu'est-ce qui n'allait pas avec l'ancien ? Wat was er aan de hand met het oude? Wat was er mis met de oude man? Je suis en bateau. Ik ben in een boot. Ik ben op een boot. Elle a été ignorée. Ze werd genegeerd. Ze is genegeerd. Qu'aimerais-tu comme cadeau de Noël ? Wat had je graag voor Kerstmis? Wat wil je als kerstcadeau? Bien qu'elle soit une petite fille, elle est courageuse. Hoewel ze een meisje is, is ze dapper. Hoewel ze een klein meisje is, is ze moedig. On fait le beurre avec de la crème. Boter wordt van room gemaakt. We maken boter met room. Pour une raison quelconque, le microphone ne fonctionnait pas tout à l'heure. Om de een of andere reden werkte de microfoon daarnet niet. Om een of andere reden werkte de microfoon niet eerder. Elles ne semblent pas convaincues. Ze lijken niet overtuigd. Ze lijken niet overtuigd. On avait si peur. We waren zo bang. We waren zo bang. Je connais un lieu qui est très agréable. Ik ken een plek die heel leuk is. Ik ken een plek die heel mooi is. En général, elle ne mange pas énormément. In het algemeen eet ze niet erg veel. Meestal eet ze niet veel. Il a commencé à neiger. Het is begonnen te sneeuwen. Het begon te sneeuwen. Il était tellement occupé qu'il envoya son fils à sa place. Hij had het zo druk, dat hij zijn zoon stuurde in plaats van zelf te gaan. Hij had het zo druk dat hij zijn zoon in zijn plaats stuurde. Il ne comprend pas la technologie moderne. Hij begrijpt de moderne technologie niet. Hij begrijpt de moderne technologie niet. Il me salua d'un sourire. Hij begroette me met een glimlach. Hij groette me met een glimlach. Y a-t-il quelque chose que tu veux nous dire ? Is er iets dat je ons wilt vertellen? Is er iets wat je ons wilt vertellen? Les pépins des grenades sont relativement grands. Zaden van een granaatappel zijn relatief groot. De pitten van de granaten zijn relatief groot. S'il vous plaît, pourriez-vous me réserver une chambre près de l'aéroport international de Toronto ? Wilt u alstublieft een kamer in de buurt van de internationale luchthaven in Toronto reserveren? Kunt u een kamer voor me boeken in de buurt van Toronto International Airport? As-tu fini de lire ce livre maintenant ? Heb je dat boek nu uit? Ben je klaar met dat boek te lezen? Que penses-tu des États-Unis ? Wat vind je van de Verenigde Staten? Wat vind je van de Verenigde Staten? Suis-moi ! Je te montrerai comment sortir d'ici. Volg me. Ik zal je tonen hoe hier uit te geraken. Ik zal je laten zien hoe je hier weg kunt komen. Tom est pédiatre. Tom is een kinderarts. Tom is kinderarts. J'aimerais de la monnaie pour $10. Ik zou graag tien dollar in munten wisselen. Ik wil graag wat wisselgeld voor $10. Quel est le taux de change aujourd'hui ? Wat is de wisselkoers vandaag? Wat is de wisselkoers vandaag? Ils venaient. Ze kwamen. Ze kwamen. Ne l'appelle pas maintenant. Bel haar nu niet op. Bel haar nu niet. Tom peut dormir dans ma chambre. Tom kan in mijn kamer slapen. Tom kan in mijn kamer slapen. Non, je ne peux pas. Je suis prise tout le week-end. Nee, ik kan niet. Ik ben het hele weekend bezet. Nee, ik ben het hele weekend bezet. Soyez heureux. Wees vrolijk. Wees blij. Ils gagnèrent. Zij wonnen. Ze wonnen. Il y a d'innombrables étoiles dans la galaxie. Er zijn ontelbaar veel sterren in het melkwegstelsel. Er zijn talloze sterren in de melkweg. Il est accro. Hij is verslaafd. Hij is verslaafd. Sa voiture roule vraiment bien, même si c'est une voiture ancienne. Zijn auto rijdt heel goed, alhoewel het al een oude auto is. Zijn auto rijdt echt goed, ook al is het een oude auto. Mon médecin m'a conseillé d'arrêter de prendre ce médicament. Mijn dokter heeft me aangeraden om de inname van dit geneesmiddel te staken. Mijn arts adviseerde me om te stoppen met het gebruik van dit geneesmiddel. Je vous apporte l’addition tout de suite. Ik zal u direct de rekening brengen. Ik zal u meteen de rekening brengen. Je me rase tous les matins. Ik scheer me elke morgen. Ik scheer me elke ochtend. Ses cendres sont enterrées ici. Zijn as ligt hier begraven. Zijn as ligt hier begraven. Merci beaucoup pour tout ce que vous avez fait. Hartelijk dank voor alles wat u hebt gedaan. Heel erg bedankt voor alles wat je hebt gedaan. Criez ! Gil! Schreeuwen. Avez-vous prévu de participer à la réunion ? Bent u van plan deel te nemen aan de bijeenkomst? Bent u van plan aan de vergadering deel te nemen? Avez-vous eu de ses nouvelles ? Hebt ge iets over hem gehoord? Heb je iets van hem gehoord? Exprime ton idée clairement. Druk je gedachten klaar uit. Leg je idee duidelijk uit. Nous sommes à l'ère de l'énergie nucléaire. We zijn in het tijdperk van de atoomenergie. Wij bevinden ons in een tijdperk van kernenergie. Cette crédence est remarquable. Deze credens is opmerkelijk. Deze zekerheid is opmerkelijk. Mettez un casque anti-bruit lorsque vous travaillez avec un marteau-piqueur. Draag gehoorbescherming als u met een sloophamer werkt. Zet een anti-lawaai helm op wanneer je met een drilboor werkt. Mon grand-père a des cheveux blancs comme neige. Mijn grootvader heeft sneeuwwit haar. M'n opa heeft wit haar. Oui, monsieur. Ja, mijnheer! Ja, meneer. Le fleuve est dangereux. De rivier is gevaarlijk. De rivier is gevaarlijk. Elle ne sait pas conduire une voiture. Zij weet niet hoe men een auto moet besturen. Ze kan geen auto besturen. Tirez dessus. Trek eraan. Schiet hem neer. S'il te plaît, ne me frappe pas ! Alsjeblieft, sla me niet! Sla me alsjeblieft niet. Fais tes devoirs toi-même. Maak je huiswerk zelf. Doe je huiswerk zelf maar. Je préfère voyager en train plutôt que par avion. Ik reis liever per trein dan per vliegtuig. Ik reis liever per trein dan per vliegtuig. Les conducteurs de bus sont en grève aujourd'hui. De buschauffeurs zijn vandaag in staking. De buschauffeurs staken vandaag. J'ai continué à lire. Ik ging door met lezen. Ik bleef lezen. Nous résidons à proximité de la frontière. We wonen in de buurt van de grens. We wonen in de buurt van de grens. J'ai envisagé de changer de travail, mais au final j'ai décidé de ne pas le faire. Ik heb overwogen van werk te veranderen, maar ik heb uiteindelijk besloten het niet te doen. Ik heb overwogen om van baan te veranderen, maar uiteindelijk besloot ik dat niet te doen. J'ai une table en bois. Ik heb een houten tafel. Ik heb een houten tafel. La vie est trop courte pour apprendre l'allemand. Het leven is te kort om Duits te leren. Het leven is te kort om Duits te leren. Où est la gare ? Waar is het treinstation? Waar is het station? Apportez-moi le journal du jour, s'il vous plaît. Breng mij de krant van vandaag alstublieft. Breng me de krant van vandaag, alsjeblieft. Pékin est plus grand que Rome. Peking is groter dan Rome. Peking is groter dan Rome. Je n'ai personne pour m'aider. Ik heb niemand die mij helpt. Ik heb niemand om me te helpen. Après quelques années, au lieu de « La Langue Internationale du Docteur Espéranto », le nom court d' « espéranto » entra en usage. En ce jour nous célébrons donc le cent-vingt-cinquième anniversaire de l'espéranto à travers le monde entier. Enkele jaren later werd in plaats van "De Internationale Taal van doctor Esperanto" gewoonlijk de korte naam "Esperanto" gebruikt. Op deze dag vieren we dus in de hele wereld de 125ste verjaardag van Esperanto. Na enkele jaren, in plaats van "De Internationale Taal van Dokter Esperanto", kwam de korte naam "Persoonlijk" in gebruik. Op deze dag vieren we dus de honderdvijftigste verjaardag van het Esperanto over de hele wereld. Ouvre la fenêtre ! Open het raam! Doe het raam open. Je joue de la trompette. Ik speel trompet. Ik speel trompet. J'aime les châteaux. Ik hou van kastelen. Ik hou van kastelen. C'est à devenir fou ! Het is om gek van te worden! Dit is gekkenwerk. C'était un peu lugubre. Het was een beetje luguber. Het was een beetje somber. Je suis tout à fait d'accord avec toi. Ik ben het helemaal met je eens. Ik ben het helemaal met je eens. Marie jeta les vêtements de son petit ami dans le feu. Maria gooide de kleren van haar vriendje in het vuur. Maria gooide de kleren van haar vriend in het vuur. Il aime lire les journaux. Hij leest graag kranten. Hij leest graag kranten. Ceux qui sont riches veulent le devenir encore plus. Zij die rijk zijn willen het nog alleen maar meer worden. Wie rijk is, wil nog meer rijk worden. Étudies-tu ? Studeer je? Studeer je? Chaque matin je vais à l'école. Ik ga elke ochtend naar school. Elke ochtend ga ik naar school. Mes nouvelles sont très importantes pour certaines personnes. Mijn nieuws is heel belangrijk voor bepaalde mensen. Mijn nieuws is erg belangrijk voor sommige mensen. La Terre peut subvenir à nos besoins mais pas à notre avidité. De aarde kan voorzien in onze behoeften, maar niet in onze hebzucht. De Aarde kan voor ons zorgen, maar niet voor onze hebzucht. J'entends un chat qui gratte à la fenêtre. Ik hoor een kat aan het venster krabben. Ik hoor een kat jeuken aan het raam. Que penses-tu de mon plan ? Wat vind je van mijn plan? Wat vind je van mijn plan? Où se situe la gare ? Waar is het treinstation? Waar is het station? Nous avons encore suffisamment de temps pour en discuter. We hebben nog tijd genoeg om erover te praten. We hebben nog genoeg tijd om erover te praten. Il est en train de laver la voiture. Hij is de auto aan het wassen. Hij is de auto aan het wassen. Nous allons voir Dan. We gaan Dan bezoeken. We gaan naar Dan. La lettre était destinée à lui faire savoir qu'il avait été malade. De brief was om haar te laten weten dat hij ziek geweest was. De brief was bedoeld om hem te laten weten dat hij ziek was geweest. Je sais où il réside. Ik weet waar hij woont. Ik weet waar hij woont. Je ne sais où commencer. Ik weet niet waar te beginnen. Ik weet niet waar ik moet beginnen. Layla ôta son voile. Layla deed haar hijaab af. Layla deed haar sluier af. La population de la Chine est huit fois celle du Japon. De bevolking van China is acht keer die van Japan. De bevolking van China is acht keer zo groot als die van Japan. Entrez, la porte est ouverte. Komt u binnen, de deur is open. Kom binnen, de deur is open. À bon entendeur, peu de mots suffisent. Een goed verstaander heeft maar een half woord nodig. Er zijn maar weinig woorden voor nodig. Dorenda est vraiment une fille gentille, elle partage ses gâteaux avec moi. Dorenda is echt een aardig meisje, ze deelt haar koekjes met me. Dorenda is echt een aardig meisje, ze deelt haar taarten met mij. Sa maison est très moderne. Haar huis is zeer modern. Zijn huis is erg modern. Comment dit-on « hello » en français ? Hoe zeg je "hallo!" in het Frans? Hoe zeg je 'hallo' in het Frans? Je suis allé jusqu'au bureau de poste. Ik ging tot het postkantoor. Ik ging naar het postkantoor. Youpi ! Jippie! Youpi! Il m'a aidé à faire mes devoirs. Hij heeft mij mijn huiswerk helpen maken. Hij hielp me mijn huiswerk te maken. Tom est poli. Tom is beleefd. Tom is beleefd. Debout. Sta recht. Sta op. C'était une année extraordinaire. Het was een buitengewoon jaar. Het was een geweldig jaar. Voyez-vous un bateau à l'horizon ? Zie je een schip aan de horizon? Zie je een boot aan de horizon? Marie apprenait. Maria was aan het leren. Marie leerde het. C'est pour ma famille. Het is voor mijn familie. Het is voor mijn familie. Elle lisait. Zij las. Ze was aan het lezen. Elle était ivre d'amour pour lui en cachette, lui il était purement ivre mort. Zij was stiekem smoorverliefd op hem, hij was louter smoordronken. Ze was dronken van liefde voor hem in het geheim, hij was puur dronken dood. Sa croyance en Dieu est résolue. Haar geloof in God is erg sterk. Zijn geloof in God is vastbesloten. Tous les étés, je vais à la campagne. Ik ga elke zomer naar het platteland. Elke zomer ga ik naar het platteland. Toutes les familles heureuses se ressemblent, mais les familles malheureuses le sont chacune à leur manière. Gelukkige gezinnen lijken alle op elkaar, ieder ongelukkig gezin is ongelukkig op zijn eigen wijze. Alle gelukkige families lijken op elkaar, maar ongelukkige gezinnen zijn dat op hun eigen manier. Des fois, j'ai envie de tout plaquer. Soms heb ik zin om alles te dumpen. Soms wil ik het opgeven. Tu es agressive. Je bent agressief. Je bent agressief. Il faudra que j'y réfléchisse. Ik moet erover nadenken. Ik zal erover moeten nadenken. Nous apprenions l'anglais. We leerden Engels. We leerden Engels. La vie continue. Het leven gaat verder. Het leven gaat door. Le portrait de mon grand-père est accroché au mur. Het portret van mijn grootvader hangt aan de muur. Het portret van m'n opa hangt aan de muur. L'avenir le dira. De tijd zal het zeggen. De toekomst zal het zeggen. Dans cette rue, il y a peu de circulation. In deze straat is er weinig verkeer. In deze straat is er weinig verkeer. Mademoiselle Klein fait passer un test chaque vendredi. Mevrouw Klein geeft elke vrijdag een test. Miss Klein doet elke vrijdag een test. Ma maison a deux chambres à coucher. Mijn huis heeft twee slaapkamers. Mijn huis heeft twee slaapkamers. Que tu laisses pousser ta barbe quatre ou sept ans, elle tombe dans le même temps sous le rasoir du barbier. Of ge uw baard vier of zeven jaar laat groeien, onder het mes van de barbier valt hij in even veel tijd. Of je nu je baard vier of zeven jaar laat groeien, ze valt tegelijkertijd onder het scheermes van de kapper. Ben se mit les mains dans les poches. Ben stak zijn handen in zijn broekzakken. Ben stak z'n handen in z'n zakken. Un camion a percuté le chien. Een vrachtwagen heeft de hond aangereden. Een vrachtwagen reed tegen de hond aan. Nous avons un oranger. We hebben een sinaasappelboom. We hebben een sinaasappelboom. Le sommeil est un excellent médicament. De slaap is een perfect geneesmiddel. Slaap is een uitstekend medicijn. Je vous montrerai quelques photos. Ik zal jullie wat foto's laten zien. Ik zal je wat foto's laten zien. Il est enfin guéri. Hij is eindelijk genezen. Hij is eindelijk genezen. Le souper est prêt. Het avondeten is klaar. Het eten is klaar. Petite emmerdeuse ! Rotmeid! Wat ben je toch een lastpak. Personne ne savait ça. Niemand wist dat. Niemand wist dat. Le téléphone sonna juste au moment où elle était sur le point de partir. De telefoon ging juist toen zij op het punt stond te vertrekken. De telefoon ging net toen ze op het punt stond weg te gaan. Ils parlent tout le temps anglais. Ze praten de hele tijd Engels. Ze spreken altijd Engels. Elle me fit un gâteau. Ze heeft voor mij een cake gebakken. Ze maakte een taart voor me. Écrivez votre nom, je vous prie. Schrijf uw naam alstublieft. Schrijf uw naam op, alstublieft. Le football est plus populaire que le baseball. Voetbal is populairder dan honkbal. Voetbal is populairder dan honkbal. Tu ne te rends pas compte de la chance que tu as. Je beseft niet hoeveel geluk je hebt. Je beseft niet hoeveel geluk je hebt. Je ne sais pas comment l'exprimer. Ik weet niet hoe ik het moet uitdrukken. Ik weet niet hoe ik het moet uitdrukken. Ce n'est pas de l'hébreu. C'est du yiddish. Dit is geen Ivriet. Dit is Jiddisch. Het is geen Hebreeuws, het is Jiddisch. Je me couche tôt. Ik ga vroeg slapen. Ik ga vroeg naar bed. Continue à respirer. Blijf ademen. Blijf ademen. C'est moins cher d’appeler après 9 heures ? Is telefoneren na 9 uur goedkoper? Is het goedkoper om na 9 uur te bellen? Mange beaucoup ! Eet veel! Eet veel. Vous êtes plus grands que moi. U bent langer dan ik. Jullie zijn groter dan ik. Ce pupitre est un peu trop bas pour moi. Deze lessenaar is iets te laag voor mij. Die lessenaar is een beetje te laag voor mij. Il est 1h30. Het is een uur dertig. Het is 1.30 uur. Dimanche, il faudra voter. Zondag moet er gestemd worden. Zondag moeten we stemmen. Haut les mains ! Handen omhoog! Handen omhoog. Quel fruit est rouge ? Welke vrucht is rood? Welke vrucht is rood? Je peux vous attendre. Ik kan op u wachten. Ik kan op je wachten. C'est la vérité et rien d'autre. Het is de waarheid en niets dan de waarheid. Het is de waarheid en niets anders. Trop de sucreries te rendent gros. Te veel zoetigheden maken dik. Te veel snoep maakt je dik. Je suis Finlandais, mais je parle aussi le suédois. Ik ben Fin, maar ik spreek ook Zweeds. Ik ben Fins, maar ik spreek ook Zweeds. Ils ont tous témoigné en faveur de l'accusé. Ze hebben allen ten gunste van de verdachte getuigd. Ze getuigden allemaal voor de verdachte. Les chercheurs n'étaient pas sûrs si l'expérience allait marcher. De onderzoekers wisten niet zeker of de proefneming ging werken. De onderzoekers waren niet zeker of het experiment zou werken. Vous pouvez dire tout ce que vous voulez. U mag alles zeggen wat u wilt. Je kunt zeggen wat je wilt. Je n'ai même pas eu de carte postale. Ik had niet eens een kaartje ontvangen. Ik heb niet eens een ansichtkaart gehad. Il dépend financièrement de son épouse. Hij is financieel afhankelijk van zijn vrouw. Hij is financieel afhankelijk van zijn vrouw. Il a travaillé un an et demi en Hollande. Hij werkte anderhalf jaar in Nederland. Hij werkte anderhalf jaar in Nederland. Je soutiens la motion. Ik steun de motie. Ik steun de motie. Cette fille ressemble à sa mère. Het meisje lijkt op haar moeder. Dat meisje lijkt op haar moeder. Il y a un chapeau melon sur la table. Op de tafel ligt een bolhoed. Er ligt een meloenhoed op de tafel. Nous sommes des hommes. We zijn mannen. We zijn mannen. Il est plus cruel de craindre la mort que de mourir. Het is wreder de dood te vrezen, dan te sterven. Het is wreeder om bang te zijn voor de dood dan om te sterven. Je pense que mon japonais est à chier. Ik vind mijn Japans erg slecht. Ik denk dat m'n Japans waardeloos is. Tom a triplé son investissement en six mois. Tom heeft zijn investering verdriedubbeld in zes maanden. Tom verdrievoudigde zijn investering in zes maanden. Son seul but dans la vie est de gagner de l'argent. Zijn enige doel in het leven is geld verdienen. Zijn enige doel in het leven is geld verdienen. Cette fleur est marron. Deze bloem is bruin. Deze bloem is bruin. J'apprécie de manger du poisson. Ik eet graag vis. Ik hou van het eten van vis. Je ne sais pas avec certitude quand il va revenir. Ik ben niet zeker wanneer hij terug zal zijn. Ik weet niet zeker wanneer hij terugkomt. Tom croit qu'il sait tout. Tom gelooft dat hij de wijsheid in pacht heeft. Tom denkt dat hij alles weet. Cette langue est incompréhensible. Deze taal is onbegrijpelijk. Deze taal is onbegrijpelijk. Quelle langue parle-t-on en Australie ? Welke taal wordt er gesproken in Australië? Welke taal spreekt men in Australië? Vous n'êtes pas comme les autres. U bent niet zoals de anderen. Je bent niet zoals de anderen. Bien, il se peut que tu aies raison. Goed, het is mogelijk dat je gelijk hebt. Nou, misschien heb je gelijk. Corrigez la phrase, s'il vous plait. Verbeter alstublieft de zin. Corrigeer de zin, alsjeblieft. J'essaie de me lever à six heures. Ik probeer op te staan om zes uur. Ik probeer om zes uur op te staan. N'ouvre pas la fenêtre ! Doe het raam niet open! Doe het raam niet open. Le renard se faufile autour de la maison. De vos sluipt rond het huis. De vos sluipt rond het huis. Ils sont trop occupés à se battre entre eux pour s'occuper d'idéaux communs. Ze zijn er te druk mee elkaar te bevechten om zich om gemeenschappelijke idealen te bekommeren. Ze hebben het te druk om met elkaar te vechten om voor gemeenschappelijke idealen te zorgen. C'était facile. Het was makkelijk. Het was makkelijk. Je préfère le thé au café. Ik heb liever thee dan koffie. Ik heb liever thee dan koffie. Restez assise sans bouger. Zit stil. Blijf zitten. Il me dit toujours "Bonjour" quand je le vois. Telkens als ik hem zie, zegt hij "Goeiedag!". Hij zegt altijd 'hallo' als ik hem zie. Foutaises, ce que tu dis là ne rime à rien. Onzin, wat je nu zegt, slaat als een tang op een varken. Onzin, wat je nu zegt, slaat nergens op. Les chats aiment la népète. Katten houden van kattenkruid. Katten houden van neppet. Veuillez signer à la fin du document. Gelieve aan het einde van het document te ondertekenen. Gelieve aan het einde van het document te tekenen. Il y a peu de sites en langue Tatar sur Internet. Er zijn weinig sites in het Tataars op het internet. Er zijn weinig Tatar-taalsites op het internet. Il a l'air très bien. Hij ziet er heel goed uit. Hij ziet er goed uit. Est-ce que tu vends des batteries ? Verkoop jij batterijen? Verkoop je batterijen? Je me demande si elle me reconnaîtra après toutes ces années. Ik vraag me af of zij me zal herkennen na al die jaren. Ik vraag me af of ze me zal herkennen na al die jaren. Tom est dans le bois. Tom is in het bos. Tom is in het bos. Tom dit bonjour en souriant. Tom zei glimlachend gedag. Tom zegt hallo als hij lacht. Il y avait de la rosée ce matin. Vanochtend was er dauw. Er was dauw vanmorgen. Je n'aime pas apprendre les verbes irréguliers. Ik hou niet van onregelmatige werkwoorden leren. Ik leer niet graag onregelmatige werkwoorden. Nous devons partir. We moeten gaan. We moeten gaan. Je ne lis pas de livres. Ik lees geen boeken. Ik lees geen boeken. Combien de langues savez-vous parler ? Hoeveel talen spreekt u? Hoeveel talen kunt u spreken? Je l'ai vu courir. Ik heb hem zien rennen. Ik zag hem rennen. Mets un pied devant l'autre, pour avancer. Zet de ene voet voor de andere, om vooruit te gaan. Zet de ene voet voor de andere om verder te gaan. Ne me regarde pas de cette façon. Bekijk mij niet zo. Kijk me niet zo aan. Nous devrions recycler davantage. We zouden meer moeten recyclen. We moeten meer recyclen. Écoute beaucoup et parle peu. Luister veel en spreek weinig. Luister veel en praat niet veel. Pourquoi fuit-il ? Waarom vlucht hij? Waarom vlucht hij? La rumeur n'est pas vraie. Het gerucht is niet waar. Het gerucht is niet waar. J'attends avec impatience. Ik kijk er naar uit. Ik kijk er naar uit. Tom semble être sympathique. Tom lijkt sympathiek te zijn. Tom lijkt me aardig. Le détecteur de fumée n'a jamais été entretenu. De rookmelder is nooit onderhouden geweest. De rookmelder is nooit onderhouden. Avec mes respectueux hommages, je vous prie de bien vouloir agréer, Madame la Ministre, l'expression de ma très haute considération. Hoogachtend. Met alle respect, mevrouw de Minister, ik verzoek u de uitdrukking van mijn bijzondere hoogachting te aanvaarden. Je traversais. Ik stak over. Ik was aan het oversteken. Tom vient ici presque quotidiennement. Tom komt hier bijna dagelijks. Tom komt hier bijna dagelijks. Il sait conduire. Hij kan rijden. Hij kan rijden. La Seine traverse Paris. De Seine loopt door Parijs. De Seine gaat door Parijs. Riez avec eux. Lach met hen. Lach met ze. Saute ! N'aie pas peur ! Ce n'est pas très haut ! Spring! Geen schrik! Het is niet heel hoog! Niet bang zijn, het is niet zo hoog. Excusez-moi, pourriez-vous m'indiquer la route pour la poste ? Excuseert u mij, kunt u mij de weg naar het postkantoor wijzen? Neem me niet kwalijk, kunt u me de weg wijzen naar het postkantoor? Le Portugal a dépénalisé la possession de drogues à usage personnel. Portugal heeft het persoonlijk bezit van drugs gedecriminaliseerd. Portugal heeft het bezit van drugs voor persoonlijk gebruik gedecriminaliseerd. Ce jour entrera dans l'histoire. Deze dag zal de geschiedenis ingaan. Deze dag zal de geschiedenis ingaan. La liberté consiste à pouvoir faire tout ce qui ne nuit pas à autrui. Vrijheid bestaat erin alles te mogen doen wat niet hinderlijk is voor anderen. Vrijheid bestaat erin alles te kunnen doen wat anderen niet schaadt. Tom est riche, célibataire, un peu vieux, mais pas trop moche. Tom is rijk, single, een beetje oud, maar niet al te lelijk. Tom is rijk, vrijgezel, een beetje oud, maar niet te lelijk. Coupe-le en deux. Snij het in tweeën. Snij hem doormidden. Je suis maintenant à l'aéroport. Ik ben nu op het vliegveld. Ik ben nu op het vliegveld. Du 5 au 15 janvier, s'il vous plaît. Van 5 tot 15 januari alstublieft. Van 5 tot 15 januari, alstublieft. J'ai deux frères et une sœur. Ik heb twee broers en één zus. Ik heb twee broers en een zus. Tom a fait la grasse matinée aujourd'hui. Tom heeft zich vanochtend verslapen. Tom heeft vandaag uitgeslapen. Allez voir ! Ga het uitzoeken! Ga kijken. C'est encore moi le patron, ici. Ik ben nog steeds de baas hier. Ik ben hier weer de baas. Bonsoir, ça va ? Goedenavond, alles OK? Hallo, hoe gaat het? Cherche l'expression dans ton dictionnaire. Zoek de uitdrukking op in je woordenboek. Zoek naar de uitdrukking in je woordenboek. Ouvrez la porte et laissez rentrer le chien. Doe de deur open en laat de hond binnen. Doe de deur open en laat de hond binnen. Si nous étions dimanche, j'irais pêcher. Als het vandaag zondag was, dan zou ik gaan vissen. Als het zondag was, zou ik gaan vissen. J'ai besoin de prendre une douche. Ik moet onder de douche. Ik moet douchen. Mes règles arrivent régulièrement. Mijn menstruaties zijn regelmatig. Mijn menstruatie komt regelmatig. Tu es sourd ou quoi ? Ben jij doof of zo? Ben je doof of zo? Vous êtes triste. Je bent verdrietig. Je bent verdrietig. Tout ce que vous avez à faire c'est de signer ce papier. Al wat u moet doen, is dat blad ondertekenen. Het enige wat je hoeft te doen is dit papier tekenen. J'ai un cadeau pour toi. Ik heb een cadeau voor jou. Ik heb een cadeautje voor je. Il est capable de nager comme un poisson. Hij kan zwemmen als een vis. Hij kan zwemmen als een vis. Elle était plutôt timide mais depuis qu'elle est allée en Fac elle s'est vraiment épanouie. Ze was vroeger nogal verlegen, maar sinds ze naar de universiteit is gegaan, is ze echt tot bloei gekomen. Ze was nogal verlegen, maar sinds ze naar school ging, is ze echt gelukkig geworden. J'ai déjà lu le journal d'aujourd'hui. Ik heb de krant van vandaag al gelezen. Ik heb de krant van vandaag al gelezen. Nous élevions un beau lapin. We hebben een mooi konijn gekweekt. We voedden een mooi konijn op. Faites comme chez vous. Doe maar alsof ge thuis zijt. Doe alsof je thuis bent. Je m'approchais. Ik kwam dichterbij. Ik kwam dichterbij. Changeons de sujet. Laten we van onderwerp veranderen! Laten we van onderwerp veranderen. Ces compliments me donnent envie de détaler. Deze complimenten geven me zin om weg te rennen. Die complimenten geven me de drang om weg te lopen. Je ne sais pas. Weet ik niet. Ik weet het niet. L'eau est très chaude. Het water is heel warm. Het water is erg heet. Vive l'Empereur ! Leve de keizer! Lang leve de keizer. Pour ce qui est de la pêche, c'est un expert. Als het op vissen aankomt, is hij een expert. Wat de visserij betreft, hij is een expert. Ta femme te manque ? Mis je je vrouw? Mis je je vrouw? Nous sommes prêtes. Wij zijn er klaar voor. We zijn er klaar voor. Il avait peur de sa femme. Hij was bang voor zijn vrouw. Hij was bang voor zijn vrouw. Connaissez-vous la différence entre un microscope et un télescope ? Kent gij het verschil tussen een microscoop en een telescoop? Weet je wat het verschil is tussen een microscoop en een telescoop? C'est l'heure d'aller au lit. Het is bedtijd. Tijd om naar bed te gaan. Ça coûte combien ? Hoeveel kost het? Hoeveel kost het? J'ai attendu pendant une heure, mais il n'est pas apparu. Ik wachtte een uur, maar hij kwam niet opdagen. Ik wachtte een uur, maar hij kwam niet opdagen. Ce n'est pas facile de parler une langue étrangère. Het is niet makkelijk om een vreemde taal te spreken. Het is niet makkelijk om een vreemde taal te spreken. La plupart des dentifrices contiennent du fluorure. De meeste tandpasta's bevatten fluoride. De meeste tandpasta's bevatten fluoride. Mon chien, tu es très fidèle. Mijn hond, gij zijt heel trouw. Mijn hond, je bent erg trouw. Je dors nu. Ik slaap naakt. Ik slaap naakt. Viens mardi, si cela est possible. Kom als het kan dinsdag. Kom dinsdag, als het kan. En espéranto l’accent tonique se place toujours sur l’avant-dernière syllabe. In het Esperanto valt het woordaccent altijd op de voorlaatste lettergreep. In de Esperanto vindt de tonic accent altijd plaats op de voorlaatste lettergreep. Bonjour à tous. Een goede dag allemaal. Hallo, allemaal. Je suis allé donner mon sang aujourd'hui. Ik ben vandaag bloed wezen geven. Ik ben vandaag gaan bloeden. Est-ce demain samedi ? Is het morgen zaterdag? Is het morgen zaterdag? J'aimerais savoir nager. Ik wou dat ik kon zwemmen. Ik wou dat ik kon zwemmen. Nous entrons. We komen binnen. We gaan naar binnen. Ce couple était fait l'un pour l'autre. Dat echtpaar is voor elkaar geschapen. Dit stel was voor elkaar bestemd. Quelqu'un peut-il me conseiller un bon dictionnaire d'allemand unilingue ? Kan iemand mij een goed eentalig Duits woordenboek aanraden? Kan iemand me een goed woordenboek van eentalig Duits aanbevelen? Tu peux m'appeler quand tu voudras. Je kan me bellen wanneer je maar wil. Je mag me altijd bellen. On a pris le petit déjeuner. We hebben ontbeten. We hebben ontbeten. Vous étiez en danger. Je was in gevaar. Je was in gevaar. Je pensais bien que tu dirais ça. Ik dacht wel dat je dat zou zeggen. Ik dacht al dat je dat zou zeggen. Ça serait injuste. Dat zou oneerlijk zijn. Dat zou niet eerlijk zijn. Je l'ai lu sur Facebook. Ik las het op Facebook. Ik heb het op Facebook gelezen. Elle débarrassait la table. Ze ruimde de tafel af. Ze was de tafel aan het opruimen. Montre-moi le chemin jusqu'à l'arrêt de bus. Laat me de weg naar de bushalte zien. Laat me de weg naar de bushalte zien. Le chien est appelé 'Spot' par la famille. De hond wordt door de familie Spot genoemd. De hond wordt 'Spot' genoemd door de familie. Il connaît le maire. Hij kent de burgemeester. Hij kent de burgemeester. Il vient de publier une série intéressante d’articles. Hij heeft onlangs een serie interessante artikelen gepubliceerd. Hij heeft zojuist een interessante serie artikelen gepubliceerd. Tout le monde a été invité sauf moi. Met uitzondering van mij was iedereen uitgenodigd. Iedereen is uitgenodigd, behalve ik. N'as-tu pas entendu appeler ton nom ? Hoorde je niet dat je naam genoemd werd? Heb je je naam niet gehoord? Je vais traire les vaches. Ik zal de koeien gaan melken. Ik ga de koeien melken. Je suis droitier. Ik ben rechtshandig. Ik ben rechtshandig. Je viens. Ik kom. Ik ga mee. Je t'épouserai quand tu changeras ta couleur de cheveux. Ik zal met je trouwen als je jouw haarkleur verandert. Ik trouw met je als je je haarkleur verandert. Je bégaie. Ik stotter. Ik stotter. Que celui qui n'a pas de péché jette la première pierre. Moge hij die geen zonden begaan heeft de eerste steen werpen. Wie geen zonde heeft, gooi de eerste steen weg. Où est votre sœur ? Waar is jullie zuster? Waar is je zus? J'ai vu John à la bibliothèque. Ik heb John gezien in de bibliotheek. Ik zag John in de bibliotheek. Je parle d'expérience. Ik spreek uit ervaring. Ik heb het over ervaring. Sawako veut aller en France. Sawako wil naar Frankrijk. Sawako wil naar Frankrijk. Quand est-ce qu'on mange ? J'ai faim ! Wanneer eten we? Ik heb honger. Wanneer eten we? Il est financièrement dépendant de sa femme. Hij is financieel afhankelijk van zijn vrouw. Hij is financieel afhankelijk van zijn vrouw. Comment sais-tu que la lumière est plus rapide que le son ? Hoe weet je dat licht sneller is dan geluid? Hoe weet je dat licht sneller is dan geluid? Tom et moi étudions le français ensemble. Tom en ik leren samen Frans. Tom en ik studeren samen Frans. Il n'y a pas de café. Er is geen koffie. Er is geen koffie. Il fait très froid cet hiver. Het is erg koud deze winter. Het is erg koud deze winter. Je vois la rose. Ik zie de roos. Ik zie de roos. Notre professeur avait l'air surpris. Onze leraar leek verrast te zijn. Onze professor leek verrast. Je me lève d'habitude à six heures. Ik sta gewoonlijk op om 6 uur. Ik sta meestal om zes uur op. Un et trois sont des nombres impairs. Een en drie zijn oneven getallen. Eén en drie zijn oneven getallen. Nous sommes quatre dans notre famille. Mijn familie bestaat uit 4 gezinsleden. We zijn met z'n vieren in onze familie. Garde ton calme. Blijf rustig. Blijf kalm. Quel grand nombre ! Wat een grote hoeveelheid! Heel veel. Êtes-vous prêtre ? Bent u een priester? Bent u een priester? On est dans un pays libre. Het is een vrij land. Dit is een vrij land. Ta mère est-elle à la maison ? Is je moeder thuis? Is je moeder thuis? Si je te donnais trois cents dollars, à quoi les dépenserais-tu ? Als ik je driehonderd dollar zou geven, waaraan zou je het besteden? Als ik je driehonderd dollar gaf, wat zou je er dan aan uitgeven? J'étais à la campagne. Ik was op het platteland. Ik was op het platteland. J'ouvrais. Ik opende. Ik deed de deur open. Les chats aiment l'herbe à chat. Katten houden van kattenkruid. Katten houden van kattenkruid. Tom trouva le problème. Tom vond het probleem. Tom vond het probleem. J'arrive à l'entendre. Ik kan het horen. Ik kan het horen. Je n'oublierai jamais sa réponse. Ik zal zijn antwoord nooit vergeten. Ik zal zijn antwoord nooit vergeten. J’enseigne. Ik geef les. Ik geef les. L'arc-en-ciel a sept couleurs. De regenboog heeft zeven kleuren. De regenboog heeft zeven kleuren. La femme est contente de jouer au tennis. De vrouw is blij om tennis te spelen. De vrouw is blij om te tennissen. Êtes-vous étudiant ? Zijt ge student? Bent u een student? Ils ont parié. Ze hebben een weddenschap gesloten. Ze hebben gewed. « Sais-tu jouer de la guitare ? » « Oui. » "Kunt gij gitaar spelen?" "Ja." "Kun je gitaar spelen?" "Ja." On fait plus pour ceux qu'on craint que pour ceux qu'on aime. Men doet meer voor degenen die men vreest dan voor hen van wie men houdt. We doen meer voor de mensen waar we bang voor zijn dan voor de mensen van wie we houden. Grâce à la campagne de vaccination à grande échelle, les gens de la ville furent sauvés. Dankzij de grootschalige vaccinatiecampagne, werden de mensen in de stad gered. Dankzij de grootschalige vaccinatiecampagne werden de inwoners van de stad gered. Ce café est trop amer. Deze koffie is te bitter. Deze koffie is te bitter. Tapis. All-in. Alles. Aujourd'hui je me sens mieux, mais je ne suis pas assez bien pour travailler. Vandaag voel ik me beter, maar niet goed genoeg om te werken. Vandaag voel ik me beter, maar ik ben niet goed genoeg om te werken. Elles l'ont traité de menteur. Zij noemden hem een leugenaar. Ze noemden hem een leugenaar. Elle dormait. Zij sliep. Ze sliep. Je veux le surprendre. Ik wil hem verrassen. Ik wil hem verrassen. Je souhaiterais prendre rendez-vous avec le docteur King. Ik wil graag een afspraak met Dr. King maken. Ik wil graag een afspraak maken met dr. King. Il a frappé à la porte. Hij klopte op de deur. Hij klopte op de deur. Tu as la grippe. Je hebt griep. Je hebt griep. Je n'ai pas entendu ce que vous avez dit. Ik heb niet gehoord wat u gezegd hebt. Ik heb niet gehoord wat je zei. As-tu bien dormi ? Heb je goed geslapen? Heb je goed geslapen? Aucune étoile ne pouvait être vue dans le ciel. Je kon geen ster aan de hemel zien. Geen enkele ster kon in de hemel gezien worden. Seul Obama sait cela. Alleen Obama weet dat. Alleen Obama weet dat. Elle a une forte personnalité. Ze heeft een sterke persoonlijkheid. Ze heeft een sterke persoonlijkheid. Pour quel journal travaillez-vous ? Voor welke krant werkt u? Voor welke krant werk je? Elle a pris son livre. Ze nam haar boek. Ze heeft haar boek meegenomen. Les vacances sont finies maintenant. De vakantie is nu voorbij. De vakantie is voorbij. Il est pas encore arrivé, Tom ? Is Tom er nog steeds niet? Is hij er nog niet, Tom? Nous n'avons plus de carburant. We hebben geen benzine meer. We hebben geen brandstof meer. La première grande roue du monde fut érigée à Chicago. Elle fut baptisée d'après son bâtisseur George Washington Gale Ferris Junior. Het eerste reuzenrad ter wereld werd gebouwd in Chicago. Het is genoemd naar zijn bouwer George Washington Gale Ferris jr. Het eerste reuzenrad ter wereld werd gebouwd in Chicago en werd gedoopt volgens haar bouwer George Washington Gale Ferris Junior. Fresh Reader, trois fois plus intéressant que Twitter (en ce qui me concerne). Fresh Reader, drie keer zo interessant als Twitter (wat mij betreft). Fresh Reader, drie keer zo interessant als Twitter (wat mij betreft). L'un des joueurs a ôté sa chemise. Een van de spelers heeft haar shirt uitgetrokken. Een van de spelers trok z'n shirt uit. Romps avec Tom. Verlaat Tom. Ga weg met Tom. J'aime vraiment beaucoup ces histoires. Ik hou echt van deze verhalen. Ik hou echt van die verhalen. Ce fut facile. Het was makkelijk. Het was makkelijk. La Namibie est un État africain. Namibië is een Afrikaanse staat. Namibië is een Afrikaanse staat. Mets-le là. Leg het daar. Zet het daar maar neer. Ne me le dis pas. Zwijg erover. Zeg het me niet. Je ne peux pas me souvenir de tous leurs noms. Ik kan me niet al hun namen herinneren. Ik kan niet al hun namen herinneren. Il s'adaptait rapidement à la nouvelle situation. Hij is de nieuwe situatie rap gewoon geworden. Hij paste zich snel aan de nieuwe situatie aan. Saute ! Spring! Spring. Les gens ne disent plus cela. Dat zeggen we niet meer. Dat zeggen mensen niet meer. Il fut mon premier petit ami. Hij was mijn eerste vriend. Hij was mijn eerste vriend. Il va pleuvoir cet après-midi. Het zal regenen vanmiddag. Het gaat vanmiddag regenen. Tom a voulu jouer aux échecs. Tom wilde schaken. Tom wilde schaken. Est-ce que le chat est sur la chaise ou sous la chaise ? Zit de kat op of onder de stoel? Zit de kat op de stoel of onder de stoel? Comment appellerais-tu ça ? Hoe zou je dat noemen? Hoe zou je dat noemen? L'homme est nu. De man is naakt. De man is naakt. Nous allons vendre notre maison. We gaan ons huis verkopen. We gaan ons huis verkopen. Mon père m'a encouragé à apprendre le piano. Mijn vader heeft me aangemoedigd piano te leren spelen. Mijn vader moedigde me aan om piano te leren. Tom sauta. Tom sprong. Tom sprong. Chéri, je peux te l'expliquer ! Schat, ik kan het uitleggen. Schat, ik kan het uitleggen. Je trouve son langage vulgaire. Ik vind zijn taalgebruik vulgair. Ik vind zijn taal vulgair. Elle ne fait rien que pleurer. Zij doet niets anders dan wenen. Ze huilt alleen maar. La ville se situe à l'ouest de Londres. De stad ligt ten westen van Londen. De stad ligt ten westen van Londen. Il possède une montre-bracelet de grande valeur. Hij heeft een heel waardevol armbandhorloge. Hij heeft een waardevol polshorloge. Tu es libre. Je bent vrij. Je bent vrij. J'ai essayé de convaincre un ami de ne pas se marier. Ik probeerde een vriend van me te overtuigen niet te trouwen. Ik probeerde een vriend te overtuigen niet te trouwen. Tom ne comprend manifestement pas très bien le français. Tom verstaat klaarblijkelijk niet zo goed Frans. Tom begrijpt blijkbaar de Franse taal niet zo goed. Le petit garçon m'a dit bonjour. Het jongetje zei me gedag. De kleine jongen zei hallo tegen me. La vie est belle. Het leven is prachtig! Het leven is mooi. Fais ton lit, s'il te plaît. Maak alsjeblieft je bed. Maak je bed op, alsjeblieft. Bien sûr qu'il a raison. Natuurlijk, hij heeft gelijk. Natuurlijk heeft hij gelijk. Quelqu'un brisa la vitre. Iemand heeft het raam gebroken. Iemand brak het raam. Tu étouffais. Je stikte. Je verstikte. Ouvrez la porte. Open de deur. Doe de deur open. L'aéroport est fermé. De luchthaven is gesloten. Het vliegveld is gesloten. On a beaucoup bu hier. Er werd veel gedronken gisteren. We hebben gisteren veel gedronken. Je répondrai d'ici trois jours. Ik zal binnen drie dagen antwoorden. Ik neem over drie dagen op. Le lait sent mauvais. De melk smaakte slecht. De melk stinkt. Les clés étaient dans mon sac. De sleutels zaten in mijn tas. De sleutels zaten in mijn tas. Tom m'écrit encore de temps à autre. Tom schrijft me nog nu en dan. Tom schrijft me zo nu en dan. Écoutez-bien s'il vous plait. Luister alstublieft goed. Luister goed. Soyons prudents ! Laten we voorzichtig zijn! Laten we voorzichtig zijn. Ça lui fut facile de résoudre le problème. Hij kon het probleem gemakkelijk oplossen. Het was gemakkelijk voor hem om het probleem op te lossen. Ce mec est complètement givré ! Er zit een schroefje los bij die vent! Die gast is gestoord. Il avait mal au ventre. Hij had buikpijn. Hij had buikpijn. Dites-leur qu'ils doivent faire place pour l'hélicoptère. Zeg dat ze plaats voor de helikopter moeten maken. Zeg ze dat ze plaats moeten maken voor de helikopter. Ils se sont tus. Ze zwegen. Ze hebben hun mond gesnoerd. Tu vas grossir si tu manges tant. Je zal verdikken als je zoveel eet. Je wordt dik als je zoveel eet. Nous le savions déjà depuis le début. We wisten dat al van in het begin. Dat wisten we al vanaf het begin. Tom a convaincu Mary de le faire. Tom heeft Mary overtuigd het te doen. Tom overtuigde Mary om het te doen. Ils sont du même âge. Ze zijn van dezelfde leeftijd. Ze zijn van dezelfde leeftijd. Que lisez-vous ? Wat bent u aan het lezen? Wat lees je? Si tu fais du désordre, tu le nettoies. Als je er een boeltje van maakt, ruim het op. Als je rommelt, ruim je het op. Tu dois enlever ton chapeau quand tu es à l'intérieur. Je moet je hoed afnemen in de kamer. Je moet je hoed afdoen als je binnen bent. Pas facile de faire ça bien. Het is niet eenvoudig dat goed te doen. Het is niet makkelijk om dit goed te doen. Il y a eu un tremblement de terre ce matin. Deze morgen was er een aardbeving. Er was vanmorgen een aardbeving. J'espère ne pas vous avoir réveillés. Ik hoop dat ik u niet gewekt heb. Ik hoop dat ik jullie niet wakker heb gemaakt. Le verre casse facilement. Het glas breekt gemakkelijk. Het glas breekt makkelijk. Cette nuit c'était la pleine lune ; Tom ne pouvait pas dormir. Deze nacht was het volle maan; Tom kon niet slapen. Vannacht was de volle maan, Tom kon niet slapen. Le lièvre saigne de l'oreille. De haas bloedt aan het oor. De haas bloedt uit zijn oor. Tu pourrais accomplir beaucoup si tu y consacrais l'esprit. Je zou veel kunnen verwezenlijken als je je volledige aandacht erop richtte. Je zou veel kunnen bereiken als je er je geest aan wijdde. Là où le Brésil se dirige, toute l'Amérique latine se dirigera. Waar Brazilië zich op richt, daarop richt zich heel Latijns-Amerika. Waar Brazilië naartoe gaat, zal heel Latijns-Amerika zich richten. Il n'est pas plus grand que moi. Hij is niet langer dan ik. Hij is niet groter dan ik. Suis-je mignonne ? Ben ik schattig? Ben ik leuk? Je rappelle tout de suite. Ik bel je onmiddellijk terug. Ik bel je zo terug. Où sont les parcmètres ? Waar zijn de parkeermeters? Waar zijn de parkeermeters? Nous avons essayé de rester calme. We hebben geprobeerd rustig te blijven. We probeerden kalm te blijven. Ils fonctionnent toujours. Ze werken nog steeds. Ze werken nog steeds. Je joue au foot. Ik speel voetbal. Ik speel voetbal. J'ai été retardé. Ik heb vertraging opgelopen. Ik ben opgehouden. T'es un ange ! Je bent een engel! Je bent een engel. N'ouvrez pas la bouche ! Open uw mond niet! Doe je mond niet open. Peut-être. Misschien. Misschien. Je veux que tu dises que tu ne retournes pas à Boston. Ik wil dat je zegt dat je niet naar Boston teruggaat. Ik wil dat je zegt dat je niet terug gaat naar Boston. N'aie pas peur. Wees niet bang. Wees niet bang. Quelqu'un sait-il ce qui est la cause du problème ? Weet iemand wat het probleem heeft veroorzaakt? Weet iemand wat de oorzaak van het probleem is? D'habitude je vais à l'école en bus. Ik ga gewoonlijk met de bus naar school. Meestal ga ik met de bus naar school. Personne n'a téléphoné. Niemand heeft gebeld. Niemand heeft gebeld. Qui est ton acteur préféré ? Wie is je lievelingsacteur? Wie is je favoriete acteur? Le cacao peut être très amer. Cacao kan heel bitter zijn. Cacao kan erg bitter zijn. Les accidents arrivent. Ongelukken gebeuren. Ongevallen gebeuren. Elles sont toutes deux amoureuses du même type. Ze zijn allebei verliefd op dezelfde vent. Ze zijn allebei verliefd op dezelfde man. Il ne sait pas compter. Hij kan niet tellen. Hij kan niet tellen. Cette batte est beaucoup trop grosse. Die knuppel is veel te groot. Die knuppel is veel te groot. Éteignez votre cigarette s'il vous plaît. Doof uw sigaret a.u.b. Zet uw sigaret uit, alstublieft. Je jure que rien ne s'est produit. Ik zweer dat niets is gebeurd. Ik zweer dat er niets gebeurd is. Tout le monde a soif. Iedereen heeft dorst. Iedereen heeft dorst. Je tourne à gauche au prochain feu rouge ? Draai ik naar links aan het eerste verkeerslicht? Wil je dat ik linksaf ga bij het volgende rode licht? Elle est belle. Zij is mooi. Ze is mooi. Il se brosse les dents. Hij poetst zijn tanden. Hij poetst z'n tanden. Elle n'était pas sérieusement blessée. Ze was niet erg gewond. Ze was niet ernstig gewond. C'est pour Tom. Deze is voor Tom. Het is voor Tom. Personne ne s'en souvient. Niemand herinnert het zich. Niemand herinnert zich dat. Merci de m'avoir prévenu. Bedankt voor het laten weten. Bedankt voor de waarschuwing. D'où tiens-tu ces étranges souliers ? Waar heb je die vreemde schoenen vandaan? Hoe kom je aan die rare schoenen? Tu fredonnes. Jij neuriet. Je bent aan het neuriën. Et personne ne t'a aidé ? En niemand heeft je geholpen? En niemand heeft je geholpen? Le café est pour moi, et le thé est pour toi. De koffie is voor mij, en de thee is voor jou. De koffie is voor mij en de thee is voor jou. La tempête occasionna beaucoup de dommage. De storm veroorzaakte veel schade. De storm veroorzaakte veel schade. Je cherche mon appareil photo. Ik ben mijn camera aan het zoeken. Ik ben op zoek naar mijn camera. Pourquoi dois-je faire cela ? Waarom moet ik dit doen? Waarom moet ik dit doen? Personne ne sait vraiment combien de gens ont trouvé la mort. Niemand weet precies hoeveel mensen er gestorven zijn. Niemand weet hoeveel mensen dood zijn. Je voudrais quitter cette ville et ne jamais revenir. Ik zou graag die stad verlaten en nooit meer terugkeren. Ik wil deze stad verlaten en nooit meer terugkomen. J'ai fait sa connaissance quand j'étais étudiant. Ik leerde haar kennen toen ik student was. Ik leerde hem kennen toen ik studeerde. Le film est fantastique. De film is geweldig. De film is fantastisch. Où sont les toilettes ? Waar is het toilet? Waar is het toilet? Pauvre chatte. Arme kat. Arme kut. Elle devint infirmière. Ze werd verpleegster. Ze werd verpleegster. Je photographiais. Ik nam foto's. Ik was foto's aan het maken. C'est tout ce que je sais. Dat is alles wat ik weet. Meer weet ik niet. J'en prendrai soin. Ik zal er zorg voor dragen. Ik zal er voor zorgen. C'est possible que j'aie oublié mes clefs. Het is mogelijk dat ik mijn sleutels vergeten ben. Misschien ben ik m'n sleutels vergeten. Je pense que Tom dort. Ik denk dat Tom slaapt. Ik denk dat Tom slaapt. Il y avait un piano dans la pièce, mais personne n'en jouait. In de kamer stond een piano, maar er was niemand die erop speelde. Er was een piano in de kamer, maar niemand speelde die. Je suppose que c'est différent quand tu y penses à long terme. Ik denk dat de zaak er wat anders voor staat wanneer je hierover nadenkt op de lange termijn. Ik denk dat het anders is als je erover nadenkt op de lange termijn. Debout ! Sta op! Sta op. Ne vous fiez pas à lui. Vertrouw hem niet. Vertrouw hem niet. Lucy n'a pas compris la blague de Mary. Lucy begreep Mary's grap niet. Lucy begreep Mary's grap niet. Tu n'as pas honte de parler ainsi ? Zijt ge niet beschaamd, zo te spreken? Schaam je je niet om zo te praten? Ça nous plaît beaucoup ! We vinden het erg leuk! Dat vinden we heel leuk. Cet été a été très long et très chaud. Deze zomer was er een heel lange en heel warme. Deze zomer was erg lang en erg warm. Un chat dort sur une chaise. Een kat slaapt op een stoel. Een kat slaapt op een stoel. Oh ! Si j'étais riche, j'achèterais une maison en Espagne. O, als ik rijk was, kocht ik een huis in Spanje. Als ik rijk was, zou ik een huis in Spanje kopen. Un temps magnifique, n'est-ce pas ? Mooi weer, toch? Prachtig weer, hè? Le tennis est un sport joué sur un terrain spécialement marqué, le terrain de tennis. Tennis is een sport die beoefend wordt op een speciaal gemarkeerde baan, de tennisbaan. Tennis is een sport gespeeld op een speciaal gemarkeerd terrein, de tennisbaan. Promène-toi quotidiennement. Maak elke dag een wandeling. Doe het elke dag. Est-ce tu as Telegram ? Heb je Telegram? Heb je Telegram? Quelle intuition ! Hoe intuïtief! Wat een intuïtie. Elle tente de prouver l'existence des fantômes. Zij probeert het bestaan van geesten te bewijzen. Ze probeert het bestaan van geesten te bewijzen. Un étudiant veut te voir. Een student wil je zien. Een student wil je spreken. Laisse mes affaires tranquilles. Laat mijn spullen met rust. Laat mijn spullen met rust. Je répondais. Ik antwoordde. Ik nam op. La vie appartient aux vivants, et celui qui vit doit se préparer aux changements. Het leven behoort toe aan de levenden, en degene die leeft moet zich voorbereiden op veranderingen. Het leven behoort de levenden toe, en wie leeft, moet zich op de veranderingen voorbereiden. Pouvez-vous attendre un peu ? Zou u even kunnen wachten? Kun je even wachten? Ne les laissez pas seuls. Laat ze niet alleen. Laat ze niet alleen. Tom n'a peur de personne. Tom is bang voor niemand. Tom is voor niemand bang. Point d'argent, point de Suisse. Geen geld, geen Zwitsers. Geld punt, Zwitserland punt. Il nage très rapidement. Hij zwemt heel snel. Hij zwemt heel snel. Elle volait. Ze vloog. Ze was aan het stelen. Un fonds a été créé pour préserver la vie marine. Een fonds is opgericht voor de bescherming van het zeeleven. Er is een fonds opgericht om het zeeleven te beschermen. Tom est allergique aux noix. Tom is allergisch voor noten. Tom is allergisch voor noten. Je m'ennuie à la maison ! Ik verveel me thuis! Ik verveel me thuis. Dan aime beaucoup Tatoeba. Dan houdt veel van Tatoeba. Dan houdt heel veel van Tatoeba. Penses-tu qu'il y a une vie après la mort ? Gelooft gij dat er leven bestaat na de dood? Denk je dat er een leven na de dood is? « Pourquoi es-tu en colère ? » «Je ne suis pas en colère ! » "Waarom ben je kwaad?" "Ik ben niet kwaad!" "Waarom ben je boos?" "Ik ben niet boos!" Elle est un très bon professeur. Ze is een heel goede lerares. Ze is een goede leraar. Ferme les yeux à nouveau. Doe uw ogen weer toe. Doe je ogen weer dicht. Ce mec est complètement fou ! Die vent ziet ze vliegen! Die gast is gek. Notre école a brûlé. Onze school is afgebrand. Onze school is afgebrand. Écoutez Tom. Luister naar Tom. Luister naar Tom. Hiromi décida de se risquer au saut à l'élastique, même s'il était effrayé. Hiromi heeft besloten bungee-jumping te riskeren, ofschoon hij bang was. Hiromi besloot zich te wagen aan bungeejumpen, ook al was hij bang. Ohé, du bateau ! Schip ahoi! Hallo, van de boot. Avez-vous une bière étrangère ? Hebt u een buitenlands bier? Heb je een buitenlands biertje? Je veux être plus indépendant. Ik wens onafhankelijker te zijn. Ik wil onafhankelijker zijn. L'enfant est tombé dans une flaque et s'est beaucoup sali. Het kind is in een plas gevallen, en is heel vuil geworden. Het kind viel in een plas en werd vuil. Continuez de danser. Blijf dansen. Blijf dansen. C'est possible que j'aie oublié mes clés. Het is mogelijk dat ik mijn sleutels vergeten ben. Misschien ben ik m'n sleutels vergeten. Abraham Lincoln, le 16e Président des États-Unis, est né dans une cabane au Kentucky. Abraham Lincoln, de 16e president van de Verenigde Staten, is geboren in een blokhut in Kentucky. Abraham Lincoln, de 16e president van de Verenigde Staten, werd geboren in een hut in Kentucky. Tout le monde aime son pays. Iedereen houdt van zijn land. Iedereen houdt van zijn land. N'avez-vous rien de plus petit que ceci ? Heeft u niets kleiners dan dit? Heb je niets kleiners dan dit? Ma bicyclette est rouge. Mijn fiets is rood. Mijn fiets is rood. Ma sœur est enfin mariée. Mijn zus is eindelijk getrouwd. Mijn zus is eindelijk getrouwd. J'ai un petit creux. Ik heb een klein hongertje. Ik heb honger. Il est mon ami. Hij is mijn vriend. Hij is mijn vriend. Elle téléphonait. Ze was aan het bellen. Ze was aan het telefoneren. Nous nous trouvons dans une impasse. We zitten in een straatje zonder eind. We zitten in een impasse. J'allai m'asseoir près de lui. Ik ging naast hem zitten. Ik ging naast hem zitten. L'herbe est jaune. Het gras is geel. Het gras is geel. Oubliez ça. Vergeet het maar. Vergeet het maar. Je suis allée deux fois aux États-Unis. Ik was twee keer in de Verenigde Staten. Ik ben twee keer in de Verenigde Staten geweest. Je ne connais rien de lui, hormis son nom. Ik weet niets van hem, behalve zijn naam. Ik weet niets over hem, behalve zijn naam. Elles amerrissaient. Zij landden in zee. Ze waren aan het landen. Pourquoi est-ce arrivé ? Waarom is dit gebeurd? Waarom is dit gebeurd? Elles ont perdu leurs parapluies. Ze hebben hun paraplu's verloren. Ze zijn hun paraplu's kwijt. Tu ne dois pas le faire immédiatement. Je moet het niet meteen doen. Je hoeft dit niet meteen te doen. L'homme jeta sa flûte dans le lac. De man wierp zijn fluit in het meer. De man gooide zijn fluit in het meer. Où courent-ils ? Waar rennen ze heen? Waar rennen ze heen? Avez-vous entendu les nouvelles ? Hebt u het nieuws gehoord? Heb je het nieuws gehoord? Je ne comprends pas votre question. Ik begrijp uw vraag niet. Ik begrijp uw vraag niet. Ce n'est pas ce que Tom a voulu dire. Dat is niet wat Tom wou zeggen. Dat bedoelde Tom niet. Tom préfère le thé au café. Tom heeft liever thee dan koffie. Tom geeft de voorkeur aan thee boven koffie. Elle a les cheveux longs. Haar haar is lang. Ze heeft lang haar. La chambre est sombre. De kamer is donker. De kamer is donker. N'est pas pauvre celui qui a peu, mais celui qui en veut trop. Een arme is niet hij die te weinig heeft, maar hij die te veel wil. Wie weinig heeft, is niet arm, maar degene die te veel wil. Joyeux anniversaire Muiriel ! Gelukkige verjaardag Muiriel! Gefeliciteerd met je verjaardag. Il y a une chose que je dois te dire. Er is iets wat ik je moet zeggen. Ik moet je iets vertellen. Au travail maintenant ! Aan het werk nu! Aan het werk nu. Je veux donner une plante à maman. Ik wil een plant aan mama geven. Ik wil mama een plant geven. Si tu étais là, on préparerait des cookies ensemble. Als je hier was, zouden we samen koekjes bakken. Als jij hier was, zouden we samen koekjes bakken. Il survivra. Hij zal overleven. Hij overleeft het wel. Quand le chat n'est pas là, les souris dansent. Als de kat van huis is, dansen de muizen op tafel. Als de kat er niet is, dansen de muizen. Ôtez ces sièges, s'il vous plaît. Gelieve deze stoelen weg te zetten. Haal die stoelen weg, alsjeblieft. Tom est l'aîné. Tom is de oudste. Tom is de oudste. Les païens ont divinisé la vie et les chrétiens ont divinisé la mort. De heidenen hebben van het leven een god gemaakt, de christenen van de dood. De heidenen hebben het leven verordend en de christenen hebben de dood verordend. Je crains que vous ne soyez descendus au mauvais endroit. Ik ben bang dat jullie op de verkeerde plaats zijn uitgestapt. Ik ben bang dat jullie de verkeerde kant op zijn gegaan. Puis-je pleurer ? Mag ik huilen? Mag ik huilen? Il s'est tué lui-même. Hij heeft zichzelf omgebracht. Hij heeft zichzelf vermoord. Tu dois le faire pour toi. Je moet het voor eigen rekening doen. Je moet het voor jezelf doen. Je veux une guitare. Ik wil een gitaar. Ik wil een gitaar. La connaissance est la puissance. Kennis is macht. Kennis is kracht. Arrête de bouder ! Hou op te mokken! Hou op met mokken. Le destin ne penche pas en notre faveur. Het lot is ons slecht gezind. Het lot neigt niet naar ons. Elles n'aiment pas les chats. Ze houden niet van katten. Ze houden niet van katten. Je me sens mal quand je vois du sang. Wanneer ik bloed zie, voel ik me slecht. Ik voel me rot als ik bloed zie. Pourquoi veux-tu devenir infirmière ? Waarom wil je verpleegster worden? Waarom wil je verpleegster worden? Dois-je repeindre le mur ? Moet ik de muur herschilderen? Moet ik de muur schilderen? Voici une nouvelle tactique militaire à reconnaître : l'offensive de charme. Hier kun je een nieuwe militaire tactiek herkennen: het charmeoffensief. Dit is een nieuwe militaire tactiek om te erkennen: het charme-offensief. Si l'homme avait des yeux tout autour de la tête, "devant" et "derrière" n'existeraient pas pour lui. Als de mens rondom het hele hoofd ogen had, zouden "voor" en "achter" niet voor hem bestaan. Als de man ogen om zijn hoofd had, zouden "voor" en "achter" niet voor hem bestaan. Je ne veux pas manger. Ik wil niet eten. Ik wil niet eten. Nous allons aider. Wij gaan helpen. We gaan helpen. J'ai tellement soif. Ik heb zo'n dorst. Ik heb zo'n dorst. Je continuais. Ik ging door. Ik ging door. Quand je travaillais dans une école publique, j'avais de dix à quinze étudiants par classe. Toen ik op een openbare school werkte, had ik tien-vijftien leerlingen in de klas. Toen ik op een openbare school werkte, had ik tien tot vijftien studenten per klas. Ton gâteau est délicieux. Je taart is heerlijk. Je taart is heerlijk. Où est la confiture ? Waar is de confituur? Waar is de jam? Ne me regardez pas comme ça. Bekijk mij niet zo. Kijk me niet zo aan. Je ne sais pas non plus moi-même ce que j'ai en tête. Ik weet zelf ook niet wat ik in gedachten heb. Ik weet zelf ook niet wat ik in gedachten heb. Nous arborons les drapeaux lors des jours de fêtes nationales. We hijsen de vlaggen op nationale feestdagen. Wij dragen vlaggen op nationale feestdagen. Où puis-je trouver un musée ici dans le quartier ? Waar kan ik een museum in de buurt vinden? Waar kan ik hier een museum vinden? Je le verrai demain après-midi. Ik zie hem morgennamiddag. Ik zie hem morgenmiddag. Mon frère pleure souvent. Mijn broer huilt vaak. Mijn broer huilt vaak. La superficie de l'usine est de mille mètres carrés. De oppervlakte van de fabriek is duizend vierkante meter. De oppervlakte van de fabriek is duizend vierkante meter. Je n'aurais jamais pensé trouver un hôtel aussi sympa dans un lieu comme celui-ci. Ik had nooit gedacht dat ik zo'n leuk hotel zou vinden op een plek als deze. Ik had nooit gedacht dat ik zo'n leuk hotel zou vinden op zo'n plek. Tu veux construire un bonhomme de neige ? Wil je een sneeuwpop bouwen? Wil je een sneeuwpop bouwen? Comment dit-on XXX en néerlandais ? Hoe zeg je XXX in het Nederlands? Hoe zeg je XXX in het Nederlands? Au dodo ! Bedtijd! Ga slapen. J'ai oublié mon code PIN ! Ik ben mijn pincode vergeten! Ik ben mijn pincode vergeten. Est-elle votre sœur ? Is zij uw zuster? Is ze je zus? J'ai perdu la clé. Ik heb de sleutel verloren. Ik ben de sleutel kwijt. Regarde-nous. Kijk ons aan. Kijk naar ons. Es-tu toujours aussi occupé ? Heb je het nog zo druk? Heb je het altijd zo druk? Je suis en train de déjeuner avec ma sœur. Ik ben aan het lunchen met mijn zus. Ik ben aan het lunchen met mijn zus. Dan ne voulait pas retourner à l'orphelinat. Dan wilde niet terug naar het weeshuis. Dan wilde niet terug naar het weeshuis. Recommencez. Begin opnieuw. Nog een keer. Il n'y a aucune chance. Er bestaat geen enkele kans. Er is geen kans. Les riches ne sont pas toujours plus heureux que les pauvres. Rijken zijn niet altijd gelukkiger dan armen. Rijke mensen zijn niet altijd gelukkiger dan arme mensen. Ça ressemble à un œuf. Het lijkt op een ei. Het lijkt op een ei. On dit qu'il est très riche. Het wordt gezegd dat hij heel rijk is. Ze zeggen dat hij erg rijk is. Sami voulait avouer. Sami wilde bekennen. Sami wilde bekennen. L'homme qui lave la voiture est Monsieur Jones. De man die de auto aan het wassen is, is meneer Jones. De man die de auto wast is Mr Jones. Je m'intéresse à la musique. Ik heb interesse voor muziek. Ik ben geïnteresseerd in muziek. Où est le beurre ? Waar is de boter? Waar is de boter? Si tu sors habillé aussi légèrement, tu vas attraper froid. Als je met zo weinig kleren naar buiten gaat, vat je nog kou. Als je zo licht gekleed gaat, krijg je kou. Tom adore être dehors. Tom houdt van buiten zijn. Tom houdt ervan om buiten te zijn. C'est la pomme de John. Het is de appel van John. Het is John's appel. J'ai envie de chanter sous la pluie. Ik heb zin om in de regen te zingen. Ik wil zingen in de regen. Est-ce que vous vous êtes reposé ? Heeft u gerust? Heb je wat rust gehad? Des milliers d'étrangers visitent le Japon chaque année. Elk jaar bezoeken duizenden buitenlanders Japan. Duizenden buitenlanders bezoeken Japan elk jaar. Marie accélérait. Maria versnelde. Marie was aan het versnellen. Ce sont les papiers de qui ? Van wie zijn deze papieren? Wiens papieren zijn dat? Fuis-moi, je te suis, suis-moi, je te fuis. Ontwijk mij en ik zal volgen, volg mij en ik zal u ontwijken. Vlucht, ik volg je, volg mij, ik loop weg van je. Cela suffirait. Dat zou genoeg zijn. Dat is genoeg. Il comprendra. Hij zal begrijpen. Hij zal het begrijpen. J'ai entendu mes parents chuchoter la nuit dernière. Ik hoorde mijn ouders gisteravond fluisteren. Ik hoorde mijn ouders gisteravond fluisteren. Je sais que Tom était abasourdi. Ik weet dat Tom verbijsterd was. Ik weet dat Tom stomverbaasd was. Regarde ce grand bâtiment ! Kijk eens naar dat hoge gebouw. Moet je dat grote gebouw zien. On dirait un scénario de film. Dat lijkt wel een scène uit een speelfilm. Het lijkt wel een filmscenario. Mon frère dort toujours. Mijn broer slaapt nog steeds. Mijn broer slaapt nog steeds. Tom ne nous dira pas ce qu'il sait. Tom zal ons niet vertellen wat hij weet. Tom zal ons niet vertellen wat hij weet. Vous n'avez pas l'air Japonaise. U ziet er niet Japans uit. Je ziet er niet Japans uit. On peut compter sur elle. Men kan haar vertrouwen. We kunnen op haar rekenen. Ce chien n'est pas à vendre. Deze hond is niet te koop. Die hond is niet te koop. Il est très intelligent, ainsi que son frère. Hij is heel slim, net als zijn broer. Hij is heel slim, net als zijn broer. Il me fait pitié. Ik heb met hem te doen. Ik heb medelijden met hem. Nous sommes nés le même jour. We zijn op dezelfde dag geboren. We zijn op dezelfde dag geboren. Il a volé l'argent. Hij heeft het geld gestolen. Hij heeft het geld gestolen. Ne touche pas le poêle. Raak de kachel niet aan. Raak de pan niet aan. Tu peux aider. Je kan helpen. Je kunt helpen. Je ne peux pas me rappeler son nom. Ik kan me niet zijn naam herinneren. Ik weet z'n naam niet meer. S'il vous plait, parlez plus lentement. Spreekt u alstublieft langzamer. Alsjeblieft, praat langzamer. Le budget doit être équilibré. Het budget moet in evenwicht zijn. De begroting moet evenwichtig zijn. Tom a demandé à Marie si elle a dû faire ça. Tom heeft aan Maria gevraagd of zij dat heeft moeten doen. Tom vroeg Marie of ze dit moest doen. N'arrêtez pas d'avancer. Blijf bewegen. Blijf doorgaan. La science médicale a réalisé d'immenses progrès. De medische wetenschap heeft een dramatische vooruitgang geboekt. De medische wetenschap heeft enorme vooruitgang geboekt. Mon grand-père est menuisier. Mijn grootvader is schrijnwerker. Mijn opa is timmerman. Elle est morte. Ze is dood. Ze is dood. Un chat peut voir dans l'obscurité. Katten kunnen in het donker zien. Een kat kan in het donker zien. Ils tremblent. Ze beven. Ze trillen. Je vous aime beaucoup ! Ik hou erg veel van u! Ik hou heel veel van jullie. Bon vol ! Een goede vlucht! Goede vlucht. Tom ira. Tom zal gaan. Tom gaat wel. Je voulais juste m'excuser. Ik wou gewoon mijn excuses aanbieden. Ik wilde me verontschuldigen. La femme attirait les regards avec son chapeau excentrique. De vrouw trok veel aandacht met haar excentrieke hoed. De vrouw keek met haar excentrieke hoed. Nous sommes à court d'eau. We hebben geen water meer. We hebben geen water meer. Je sais parler le papiamento. Ik kan Papiaments spreken. Ik weet hoe ik papiamento moet spreken. Elle est brésilienne. Ze is Braziliaanse. Ze is Braziliaans. Le timbre s'est décollé de l'enveloppe. De postzegel viel van de envelop. De postzegel kwam uit de envelop. Ma température est normale. Mijn temperatuur is normaal. Mijn temperatuur is normaal. Je suis complètement d'accord. Ik ben het helemaal eens. Daar ben ik het helemaal mee eens. Je ne parviens pas à juguler l'hémorragie. Ik kan het bloeden niet stelpen. Ik krijg het bloeden niet onder controle. Il sait de quoi il parle. Hij weet waarover hij praat. Hij weet waar hij het over heeft. Comme il n'avait rien à faire, il alla au centre-ville. Omdat hij niets te doen had, ging hij naar het stadscentrum. Omdat hij niets te doen had, ging hij naar het centrum. Personne n’est irremplaçable. Niemand is onvervangbaar. Niemand is onvervangbaar. Ma maison est complètement assurée. Mijn huis is volledig verzekerd. Mijn huis is volledig verzekerd. Marcus est devenu l'usurpateur. Marcus werd een usurpator. Marcus werd de overloper. Je ne parviens pas à juguler l'hémorragie. Ik kan het bloeden niet stoppen. Ik krijg het bloeden niet onder controle. Le vieux roi a abdiqué. De oude koning deed afstand van de troon. De oude koning heeft afstand gedaan. Nous sommes libres ! We zijn vrij! We zijn vrij. Voulez-vous que je vous aide ? Wilt ge dat ik u help? Wil je dat ik je help? De quelle couleur est ton crayon ? Welke kleur is jouw potlood? Welke kleur heb je? Le fusible a fondu. De smeltzekering is doorgeslagen. De zekering is gesmolten. Où est le sécateur ? Waar is de snoeischaar? Waar is de snoeiaar? Pour ton anniversaire, je te donnerai un vélo. Voor je verjaardag zal ik je een fiets geven. Op je verjaardag geef ik je een fiets. Nous cousons avec une aiguille. We naaien met een naald. We naaien met een naald. C'est une puissante sorcière. Ze is een krachtige heks. Ze is een machtige heks. Il n'a pas entièrement tort. Hij heeft niet geheel ongelijk. Hij heeft het niet helemaal bij het verkeerde eind. Je suis allé pêcher dans la rivière hier. Ik ben gisteren in de rivier gaan vissen. Ik ben gisteren in de rivier gaan vissen. Vendent-ils du pain dans ce magasin ? Is er brood te koop in deze winkel? Verkochten ze brood in deze winkel? Il est difficile d'apprendre une langue étrangère. Het is moeilijk om een vreemde taal te leren. Het is moeilijk om een vreemde taal te leren. Quel idiot tu es ! Wat voor een domkop ben jij! Wat ben je toch een idioot. Elles se sont toutes noyées. Ze zijn allemaal verdronken. Ze zijn allemaal verdronken. De nombreuses années se sont écoulées depuis et mon cerveau est affaibli par une intense souffrance. Er zijn sindsdien al veel jaren verlopen, en mijn hersenen zijn zwak door intens lijden. Sindsdien zijn er vele jaren verstreken en mijn hersenen zijn verzwakt door intens lijden. Cette lumière est plus jaunâtre. Dit licht is meer geelachtig. Dit licht is geelder. L'attaque est la meilleure défense. De aanval is de beste verdediging. De aanval is de beste verdediging. J'ai tant de choses à te dire. Er is zo veel wat ik je wil zeggen. Ik moet je zoveel vertellen. Comment s'est échappé Tom ? Hoe is Tom ontsnapt? Hoe is Tom ontsnapt? Je ferai mes devoirs après avoir regardé la télévision. Ik maak mijn huiswerk, nadat ik televisie heb gekeken. Ik doe m'n huiswerk als ik tv heb gekeken. Compris ? Verstaan? Begrepen? Tu changeais. Je bent veranderd. Je was aan het veranderen. Ceux qui savent ne parlent pas ; ceux qui parlent ne savent pas. Wie het weet, zwijgt en wie spreekt, is onwetend. Zij die weten, spreken niet; zij die spreken, weten het niet. Merci de votre hospitalité. Bedankt voor uw gastvrijheid. Bedankt voor uw gastvrijheid. Êtes-vous chinois, monsieur ? Bent u Chinees, mijnheer? Bent u Chinees, meneer? Les oreilles d'un éléphant bleu sont aussi grandes que celles d'un éléphant rose. De oren van een blauwe olifant zijn even groot als die van een roze olifant. De oren van een blauwe olifant zijn zo groot als die van een roze olifant. Elle croit en sa beauté. Zij is overtuigd van haar schoonheid. Ze gelooft in haar schoonheid. À bas le roi ! Neer met de koning! Weg met de koning. Je n'aime pas sourire. Ik glimlach niet graag. Ik hou niet van lachen. Es-tu Allemand toi aussi ? Ben je ook Duits? Ben jij ook Duits? Notre avion est en train de voler au-dessus des nuages. Ons vliegtuig vliegt op dit ogenblik boven de wolken. Ons vliegtuig vliegt boven de wolken. Tout le monde change. Ieder mens verandert. Iedereen verandert. Nous avons assez de nourriture. We hebben genoeg dingen om te eten. We hebben genoeg eten. Je n'attends rien de ta part. Ik verwacht niets van jou. Ik verwacht niets van je. Je suis musulman. Ik ben moslim. Ik ben moslim. Elle me raconta une histoire intéressante. Ze vertelde me een interessant verhaal. Ze vertelde me een interessant verhaal. Au début, j'ai préféré l'écouter en silence. In het begin verkoos ik zwijgend te luisteren naar hem. In het begin luisterde ik liever stil naar hem. La jeune fille se tenait devant son auditoire. Het meisje stond voor het lokaal. Het meisje stond voor haar publiek. J'ai brisé mes lunettes. Ik heb mijn bril kapotgemaakt. Ik heb m'n bril gebroken. Je frappai à la porte, mais personne ne répondit. Ik klopte aan de deur, maar niemand deed open. Ik klopte op de deur, maar niemand antwoordde. Les deux choses ne sont pas nécessairement mutuellement exclusives. De twee zaken sluiten elkaar niet noodzakelijkerwijs uit. Beide dingen zijn niet noodzakelijkerwijs wederzijds exclusief. L'opinion des Parisiens m'est tout à fait indifférente. Ik ben compleet onverschillig voor de mening van Parijzenaren. De mening van de Parijzenaars laat mij koud. Quel âge a votre fils ? Hoe oud is uw zoon? Hoe oud is uw zoon? Est-ce qu'on nous poursuit ? Worden we achtervolgd? Worden we achtervolgd? Je ne vais pas à l'école aujourd'hui. Vandaag ga ik niet naar school. Ik ga vandaag niet naar school. As-tu envie d'une balade à vélo ? Heb je zin in een fietstocht? Heb je zin in een fietstocht? Il a plus d'argent que moi. Hij heeft meer geld dan ik. Hij heeft meer geld dan ik. Je n’ai pas le temps. Ik heb geen tijd. Ik heb geen tijd. Je m'en réjouis beaucoup. Ik ben er erg blij mee. Daar ben ik heel blij om. Il y a eu un accident de la route ici. Er was hier een verkeersongeval. Er is hier een verkeersongeval geweest. Ainsi va ton destin. Dat is je lot. Zo gaat het met je lot. Tout le monde veut s'enrichir, à tout prix, peu importe le prix. Iedereen wil rijker worden, tot elke prijs, ongeacht de prijs. Iedereen wil rijk worden, koste wat het kost. La Suisse s'appelle « Schweiz » en allemand. Zwitserland wordt ''Schweiz'' genoemd in het Duits. Zwitserland heet Schweiz in het Duits. Je sens que je suis libre. Ik voel dat ik vrij ben. Ik voel dat ik vrij ben. Le héro de cette série est un animal. Het hoofdpersonage van deze serie is een dier. De held van deze serie is een dier. Je te rendrai heureux. Ik zal je gelukkig maken. Ik zal je gelukkig maken. Ce film mérite d'être vu. Deze film is het zien waard. Deze film is het waard om gezien te worden. Notre entreprise a le projet de construire une nouvelle usine chimique en Russie. Ons bedrijf is van plan een nieuwe chemische fabriek te bouwen in Rusland. Ons bedrijf is van plan om een nieuwe chemische fabriek te bouwen in Rusland. Si seulement nous avions un jardin ! Hadden we maar een tuin! Hadden we maar een tuin. Bonjour mademoiselle ! Hallo jongedame! Hallo, juffrouw. Les sœurs sont toutes les deux blondes. Beide zussen zijn blondines. De zussen zijn allebei blond. Il est catholique. Hij is katholiek. Hij is katholiek. Envoie-la ! Stuur het door! Stuur haar naar binnen. Je pense que nous sommes voisins. Ik denk dat wij buren zijn. Ik denk dat we buren zijn. L'art n'est pas un luxe, mais une nécessité. Kunst is geen luxe, maar een noodzaak. Kunst is geen luxe, maar een noodzaak. Il lit. Hij leest. Hij leest. J'ai emprunté cette bande dessinée à sa sœur. Ik heb dit stripboek van zijn zus geleend. Ik leende dit stripboek van zijn zus. Le garçon nia avoir volé le vélo. De jongen ontkende de fiets gestolen te hebben. De jongen ontkende dat hij de fiets had gestolen. Tom est arrogant. Tom is arrogant. Tom is arrogant. J'ai mal à la tête. Ik heb hoofdpijn. Ik heb hoofdpijn. C'est un matelas très dur. Dit is een zeer harde matras. Het is een harde matras. Ce roman a été écrit par un célèbre écrivain américain. Deze roman is geschreven door een bekende Amerikaanse schrijver. Deze roman is geschreven door een beroemde Amerikaanse schrijver. L'entrée était gratuite. De toegang was gratis. De toegang was gratis. Si tu me paies une glace, je te donnerai un baiser. Als je mij ijs koopt, dan zal ik je kussen. Als je me een ijsje geeft, geef ik je een kus. Nous pouvons voir une église là-bas. We kunnen daar een kerk zien. We kunnen daar een kerk zien. Elle accrocha le calendrier au mur. Ze hing de kalender aan de muur. Ze hing de kalender aan de muur. Nous avons une demie douzaine d'œufs. We hebben een half dozijn eieren. We hebben een half dozijn eieren. Chanmé ! Heftig! Chanmée. Pas bien ! Foei! Niet goed. Qui, moi ? Wie, ik? Wie, ik? Par temps clair, la côte estonienne est visible depuis Helsinki. Bij helder weer is de kust van Estland zichtbaar vanaf Helsinki. Bij helder weer is de Estse kust zichtbaar vanaf Helsinki. Je n'ai rien dit. Ik heb niets gezegd. Ik heb niets gezegd. Ce que je veux, ce n'est pas une épouse, mais une partenaire sexuelle. Wat ik wil, is geen echtgenote, maar een seksvriendin. Ik wil geen vrouw, maar een sekspartner. Je dois rendre le livre avant samedi. Ik moet het boek voor zaterdag terugbrengen. Ik moet het boek voor zaterdag terugbrengen. Elle lui expliqua pourquoi elle était en retard. Ze heeft hem uitgelegd waarom ze laat was. Ze legde uit waarom ze te laat was. C'est un très bon ami, mais il est un peu paresseux. Hij is een heel goeie vriend, maar wat lui. Hij is een goede vriend, maar hij is een beetje lui. Elle a gagné. Zij heeft gewonnen. Ze heeft gewonnen. Montre-toi solidaire. Wees ondersteunend. Wees solidair. Manges-en ! Neem er een hapje van! Eet er wat van. Lundi vient après dimanche. Maandag volgt op zondag. Maandag komt na zondag. Mon père fume rarement. Mijn vader rookt zelden. Mijn vader rookt zelden. Ils étaient soldats. Ze waren soldaten. Ze waren soldaten. Est-ce que l'espagnol se parle au Mexique ? Wordt er Spaans gesproken in Mexico? Spreekt Spaans in Mexico? Allons-y ! We beginnen! Laten we gaan. Marie amerrissait. Maria landde op het water. Marie was aan het landen. Un honnête homme ne vole jamais d'argent. Een eerlijk man steelt nooit geld. Een eerlijke man steelt nooit geld. Tu es mon type. Jij bent mijn type. Je bent mijn type. Nous volions. Wij vlogen. We waren aan het stelen. Elle est médecin. Ze is dokter. Ze is een dokter. Quand vas-tu venir ? Wanneer ga je komen? Wanneer kom je? Beau travail ! Goed werk! Goed gedaan. Mon copain est journaliste. Mijn vriend is een journalist. M'n vriend is journalist. Elle est déprimée. Zij is depressief. Ze is depressief. Il a un fils du nom de Jean. Hij heeft een zoon die John heet. Hij heeft een zoon die Jean heet. Comment avez-vous su que c'était moi ? Hoe wist u dat ik het was? Hoe wist je dat ik het was? Tes lèvres sont rouges. Jouw lippen zijn rood. Je lippen zijn rood. Parles-tu bulgare ? Spreek jij Bulgaars? Spreek je Bulgaars? Allez, file-moi ton zéro six. Je te parlerai du bord de mer et des étoiles. Komaan, geef me je nummer. Ik zal met je praten over de zee en de sterren. Geef me je nul zes, dan vertel ik je over de zee en de sterren. Pardonne-nous ! Vergeef ons. Vergeef ons. Ne te moque pas des enfants. Lach de kinderen niet uit. Lach de kinderen niet uit. Elles croient en Dieu. Ze geloven in God. Ze geloven in God. Un grain de sable m'est tombé dans l’œil. Er is een korrel zand in mijn oog gevallen. Een zandkorrel viel in mijn oog. Je voudrais réserver une table pour demain soir. Ik wil graag een tafel reserveren voor morgenavond. Ik wil een tafel reserveren voor morgenavond. Le livre que j'ai acheté la semaine dernière était vraiment intéressant. Het boek dat ik vorige week kocht was erg interessant. Het boek dat ik vorige week kocht was echt interessant. La science médicale a fait des progrès spectaculaires. De medische wetenschap heeft een dramatische vooruitgang geboekt. De medische wetenschap heeft spectaculaire vooruitgang geboekt. Ce mec-là, il a de la bouteille, il a beaucoup roulé sa bosse. Il a voyagé dans les îles et parcouru toutes les mers du globe. Die kerel daar is doorgewinterd, hij heeft de wereld gezien. Hij heeft over de eilanden rondgereisd en alle wereldzeeën bevaren. Deze man, hij heeft een fles, hij heeft veel op zijn bult gezwommen, hij heeft op de eilanden gereisd en door alle zeeën van de wereld gereisd. J'étudie toujours le français. Ik leer nog steeds Frans. Ik studeer nog steeds Frans. L'heure d'été commence le trois avril. De zomertijd begint op drie april. De zomertijd begint op 3 april. Une bonne question. Een goede vraag. Een goede vraag. Vous êtes tellement impatient. U bent zo ongeduldig. Je bent zo ongeduldig. Tom halète. Tom hijgt. Tom ademt. La compagnie fit faillite. Het bedrijf ging failliet. Het bedrijf ging failliet. Pour une fois dans ma vie je fais un bon geste... Et ça ne sert à rien. Doe ik ook eens een keer een goede daad... haalt het niks uit. Voor één keer in mijn leven doe ik een goed gebaar... en dat heeft geen zin. Je gagne. Ik ben aan het winnen. Ik win. Il possède de nombreux livres d'Histoire. Hij bezit veel boeken over geschiedenis. Hij heeft veel geschiedenisboeken. Une infirmière s'habille en blanc. Een verpleegster kleedt zich in het wit. Een verpleegster kleedt zich in het wit. Je suis heureux avec ma copine. Ik ben gelukkig met mijn vriendin. Ik ben gelukkig met mijn vriendin. Napoléon mena ses troupes jusqu'en Russie. Napoleon heeft zijn leger naar Rusland geleid. Napoleon leidde zijn troepen naar Rusland. Je ne peux pas la laisser dans le magasin toute seule. Ik kan haar niet alleen in de winkel laten. Ik kan haar niet alleen in de winkel laten. Le français est plus difficile que l'anglais, quant à moi. Volgens mij is Frans moeilijker dan Engels. Frans is moeilijker dan Engels, wat mij betreft. Je veux apprendre l'irlandais. Ik wil Iers leren. Ik wil Iers leren. Crois-tu aux extraterrestres ? Geloof jij in buitenaardse wezens? Geloof je in buitenaardse wezens? Attention aux pickpockets. Let op voor zakkenrollers. Pas op voor zakkenrollers. Grâce à toi j'ai perdu mon appétit. Het is jouw schuld dat ik mijn eetlust kwijt ben. Dankzij jou ben ik m'n eetlust kwijt. Berne est la capitale de la Suisse. Bern is de hoofdstad van Zwitserland. Bern is de hoofdstad van Zwitserland. Ça sent bon. Het ruikt goed. Ruikt lekker. Tom a téléphoné à son amie. Tom heeft zijn vriendin telefonisch gesproken. Tom heeft z'n vriendin gebeld. Tu es résolue. Je bent resoluut. Je bent vastbesloten. Je suis fou de joie. Ik ben in een jubelstemming. Ik ben dolblij. Il n'a pas couru assez vite pour attraper le train. Hij rende niet snel genoeg om de trein te halen. Hij rende niet snel genoeg om de trein te pakken. Elle aurait pu le rencontrer hier. Ze had hem gisteren kunnen ontmoeten. Ze had hem gisteren kunnen ontmoeten. Reste assise sans bouger. Zit stil. Blijf zitten. Nous sommes à la maison. We zijn thuis. We zijn thuis. Je suis d'accord avec vous. Ik ben het met u eens. Ik ben het met u eens. À quelle heure êtes-vous rentrée ? Om hoe laat bent u thuisgeraakt? Hoe laat kwam je thuis? Oui, bien entendu. Ja, natuurlijk. Ja, natuurlijk. J'aime manger du pain avec du fromage et de la tomate. Ik houd ervan om brood met kaas en tomaat te eten. Ik eet graag brood met kaas en tomaten. Sois reconnaissante. Wees dankbaar. Wees dankbaar. Signe ici ! Teken hier! Hier tekenen. Je n'ai besoin de la permission de personne. Ik heb van niemand toestemming nodig. Ik heb niemands toestemming nodig. C'est le bâtiment où papa travaille. Dat is het gebouw waar papa werkt. Dit is het gebouw waar papa werkt. J'aime la France. Ik hou van Frankrijk. Ik hou van Frankrijk. Combien coûte cette robe ? Hoeveel kost deze jurk? Hoeveel kost die jurk? Maman pleurait. Mama huilde. Mama huilde. Le gratte-ciel se trouve au centre-ville. De wolkenkrabber bevindt zich in het midden van de stad. De wolkenkrabber bevindt zich in het centrum van de stad. Qu'aimerais-tu pour ton petit-déjeuner ? Wat wil je voor het ontbijt? Wat wil je voor je ontbijt? J'espère te voir vite. Ik hoop je snel te zien. Ik hoop je snel te zien. Mieux vaut mourir debout que vivre à genoux. Liever sterven al rechtstaande dan geknield te leven. Het is beter om rechtop te sterven dan op je knieën te leven. Le Japon est plus petit que le Canada. Japan is kleiner dan Canada. Japan is kleiner dan Canada. Je me sens désolée pour elle. Het spijt me voor haar. Ik heb medelijden met haar. Que te rappelles-tu ? Wat herinner je je? Wat weet je nog? Je suis désolé de t'avoir rendu si malheureux. Het spijt me dat ik je zo ongelukkig gemaakt heb. Het spijt me dat ik je zo ongelukkig heb gemaakt. Le plus long mot de la langue française est "anticonstitutionnellement". Het langste woord in de Franse taal is "anticonstitutionnellement". Het langste woord van de Franse taal is "ongrondwettelijk". Il jouait du piano. Hij speelde piano. Hij speelde piano. Il est très rapide. Hij is erg snel. Hij is erg snel. Je t'aime, mon ange. Ik hou van je, mijn engel. Ik hou van je, lieverd. Il était deux fois en Angleterre. Hij was twee keer in Engeland. Hij was twee keer in Engeland. Ils aiment le jazz. Zij houden van jazz. Ze houden van jazz. L'état de santé de mon fils est mauvais. De gezondheidstoestand van mijn zoon is slecht. De gezondheid van mijn zoon is slecht. Il perçoit un salaire élevé. Hij verdient een hoog salaris. Hij verdient een hoog salaris. Votre ville est belle. Jullie stad is prachtig. Uw stad is prachtig. Ils mangent leurs pommes. Ze eten hun appels. Ze eten hun appels op. Brelan. Set. Brelan. Elle a de beaux yeux. Ze heeft mooie ogen. Ze heeft mooie ogen. Elles vous veulent mortes. Ze willen jullie dood. Ze willen je dood hebben. Naples est une ville pittoresque. Napels is een pittoreske stad. Napels is een pittoreske stad. Il ne sait pas prendre soin de lui-même. Hij kan niet voor zichzelf zorgen. Hij kan niet voor zichzelf zorgen. Quelqu'un peut-il prendre cet appel ? Kan iemand deze oproep aannemen? Kan iemand dat telefoontje aannemen? Que veux-tu boire ? Wat wil je drinken? Wat wil je drinken? Commence à compter. Begin met tellen. Begin maar te tellen. Ça pourrait être mortel. Het zou levensgevaarlijk kunnen zijn. Het kan dodelijk zijn. J'ai été étonné d'entendre ce qui s'était passé. Ik was verwonderd wanneer ik hoorde wat er gebeurd was. Ik was verbaasd om te horen wat er gebeurd was. Ils ont conclu un accord secret. Ze zijn tot een geheim akkoord gekomen. Ze hebben een geheime deal gesloten. Pouvez-vous m'indiquer le chemin jusqu'à la gare ? Kunt u me de weg naar het station wijzen? Kunt u me de weg naar het station wijzen? J'ai attrapé cinq poissons hier. Ik heb gisteren vijf vissen gevangen. Ik heb gisteren vijf vissen gevangen. Mayuko a conçu ses propres vêtements. Mayuko ontwierp haar eigen kleding. Mayuko heeft haar eigen kleren ontworpen. Aimez-vous Moscou ? Vindt u Moskou leuk? Hou je van Moskou? Elle grandit. Ze groeit op. Ze groeit. J'ai décidé de lui dire que je l'aimais. Ik heb besloten haar te zeggen dat ik van haar hou. Ik heb besloten haar te vertellen dat ik van haar hou. Qu'est-ce que tu fais là ? Wat doe je hier? Wat doe jij hier? Cette maison a six pièces. Dit huis heeft zes kamers. Dit huis heeft zes kamers. Merci beaucoup. J’ai encore appris quelque chose. Hartelijk dank. Ik heb nog iets bijgeleerd. Dank u wel. Ik heb nog iets geleerd. Pourquoi as-tu pleuré ? Waarom huilde je? Waarom heb je gehuild? Le lion est le roi de la jungle. De leeuw is de koning van het oerwoud. De leeuw is de koning van de jungle. L'araignée file sa toile. De spin weeft z'n web. De spin geeft z'n web. Je ne sais pas comment l'expliquer. Ik weet niet hoe ik het moet uitleggen. Ik weet niet hoe ik het moet uitleggen. Pourquoi est-ce que tu travailles ici ? Waarom werk je hier? Waarom werk je hier? Je veux visiter l'Estonie. Ik wil Estland bezoeken. Ik wil Estland bezoeken. Rentre ! Ga naar huis! Ga naar binnen. A-t-il des cheveux gris ? Heeft hij grijs haar? Heeft hij grijs haar? Le garçon cueille des fleurs jaunes. De jongen plukt gele bloemen. De jongen plukt gele bloemen. Quelle belle journée ! Wat een mooie dag! Wat een mooie dag. Il est allergique aux chats. Hij is allergisch voor katten. Hij is allergisch voor katten. Elle abandonnait ses enfants. Ze heeft haar kinderen in de steek gelaten. Ze liet haar kinderen in de steek. Fais-moi le plaisir de la fermer. Doe mij een plezier en zwijg. Doe me een plezier om je mond te houden. Mon nouveau travail me plaît. Ik hou van mijn nieuwe job. Ik vind m'n nieuwe baan leuk. Elle est passée devant moi en faisant mine de ne pas me connaitre. Ze liep me voorbij terwijl ze deed alsof ze me niet kende. Ze liep langs me heen en deed alsof ze me niet kende. Je veux quelque chose pour écrire. Ik wil iets om te schrijven. Ik wil iets om op te schrijven. Regarde la maison au toit rouge. Kijk naar het huis met het rode dak. Kijk naar het huis met het rode dak. Pourquoi es-tu si heureux ? Waarom zijt ge zo gelukkig? Waarom ben je zo gelukkig? Je ne veux pas nager. Ik wil niet zwemmen. Ik wil niet zwemmen. Y a-t-il quelque chose d'autre à manger? Is er nog iets anders om te eten? Is er nog iets anders te eten? Cela n'a aucun sens. Dit slaat nergens op. Dat slaat nergens op. Tom vient de rentrer à Boston aujourd'hui. Tom is vandaag juist weer aangekomen in Boston. Tom is net terug naar Boston vandaag. Beaucoup de gens vagabondent à travers la vie sans but. Veel mensen dwalen doelloos door het leven. Veel mensen zwerven door het leven zonder doel. Pas de problème ! Geen probleem! Geen probleem. Quel est le meilleur ? Welke is beter? Wat is het beste? Je plaisantais. Ik maakte een grapje. Ik maakte maar een grapje. Je l'ai déjà entendu auparavant. Ik heb dat vroeger al eens gehoord. Ik heb het eerder gehoord. Ils vivent dans une grande maison. Ze wonen in een groot huis. Ze wonen in een groot huis. Ils voulaient vraiment savoir ce qui s'était passé. Ze wilden echt weten wat er gebeurd is. Ze wilden echt weten wat er gebeurd was. J'aime votre collier. Ik hou van uw halsketting. Ik hou van je ketting. Je ne fais que commencer. Ik begin pas. Ik ben nog maar net begonnen. Je ne sais pas comment l'expliquer. Ik weet niet hoe het te verklaren. Ik weet niet hoe ik het moet uitleggen. Je préfère du café et des toasts au petit-déjeuner. Ik neem liever koffie en toast als ontbijt. Ik heb liever koffie en toast bij het ontbijt. Cela était détruit. Dat was vernietigd. Het was vernietigd. Il a tendance à exagérer. Hij overdrijft nogal eens. Hij heeft de neiging om te overdrijven. C’était bien ce que je pensais. Ik wist het wel. Dat dacht ik al. Il déshabillait Tom. Hij kleedde Tom uit. Hij kleedde Tom uit. Elles aiment ce jeu. Zij houden van dit spel. Ze houden van dit spel. Le guépard est l'animal le plus rapide. Het jachtluipaard is het vlugste dier. De cheeta is het snelste dier. Il y a une bouteille au réfrigérateur. Er ligt een fles in de koelkast. Er staat een fles in de koelkast. Parles-tu italien ? Spreek je Italiaans? Spreek je Italiaans? Il enseigne. Hij doceert. Hij geeft les. Sans toi, je ne suis rien. Zonder jou ben ik niets. Zonder jou ben ik niets. Bob et Tom sont frères. Bob en Tom zijn broers. Bob en Tom zijn broers. J'ai deux cousines. Ik heb twee nichtjes. Ik heb twee nichten. Qu'est-ce qui s'est passé ici, d'après toi ? Wat denk je dat er hier gebeurd is? Wat denk je dat hier gebeurd is? J'ai besoin d'une pause. Ik moet even op adem komen. Ik heb een pauze nodig. La tasse a une fêlure. De tas heeft een barst. De beker is gebroken. Tel père, tel fils. Zo de abt, zo de monniken. Zo vader, zo zoon. Je me demandais si tu allais venir aujourd'hui. Ik vroeg me af of je vandaag zou komen opdagen. Ik vroeg me af of je vandaag zou komen. Le 1er mai 2019 marquera le début d'une nouvelle ère au Japon avec l'abdication de l'empereur Heisei en faveur de son fils. Vanaf 1 mei 2019 zal er in Japan een nieuwe tijdrekening beginnen ten gevolge van het aftreden van de Heisei-keizer ten gunste van zijn zoon. Op 1 mei 2019 zal er in Japan een nieuw tijdperk beginnen met de abdicatie van keizer Heisei ten gunste van zijn zoon. Tom est l'ex de Mary. Tom is de ex van Mary. Tom is Mary's ex. Ken n'étudie pas seulement l'anglais, mais aussi le français. Ken studeert niet alleen Engels, maar ook Frans. Ken studeert niet alleen Engels, maar ook Frans. Nous apprenions. We leerden. We waren aan het leren. J'ai été giflé sur les deux joues. Ik kreeg slaag op beide wangen. Ik werd op beide wangen geslagen. Contrôlons-la. Laten we het controleren. Laten we haar controleren. J'habite au rez-de-chaussée. Ik woon gelijkvloers. Ik woon op de begane grond. Allume ton micro ! Zet je microfoon aan! Zet je microfoon aan. Sami sait où je suis. Sami weet waar ik ben. Sami weet waar ik ben. Tom toussa à nouveau. Tom hoestte opnieuw. Tom hoest weer. Je suis ton ami. Ik ben je vriend. Ik ben je vriend. Je dois admettre que je suis intéressé. Ik moet toegeven dat ik geïnteresseerd ben. Ik moet toegeven dat ik geïnteresseerd ben. Vous êtes des enfants. Gij zijt kinderen. Jullie zijn kinderen. Ils se sont tous noyés. Ze zijn allemaal verdronken. Ze zijn allemaal verdronken. Le français est sa langue maternelle. Frans is haar moedertaal. Frans is zijn moedertaal. De nombreuses personnes veulent vendre leur maison, à l'heure actuelle. Veel mensen willen momenteel hun huis verkopen. Veel mensen willen nu hun huis verkopen. Elle avait les yeux noirs comme du charbon. Ze had gitzwarte ogen. Haar ogen waren zo zwart als kolen. J'ai des sœurs. Ik heb zusters. Ik heb zussen. Es-tu ici avec quelqu'un ? Ben je hier met iemand? Ben je hier met iemand? Nous faisons des progrès. We maken vorderingen. We maken vooruitgang. Il est trop laxiste. Hij is te laks. Hij is te laks. Nous n'avons pas besoin de rester ici. We hoeven hier niet te blijven. We hoeven hier niet te blijven. Une minute, c'est soixante secondes. Een minuut is zestig seconden. Een minuut is 60 seconden. Comment est le voisinage ? Calme ? Bruyant la nuit ? Hoe is de buurt? Rustig? Lawaaierig 's nachts? Hoe is het in de buurt, rustig, lawaaierig 's nachts? Je ne pense qu'à toi. Ik denk alleen aan jou. Ik denk alleen maar aan jou. À quels aliments es-tu allergique ? Voor welk voedsel ben je allergisch? Voor welk voedsel ben je allergisch? Dégagez ! Lazer op! Aan de kant. Ma mère m'a coupé les cheveux trop courts. Mijn moeder heeft mijn haar te kort geknipt. M'n moeder heeft m'n haar te kort geknipt. J'ai toujours été une grande fan de Jean Reno. Ik ben altijd al een grote fan geweest van Jean Reno. Ik ben altijd een grote fan van Jean Reno geweest. Le livre de vulgarisation scientifique « La radio, mais c'est très simple ! », écrite à l'origine par l'ingénieur Eugène Aisberg, dans la langue internationale espéranto, en l'année 1926, est traduite en de nombreuses langues nationales. Het populairwetenschappelijke werk "Zo... werkt de radio", origineel geschreven door ingenieur Eugeen Aisberg in de internationale taal Esperanto in het jaar 1926, is in veel nationale talen vertaald. Het wetenschappelijk vulgarisatieboek "Radio, maar het is heel eenvoudig!", oorspronkelijk geschreven door ingenieur Eugène Aisberg, in de internationale Esperantotaal, in het jaar 1926, wordt in vele nationale talen vertaald. Silence, s'il vous plaît ! Stilte graag. Stilte, alstublieft. Approchez-vous. Kom naar voren. Kom dichterbij. Je n'en veux plus. Ik wil het niet meer. Ik wil het niet meer. Par le fruit on connaît l'arbre. Aan de vrucht herken je de boom. Door de vrucht kennen we de boom. Elle doit beaucoup d'argent. Zij is veel geld schuldig. Ze is veel geld schuldig. Meg a des facilités pour les langues. Meg heeft een talenknobbel. Meg heeft faciliteiten voor tongen. Elles baillaient. Ze gaapten. Ze waren aan het rondhangen. Qui chante cette chanson ? Wie zingt dit liedje? Wie zingt dit liedje? Combien d'enfants y a-t-il ? Hoeveel kinderen zijn er? Hoeveel kinderen zijn er? La guerre commença trois ans après. De oorlog begon drie jaar later. De oorlog begon drie jaar later. Mon père est forgeron. Mijn vader is smid. Mijn vader is een smid. Sais-tu pourquoi les cactus ont des épines ? Weet je waarom cactussen naalden hebben? Weet je waarom cactus doornen heeft? Le musée est-il ouvert aujourd'hui ? Is het museum vandaag open? Is het museum vandaag open? Mon fiancé semble sérieux. Mijn vriendje lijkt serieus te zijn. M'n verloofde lijkt me serieus. Peux-tu traduire cela ? Kun je dat vertalen? Kun je dat vertalen? Je t'aiderai avec plaisir. Ik zal je met plezier helpen. Ik help je graag. Son courage lui est descendu dans les jambes. Zijn moed zakte hem in de knieën. Z'n moed is in z'n benen gevallen. Nous allons beaucoup nous amuser. We gaan veel plezier beleven. We gaan veel plezier maken. Tom n'aime pas prêter ses livres à Mary. Tom leent zijn boeken niet graag uit aan Mary. Tom leent z'n boeken niet graag aan Mary. Tout le monde en bas ! Iedereen naar beneden! Iedereen naar beneden. Je suppose que je saurais changer un pneu s'il me le fallait. Ik denk dat ik een band zou kunnen vervangen als het nodig mocht zijn. Ik denk dat ik een band kan verwisselen als ik dat nodig had. Je ne leur donnerai rien à manger. Ik zal hun geen eten geven. Ik geef ze niets te eten. Je n'ai vu personne. Ik heb niemand gezien. Ik heb niemand gezien. Je suis Japonais, mais je n'habite pas au Japon. Ik ben Japanner, maar woon niet in Japan. Ik ben Japans, maar ik woon niet in Japan. Paire. Paar. Paar. Ils mangent de la viande une fois par semaine. Ze eten een keer per week vlees. Ze eten één keer per week vlees. Deux mille cinq cent trente neuf est un nombre premier. Tweeduizend vijfhonderd negenendertig is een priemgetal. Tweeduizend vijfhonderd negen is een priemgetal. Bonne nuit, Tom ! Goedenacht, Tom. Welterusten, Tom. C'est un mot pour lequel j'aimerais trouver un substitut. Het is een woord waarvoor ik graag een vervanging zou vinden. Dat is een woord waar ik een vervanger voor wil vinden. La nuit était si noire, presque aussi noire que son cœur. De nacht was zo donker, bijna zo donker als zijn hart. De nacht was zo donker, bijna zo zwart als haar hart. Veux-tu savoir pourquoi ? Wil je weten waarom? Wil je weten waarom? Plantez des arbres ! Plant bomen! Bomen planten. Si tu parlais moins et écoutais davantage, tu apprendrais sans doute quelque chose. Als je minder zou praten en meer zou luisteren kun je misschien iets leren. Als je minder zou praten en meer zou luisteren, zou je waarschijnlijk iets leren. Il est mort à l'âge de 70 ans. Hij is gestorven toen hij zeventig was. Hij stierf toen hij 70 was. Un somme de quelques heures te fera du bien. Een dutje van een paar uur zal je goed doen. Een bedrag van een paar uur zal je goed doen. N'y va pas si tu n'en as pas envie. Ga er niet naartoe als je geen zin hebt. Ga niet als je er geen zin in hebt. Toutes les caisses sont vides. Al de dozen zijn leeg. Alle kisten zijn leeg. Le coton absorbe l'eau. Katoen neemt water op. Katoen absorbeert water. Nous sommes en train de bouillir de l'eau. Wij zijn water aan het koken. We koken water. Ici, il faut tourner pendant des heures pour trouver une place de stationnement. Hier moet je uren rondrijden om een parkeerplaats te vinden. Hier moet je uren ronddraaien om een parkeerplaats te vinden. C'est une langue difficile à apprendre. Dit is een moeilijke taal om te leren. Het is een moeilijke taal om te leren. Soyez généreux ! Wees gul! Wees gul. Fais attention à bien garder le bébé dans tes bras. Hou de baby erg voorzichtig vast. Pas op dat je de baby in je armen houdt. Peux-tu m'apprendre à voler ? Kun je me leren vliegen? Kun je me leren vliegen? Je peux chanter. Ik kan zingen. Ik kan zingen. Il est très honnête. Hij is heel eerlijk. Hij is heel eerlijk. Tom l'a persuadée d'aller voir un film avec lui. Tom haalde haar over om met hem naar de film te gaan. Tom heeft haar overgehaald om met hem naar een film te gaan. J'arrive à le voir dans tes yeux. Ik kan het in je ogen zien. Ik zie het in je ogen. Tom dormit à poings fermés. Tom sliep diep. Tom sliep met gesloten vuisten. Je lui ai acheté une horloge. Ik kocht een klok voor haar. Ik heb een klok voor hem gekocht. Elle est le premier ministre de la Finlande. Zij is de eerste minister van Finland. Zij is de premier van Finland. C'est ça, la justice. Dat is gerechtigheid. Dat is gerechtigheid. Je prends toujours deux tasses de café le matin. Ik drink 's morgens altijd twee kopjes koffie. Ik neem altijd twee kopjes koffie in de ochtend. Dis-nous la vérité maintenant. Vertel ons nu de waarheid. Vertel ons nu de waarheid. Elle aimait tout chez lui. Zij vond alles aantrekkelijk aan hem. Ze hield van alles in zijn huis. Avez-vous réservé ? Heeft u gereserveerd? Heb je gereserveerd? Je suis sincèrement désolé. Het spijt me echt enorm. Het spijt me echt. Et les Palestiniens ont-ils le droit d'exister ? En de Palestijnen, hebben zij het recht om te bestaan? Hebben de Palestijnen het recht om te bestaan? Les goûts diffèrent. Smaken verschillen. De smaken verschillen. Tu dois arrêter. Je moet stoppen. Je moet stoppen. Vous me manquerez beaucoup. Ik zal u erg missen. Ik zal je heel erg missen. Elles veulent ceci. Ze willen dit. Ze willen dit. La police arrêta le pickpocket en flagrant délit. De politie arresteerde de zakkenroller op heterdaad. De politie arresteerde de zakkenroller op heterdaad. Quel est votre nom de famille ? Wat is uw achternaam? Wat is je achternaam? On nomme un côté d'une pièce « face », et l'autre, « pile ». Een zijde van een muntstuk noemt men "kop", de andere "munt". Men noemt de ene kant van de ene munt "kop" en de andere "stapel". Je ne supporte pas le café. Ik kan koffie niet uitstaan. Ik kan niet tegen koffie. Est-ce que tu as un chien ? Heb je een hond? Heb je een hond? Sami est plombier. Sami is een loodgieter. Sami is loodgieter. Nous le ferons ensemble. We zullen het samen doen. We doen het samen. J'ai été autorisé à appeler. Ik mocht bellen. Ik mocht bellen. C’était un méchant lapin. Dat was een slecht konijn. Hij was een slecht konijn. Nous marcherons. We zullen wandelen. We zullen lopen. Je vais vendre ma maison. Ik ga mijn huis verkopen. Ik ga mijn huis verkopen. Essaie d'utiliser au mieux ton temps. Probeer uw tijd zo goed mogelijk te gebruiken. Probeer je tijd zo goed mogelijk te gebruiken. Bien que pauvre, il était heureux. Hij was gelukkig, hoewel ook arm. Hoewel hij arm was, was hij gelukkig. On appelle demi-frères et sœurs, deux enfants qui ont la même mère mais des pères différents. Een halfbroer en halfzus noemt men die kinderen die dezelfde moeder hebben maar een andere vader. We noemen het halfbroers en zussen, twee kinderen met dezelfde moeder, maar verschillende vaders. Ne pas choisir, c'est encore choisir. Niet kiezen is al kiezen. Niet kiezen is nog steeds kiezen. Ce n'est pas de l'argent. Dit is geen zilver. Het is geen geld. Objection ! Protest! Bezwaar. Elles se sont tues. Ze zwegen. Ze hebben zelfmoord gepleegd. S'il te plaît ! Alsjeblief. Alsjeblieft. C'est ton tour. Jij bent aan de beurt. Het is jouw beurt. Expire lentement ! Langzaam uitademen! Adem langzaam uit. Le policier mit l'homme en joue. De politieagent richtte zijn pistool op de man. De agent hield de man onder schot. Je n'aime pas les gens qui s'énervent facilement. Ik hou niet van mensen die snel boos worden. Ik hou niet van mensen die makkelijk kwaad worden. Tu as fait tomber ton crayon. Je hebt je potlood laten vallen. Je hebt je potlood laten vallen. Oh, mon pantalon blanc ! Il était neuf. Oh, mijn witte broek! Zij was nieuw. M'n witte broek was nieuw. Douter de soi est le premier signe d'intelligence. Aan zichzelf twijfelen is het eerste teken van intelligentie. Twijfelen over jezelf is het eerste teken van intelligentie. Je ne possède pas de lecteur de CDs, mais j'ai néanmoins acheté le CD. Ik heb geen cd-speler, maar ik heb de cd desondanks gekocht. Ik heb geen cd-speler, maar ik heb wel de cd gekocht. Tu n'es pas encore adolescente. Je bent nog geen adolescent. Je bent nog geen tiener. Prêt ! Klaar! Klaar. Nous sommes vendredi. Vandaag is het vrijdag. Het is vrijdag. Je ne te parle pas. Ik spreek niet met je. Ik praat niet tegen je. Tom n'aime pas vraiment les chiens. Tom houdt niet echt van honden. Tom houdt niet echt van honden. Ta montre est sur la table. Je horloge ligt op het bureau. Je horloge ligt op tafel. Je travaille à nouveau. Ik werk weer. Ik ben weer aan het werk. J'ai mangé du riz au curry hier soir. Ik heb rijst met curry gegeten gisteravond. Ik heb gisteren rijst gegeten in de curry. Tom promit de ne jamais refaire cela. Tom beloofde het nooit meer opnieuw te doen. Tom beloofde dat hij dat nooit meer zou doen. Tom est allergique au pollen. Tom is allergisch voor stuifmeel. Tom is allergisch voor pollen. Je meurs. Ik sterf. Ik ga dood. Le restaurant est fermé. Het restaurant is gesloten. Het restaurant is gesloten. Ce truc est vraiment bidulique ! Dat ding hangt met haken en ogen aan elkaar! Dit ding is echt grappig. Les mains en l'air ! Handen omhoog! Handen omhoog. S'il te plaît, dis à tout le monde que je suis désolé. Zeg iedereen dat het me spijt, alsjeblieft. Zeg alsjeblieft tegen iedereen dat het me spijt. J'aime écrire des poèmes. Ik schrijf graag gedichten. Ik schrijf graag gedichten. Fais ce qui te chante ! Doe wat je wil. Doe wat je wilt. Je n'aime pas la musique. Ik hou niet van muziek. Ik hou niet van muziek. Je gagnais. Ik won. Ik won. Il est agaçant. Hij is irritant. Hij is irritant. Je suis votre chef. Ik ben uw baas. Ik ben je baas. J'ai un tas de problèmes à résoudre. Ik heb een heleboel problemen om op te lossen. Ik heb een hoop problemen op te lossen. Aïe ! Une épingle m'a piqué ! Oei! Een naald heeft mij geprikt! Ik ben gebeten door een speld. Ils me le donnèrent. Ze gaven het aan mij. Ze gaven het aan mij. Le chat a vingt ans. De kat is twintig. De kat is 20 jaar oud. Tous les livres sont-ils sur la table ? Liggen alle boeken op de tafel? Zijn alle boeken op tafel? Sois discret ! Wees onopvallend! Hou je gedeisd. Vous êtes plus grand que moi. U bent langer dan ik. Je bent groter dan ik. J'ai vu votre père. Ik heb uw vader gezien. Ik heb je vader gezien. J'essaie de résoudre le problème. Ik probeer het probleem op te lossen. Ik probeer het probleem op te lossen. On nous aide. Wij worden geholpen. Ze helpen ons. Je veux chanter une chanson. Ik wil een liedje zingen. Ik wil een liedje zingen. Soyez objectifs. Wees objectief. Wees objectief. Je ne peux pas continuer à ignorer le problème. Ik kan dat probleem niet verder uit de weg gaan. Ik kan het probleem niet blijven negeren. Je suis Azeri. Ik ben Azerbeidzjaan. Ik ben Azeri. L'école commence à huit heures et demie. De school begint om half negen. De school begint om half negen. La femme est presque sourde. De vrouw is bijna doof. De vrouw is bijna doof. Voulez-vous regarder un film ? Wilt u een film kijken? Wil je een film kijken? Dimanche, je ne travaille pas. Ik werk 's zondags niet. Zondag werk ik niet. Je veux vivre au Brésil. Ik wil in Brazilië wonen. Ik wil in Brazilië wonen. Tout ce qui ne me tue pas me rend plus fort. Wat me niet doodt, maakt me sterker. Alles wat me niet doodt maakt me sterker. Je ne lui ai jamais fait de mal. Ik heb haar nooit pijn gedaan. Ik heb haar nooit pijn gedaan. Descendons d'un cran ! Laten we het een tandje terug doen. Laten we naar beneden gaan. Nous avons raté le tram. We hebben de tram gemist. We hebben de tram gemist. Prends la mienne. Neem de mijne. Neem de mijne. Il parle français. Hij spreekt Frans. Hij spreekt Frans. Pour lui, la faim était un concept abstrait ; il avait toujours suffisamment à manger. Honger was voor hem een abstract begrip; hij had altijd genoeg te eten. Voor hem was honger een abstract concept; hij had altijd genoeg te eten. Il a étudié à l'étranger. Hij studeerde in het buitenland. Hij studeerde in het buitenland. La lettre était pour lui faire savoir qu'il avait été malade. De brief was om haar te laten weten dat hij ziek geweest was. De brief was om hem te laten weten dat hij ziek was. La robe est verte. De jurk is groen. De jurk is groen. Votre père est grand. Uw vader is groot. Je vader is groot. Je ne peux pas vivre sans télé. Zonder tv kan ik niet leven. Ik kan niet zonder tv. Je voyage beaucoup en été. Ik reis veel in de zomer. Ik reis veel in de zomer. Elle ne mange que des légumes. Ze eet alleen groenten. Ze eet alleen groenten. Tom a pris des leçons de ski. Tom nam skilessen. Tom heeft skilessen genomen. Personne n'y est admis. Niemand mag daar binnen. Niemand wordt toegelaten. Tom travaille pour le FBI. Tom werkt voor de FBI. Tom werkt voor de FBI. Je n'existe pas pour toi. Ik besta niet voor jou. Ik besta niet voor jou. Le réveil me réveille à sept heures. De wekker wekt me om zeven uur. De wekker maakt me wakker om zeven uur. Ah ! Ça fait du bien de s'asseoir après une longue promenade ! Oef! Dat doet deugd, gaan zitten na een lange wandeling! Het voelt goed om na een lange wandeling te zitten. L'ascenseur est hors-service. De lift is buiten werking. De lift is uitgevallen. Un oiseau prudent choisit son arbre. Un serviteur sage choisit son maître. Een verstandige vogel kiest zijn boom. Een wijze dienaar kiest zijn meester. Een voorzichtige vogel kiest zijn boom en een wijze dienaar kiest zijn meester. Nous avons appris le russe au lieu du français. We hebben Russisch geleerd in plaats van Frans. We leerden Russisch in plaats van Frans. Il s'est enfui avec la femme de son meilleur ami et on n'a plus entendu parler de lui depuis. Hij ging met de vrouw van zijn beste vriend aan de haal en sindsdien heeft men niets meer van hem gehoord. Hij is weggelopen met de vrouw van zijn beste vriend en sindsdien hebben we niets meer van hem gehoord. Kabul est la capitale de l'Afghanistan. Kaboel is de hoofdstad van Afghanistan. Kabul is de hoofdstad van Afghanistan. Le sang est plus épais que l'eau. Bloed is dikker dan water. Het bloed is dikker dan water. Je t'ai vu hier. Ik heb je gisteren gezien. Ik zag je gisteren. Elle lut la lettre et fut ainsi informée de son décès. Zij las de brief, en zo kwam ze te weten dat hij dood was. Zij las de brief en werd aldus van haar overlijden op de hoogte gebracht. Seuls ceux qui se risqueront à aller trop loin sauront jusqu'où on peut aller. Enkel diegenen die het risico nemen om te ver te gaan, weten tot hoever ze mogen gaan. Alleen degenen die het risico lopen te ver te gaan, weten hoe ver we kunnen gaan. On est allé à Londres. Wij zijn naar London gegaan. We gingen naar Londen. Quoi que tu fasses, fais-le bien ! Wat je ook doet, doe het goed. Wat je ook doet, doe het goed. Où habite-t-il? Waar woont hij? Waar woont hij? Les horaires de trains furent bouleversés à cause de l'orage. Vanwege het onweer raakte de treindienstregeling in de war. De treintijden werden verstoord door de storm. Nous écoutons la musique avec nos oreilles. Wij horen muziek met onze oren. We luisteren naar muziek met onze oren. J'ai peu d'argent. Ik heb niet veel geld. Ik heb niet veel geld. Combien pour une livre ? Hoeveel kost een halve kilogram? Hoeveel voor een boek? Leur valise est trop lourde. Hun koffer is te zwaar. Hun koffers zijn te zwaar. Crois-tu qu'il viendra demain ? Denk je dat hij morgen komt? Denk je dat hij morgen komt? Harry a à peine 40 ans. Harry is amper veertig jaar. Harry is amper 40. Pousse ! Duwen! Persen. Elle est vraiment intelligente. Ze is erg intelligent. Ze is echt slim. Tu n'es pas prête et je ne veux pas attendre. Je bent nog niet klaar en ik heb geen zin om te wachten. Je bent er nog niet klaar voor en ik wil niet wachten. Les tortues ont-elles des dents ? Hebben schildpadden tanden? Hebben schildpadden tanden? Comment suis-je supposée m'habiller ? Hoe moet ik mezelf kleden? Hoe moet ik me aankleden? Ce n'est pas vrai. Dat is niet waar. Dat is niet waar. Prenez-vous cela ? Neemt u dat? Neem je dit mee? Ils se marièrent alors qu'ils étaient encore jeunes. Zij zijn getrouwd toen ze nog jong waren. Ze trouwden toen ze nog jong waren. Où est ton passeport ? Waar is je reispas? Waar is je paspoort? Ce film est très polémique. Deze film is zeer omstreden. Deze film is erg controversieel. Je l'appellerai ce soir. Ik zal haar vanavond bellen. Ik bel haar vanavond. Il voulait aller à la mer. Hij wou naar de zee rijden. Hij wilde naar zee. Elle a quitté l'entreprise. Ze heeft de firma verlaten. Ze heeft het bedrijf verlaten. Tout ce que j'ai besoin de savoir sur la vie, je l'ai appris d'un bonhomme de neige. Alles wat iemand over het leven moet weten, heb ik geleerd van een sneeuwpop. Alles wat ik moet weten over het leven, heb ik geleerd van een sneeuwman. Je veux voyager avec toi. Ik wil met je reizen. Ik wil met je reizen. Tom parle le romanche. Tom spreekt Reto-Romaans. Tom spreekt de romanticus. Fais-m'en dix exemplaires. Maak er mij maar tien bij. Geef me tien exemplaren. J'ai attendu le bus sous la neige pendant deux heures. Ik heb twee uur in de sneeuw gewacht op de bus. Ik wachtte twee uur op de bus onder de sneeuw. Es-tu en route pour la maison ? Ben je op weg naar huis? Ben je op weg naar huis? J'ai beaucoup de livres. Ik heb veel boeken. Ik heb veel boeken. On peut se faire un Skype, ce soir ? Kan je vanavond via Skype praten? Kunnen we vanavond een Skype maken? Il n'y a pas de questions stupides. Er zijn geen domme vragen. Er zijn geen domme vragen. Y a-t-il de la vie sur Mars ? Is er leven op Mars? Is er leven op Mars? La route semblait ne pas finir. De weg leek eindeloos. De weg leek nog niet af te zijn. Marie approchait. Maria kwam dichterbij. Maria kwam dichterbij. Mon père est en train de se raser dans la salle de bains. Mijn vader is zich aan het scheren in de badkamer. Mijn vader scheert zich in de badkamer. Plus haut nous montons, plus l'air se raréfie. Hoe hoger we klimmen, hoe ijler de lucht wordt. Hoe hoger we stijgen, hoe kleiner de lucht wordt. Quand viens-tu à la maison ? Wanneer kom je naar huis? Wanneer kom je naar huis? On m'a laissé derrière. Men heeft me achtergelaten. Ze lieten me achter. Je lui ai fait nettoyer ma chambre. Ik heb hem ertoe gebracht mijn kamer te kuisen. Ik heb hem mijn kamer laten schoonmaken. Cinq plus trois égalent huit. Vijf plus drie is gelijk aan acht. Vijf plus drie is acht. Elles peuvent aider. Zij kunnen helpen. Ze kunnen helpen. Arnie, tiendras-tu jusqu'à l'arrivée des renforts ? Arnie, kan je volhouden totdat de hulp komt? Arnie, hou je het vol tot de versterking er is? Peux-tu la fermer, je te prie ? Kan je alsjeblief je mond houden? Kun je je mond houden, alsjeblieft? Votre frère est malade. Jullie broer is ziek. Je broer is ziek. Je n'aime pas le sushi. Ik hou niet van sushi. Ik hou niet van sushi. Je le connais seulement de nom. Ik ken enkel zijn naam. Ik ken hem alleen met naam. Deux cafés, s'il vous plait. Twee koffie, graag. Twee koffie, graag. Il pense encore que nous sommes amis. Hij denkt nog steeds dat we vrienden zijn. Hij denkt nog steeds dat we vrienden zijn. Vérifiez bien que toutes les portes sont fermées à clef avant que vous ne partiez. Controleer goed of alle deuren op slot zijn vooraleer u vertrekt. Zorg ervoor dat alle deuren op slot zijn voordat u vertrekt. Masnsen vit à Khenchela en Algérie. Masnsen woont in Khenchela, Algerije. Masnsen woont in Khenchela, Algerije. L'Amérique est un endroit charmant pour vivre, si c'est pour gagner de l'argent. Het is fantastisch om in Amerika te zijn, als je hier bent om geld te verdienen. Amerika is een mooie plek om te wonen, als het om geld gaat. C'est ce que je cherche. Dat is wat ik zoek. Dat is wat ik zoek. Je m'appelle Farshad. Mijn naam is Farshad. Mijn naam is Farshad. Elle baillait. Zij geeuwde. Ze was aan het rondhangen. J'ai lu le livre jusqu'à la page 80 hier. Ik heb gisteren het boek gelezen tot pagina tachtig. Ik heb het boek gisteren tot pagina 80 gelezen. Que signifie cette phrase ? Wat is de betekenis van deze zin? Wat betekent die zin? J'ai été à Paris deux fois. Tweemaal ben ik in Parijs geweest. Ik ben twee keer in Parijs geweest. Je veux savoir qui a téléphoné. Ik wil weten wie gebeld heeft. Ik wil weten wie er gebeld heeft. Il a une femme et deux enfants à nourrir. Hij heeft een vrouw en twee kinderen te onderhouden. Hij heeft een vrouw en twee kinderen om te voeden. Le but de sa vie était de devenir musicien. Zijn levensdoel was muzikant worden. Het doel van zijn leven was om muzikant te worden. Comme c'est passionnant ! Hoe spannend! Wat spannend. Je sens du café. Ik ruik koffie. Ik ruik koffie. Il a donné une plume à chacun. Hij gaf ieder een pen. Hij gaf iedereen een veer. Comprenez-vous ce qui est en train de se passer ? Begrijpt u wat er aan de hand is? Begrijp je wat er aan de hand is? La plupart des serpents, sur cette île, sont inoffensifs. De meeste slangen op dit eiland zijn ongevaarlijk. De meeste slangen op dit eiland zijn onschadelijk. Cela m'a pris un moment pour comprendre ce qu'elle essayait de dire. Ik had wat tijd nodig om te begrijpen wat ze probeerde te zeggen. Het duurde even voor ik wist wat ze wilde zeggen. J'amusais les enfants. Ik was de kinderen aan het vermaken. Ik was de kinderen aan het vermaken. Cette fois, Paris est mon but. Dit keer is Parijs mijn doel. Deze keer is Parijs mijn doel. La nuit ne fait que commencer. De nacht is nog jong. De nacht is nog maar net begonnen. Il est étudiant. Hij is een student. Hij is student. Il parle allemand. Hij spreekt Duits. Hij spreekt Duits. Tom marche vite. Tom wandelt snel. Tom doet het snel. Le pain est fait à partir de blé. Brood wordt gemaakt van tarwe. Het brood is gemaakt van tarwe. Mary s'intéresse à la politique. Mary is geïnteresseerd in politiek. Mary is geïnteresseerd in politiek. Tom a pris un des sandwichs. Tom heeft een van de sandwiches genomen. Tom nam een van de broodjes. Comment se fait-il que tu parles si bien anglais ? Hoe komt het dat je zo goed Engels praat? Waarom spreek je zo goed Engels? Excuse-moi, je dois partir. Neem mij niet kwalijk, ik moet vertrekken. Sorry, ik moet gaan. Le monde s'assombrit devant moi. De wereld wordt donker voor mij. De wereld wordt donker voor mijn ogen. Y a-t-il beaucoup d’arbres dans le parc ? Zijn er veel bomen in het park? Zijn er veel bomen in het park? Viens si tu peux ! Kom als je kunt. Kom als je kunt. Ce qu'il dit n'était pas vrai. Wat hij zei, was niet waar. Wat hij zei was niet waar. Une règle utile : Réfléchis avant de commencer. Een nuttige regel: bezin voor je begint. Een nuttige regel: denk na voordat je begint. Tom a une grosse bite. Tom heeft een enorme lul. Tom heeft een grote lul. Qui est-elle ? Wie is zij? Wie is ze? Il n'a pas d'enfants. Hij heeft geen kinderen. Hij heeft geen kinderen. J'ai le dictionnaire. Ik heb het woordenboek. Ik heb het woordenboek. C'est toi que j'aimerai toujours. Jou zal ik altijd liefhebben. Ik zal altijd van je houden. Je n'ai pas ça. Dat heb ik niet. Dat heb ik niet. N'êtes-vous pas fatiguées ? Bent u niet moe? Zijn jullie niet moe? Sa chemise le boudine. Zijn hemd maakt hem dik. Z'n hemd is dik. Le trait d'union est obligatoire à la forme affirmative de l'impératif. Het koppelteken is verplicht bij de bevestigende vorm van de gebiedende wijs. Het Uniemerk is verplicht in de bevestigende vorm van de eis. On veut que tu chantes cette chanson. We willen dat je dit liedje zingt. We willen dat je dit lied zingt. Qu'est devenu son fils ? Wat is er van haar zoon geworden? Wat is er met haar zoon gebeurd? Vérifiez tout le monde. Controleer iedereen. Controleer iedereen. J'ai déjeuné à la cafétéria. Ik lunchte in de cafetaria. Ik heb in de kantine geluncht. Tom passe beaucoup de temps à jouer à des jeux vidéo. Tom brengt veel tijd door met het spelen van videospelletjes. Tom brengt veel tijd door met het spelen van videospelletjes. Pourquoi mentirait-il ? Waarom zou hij liegen? Waarom zou hij liegen? Je crois que quelqu'un m'a volé mon mot de passe. Ik denk dat iemand mijn wachtwoord gestolen heeft. Ik denk dat iemand mijn wachtwoord heeft gestolen. Le roi abusa de son pouvoir. De koning maakte misbruik van zijn macht. De koning misbruikte zijn macht. Super ! Briljant! Geweldig. J'en suis presque sûre. Ik ben er bijna zeker van. Ik ben er vrij zeker van. Je n'aime pas les tatouages. Ik hou niet van tatoeages. Ik hou niet van tatoeages. Elles déshabillaient Tom. Ze kleedden Tom uit. Ze kleedden Tom uit. Aime ton prochain. Heb uw naaste lief. Hou van je naaste. Je suis en train de me noyer. Ik ben aan het verdrinken. Ik verdrink. Tout le monde sait qu'il est le dernier homme qui briserait une promesse. Iedereen weet dat hij de laatste zou zijn om een belofte te breken. Iedereen weet dat hij de laatste man is die een belofte breekt. Je veux quelque chose de frais à boire. Ik wil iets kouds om te drinken. Ik wil iets friss te drinken. Vous ne pouvez rien prouver. Jullie kunnen niets bewijzen. Je kunt niets bewijzen. Je jure que rien n'est arrivé. Ik zweer dat niets is gebeurd. Ik zweer dat er niets gebeurd is. Je me rends à la bibliothèque au moins une fois par semaine. Ik ga naar de bibliotheek ten minste een keer per week. Ik ga minstens één keer per week naar de bibliotheek. J'ai appris à parler le français un peu mieux. Ik heb geleerd een beetje beter Frans te spreken. Ik heb wat beter Frans geleerd. Je n'ai pas envie de bière ce soir. Ik heb geen zin om vanavond bier te drinken. Ik heb geen zin in bier vanavond. Même s'il est vieux, son esprit est jeune. Hij is wel oud, maar zijn geest is jong. Ook al is hij oud, zijn geest is jong. Quelque part je te crois. Ergens geloof ik je wel. Ergens geloof ik je. Tu aimes la musique classique, n'est-ce pas ? Ge houdt van klassieke muziek, nietwaar? Je houdt van klassieke muziek, hè? Je ne suis pas médecin mais enseignant. Ik ben geen dokter, maar een leraar. Ik ben geen dokter, maar leraar. Comme c'est gênant ! Wat gênant! Wat gênant. Il ne le sait pas. Hij weet het niet. Dat weet hij niet. Tout le monde veut ce qu'il ne peut avoir. Iedereen wil wat ze niet kunnen hebben. Iedereen wil wat hij niet kan krijgen. Tire ! Trek! Schiet. Qui d'autre est allé avec Tom ? Wie is er nog met Tom meegegaan? Wie is er nog meer met Tom meegegaan? Tu n'avais pas faim. Je had geen honger. Je had geen honger. Il a l'air en colère. Hij klinkt boos. Hij ziet er boos uit. Je t'apellerai quand j'aurai le temps. Ik telefoneer je wanneer ik tijd heb. Ik bel je als ik tijd heb. Regardez-vous la télévision ? Kijken jullie tv? Kijk je naar de tv? De rien ! Tot uw dienst. Graag gedaan. Bienheureux les pauvres d'esprit. Zalig de armen van geest. Gelukkig zijn de armen van geest. Nous jouons souvent aux échecs. Wij spelen dikwijls schaak. We spelen vaak schaak. Nous avons fermé le restaurant. We hebben het restaurant gesloten. We hebben het restaurant gesloten. Ça a toujours été ainsi. Dat is altijd zo geweest. Zo is het altijd geweest. Le bain est-il prêt ? Is het bad klaar? Is het bad klaar? Devons-nous retirer nos chaussures avant d'entrer dans la maison ? Moeten we onze schoenen uittrekken vooraleer het huis binnen te gaan? Zullen we onze schoenen uitdoen voordat we naar binnen gaan? Ceci est un lion. Dit is een leeuw. Dit is een leeuw. Qui est le père de Sami ? Wie is de vader van Sami? Wie is Sami's vader? Ils s'armèrent de fusils. Ze bewapenden zich met geweren. Ze bewapenden zich met geweren. L'avion est-il à l'heure ? Is het vliegtuig op tijd? Is het vliegtuig op tijd? Je voudrais bien réserver un siège. Ik zou een zitplaats willen reserveren. Ik wil graag een stoel reserveren. Est-il vraiment possible de prévoir un tremblement de terre ? Is het echt mogelijk om een ​​aardbeving te voorspellen? Is het echt mogelijk om een aardbeving te voorspellen? Tout s'arrêta. Alles stopte. Alles hield op. Je suis excité. Ik ben opgewonden. Ik ben opgewonden. Elle noircissait. Zij werd zwart. Ze was zwart. Tom parle bien le français, mais pas parfaitement. Tom spreekt goed Frans, maar niet perfect. Tom spreekt goed Frans, maar niet perfect. Ce tissu se déchire facilement. Dit doek scheurt gemakkelijk. Deze stof scheurt makkelijk. Le docteur Smith a beaucoup de patients. Dr. Smith heeft veel patiënten. Dr. Smith heeft veel patiënten. Il est gentil avec les enfants. Hij is lief voor kinderen. Hij is aardig voor de kinderen. Tom volait. Tom was aan het stelen. Tom vloog. Pandark frappe Vortarulo à la tête avec une planche à bois. Pandark klopt Vortarulo op het hoofd met een houten plank. Pandark slaat Vortarulo op het hoofd met een houten plank. Quoi qu'il en soit, je veux simplement souligner le fait que ces gens-là ne sont pas normaux. In elk geval wil ik het feit duidelijk maken dat dit geen normale mensen zijn. Hoe dan ook, ik wil alleen maar benadrukken dat deze mensen niet normaal zijn. J'ai trouvé ce restaurant par hasard. Ik kwam dat restaurant toevallig tegen. Ik heb dit restaurant toevallig gevonden. Les filles attachent une grande importance à la mode. Meisjes hechten veel waarde aan mode. Meisjes hechten veel belang aan mode. « Le prince des ténèbres » désigne « Satan ». "De prins van de duisternis" wijst op Satan. „ De vorst der duisternis ” betekent Satan. Expirez lentement ! Langzaam uitademen! Adem langzaam uit. Allez, ouste ! Scheer je weg! Kom op, wegwezen. J'ai raté le bus. Ik miste de bus. Ik heb de bus gemist. « Merci. » « De rien. » "Dank je." "Graag gedaan." ‘ Dank u. ’ ‘ Graag gedaan. ’ Je me suis inquiété pour ta santé. Ik heb me zorgen gemaakt over je gezondheid. Ik maakte me zorgen om je gezondheid. Je peux vous ajouter sur Facebook ? Mag ik je toevoegen op Facebook? Mag ik je toevoegen op Facebook? Ça part d'un bon sentiment. Het gaat uit van een goed gevoel. Het gaat uit van een goed gevoel. Il y a du travail. Er is werk. Er is werk aan de winkel. Ça fait à peu près 5 miles. Het is ongeveer vijf mijl. Dat is zo'n vijf kilometer. Fais ton travail de classe maintenant. Maak nu je huiswerk! Doe nu je klassikaal werk. Elle me prépara un gâteau. Ze heeft voor mij een cake gebakken. Ze maakte een taart voor me. C'est une pagaille totale, et ça me tape sur les nerfs. Het is een complete janboel en het werkt me op de zenuwen. Het is een zooitje en ik word er nerveus van. Nourris l'oiseau ! Geef de vogel voer! Voed de vogel. Je me sens heureux. Ik voel me gelukkig. Ik voel me gelukkig. Le climat est agréable. Het klimaat is aangenaam. Het klimaat is aangenaam. Tom a un job compliqué. Tom heeft een ingewikkelde job. Tom heeft een moeilijke baan. Si ce n'est pas vrai, alors c'est bien trouvé. Als het niet waar is, is het toch goed gevonden. Als dat niet waar is, dan is het goed. Le moment est venu de travailler ensemble. Nu is de tijd om samen te werken. Het is tijd om samen te werken. Je ne bois jamais chez moi. Thuis drink ik nooit. Ik drink nooit thuis. Seiko n'a pas de sœurs. Seiko heeft geen zussen. Seiko heeft geen zussen. Les chaussures sont faites en cuir. De schoenen zijn van leer. De schoenen zijn gemaakt van leer. Celui qui parle beaucoup se nuit à lui-même. Wie te veel praat, schaadt zichzelf. Wie veel praat, beschadigt zichzelf. Où est la crème fouettée ? Waar is de slagroom? Waar is de slagroom? Ils étaient très stricts. Ze waren zeer streng. Ze waren erg streng. As-tu dit que Tom est ton ami ? Heb jij gezegd dat Tom je vriend is? Zei je dat Tom je vriend is? Je dépose mes enfants à l'école chaque matin avant de me rendre au travail. Ik zet mijn kinderen iedere morgen bij de school af vooraleer ik ga werken. Ik breng m'n kinderen elke ochtend naar school voor ik naar m'n werk ga. D'après ce que je sais, ce livre n'a jamais été traduit en japonais. Naar mijn weten is dit boek nooit in het Japans vertaald. Voor zover ik weet, is dit boek nooit in het Japans vertaald. Il vida son verre. Hij leegde zijn glas. Hij dronk z'n drankje. Regarde, un écureuil. Kijk, een eekhoorn! Kijk, een eekhoorn. C'est la seule que j'ai. Het is het enige dat ik heb. Ze is de enige die ik heb. Je t'en prie. Alsjeblief. Alsjeblieft. Ils parlent. Ze praten. Ze praten. L'enfant parle comme s'il était un homme. De jongen spreekt alsof hij een man is. Het kind praat alsof hij een man is. Je les ai tous tués. Ik heb ze allemaal dood gemaakt. Ik heb ze allemaal vermoord. Je suis un homme. Ik ben een man. Ik ben een man. As-tu besoin d'argent ? Heb je geld nodig? Heb je geld nodig? Quand y serons-nous ? Wanneer zullen we er zijn? Wanneer zijn we er? Qu'aimez-vous le plus manger ? Wat eet u het liefst? Wat eet je het meest? J'ai vu un article sur le blog de Tatoeba qui parlait d'une nouvelle version pour bientôt, l'avez-vous lu ? Ik zag een artikel op de Tatoebablog over een nieuwe versie die binnenkort uitkomt, hebben jullie het gelezen? Ik zag een artikel op Tatoeba's blog over een nieuwe versie voor binnenkort, heb je het gelezen? Avez-vous tout lu ? Hebt u alles gelezen? Heb je alles gelezen? Elle adore les fleurs. Ze houdt erg veel van bloemen. Ze houdt van bloemen. J'ai peur de la mort. Ik heb angst voor de dood. Ik ben bang voor de dood. Les chevaux sont des animaux. Paarden zijn dieren. Paarden zijn beesten. Tout homme portant un postiche craint les jours de vent. Iedere man met een haarstukje heeft angst voor winderige dagen. Elke man die een poedel draagt, is bang voor de dagen van de wind. Je peux courir. Ik kan lopen. Ik kan rennen. Je vais à Mayence puis à Cologne l'an prochain. Het komende jaar ga ik naar Mainz en dan naar Keulen. Ik ga volgend jaar naar Mainz en volgend jaar naar Keulen. Pourquoi venez-vous si tard ? Waarom komen jullie zo laat? Waarom kom je zo laat? C'est très cher ! Dat is zeer duur! Dat is erg duur. À quelle couleur avez-vous pensé ? Aan welke kleur dacht u? Welke kleur dacht je? Il est le seul américain à avoir traversé la Manche à la nage. Hij is de enige Amerikaan die het Kanaal overgezwommen is. Hij is de enige Amerikaan die het Kanaal heeft overgestoken. Mon père apparaîtra à la TV ce soir. Mijn vader komt vanavond op tv. M'n vader komt vanavond op tv. Ces pommes sont grosses. Die appels zijn groot. Die appels zijn groot. Le drapeau français est bleu, blanc et rouge. De Franse vlag is blauw, wit en rood. De Franse vlag is blauw, wit en rood. C'est quoi ce boucan ? Que se passe-t-il ? Wat is al die herrie? Wat gebeurt er? Wat is er aan de hand? Le président désire la paix, n'est-ce pas ? De president wil vrede, toch? De president wil toch vrede? Fais vite, Tom. Schiet op, Tom. Schiet op, Tom. Elle gagne 30 dollars par jour. Ze verdient 30 dollar per dag. Ze verdient 30 dollar per dag. N'oubliez pas votre brosse à dents ! Vergeet uw tandenborstel niet. Vergeet je tandenborstel niet. Trouve la paix ! Zoek vrede! Zoek rust. Je travaille avec son copain. Ik werk met haar vriend. Ik werk met haar vriend. Ça veut rien dire ! Dat betekent niets. Dat betekent niets. Mes économies sont minces. Mijn spaartegoed is mager. M'n spaargeld is laag. Elle lui massa le dos. Ze masseerde zijn rug. Ze masseerde z'n rug. La fille de Tom est tombée enceinte à 15 ans. Toms dochter werd zwanger op haar 15e. Tom's dochter werd zwanger toen ze 15 was. Tout s'arrêtait. Alles stopte. Alles hield op. Ça baigne ? Alles goed? Hoe gaat het? Je suis irlandais. Ik ben Iers. Ik ben Iers. Regarde-moi quand je te parle ! Kijk mij aan als ik tegen je spreek! Kijk me aan als ik tegen je praat. Quel genre d'hôtel vous plairait ? Wat voor soort hotel zou u bevallen? Wat voor hotel zou je leuk vinden? Marie était totalement surprise. Marie was volslagen verrast. Marie was totaal verrast. De nombreux amies de mon enfance sont également venues. Ook veel vrienden uit mijn jeugd zijn gekomen. Veel vriendinnen uit mijn jeugd zijn ook gekomen. Elle tira la porte pour l'ouvrir. Ze trok de deur open. Ze trok de deur open. On me pose beaucoup cette question. Die vraag wordt me dikwijls gesteld. Dat wordt me vaak gevraagd. Ils ne comprennent pas cette phrase, ou bien ? Zij verstaan deze zin niet, of toch? Begrijpen ze die zin niet, of wel? L'homme est un animal social. De mens is een sociaal dier. De mens is een sociaal dier. J'ai beaucoup dormi. Ik heb veel geslapen. Ik heb veel geslapen. Quelle est ta couleur préférée, le bleu ou le vert ? Wat is jouw lievelingskleur, blauw of groen? Wat is je favoriete kleur, blauw of groen? Toute la famille sortit de la voiture. De hele familie kwam uit de auto. De hele familie stapte uit de auto. Tu atterrissais. Je was aan het landen. Je landde. Veux-tu manger un morceau ? Wil je iets eten? Wil je iets eten? Tu n'as pas besoin d'étudier aujourd'hui. Je hoeft vandaag niet te studeren. Je hoeft vandaag niet te studeren. Elle est capable de répondre à ta question. Zij kan jouw vraag beantwoorden. Ze is in staat om je vraag te beantwoorden. T'es un policier ? Ben je een politieagent? Ben je een agent? Je suis en bonne santé. Ik ben gezond. Ik ben gezond. Je ne suis pas médecin, mais enseignant. Ik ben geen dokter, maar een leraar. Ik ben geen dokter, maar leraar. Quarante ans ont passés. Veertig jaar zijn voorbij. Veertig jaar zijn voorbij. Ne craignez pas de faire des fautes en parlant anglais. Wees niet bang om fouten te maken wanneer je Engels spreekt. Wees niet bang om fouten te maken door Engels te spreken. Elle n'a rien dit du tout. Ze heeft niets gezegd. Ze heeft niets gezegd. Ils ont souri. Ze glimlachten. Ze lachten. Tom ne doit pas être bien loin. Tom kan niet heel ver zijn. Tom kan niet ver weg zijn. J'espère ne pas vous avoir réveillées. Ik hoop dat ik u niet gewekt heb. Ik hoop dat ik jullie niet wakker heb gemaakt. J'étais fait prisonnier. Ik werd gevangen. Ik werd gevangen genomen. Il traversa la rivière à la nage. Hij zwom de rivier over. Hij zwom de rivier over. Tom attendait. Tom wachtte. Tom wachtte. Est-ce que l'homme est mortel? Zijn mensen sterfelijk? Is de mens sterfelijk? Tom faisait du ski. Tom was aan het skiën. Tom was aan het skiën. Le Paradis et l’Enfer n’existent que dans le cœur des gens. Hemel en hel bestaan enkel in de harten van mensen. Het paradijs en de hel bestaan alleen in het hart van mensen. Est-ce que Tom a une queue de cheval ? Heeft Tom een paardenstaart? Heeft Tom een paardenstaart? J'étais étonné. Ik was verrast. Ik was verbaasd. Il était presque midi quand je me suis réveillé. Toen ik wakker werd, was het bijna middag. Het was bijna middag toen ik wakker werd. Passe-moi le fusil ! Geef het wapen aan mij! Geef me het geweer. Ce jaune moche me rappelle la couleur de ton drap de lit. Dit lelijke geel herinnert mij aan de kleur van uw laken. Die lelijke gele doet me denken aan de kleur van je bedlaken. La sœur de George m'a fait quelques sandwiches. George's zuster heeft een paar sandwiches voor me gemaakt. George's zus heeft wat broodjes voor me gemaakt. Je vais me coucher tôt. Ik ga vroeg slapen. Ik ga vroeg naar bed. Je mange toujours sainement. Ik eet altijd gezond. Ik eet altijd gezond. Est-ce que je te connais ? Ken ik jou? Ken ik jou? Mon fils a dix ans. Mijn zoon is tien jaar oud. Mijn zoon is tien. Un crocodile lui a mordu la jambe. Een krokodil heeft in zijn been gebeten. Een krokodil heeft z'n been gebeten. Je sais ce que Tom faisait. Ik weet wat Tom aan het doen was. Ik weet wat Tom deed. Ta réponse est juste. Jouw antwoord is juist. Je antwoord is juist. Passons chez lui. Laten we even binnenspringen bij hem thuis. Laten we naar zijn huis gaan. Comment pouvez-vous en être tellement sûr ? Hoe weet u dat zo zeker? Hoe kun je daar zo zeker van zijn? Un nombre est divisible par 2 si le dernier chiffre de ce nombre est 0, 2, 4, 6 ou 8. Een getal is deelbaar door 2 als het laatste cijfer van dat getal 0, 2, 4, 6 of 8 is. Een getal is deelbaar door 2 indien het laatste cijfer van dat getal 0, 2, 4, 6 of 8 is. Je suis désolée, je t'aime. Het spijt me, ik hou van je. Het spijt me. Ik hou van je. C'est un célèbre poète de Perse. Het is een beroemde dichter uit Perzië. Hij is een beroemde dichter uit Perzië. Était-ce un non ? Was dat een neen? Was dat een nee? Les feuilles ont commencé à devenir rouge et jaune. De bladeren begonnen rood en geel te worden. De bladeren begonnen rood en geel te worden. Ces deux feuilles se ressemblent. Deze twee bladeren lijken op elkaar. Deze twee bladeren lijken op elkaar. Je les appellerai demain quand je reviendrai. Ik bel ze morgen, wanneer ik weer terug ben. Ik bel ze morgen als ik terug ben. On va voir ce qu'il va décider. We zullen ziet wat hij gaat beslissen. We zullen zien wat hij gaat beslissen. C'est un étudiant paresseux. Hij is een luie student. Hij is een luie student. Que désirez-vous ? Peut-être puis-je vous aider ? Wat wenst u? Misschien kan ik u helpen? Kan ik u helpen? Je prendrais bien un verre d'eau. Ik wil graag een glaasje water. Ik wil wel een glas water. Son jouet est bleu. Haar speelgoed is blauw. Z'n speeltje is blauw. Qui a le plus gros cerveau, un éléphant ou un homme ? Wie heeft de grootste hersenen, een olifant of een mens? Wie heeft de grootste hersenen, een olifant of een man? Combien de spectateurs y avait-il au stade ? Hoeveel toeschouwers waren er daar in het stadion? Hoeveel toeschouwers waren er in het stadion? Il a posé tendrement sa main sur son épaule. Teder legde hij zijn hand op haar schouder. Hij legde zijn hand teder op zijn schouder. Le grand poisson mange le petit. De grote vis eet de kleine. De grote vis eet de kleine op. En monténégrin, le Monténégro est appelé « Crna Gora ». Montenegro wordt "Crna Gora" genoemd in het Montenegrijns. Montenegro wordt in Montenegro "Crna Gora" genoemd. Étais-tu en train de boire ? Was je aan het drinken? Was je aan het drinken? Ils étaient assis côte à côte. Ze zaten naast elkaar. Ze zaten naast elkaar. De quelle manière pouvons-nous propager l'espéranto ? Hoe kunnen we het Esperanto verspreiden? Hoe kunnen we Esperanto verspreiden? J'ai bu une partie du lait et j'ai conservé le reste au réfrigérateur. Ik heb wat melk gedronken en de rest in de koelkast bewaard. Ik dronk een deel van de melk en bewaarde de rest in de koelkast. Voulez-vous qu'elle le sache ? Wilt u dat zij dat weet? Wil je dat ze het weet? Mais je ne veux pas. Maar ik wil niet. Maar dat wil ik niet. Les oiseaux volent vers le Sud. De vogels vlogen naar het zuiden. De vogels vliegen naar het zuiden. Soyez objective. Wees objectief. Wees objectief. Peut-être lui est-il arrivé quelque chose. Misschien is er iets met haar gebeurd. Misschien is er iets met hem gebeurd. Qui protégiez-vous ? Wie beschermden jullie? Wie beschermde je? Je ne peux porter seul cette valise. Ik kan deze koffer niet zelf dragen. Ik kan deze koffer niet alleen dragen. Je lui ai envoyé une poupée. Ik heb haar een pop gezonden. Ik heb haar een pop gestuurd. Mon grand-père aime bien aller se promener. Mijn opa houdt van wandelen. M'n opa gaat graag wandelen. Elle est six ans plus âgée que moi. Ze is zes jaar ouder dan ik. Ze is zes jaar ouder dan ik. C'est un zombie. Hij is een zombie. Hij is een zombie. Est-ce pour cela que tu es fâchée ? Is het daarvoor dat je kwaad bent? Ben je daarom boos? Je ne dispose pas de voiture. Ik heb geen auto. Ik heb geen auto. Je suppose que tu as raison. Ik vermoed dat je gelijk hebt. Ik denk dat je gelijk hebt. Elle est malheureuse depuis que son chat est mort. Ze is ongelukkig sinds haar kat gestorven is. Ze is ongelukkig sinds haar kat stierf. C'est hors de propos. Dat is bijzaak. Daar gaat het niet om. J'étais marié à cette époque. Toen was ik gehuwd. Ik was toen getrouwd. Nous avons voyagé ensemble. We hebben samen gereisd. We reisden samen. Ce n'est pas aussi simple que ça en a l'air. Het is niet zo simpel als het lijkt. Het is niet zo eenvoudig als het lijkt. Comme il était fatigué, il était assis les yeux fermés dans le canapé. Daar hij moe was, zat hij in de sofa met gesloten ogen. Omdat hij moe was, zat hij met zijn ogen dicht op de bank. Dis-moi ce que je dois faire. Zeg mij wat ik moet doen. Zeg me wat ik moet doen. Tom est un défenseur des droits de l'homme. Tom is een mensenrechtenverdediger. Tom is een verdediger van de mensenrechten. « Puis-je vous aider ? » « Non, merci. Je ne fais que regarder. » "Kan ik u helpen?" "Nee, dank u wel. Ik kijk gewoon rond." "Kan ik u helpen?" "Nee, dank u. Ik kijk gewoon." Quel est votre réel objectif ? Wat is uw eigenlijke doel? Wat is je echte doel? Demain, je prendrai les livres à la bibliothèque. Morgen breng ik de boeken naar de bibliotheek. Morgen neem ik de boeken mee naar de bibliotheek. J'ai copié des phrases. Ik heb zinnen gekopieerd. Ik heb zinnen gekopieerd. Ma sœur est très intelligente. Mijn zus is heel intelligent. Mijn zus is heel slim. Nous sommes lycéens. We zijn leerlingen. We zijn middelbare scholieren. Ils vont le retenter à nouveau. Ze zullen het opnieuw proberen. Ze zullen het weer proberen. Maman m'a acheté une jolie poupée. Mama kocht een mooie pop voor mij. Mama heeft een mooie pop voor me gekocht. Faites vos devoirs maintenant. Maak nu uw huiswerk. Doe je huiswerk nu. Il a bu un verre de vin rouge. Hij dronk een glas rode wijn. Hij dronk een glas rode wijn. Ce n'est pas gagné. Het is niet gewonnen. Het is nog niet gewonnen. Sami est homosexuel. Sami is gay Sami is homoseksueel. Tu vas libérer les prisonniers. Jij zult de gevangenen vrijlaten. Je gaat de gevangenen vrijlaten. La police doit-elle venir ? Zal de politie komen? Moet de politie komen? As-tu répété ? Heb je geoefend? Heb je geoefend? Ils ont peur de lui. Ze zijn bang voor hem. Ze zijn bang voor hem. Mon amie a dit qu'elle a acheté une nouvelle montre. Mijn vriendin zei dat ze een nieuw horloge had gekocht. Mijn vriendin zei dat ze een nieuw horloge kocht. Une des ailes de l'aigle était cassée. Een van de vleugels van de adelaar was gebroken. Een van de vleugels van de adelaar was gebroken. Il est allergique au pollen. Hij is allergisch aan pollen. Hij is allergisch voor pollen. Il ne peut distinguer le vert du bleu. Hij kan groen en blauw niet uit elkaar houden. Hij kan groen niet onderscheiden van blauw. Je dois partir seule. Ik moet alleen gaan. Ik moet alleen gaan. Tom a vu un paresseux dans l'arbre et l'a reconnu à sa couleur verdâtre. Tom zag een luiaard in de boom en herkende hem aan zijn groenachtige kleur. Tom zag een luiaard in de boom en herkende hem in zijn groene kleur. Je connais un bon restaurant italien. Ik ken een goed Italiaans restaurant. Ik ken een goed Italiaans restaurant. On prétend qu'il est l'homme le plus riche du monde. Men beweert dat hij de rijkste man ter wereld is. Men beweert dat hij de rijkste man ter wereld is. Où cela a-t-il été publié ? Waar werd het gepubliceerd? Waar is het gepubliceerd? Elle a acheté un livre au magasin. Ze kocht een boek in de winkel. Ze kocht een boek in de winkel. Ils amerrissaient. Zij landden in zee. Ze waren aan het landen. « Elle aime la musique. » « Moi aussi. » "Zij houdt van muziek." "Ik ook." "Ze houdt van muziek." "Ik ook." Elle me gratifia d'un ravissant sourire. Ze gaf me een charmerende glimlach. Ze grijnsde op me met een mooie glimlach. Tout le monde semble passer du bon temps. Iedereen lijkt zich te vermaken. Iedereen heeft het naar z'n zin. Est-ce que vous savez où il habite ? Weten jullie waar hij woont? Weet je waar hij woont? Tom n'est plus mon ami. Tom is mijn vriend niet meer. Tom is mijn vriend niet meer. C'est l'appartement de Tom. Dit is Toms flat. Dit is Tom's appartement. J'espère qu'il va arrêter de pleuvoir. Ik wou dat het ophield met regenen. Ik hoop dat het niet meer regent. Efforcez-vous d'être heureux. Streef ernaar gelukkig te zijn. Probeer gelukkig te zijn. Il est strictement interdit de fumer. Het is streng verboden te roken. Roken is strikt verboden. Prends Tom. Neem Tom. Neem Tom. Tout à coup la lumière s'éteignit. Ineens ging het licht uit. Plotseling ging het licht uit. Elle grandit. Ze groeide op. Ze groeit. Cela te semble-t-il juste ? Lijkt dat je rechtvaardig? Vind je dat eerlijk? Ils atterrissaient. Ze landden. Ze landden. La nuit tombait. Het werd donker. De nacht viel. Nous vous protégeons. Wij beschermen jullie. We beschermen je. Je l'entends. Ik kan het horen. Ik hoor het. Elle a vingt enfants. Ze heeft twintig kinderen. Ze heeft 20 kinderen. As-tu réservé une chambre à l'hôtel ? Heb je een kamer in het hotel gereserveerd? Heb je een hotelkamer geboekt? Ils ont raison. Ze hebben gelijk. Ze hebben gelijk. Ça ne résoudra pas quoi que ce soit. Dat lost niets op. Dat lost niets op. Je l'ai rencontrée à Londres. Ik heb haar leren kennen in Londen. Ik ontmoette haar in Londen. Tu es une légende vivante. Je bent een levende legende. Je bent een levende legende. Les nains aussi ont commencé petits est un film du réalisateur allemand Werner Herzog sorti en 1970. "Auch Zwerge haben klein angefangen" is een film van de Duitse regisseur Werner Herzog uit 1970. De dwergen ook begonnen klein is een film van de Duitse regisseur Werner Herzog uitgebracht in 1970. Les enfants aiment écouter des contes. Kinderen luisteren graag naar sprookjes. Kinderen luisteren graag naar verhalen. Mon chien est rapide. Mijn hond is snel. Mijn hond is snel. Ton intelligence est aussi grande que la distance entre Bombay et Mumbai. Jouw intelligentie is precies zo groot als de afstand tussen Bombay en Mumbai. Jouw intelligentie is zo groot als de afstand tussen Bombay en Mumbai. Dormons. Laten we slapen. Laten we gaan slapen. Je parle anglais. Ik spreek Engels. Ik spreek Engels. Qu'est-ce qu'elle a dit ? Wat zei ze? Wat zei ze? Elle m'a soudainement embrassé. Ze gaf me plotseling een kus. Ze kuste me ineens. Ses freins vont lâcher. Zijn remmen staan op het punt te falen. Z'n remmen doen het niet meer. Chacun de ses enfants a sa propre chambre. Elk van zijn kinderen heeft een eigen kamer. Elk kind heeft zijn eigen kamer. Appelle-nous. Bel ons op. Bel ons. La question est délicate. De vraag is gevoelig. Het is een delicate kwestie. Arrête de mentir. Stop met liegen. Stop met liegen. Mon passe-temps est d'écouter de la musique. Mijn hobby is muziek beluisteren. Mijn hobby is om naar muziek te luisteren. Son père est-il enseignant ? Is haar vader leraar? Is zijn vader leraar? Tu viens d'où ? Waar kom je vandaan? Waar kom je vandaan? Notre professeur a l'air d'être très jeune. Onze leraar ziet er heel jong uit. Onze leraar ziet er erg jong uit. Je le lui ai expliqué. Ik heb hem dat uitgelegd. Ik heb het hem uitgelegd. Je voudrais vivre dans une grande ville. Ik wil in een grote stad leven. Ik wil graag in een grote stad wonen. Êtes-vous née là-bas ? Bent u daar geboren? Ben je daar geboren? Donnez-moi quelque chose à faire. Geef me iets om te doen. Geef me iets te doen. Tu as mis ton pull à l'envers ! Je hebt je trui binnenstebuiten aan! Je hebt je trui omgedraaid. Cela prendra cinq à dix ans avant que la technologie ne soit prête. Het zal tussen vijf en tien jaar duren vooraleer de technologie klaar is. Het zal vijf tot tien jaar duren voordat de technologie klaar is. J'ai trois chiens. Ik heb drie honden. Ik heb drie honden. Tom ne voulait rien faire. Tom wou niets doen. Tom wilde niets doen. La disquette est l'ancêtre du disque. Diskettes waren de voorgangers van de harde schijf. De diskette is de voorvader van de schijf. J'ai accès à sa bibliothèque. Ik heb toegang tot zijn bibliotheek. Ik heb toegang tot zijn bibliotheek. Nous sommes tous d'accord sur le fait que nous devons partir tôt. We zijn het allemaal eens dat we vroeg moeten vertrekken. We zijn het er allemaal over eens dat we vroeg moeten vertrekken. Ce n'est pas mon type. Dit is niet mijn type. Hij is mijn type niet. Tout le monde les connaît. Iedereen kent hen. Iedereen kent ze. Tom adore les évènements sportifs. Tom houdt van sportevenementen. Tom houdt van sportevenementen. Elles sont créatives. Ze zijn creatief. Ze zijn creatief. Bien, merci. Et vous ? Goed, dank u. En met u? Goed, dank je. Qui regarde ? Wie zit er te kijken? Wie kijkt er? Il travaille comme traducteur. Hij werkt als vertaler. Hij werkt als vertaler. La batterie est morte. De batterij is leeg! De batterij is leeg. D'après une étude, tous les ans 53000 américains meurent des suites du tabagisme passif. Volgens een studie sterven elk jaar 53.000 Amerikanen aan de gevolgen van passief roken. Volgens een onderzoek sterven er elk jaar 53000 Amerikanen aan het gevolg van passief roken. Nous discutâmes. We praatten. We waren aan het praten. Capitule ! Geef je over! Capitool. Tout ce qui brille n'est pas or. Het is niet al goud dat blinkt. Niet alles wat glinstert is goud. Il semblerait qu'ils aient pris le mauvais train. Het lijkt erop dat zij de verkeerde trein hebben genomen. Het lijkt erop dat ze de verkeerde trein hebben genomen. Pouvez-vous m'accorder une faveur ? Pouvez-vous me prêter de l'argent ? Wilt ge mij een plezier doen? Leent ge mij een beetje geld? Kun je me wat geld lenen? Je me suis séparé de Tom. Tom en ik zijn uit elkaar. Ik ben van Tom gescheiden. Cela a été détruit. Dat was vernietigd. Het is vernietigd. Nous nous disons juste bonjour bonsoir. Wij zeggen alleen maar goeiedag tegen elkaar. We zeggen gewoon hallo. Comment voyage-t-il ? Hoe reist hij? Hoe reist hij? Ce téléviseur est fabriqué en Corée. Deze tv is in Korea gemaakt. Deze tv is gemaakt in Korea. Il risqua sa vie pour la sauver. Hij heeft zijn leven gewaagd om haar te redden. Hij riskeerde zijn leven om haar te redden. Apparemment, tu penses à autre chose. Je lijkt aan iets anders te denken. Blijkbaar denk je aan iets anders. Selon les journaux, l'homme s'est finalement confessé. Volgens de kranten heeft de man eindelijk toegegeven. Volgens de kranten heeft de man eindelijk gebiecht. Ça marche. Het werkt. Afgesproken. Sami était homosexuel. Sami was gay. Sami was homoseksueel. Morbleu ! Nondeju! Morbleu! Qu'est-ce que vous feriez à ma place ? Wat zoudt ge doen in mijn plaats? Wat zou jij doen als je mij was? Maria est en train de porter une burqa. Maria draagt een boerka. Maria draagt een boerka. Tom n'a pas été déçu. Tom is niet teleurgesteld geweest. Tom was niet teleurgesteld. Cet accident survint près de chez lui. Dat ongeluk gebeurde vlak bij zijn huis. Dit ongeluk gebeurde in de buurt van zijn huis. Sais-tu où il est allé ? Weet jij waar hij naartoe is gegaan? Weet je waar hij heen is? L'apprécie t-il ? Vindt hij het leuk? Vindt hij haar leuk? C'est malheureusement vrai. Helaas is het waar. Dat is helaas waar. C'est assurément une possibilité. Dat is zeker een mogelijkheid. Dat is zeker een mogelijkheid. Marie aboyait. Maria blafte. Marie blafte. Les optimistes changent facilement. Optimisten veranderen gemakkelijk. Optimisten veranderen makkelijk. Quelle arrogance ! Hoe arrogant! Wat een arrogantie. Tu comptais. Je telde. Je was aan het tellen. Laisse-moi finir, je te prie ! Laat me alsjeblieft uitspreken. Laat me uitpraten, alsjeblieft. Est-ce que tu crois aux fantômes ? Geloof je in spoken? Geloof je in geesten? Tom est obèse. Tom is zwaarlijvig. Tom is zwaarlijvig. J'ai acheté ce chapeau lorsque j'étais à Boston. Ik heb deze hoed gekocht toen ik in Boston was. Ik kocht deze hoed toen ik in Boston was. Passez-moi le sel, s'il vous plaît. Geeft u me het zout door, alstublieft. Geef me het zout, alsjeblieft. Cette phrase est ambiguë. Deze zin is dubbelzinnig. Deze zin is dubbelzinnig. Est-ce que tu m'écoutes, à la fin ? Luistert gij eigenlijk wel naar mij? Luister je naar me? Où est-ce qu'il habite ? Waar woont ie? Waar woont hij? Il n'y a rien de plus précieux que l'amour. Er is niets waardevoller dan de liefde. Er is niets kostbaarder dan liefde. Parle avec eux. Praat met hen. Praat met ze. Que pourrait désirer de plus une fille ? Wat zou een meisje zich nog meer kunnen wensen? Wat zou een meisje nog meer willen? Nous devons apprendre à vivre ensemble comme des frères, ou nous périrons ensemble comme des idiots. We moeten samen leren leven als broeders, of we zullen samen sterven als dwazen. We moeten leren om samen te leven als broers, of we zullen samen sterven als idioten. Coupez ! Cut! Cut! Dors bien. Slaap lekker. Slaap lekker. Mon travail durera tout au plus deux ans. Mijn werk zal maar twee jaar duren, ten hoogste. Mijn werk zal maximaal twee jaar duren. J'ai dû travailler. Ik moest werken. Ik moest werken. Nous n'avons pas d'eau. We hebben geen water. We hebben geen water. Cette firme était en cessation de paiement. Die firma ging op de fles. Dit bedrijf was gestopt met betalen. Êtes-vous allergique aux médicaments ? Bent u allergisch voor een één of ander medicijn? Ben je allergisch voor medicijnen? Tous les patients sont finalement décédés. Alle patiënten zijn uiteindelijk overleden. Alle patiënten zijn uiteindelijk overleden. Le prince tomba amoureux de la fille d'un bûcheron. De prins werd verliefd op de dochter van een houthakker. De prins werd verliefd op de dochter van een houthakker. Sois satisfaite ! Wees tevreden! Wees tevreden. Il n'existe aucun traitement au complexe d'infériorité. Er bestaat geen behandeling voor het minderwaardigheidscomplex. Er is geen behandeling voor het inferioriteitscomplex. Ne lui donne pas plus d'argent que nécessaire. Geef hem niet meer geld dan nodig. Geef hem niet meer geld dan nodig is. C'est une femme qui a une forte personnalité. Zij is een vrouw met een sterke persoonlijkheid. Ze is een vrouw met een sterke persoonlijkheid. J'ai fait de délicieuses lasagnes. Ik heb fantastische lasagne gemaakt. Ik heb heerlijke lasagne gemaakt. Ce prix inclut-il la taxe sur la valeur ajoutée ? Is die prijs inclusief btw? Bevat deze prijs ook de belasting over de toegevoegde waarde? Il ment comme il respire. Hij liegt dat hij zwart ziet. Hij liegt zoals hij ademt. Nous amerrissions. Wij landden op het water. We waren aan het landen. Si on lève un sourcil, ça peut signifier "J'ai envie d'avoir des relations sexuelles avec toi" mais aussi "Je trouve que ce que tu viens de dire est complètement idiot." Als men een wenkbrauw optrekt, kan dit betekenen "ik wil seks met je hebben," maar ook "dat wat je net zei, vind ik volstrekt onnozel." Als je een wenkbrauw optilt, betekent dat 'Ik wil seks met je hebben', maar ook 'Ik vind wat je net zei stom.' Mange et bois. Eet en drink. Eet en drink. Oh, la vache ! Wow! O, mijn god. Où vas-tu ? Waar ga je naartoe? Waar ga je heen? La pizza est froide. De pizza is koud. De pizza is koud. Je lui en ai parlé au téléphone. Ik heb hem daarover gesproken met de telefoon. Ik heb hem over de telefoon gesproken. Qu'as-tu fait aujourd'hui ? Wat heb je vandaag gedaan? Wat heb je vandaag gedaan? D'où le saurais-je ? Hoe moet ik dat weten? Hoe moet ik dat weten? Je suis un acteur célèbre. Ik ben een beroemde acteur. Ik ben een beroemd acteur. Ça sent pas un peu le brûlé ? Ruikt het niet ietwat verbrand? Ruikt het niet een beetje verbrand? Avez-vous vu l'arc-en-ciel ce matin? Hebben jullie de regenboog vanmorgen gezien? Heb je vanmorgen de regenboog gezien? Il a été éduqué par son oncle. Hij werd opgevoed door zijn oom. Hij is opgevoed door zijn oom. Me comprends-tu ? Begrijp je me? Begrijp je me? Reste concentrée. Blijf gefocust. Concentreer je. Abandonne. Geef op. Geef het op. Tom est allé en France il y a deux mois. Tom is twee maanden geleden naar Frankrijk gegaan. Tom ging twee maanden geleden naar Frankrijk. Je mange du pain. Ik eet brood. Ik eet brood. Thomas a été dans le couloir de la mort pendant trois ans. Tom zit al drie jaar in de dodengang. Thomas zat drie jaar in de dodencel. J'habite à Kyoto maintenant. Ik woon nu in Kyoto. Ik woon nu in Kyoto. Nous sommes arrivés ici il y a quelques heures. We zijn hier een paar uur geleden aangekomen. We zijn hier een paar uur geleden aangekomen. Carré. Quads. Vierkant. Elle est invisible à l’œil nu. Ze is met het blote oog onzichtbaar. Ze is onzichtbaar voor het blote oog. Pourrais-tu nous laisser seuls ? Zou je ons met rust kunnen laten? Wil je ons even alleen laten? Sami ne pleurera pas. Sami gaat niet huilen. Sami zal niet huilen. Tom boit du vin rouge. Tom drinkt rode wijn. Tom drinkt rode wijn. Elles sont sur le point de partir. Ze staan op het punt weg te gaan. Ze staan op het punt te vertrekken. Ce ticket est valable trois jours. Dit kaartje is geldig voor drie dagen. Dit ticket is drie dagen geldig. Il peut être coûteux. Het kan duur zijn. Het kan duur zijn. L'eau est glacée. Het water is ijzig. Het water is ijskoud. Est-ce que vous aimez Moscou ? Vindt u Moskou leuk? Hou je van Moskou? Je vais essayer de faire des exercices physiques tous les jours. Ik zal proberen om elke dag lichamelijke oefeningen te doen. Ik zal proberen om elke dag lichaamsbeweging te doen. C'est dangereux. Het is gevaarlijk. Het is gevaarlijk. Elle n'était pas si grande. Ze was niet zo groot. Zo groot was ze niet. Aimes-tu les pommes ? Vind je appels lekker? Hou je van appels? Tu dramatises. Je overdrijft. Je overdrijft. Je vis la colline. Ik zag de heuvel. Ik woon op de heuvel. Est-ce que c'est votre verre ou celui de votre sœur ? Is dit jouw glas of dat van je zus? Is dat jouw drankje of dat van je zus? À l'évidence, vous vous êtes porté volontaire. Het is duidelijk dat u zich als vrijwilliger heeft aangemeld. Het is duidelijk dat u zich vrijwillig aanmeldde. C'était génial. Het was geniaal. Dat was geweldig. Cette semaine nous avons eu un grand malheur. Deze week hebben we een groot ongeluk gehad. Deze week hebben we een groot ongeluk gehad. Il est né au XIXe siècle. Hij is geboren in de 19e eeuw. Hij werd geboren in de 19e eeuw. On a besoin de toi. We hebben je nodig. We hebben je nodig. Moi, ça me va. Mij best. Ik vind het prima. Tom veut me persuader que la Terre est plate, mais je ne puis le croire. Tom wil me ervan overtuigen dat de Aarde plat is, maar ik kan hem niet geloven. Tom wil me ervan overtuigen dat de aarde plat is, maar ik kan het niet geloven. Les grands esprits se rencontrent. Grote geesten denken gelijk. Grote geesten ontmoeten elkaar. Avez-vous des enfants ? Heeft u kinderen? Heb je kinderen? Nous sommes à court d'essence. We hebben geen benzine meer. We hebben geen benzine meer. Avez-vous du riz ? Heeft u rijst? Heb je rijst? Ce n'est pas un musée. Dat is geen museum. Dit is geen museum. Qui est ta petite amie ? Wie is jouw vriendin? Wie is je vriendin? Va te présenter ! Ga jezelf voorstellen! Ga jezelf voorstellen. Ce livre s'est bien vendu au Japon. Dit boek verkocht goed in Japan. Dit boek is goed verkocht in Japan. Tom parle trop rapidement. Tom praat te snel. Tom praat te snel. Avec qui parlais-tu au téléphone ? Met wie was je aan het telefoneren? Met wie sprak je aan de telefoon? Abandonnez. Geef op. Geef het op. Ils viennent du sud de la France. Ze komen uit het zuiden van Frankrijk. Ze komen uit Zuid-Frankrijk. Bonsoir à tous. Goedenavond allemaal. Goedenavond, allemaal. Je déteste les règles. Ik haat regels. Ik haat regels. Je ne porte pas de montre mais j'avais l'habitude d'en porter une quand j'étais plus jeune. Ik draag geen horloge maar deed dat wel toen ik jonger was. Ik draag geen horloge, maar ik droeg er vroeger een toen ik jonger was. Le bébé pleure. De baby huilt. De baby huilt. Nous avons fait un château de sable. We hebben een zandkasteel gemaakt. We hebben een zandkasteel gemaakt. Noblesse oblige. Noblesse oblige. Noblesses obligation. Sont-elles violettes ? Zijn ze paars? Zijn ze paars? La place du marché est le centre historique de la ville. Het Marktplein is het historische centrum van de stad. Het marktplein is het historische centrum van de stad. Merci pour la soupe. Bedankt voor de soep! Bedankt voor de soep. Tu dis ? Wat? Wat zeg je? Sa décision de déménager à Chicago nous a surpris. Haar beslissing om naar Chicago te verhuizen verbaasde ons. Zijn besluit om naar Chicago te verhuizen verraste ons. J'aime ce chien. Ik houd van deze hond. Ik hou van die hond. Ils ont passé la nuit ensemble. Ze brachten de nacht samen door. Ze hebben de nacht samen doorgebracht. J'ai perdu ma montre. Ik ben mijn horloge kwijt. Ik ben m'n horloge kwijt. Je lui ai rendu visite en Allemagne. Ik heb haar in Duitsland bezocht. Ik bezocht hem in Duitsland. Bonjour, M. Freeman est-il là ? Hallo, is meneer Freeman er? Hallo, is Mr Freeman thuis? Je suis allé à la boulangerie. Ik ben naar de bakker geweest. Ik ging naar de bakkerij. Un groupe d'étudiants étrangers ont visité le lycée d'Akira. Een groep buitenlandse studenten heeft het lyceum van Akira bezocht. Een groep buitenlandse studenten bezochten Akira High School. Je veux parler à M. Sato s'il vous plaît. Ik wil spreken met M. Sato alstublieft. Ik wil Mr Sato spreken. Ce n'était qu'une simple coïncidence. Het was niet meer dan een toeval. Het was gewoon toeval. Tux est un oiseau antarctique. Tux is een antarctische vogel. Tux is een Antarctische vogel. Il apprenait. Hij leerde. Hij leerde het. Tu as peut-être raison. Misschien heb je gelijk. Misschien heb je gelijk. Mon amie m'a aidée. Mijn vriend heeft me geholpen. Mijn vriendin heeft me geholpen. Quel est votre groupe sanguin ? Wat is uw bloedgroep? Wat is je bloedgroep? Dis bonjour à tes amis. Zeg "Dag" tegen uw vrienden. Zeg hallo tegen je vrienden. Génial ! Da's niet gek! Geweldig. Qui l'a dessiné ? Wie heeft het getekend? Wie heeft het getekend? Il continua son travail après une courte pause. Hij hervatte zijn werk na een korte pauze. Na een korte pauze zette hij zijn werk voort. Vous pouvez venir. Jullie kunnen komen. Kom maar mee. J'étais content d'apprendre ta réussite. Ik was blij je succes te vernemen. Ik was blij dat je succes had. Mon père est médecin. Mijn vader is dokter. Mijn vader is een dokter. Parfois je ne peux pas m'empêcher de montrer des émotions. Soms kan ik mijn emoties niet bedwingen. Soms kan ik het niet helpen om emoties te tonen. Ne déteste pas ce que tu ne comprends pas. Haat niet wat je niet begrijpt. Haat niet wat je niet begrijpt. Il m'aime bien. Hij vindt me aardig. Hij vindt me leuk. Tu es plus grande que moi. Jij bent groter dan ik. Je bent groter dan ik. La lumière s'est éteinte d'elle-même. Het licht ging vanzelf uit. Het licht ging vanzelf uit. Je n'ai pas faim. Ik heb geen honger. Ik heb geen honger. Elle n'est plus seule maintenant. Ze is niet meer alleen. Ze is niet meer alleen. Chante ! Zing! Zing. Nous avons loué l'appartement. We huurden het appartement. We hebben het appartement gehuurd. Si je fais des fautes, corrigez-moi, s'il vous plaît ! Corrigeert u me als ik fouten maak, alstublieft. Als ik fouten maak, corrigeer me dan alsjeblieft. J'ai toujours plus apprécié les personnages mystérieux. Ik heb altijd meer van mysterieuze personages gehouden. Ik heb steeds meer genoten van de mysterieuze personages. Il ne veut pas en parler. Hij wil daar niet over spreken. Hij wil er niet over praten. Ils sont dangereux. Zij zijn gevaarlijk. Ze zijn gevaarlijk. Qu'est-ce que vous voulez vraiment dire ? Wat wilt ge echt zeggen? Wat bedoel je? J'ai appris ça quand j'étais au lycée. Dat heb ik geleerd toen ik op de middelbare school zat. Dat heb ik geleerd toen ik op school zat. L'homme me regarda. De man keek me aan. De man keek me aan. Je ne fais que parler ! Ik zeg het alleen maar! Ik praat alleen maar. Il n'y a personne qui écoute ? Luistert er niemand? Is er niemand die luistert? Je suppose que c'est ma faute. Ik vermoed dat het mijn schuld is. Ik denk dat het mijn schuld is. Quelques mots allemands sont extrêmement difficiles à prononcer pour un locuteur anglophone, comme par exemple : « Streichholzschächtelchen ». Sommige Duitse woorden zijn uiterst moeilijk uit te spreken voor Engelstalige sprekers, bij voorbeeld: "Streichholzschächtelchen." Sommige Duitse woorden zijn uiterst moeilijk uit te spreken voor een Engelssprekende spreker, zoals bijvoorbeeld "Streichholzschächtelchen". Je pense qu'il va pleuvoir aujourd'hui. Ik denk dat het vandaag gaat regenen. Ik denk dat het vandaag gaat regenen. Elle a tellement envie d'y aller. Ze heeft heel veel zin om te gaan. Ze wil zo graag gaan. Avez-vous déjà lu un livre en français ? Heeft u al eens een boek in het Frans gelezen? Heb je ooit een boek in het Frans gelezen? Je mange ici tous les jours. Ik eet hier elke dag. Ik eet hier elke dag. J'ai rencontré par hasard un vieil ami à la gare de Tokyo. Ik ben per toeval een oude vriend in het station van Tokio tegengekomen. Ik ontmoette toevallig een oude vriend op het station van Tokio. Elle est cruelle. Ze is wreed. Ze is gemeen. Tom a passé trente jours en prison. Tom heeft dertig dagen in de gevangenis doorgebracht. Tom zat 30 dagen in de gevangenis. Pourquoi l'as-tu frappé avec une chaise ? Waarom heb je hem met een stoel geslagen? Waarom sloeg je hem met een stoel? N'étudiez pas. Studeer niet. Niet studeren. L'avion a été retardé à cause du mauvais temps. Het vliegtuig had vertraging door het slechte weer. Het vliegtuig is vertraagd door het slechte weer. Merci, c'est tout. Bedankt, dat was het. Bedankt, dat is alles. Je veux manger quelque chose de bon. Ik wil iets lekkers eten. Ik wil iets lekkers eten. Où se trouve le guichet d'information ? Waar is het inlichtingenloket? Waar is het informatieloket? Tu es un grand malade. Je bent ernstig ziek. Je bent een grote maniak. Nous avions tous deux faim. We hadden beiden honger. We hadden allebei honger. Apporte de l'eau avec le seau. Breng water met de emmer. Neem wat water mee met de emmer. Je crois que ce que tu as dit est vrai. Ik geloof dat wat je gezegd hebt, waar is. Ik denk dat wat je zei waar is. Sami est un menteur pathologique. Sami is een pathologische leugenaar. Sami is een pathologische leugenaar. Meaulnes fut réveillé par quelqu’un qui cognait à la vitre. Meaulnes werd wakker door iemand die op het raam bonkte. Metalnes werd wakker door iemand die tegen het glas sloeg. Bois du lait ! Drink melk! Drink wat melk. Mon père parle bien l'anglais. Mijn vader spreekt goed Engels. Mijn vader spreekt goed Engels. Tom regarde trop la télé. Tom kijkt te veel televisie. Tom kijkt te veel tv. Il avait les lèvres pâles. Zijn lippen waren bleek. Z'n lippen waren bleek. Un jour, nous comprendrons. Ooit, zullen we begrijpen. Op een dag zullen we het begrijpen. C'est déjà trop tard. Het is al te laat. Het is al te laat. Gardez la porte verrouillée. Laat de deur op slot. Hou de deur op slot. Le perroquet est mort. De papegaai is dood. De papegaai is dood. Tom est plus âgé que Mary. Tom is ouder dan Mary. Tom is ouder dan Mary. Tu es complètement dingue ! Je bent stapelgek! Je bent gek. Il arrive difficilement à écrire son nom. Hij kan nauwelijks zijn naam schrijven. Hij kan z'n naam moeilijk opschrijven. Je ne peux pas boire de café. Ik kan geen koffie drinken. Ik kan geen koffie drinken. J'écoute. Ik luister. Ik luister. L'Algérie est mon pays. Algerije is mijn land. Algerije is mijn land. Il faisait davantage froid hier qu'aujourd'hui. Gisteren was het kouder dan vandaag. Het was gisteren kouder dan vandaag. Elle m'a écrit un texto. Ze heeft mij een sms gestuurd. Ze sms'te me. Plus la vérité est vérité, plus elle a besoin de nuances. Hoe meer de waarheid waar is, hoe meer nuances het nodig heeft. Hoe meer de waarheid waar is, hoe meer nuances ze nodig heeft. Un chat peut voir dans le noir. Katten kunnen in het donker zien. Een kat kan zien in het donker. Je ne veux plus t'entendre te plaindre. Ik wil je gejammer niet meer horen. Ik wil je niet meer horen klagen. Tu ne peux pas le nier. Je kunt dat niet ontkennen. Dat kun je niet ontkennen. Tu es mon héros. Je bent mijn held. Je bent mijn held. Il gagne trois fois plus que moi. Hij verdient drie keer meer dan ik. Hij verdient drie keer zoveel als ik. Je garde les livres anciens avec soin. Ik bewaar oude boeken met zorg. Ik bewaar de oude boeken zorgvuldig. Continuez à grimper. Blijf klimmen. Blijf klimmen. Pour autant que je sache, elle ne s'est pas encore mariée. Voor zover ik weet, is zij nog niet getrouwd. Voor zover ik weet, is ze nog niet getrouwd. Il l'a vu aussi. Hij heeft haar ook gezien. Hij heeft het ook gezien. Parles-tu ma langue ? Spreek je mijn taal? Spreek je mijn taal? Allez embrasser quelqu'un d'autre ! Ga toch iemand anders kussen! Ga iemand anders kussen. Pensez-vous avoir fait le mauvais choix ? Denkt u de foute keuze gemaakt te hebben? Denk je dat je de verkeerde keuze hebt gemaakt? Nous écrivons. We zijn aan het schrijven. We schrijven. Ceci sonne bien. Dit klinkt goed. Dat klinkt goed. Parler avec Eliana, c'est comme parler à un mur. Praten met Eliana is als praten met een muur. Praten met Eliana is als praten tegen een muur. Il a bu une bière. Hij dronk een biertje. Hij heeft een biertje gedronken. Entre ciel et terre. Tussen hemel en aarde. Tussen hemel en aarde. L'Univers est un mystère. Het heelal is een mysterie. Het heelal is een mysterie. Tom a senti quelqu'un toucher son bras. Tom heeft iemand zijn arm voelen aanraken. Tom voelde iemand zijn arm aanraken. Tom vit actuellement avec son oncle. Tom woont momenteel met zijn oom samen. Tom woont nu bij zijn oom. Ne connais-tu pas son nom ? Weet je zijn naam niet? Weet je zijn naam niet? Donnez-moi un verre d’eau, s’il vous plaît. Mag ik alstublieft een glas water? Geef me alstublieft een glas water. Est-ce de l'art ? Is dat kunst? Is dat kunst? Personne. Niemand. Niemand. Enlevez son nom de la liste des candidats. Verwijder zijn naam van de lijst met kandidaten. Verwijder zijn naam van de kandidatenlijst. Personne ne m'a vu. Niemand zag me. Niemand heeft me gezien. Un instant... Een ogenblikje... Wacht eens even. Beaucoup de travail peut être évité. Veel werk kan worden vermeden. Veel werk kan worden vermeden. Parler l'anglais n'est pas chose facile. Engels spreken is niet makkelijk. Het is niet makkelijk om Engels te spreken. Il n'y avait pas de papier toilette. Er was geen wc-papier. Er was geen toiletpapier. Tom se brossa les dents. Tom poetste zijn tanden. Tom poetste z'n tanden. La cuisine française me plaît énormément. Ik hou erg van Frans eten. Ik ben dol op de Franse keuken. Il te faut de l'aide. Je hebt hulp nodig. Je hebt hulp nodig. Quelle phrase est ta préférée ? Welke zin heb je liever? Wat is je favoriete zin? Vous feriez mieux de vous dissimuler quelque part. U kunt zich beter ergens verstoppen. Je kunt je beter ergens verstoppen. Dois-je t'aider ? Moet ik je helpen? Moet ik je helpen? C'est une copie. Dat is een kopie. Het is een kopie. Toi et moi sommes amis. Jij en ik zijn vrienden. Jij en ik zijn vrienden. Attention ! Kijk uit! Voorzichtig. Merci, mes amis. Bedankt, vrienden. Bedankt, vrienden. Il m'arracha la lettre de la main. Hij rukte de brief uit mijn hand. Hij rukte de brief uit m'n hand. Je n'ai pas l'adresse, là. Ik heb nu het adres niet. Ik heb het adres niet. Es-tu amoureux de Tom ? Ben je verliefd op Tom? Ben je verliefd op Tom? L'homme jeta sa flûte dans le lac. De man gooide zijn fluit in het meer. De man gooide zijn fluit in het meer. Au village, tout le monde le connaissait. Iedereen in het dorp kende hem. In het dorp kende iedereen hem. Je veux venir vous voir. Ik wil u bezoeken. Ik wil naar je toe komen. Sami a acheté une bouteille de vin. Sami heeft een fles wijn gekocht. Sami heeft een fles wijn gekocht. C'est le père de la mariée. Hij is de vader van de bruid. Hij is de vader van de bruid. De toute apparence, je ne plais pas à Marie. Blijkbaar mag Mary mij niet. Marie vindt me blijkbaar niet leuk. Ce n'est pas un signe de bonne santé d'être bien adapté à une société profondément malade. Het is geen teken van goede gezondheid goed aangepast te zijn een een grondig zieke maatschappij. Het is geen teken van goede gezondheid om goed geschikt te zijn voor een ernstig zieke samenleving. Il est plus grand que moi. Hij is groter dan ik. Hij is groter dan ik. Nous n'avons pas à parler de ceci maintenant. Wij hoeven hier nu niet over te spreken. We hoeven hier nu niet over te praten. Quand est-ce qu'il revient ? Wanneer komt hij terug? Wanneer komt hij terug? Avez-vous arrêté la cigarette une fois pour toutes ? Ben je eens en voor altijd met roken gestopt? Ben je voor eens en altijd gestopt met roken? J'ai vécu dans cette maison alors que j'étais petit. In dit huis heb ik gewoond, toen ik klein was. Ik woonde in dit huis toen ik klein was. J'obéis aux instructions. Ik volg de instructies op. Ik volg de instructies op. La Chine est beaucoup plus grande que le Japon. China is veel groter dan Japan. China is veel groter dan Japan. Comme cela avait été prédit, il a neigé. Het sneeuwde zoals voorspeld. Zoals was voorzegd, sneeuwde hij. Il est plus petit que Tom. Hij is kleiner dan Tom. Hij is kleiner dan Tom. Telles sont les règles. Dit zijn de regels. Dat zijn de regels. Avancez ! Kom naar voren! Lopen. Je me souviens l'avoir vue quelque part. Ik herinner me dat ik haar ergens gezien heb. Ik weet nog dat ik haar ergens zag. J'ai un chat blanc. Ik heb een witte kat. Ik heb een witte kat. Le président a aboli l'esclavage. De president heeft slavernij afgeschaft. De president heeft de slavernij afgeschaft. Est-ce le garçon dont vous parliez ? Is dat de jonge man over wie u gesproken heeft? Is dit de jongen waar je het over had? Nous nous lavons avec du savon. We wassen ons met zeep. We wassen ons met zeep. A-t-il utilisé un préservatif ? Heeft hij een condoom gebruikt? Heeft hij een condoom gebruikt? Ce mot vient du grec. Dit woord komt uit het Grieks. Dat woord komt uit het Grieks. Nous le savons tous les deux. Wij weten het allebei. Dat weten we allebei. S'ils avaient su ce qui allait arriver, ils auraient changé leurs plans. Hadden ze geweten wat er ging gebeuren, dan hadden ze hun plannen veranderd. Als ze wisten wat er zou gebeuren, hadden ze hun plannen veranderd. Devine ce qui m'est arrivé ! Raad eens wat er met me gebeurd is. Raad eens wat er met me is gebeurd? Non, merci. Nee, dank u. Nee, dank je. Je mange souvent ici. Ik eet hier vaak. Ik eet hier vaak. Je n'aime pas les pêches. Ik hou niet van perziken. Ik hou niet van perziken. Je bougeais. Ik bewoog. Ik was aan het bewegen. Le savoir c'est le pouvoir. Kennis is macht. Kennis is macht. Tom porte souvent des sandales. Tom draagt vaak sandalen. Tom draagt vaak sandalen. Elle est plus jeune que sa fille. Ze is jonger dan zijn dochter. Ze is jonger dan haar dochter. As-tu des projets ? Heb je enige plannen? Heb je plannen? Nous avons deux chiens, trois chats et six poules. We hebben twee honden, drie katten en zes kippen. We hebben twee honden, drie katten en zes kippen. Avez-vous un violon ? Hebt ge een viool? Heb je een viool? Heureusement, personne n'a été trempé. Gelukkig werd niemand nat. Gelukkig is niemand doorweekt. Mon téléphone portable ne marche pas. Mijn gsm werkt niet. M'n mobiele telefoon werkt niet. Elle était sur la scène du crime. Ze bevond zich op de plaats delict. Ze was op de plaats delict. Crève ! Sterf! Val dood. Elle tira avantage de mon ignorance. Ze profiteerde van mijn onwetendheid. Ze profiteerde van mijn onwetendheid. Pourrez-vous m'aider quand je déménagerai ? Kunt u me helpen wanneer ik verhuis? Kun je me helpen als ik verhuis? Il n'est pas étasunien. Hij is geen VS-burger. Hij is geen Amerikaan. Je peux parler le chinois, mais pas le lire. Ik kan Chinees praten, maar niet schrijven. Ik kan Chinees spreken, maar ik kan het niet lezen. La ponctuation allemande est pédante, l'anglaise est anarchique, quant à l'espéranto, Monsieur Zamenhof nous y a invité à employer les règles de nos langues natales. Alors quoi ? De Duitse interpunctie is pedant, de Engelse is chaotisch, en voor Esperanto raadde dr. Zamenhof ons aan onze moedertaal als leidraad te gebruiken. Hoe dan? De Duitse interpunctie is pedant, de Engelse is anarchisch, wat het Esperanto betreft, heeft de heer Zamenhof ons verzocht de regels van onze geboortetalen te gebruiken. Veuillez appuyer sur le bouton. Druk op de knop, alstublieft. Druk op de knop. Tom était en bonne santé. Tom was gezond. Tom was gezond. Un pour tous, tous pour un. Eén voor allen, allen voor één. Eén voor iedereen, allemaal voor één. Je voudrais aller nager. Ik zou graag gaan zwemmen. Ik wil graag gaan zwemmen. Je suis en train de jouer du piano. Ik ben nu piano aan het spelen. Ik speel piano. Salut, Marie. Hoi, Maria. Hallo, Marie. La deuxième leçon est très facile. De tweede les is heel gemakkelijk. De tweede les is heel gemakkelijk. Commencez à écrire. Begin met schrijven. Begin met schrijven. D'abord ils virent les débris puis se regardèrent l'un et l'autre. Eerst zagen ze de rommel, vervolgens keken ze elkaar aan. Eerst zagen ze het puin en keken elkaar aan. Elles priaient. Ze baden. Ze baden. Il a une petite maison. Hij heeft een klein huis. Hij heeft een klein huisje. Y crois-tu ? Geloof je het? Geloof je dat? J'admets que c'est étrange. Ik geef toe dat het vreemd is. Ik geef toe dat het vreemd is. Tout le monde s'est enfui. Iedereen is ontsnapt. Iedereen is ontsnapt. Tous les matins je vais faire des courses. Ik doe iedere morgen boodschappen. Ik ga elke ochtend boodschappen doen. Du point de vue de la santé, Tokyo n'est pas tellement un bon endroit pour vivre. Wat gezondheid betreft is Tokio geen goede plaats om te wonen. Vanuit het oogpunt van de gezondheid is Tokio niet zo'n goede plek om te wonen. Ce n'est pas une sauterelle, c'est un criquet ! Dat is geen sprinkhaan. Het is een treksprinkhaan! Het is geen sprinkhaan, het is een krekel. Pourrais-tu nous laisser seules ? Zou je ons alleen kunnen laten? Wil je ons even alleen laten? Tom n'a pas de frères. Tom heeft geen broers. Tom heeft geen broers. Si vous volez avec Air France, vous mangerez bien. Als u met Air France vliegt, zult u goed eten. Als je met Air France vliegt, eet je goed. Deux enfants sont assis sur la clôture. Twee kinderen zitten op een hek. Twee kinderen zitten op het hek. Pourquoi criez-vous ? Waarom schreeuwt u? Waarom schreeuw je? Quelqu'un intervint. Iemand greep in. Iemand kwam tussenbeide. Pourquoi es-tu désolée pour quelque chose que tu n'as pas fait ? Waarom heb je spijt van iets dat je niet gedaan hebt? Waarom heb je spijt van iets wat je niet gedaan hebt? Protège-moi ! Bescherm me. Bescherm me. Laquelle est la moins chère ? Welke is goedkoper? Welke is het goedkoopst? N'en parlez pas à vos parents. Zeg daar niets over aan uw ouders. Praat er niet over met je ouders. À Hawai, on peut se baigner dans la mer toute l'année. Op Hawaï kan men het hele jaar door in de zee baden. In Hawaii kun je het hele jaar door zwemmen in de zee. Rien n'est meilleur que ne l'est la santé. Niets is beter dan gezondheid. Niets is beter dan gezondheid. Je suis en train de travailler. Ik ben aan het werken. Ik ben aan het werk. Quel est l'ingrédient secret ? Wat is het geheime ingrediënt? Wat is het geheime ingrediënt? Les enfants sont déjà partis à l'école. De kinderen zijn al naar school vertrokken. De kinderen zijn al naar school. Mon père est dans sa chambre. Mijn vader is in zijn kamer. Mijn vader is in zijn kamer. Doivent-ils rester à la maison aujourd'hui ? Moeten ze vandaag thuis blijven? Moeten ze vandaag thuisblijven? La fenêtre est ouverte. Het raam is open. Het raam is open. Vous mentez ! Jullie liegen! Je liegt. Ce n'est pas encore le printemps. Het is nog geen lente. Het is nog geen lente. Oui. Ja. Ja, dat klopt. Vous devriez être plus prudent. U zou beter wat voorzichtiger zijn. Je moet voorzichtiger zijn. J'ai vu le rivage au loin. Ik zag in de verte land. Ik zag de kust in de verte. Layla porte un hijab. Layla draagt een hijaab. Layla draagt een hijab. Je viens de rentrer de Grande-Bretagne. Ik kwam juist terug uit Groot-Brittannië. Ik ben net terug uit Groot-Brittannië. Ma copine me manque. Ik mis mijn vriendin. Ik mis mijn vriendin. Je ne veux pas vous aider. Ik wil jullie niet helpen. Ik wil je niet helpen. La fonction n'a pas d'effets secondaires. De functie heeft geen neveneffecten. De functie heeft geen bijwerkingen. Il améliorait ses résultats. Hij verbeterde zijn resultaten. Hij verbeterde zijn resultaten. Est-ce ce que tu as dit ? Is dat wat jij gezegd hebt? Zei je dat? C'est un ami à moi. Dit is een vriend van mij. Hij is een vriend van me. Tom ne va pas attendre. Tom gaat niet wachten. Tom gaat niet wachten. On est jamais trop prudent. Men is nooit te voorzichtig. Je kunt niet voorzichtig genoeg zijn. J'aimerais que tu sois là. Ik wou dat je hier was. Ik wou dat je er was. Ce n'était pas son idée. Dat was niet haar idee. Het was niet zijn idee. Quel est ton groupe préféré ? Wat is jouw lievelingsband? Wat is je favoriete band? Je suis trempé jusqu'aux os. Ik ben door en door nat. Ik ben helemaal doorweekt. Je les lui donnerai demain. Ik geef ze morgen aan haar. Ik geef ze morgen aan hem. Vous êtes très sexy. U bent erg sexy. Je bent erg sexy. Il n’a pu s’empêcher de rire de cette phrase. Hij moest lachen om dat ene zinnetje. Hij kon er niet om lachen. J'ai laissé ton parapluie dans le bus. Ik heb je paraplu in de bus gelaten. Ik heb je paraplu in de bus laten liggen. Je proposai de remettre la réunion. Ik stelde voor om de vergadering uit te stellen. Ik stelde voor de vergadering uit te stellen. Tom ne travaille plus autant qu'il le faisait. Tom werkt niet zo veel als voorheen. Tom werkt niet meer zo hard als hij deed. Il ne voyage jamais sans prendre un réveil avec lui. Hij gaat nooit op reis zonder een wekker mee te nemen. Hij reist nooit zonder met hem wakker te worden. Il marchera. Het zal werken. Hij zal het doen. Les étudiants sont impatients que les vacances d'été arrivent. De studenten wachten met ongeduld op de zomervakantie. De studenten kijken uit naar de zomervakantie. C'était pire aujourd'hui. Het was nog erger vandaag. Het was erger vandaag. Étudiez-vous chaque jour ? Leert u iedere dag? Studeert u elke dag? Ils partent en vacances. Ze gaan op vakantie. Ze gaan op vakantie. Les routes sont pleines de voitures. De wegen staan vol met auto's. De wegen zijn vol met auto's. Aah ! Mon ordinateur s'est à nouveau bloqué. Jemig! M'n computer is alweer vastgelopen! M'n computer zit weer vast. C'est dans le malheur qu'on reconnaît ses amis. In nood leert men zijn vrienden kennen. Het is in de ellende dat je je vrienden herkent. Le prix de l'or fluctue quotidiennement. De prijs van goud verandert dagelijks. De prijs van goud schommelt dagelijks. J'ai mangé un hamburger chez McDonald's. Ik heb een hamburger gegeten bij McDonald's. Ik heb een hamburger bij McDonald's gegeten. Elle a commis un crime. Ze heeft een misdaad begaan. Ze heeft een misdaad begaan. Il parle bien japonais, mais je ne sais pas parler allemand. Hij spreekt goed Japans, maar ik kan geen Duits spreken. Hij spreekt Japans, maar ik kan geen Duits spreken. J'aimerais que tu sois avec moi. I wou dat je bij me was. Ik wou dat je bij me was. Encore du café s'il vous plait. Meer koffie, alstublieft. Nog wat koffie, alsjeblieft. La forêt est pleine d'arbres. Het bos staat vol bomen. Het bos zit vol bomen. Je suis trop fatigué pour courir. Ik ben te moe om te rennen. Ik ben te moe om te rennen. Attention, s'il vous plaît. Voorzichtig, alstublieft. Pas op, alsjeblieft. Pendant la guerre les gens ont traversé bien des épreuves. Tijdens de oorlog doorstonden de mensen vele ontberingen. Tijdens de oorlog hebben mensen veel meegemaakt. Il me faut appeller Tom. Ik moet Tom bellen. Ik moet Tom bellen. Elles ont raison. Ze hebben gelijk. Ze hebben gelijk. Il roule très vite. Hij rijdt heel snel. Hij rijdt heel snel. Il l'a noté pour ne pas l'oublier. Hij heeft het opgeschreven om het niet te vergeten. Hij schreef het op om het niet te vergeten. Marie atterrissait. Maria was aan het landen. Marie landde. Je me sens mieux aujourd'hui. Ik voel me beter vandaag. Ik voel me vandaag beter. Tom est torse nu. Tom heeft geen hemd aan. Tom is naakt in z'n borst. En octobre, les feuilles commencent à tomber. In oktober beginnen de bladeren te vallen. In oktober beginnen de bladeren te vallen. Le mur fait un mètre de haut. De muur is een meter hoog. De muur is een meter hoog. Nous devons suivre les règles. We moeten de regels volgen. We moeten ons aan de regels houden. Dieu protège la Reine ! God beware de koningin. God zegene de koningin. Tu es homosexuel. Jij bent gay. Je bent homoseksueel. Quel train prends-tu ? Welke trein neemt u? Welke trein neem je? Ce dictionnaire est à jour. Dit woordenboek is bij de tijd. Dit woordenboek is up-to-date. Elle remporta une médaille d'argent. Ze won een zilveren medaille. Ze won een zilveren medaille. Acceptes-tu cela ? Aanvaard je dat? Accepteer je dat? Tom criait. Tom schreeuwde. Tom schreeuwde. Ce ne sont pas tes affaires. Je hebt hiermee niets te doen. Dat zijn jouw zaken niet. Je pétais. Ik liet een scheet. Ik was aan het scheten. Ils ne sont pas venus, si ? Ze zijn niet gekomen toch? Ze zijn niet gekomen, of wel? Même moi, je n'arrive pas à le croire. Zelfs ik kan dat niet geloven. Zelfs ik kan het niet geloven. Elle est ici ? Is ze hier? Is ze hier? Ils m'ont vue. Ze hebben me gezien. Ze hebben me gezien. Tout le monde a été d'accord. Iedereen was het daarmee eens. Iedereen was het ermee eens. Des repas onéreux ne compensent en rien le manque de sommeil. Dure maaltijden compenseren het gebrek aan slaap niet. Het gebrek aan slaap wordt niet gecompenseerd door dure maaltijden. «Je t'aime», murmura-t-elle en fermant les yeux. "Ik hou van je", fluisterde ze terwijl ze haar ogen sloot. «Ik hou van je», mompelde ze door haar ogen te sluiten. Aimes-tu le café ? Hou je van koffie? Hou je van koffie? À quelle heure avez-vous fermé le magasin hier soir ? Hoe laat hebt ge gisteravond de winkel gesloten? Hoe laat sloot je de winkel gisteravond? "Que Dieu soit avec toi." "Amen." „God zij met u!” – „Amen.” "God zij met je." "Amen." Je me rappelle souvent mon enfance heureuse. Ik herinner me vaak aan mijn gelukkige jeugd. Ik herinner me vaak mijn gelukkige jeugd. Ils détestent les araignées. Zij haten spinnen. Ze haten spinnen. Dans ce cas tu as tort. In dit geval heb je ongelijk. Dan heb je het mis. Il y a du nouveau ? Is er iets nieuws? Is er nieuws? Je sais. Ik weet het. Ik weet het. Je pense avoir entendu la voix d'un homme. Volgens mij hoorde ik de stem van een man. Ik denk dat ik de stem van een man heb gehoord. Il faudrait appeler Tom. Ik denk dat je Tom moet roepen. We moeten Tom bellen. Il est innocent. Hij is onschuldig. Hij is onschuldig. Marie ne peut presque pas parler ; elle est enrouée. Maria kan nauwelijks spreken; ze is verkouden. Maria kan bijna niet praten; ze is hectisch. Elle a ouvert la porte. Ze deed de deur open. Ze deed de deur open. La loi est la loi. Wet is wet. De wet is de wet. Vous ne faites pas de ski. U skiet niet. Je gaat niet skiën. L'arbitre a appliqué le règlement et je ne peux qu'en vouloir à moi-même. De scheidsrechter heeft het reglement toegepast en ik kan het enkel mezelf kwalijk nemen. De scheidsrechter heeft het Reglement toegepast en ik kan het mezelf alleen maar kwalijk nemen. Il a attrapé la grippe. Hij heeft een griep opgedaan. Hij kreeg de griep. Je ne lui ai jamais fait de mal. Ik heb hem nooit pijn gedaan. Ik heb haar nooit pijn gedaan. Il fait déjà sombre. Het is al donker. Het is al donker. J'ai tout essayé. Ik probeerde alles. Ik heb alles geprobeerd. Tom semblait heureux. Tom leek gelukkig. Tom leek gelukkig. Notre chien enterre ses os dans le jardin. Onze hond begraaft zijn botten in de tuin. Onze hond begraaft zijn botten in de tuin. Nous étions tous un peu fatigués. We waren allemaal een beetje moe. We waren allemaal een beetje moe. Arrête de me piquer mes phrases ! Stop met het stelen van mijn zinnen. Hou op met m'n zinnen te stelen. Laissez-moi payer. Laat mij betalen. Laat mij maar betalen. Votre réponse est juste. Jouw antwoord is juist. Uw antwoord is juist. Je suis trop fatiguée. Ik ben te moe. Ik ben te moe. Trouvez la paix ! Vind vrede! Zoek rust. Ils moururent pour la liberté. Zij stierven voor de vrijheid. Ze stierven voor de vrijheid. J'ai vu ta mère par hasard à la bibliothèque. Ik heb toevallig uw moeder gezien in de bibliotheek. Ik zag je moeder toevallig in de bibliotheek. Nous écrivons Çorum "Ĉorum" en espéranto. In het Esperanto schrijven we Çorum "Ĉorum". We schrijven Çorum in het Esperanto. Je ne l'aurais jamais deviné. Dat zou ik nooit gedacht hebben. Dat zou ik nooit geraden hebben. Elle a l'air vraiment belle en kimono japonais. Ze ziet er echt goed uit met een Japanse kimono. Ze ziet er echt mooi uit in Japanse kimono. Je vais à l'école en marchant. Ik ga lopend naar school. Ik ga lopend naar school. Si le nombre de véhicules augmente, la circulation augmentera aussi. Als het aantal auto's toeneemt, neemt ook het verkeer toe. Als het aantal voertuigen toeneemt, zal ook het verkeer toenemen. L'aide est arrivée trop tard. De hulp kwam te laat. De hulp kwam te laat. Mémorise ça. Onthoud dit. Denk daar maar eens over na. Il est trop tôt pour aller au lit. Het is te vroeg om naar bed te gaan. Het is te vroeg om naar bed te gaan. C'est bien si tu sais chanter. Het zou goed zijn als je kon zingen. Het is goed als je kunt zingen. Le rire est la meilleure des médecines. Lachen is de beste medicijn. Lachen is de beste geneeskunde ooit. Appelle un taxi. Bel een taxi. Bel een taxi. Cela fait longtemps que nous nous sommes vues pour la dernière fois. Het is lang geleden sinds we elkaar voor het laatst zagen. Het is lang geleden dat we elkaar voor het laatst zagen. C'est admirable ! Het is bewonderenswaardig! Dat is bewonderenswaardig. Vous avez le droit de dire tout ce que vous pensez... si vous pensez comme moi. U heeft het recht om alles te zeggen wat u denkt ... zolang u denkt als ik. Je hebt het recht om alles te zeggen wat je denkt... als je denkt zoals ik. Ils ont appelé leur fils John. Ze hebben hun zoon John genoemd. Ze noemden hun zoon John. Je voulais la surprendre. Ik wilde haar verrassen. Ik wilde haar verrassen. En un sens, ce qu'il dit est vrai. In zekere zin is dat wat hij zegt waar. In zekere zin is wat hij zegt waar. As-tu déjà vu une baleine ? Hebt ge al een walvis gezien? Heb je ooit een walvis gezien? Je sais très bien que Marie est jalouse. Ik weet heel goed dat Maria jaloers is. Ik weet dat Marie jaloers is. À ma grande surprise, la porte s'ouvrit sans bruit. Tot mijn grote verrassing ging de deur open zonder veel geluid. Tot mijn verbazing ging de deur stil open. On n’est plus des enfants. We zijn geen kinderen meer. We zijn geen kinderen meer. Jupiter est la cinquième planète à partir du soleil. Jupiter is de vijfde planeet vanaf de zon. Jupiter is de vijfde planeet van de zon. Elle aime beaucoup les chiens. Ze houdt veel van honden. Ze houdt heel veel van honden. Le chauffeur du bus a été légèrement blessé. De buschauffeur was licht gewond. De buschauffeur is licht gewond geraakt. Bon marché n'est pas une affaire. Goedkoop is duurkoop. Goedkoop is geen koopje. Quel roi a fait construire Neuschwanstein ? Welke koning heeft Neuschwanstein laten bouwen? Welke koning heeft Neuschwanstein laten bouwen? La phrase que vous lisez n'existe pas. De zin die u nu leest, bestaat niet. De zin die je leest bestaat niet. Je viens d'Angleterre. Ik kom uit Engeland. Ik kom uit Engeland. On hésitait à poser des questions à notre professeur de bio. Wij aarzelden aan onze docent biologie vragen stellen. We aarzelden om vragen te stellen aan onze bioleraar. Pourquoi as-tu pleuré ? Waarom heb je gehuild? Waarom heb je gehuild? Nous parlons tous anglais. Wij spreken allemaal Engels. We spreken allemaal Engels. La vie ne reste jamais la même. Het leven blijft nooit hetzelfde. Het leven blijft nooit hetzelfde. À quelle heure ? Hoe laat? Hoe laat? Tu as peu à gagner et beaucoup à perdre. Je hebt weinig te winnen en veel te verliezen. Je hebt weinig te winnen en veel te verliezen. Où habites-tu à présent ? Waar woon je nu? Waar woon je nu? Il y a quelque chose de louche ! Er klopt iets niet! Er klopt iets niet. Elle m'a mis dans l'embarras devant mes amis. Ze zette me voor mijn vrienden in mijn hemd. Ze zette me voor schut waar mijn vrienden bij waren. As-tu couché avec lui ? Ben je met hem naar bed geweest? Ben je met hem naar bed geweest? Prête ? Klaar? Klaar? Tom est mûr. Tom is rijp. Tom is volwassen. Autant que je sache, ce qu'il a dit est vrai. Voor zover ik weet is het waar wat hij zei. Voor zover ik weet, is wat hij zei waar. Le lendemain il est surtout resté à l'hôtel et a parlé à des amis et sympathisants. Een groot deel van de volgende dag bleef hij in het hotel en sprak met vrienden en supporters. De volgende dag bleef hij vooral in het hotel en sprak met vrienden en sympathisanten. Demain j'ai une épreuve. Morgen heb ik een tentamen. Morgen heb ik een test. J'ai changé de vêtements. Ik heb me omgekleed. Ik heb m'n kleren verschoond. Ne m'imposez pas vos opinions. Dring uw opinies niet aan mij op. Dwing me niet je mening op te leggen. En effet ! Inderdaad! Inderdaad. Où est mon argent ? Waar is mijn geld? Waar is mijn geld? Mange plus de légumes. Eet meer groenten. Eet meer groenten. Il était un menteur pathologique. Hij was een pathologische leugenaar. Hij was een pathologische leugenaar. Nous promîmes. We beloofden. We beloofden het. Hier, c'était jeudi. Gisteren was het donderdag. Gisteren was het donderdag. Je suis sans emploi. Ik ben werkloos. Ik ben werkloos. Qu'est-ce qui se passe ici, Nom de Dieu ? Wat gebeurt er hier in godsnaam? Wat is hier aan de hand, verdomme? Comment s'appelle cet animal en japonais ? Hoe noem je dit dier in het Japans? Hoe heet dat beest in het Japans? Le pneu fuit. De band is lek. De band lekt. J'ai acheté deux pains. Ik heb twee broden gekocht. Ik heb twee broodjes gekocht. Tom lâcha la main de Marie. Tom liet de hand van Mary los. Tom liet Maria's hand los. Tom abandonna sa famille. Tom liet zijn familie in de steek. Tom verliet zijn familie. Fais-le nous savoir, je te prie ! Laat het ons weten alsjeblieft. Laat het ons weten, alsjeblieft. Cherche les nouveaux mots dans ton dictionnaire. Zoek de nieuwe woorden op in je woordenboek. Zoek de nieuwe woorden in je woordenboek. Pour faire court : je l'ignore. Kortom, ik weet het niet. Om het kort te houden, ik weet het niet. Le frigo est vide. De koelkast is leeg. De koelkast is leeg. Elle a joué pour la première fois dans une pièce. Zij speelde voor het eerst in een toneelstuk. Ze speelde voor het eerst in een toneelstuk. Je suis Julius. Ik ben Julius. Ik ben Julius. Le silence vaut de l'or, mais pas quand on essaye d’apprendre une langue étrangère. Zwijgen is goud, maar niet als je een vreemde taal tracht te leren. Stilte is goud waard, maar niet als je probeert een vreemde taal te leren. Le jardinier devrait tondre la pelouse. De tuinier moest het gras maaien. De tuinman moet het gras maaien. Mon désir est de vaincre cette montagne. Mijn wens is om deze berg te bedwingen. Ik wil deze berg verslaan. La ligne de tram, mise en place l'année passée, entre aujourd'hui en service. De vorig jaar aangelegde tramlijn wordt vandaag in gebruik genomen. De tramlijn, die vorig jaar werd aangelegd, komt vandaag in dienst. Tom veut venir à notre fête. Tom wil op ons feest komen. Tom wil naar ons feest komen. Nous avons perdu tout notre argent. We zijn al ons geld kwijt. We zijn al ons geld kwijt. La fortune sourit aux audacieux. Het geluk staat de dapperen bij. Rijkdom glimlacht naar dappere mensen. J'écris des articles régulièrement. Ik schrijf regelmatig artikels. Ik schrijf regelmatig artikelen. Cette vidéo est surprenante. Deze video is verbazingwekkend. Deze video is verrassend. Elle parle allemand. Ze spreekt Duits. Ze spreekt Duits. Sais-tu qui je suis ? Weet je wie ik ben? Weet je wie ik ben? Pourquoi tant de haine ? Waarom zoveel haat? Waarom zo'n haat? Je ne suis pas ton ennemi. Ik ben niet je vijand. Ik ben je vijand niet. Rien de nouveau sous le soleil. Er is niets nieuws onder de zon. Niets nieuws onder de zon. Qui est venue en premier : la poule ou l'œuf ? Wat kwam eerst: de kip of het ei? Wie kwam eerst, de kip of het ei? Tu as besoin de combien ? Hoeveel hebt ge nodig? Hoeveel heb je nodig? Le garçon s'enfuit. De jongen liep weg. De jongen loopt weg. Il va de soi que nous nous aidions l'un l'autre. Het spreekt vanzelf dat wij elkaar helpen. Het is duidelijk dat we elkaar helpen. Ça me plaît beaucoup. Dat vind ik erg leuk. Ik vind het heel leuk. Quelle pointure faites-vous ? Welke schoenmaat heeft u? Welke maat heb je? C'est un problème secondaire. Dat is bijzaak. Het is een secundair probleem. Je vous adore tous les deux. Ik hou van jullie beiden. Ik hou van jullie allebei. Soulève cette pierre ! Til die steen op! Til die steen op. Je me fous de ce qu'il fait. Het kan me niet schelen wat hij doet. Het kan me niet schelen wat hij doet. Très bien, Monsieur, et vous ? Heel goed, meneer, en u? Goed, meneer, en u? Elle accompagna son ami au concert. Zij begeleidde haar vriend naar het concert. Ze vergezelde haar vriend naar het concert. Que devrai-je faire ensuite ? Wat zal ik daarna doen? Wat moet ik dan doen? Ma meilleure amie est à Rome en ce moment. Mijn beste vriendin is op dit moment in Rome. Mijn beste vriendin is nu in Rome. J'ai déjà un plan. Ik heb al een plan. Ik heb al een plan. Mon père me tuera. Mijn vader gaat me vermoorden. Mijn vader zal me vermoorden. Les Souabes sont capables de tout, sauf de parler le haut allemand. Zwaben kunnen alles behalve Hoogduits. De Souabs zijn tot alles in staat, behalve het spreken van de Duitse top. Je ne comprends pas l'art. Ik begrijp kunst niet. Ik begrijp kunst niet. J'ai perdu mon horloge. Ik ben mijn horloge kwijt. Ik ben mijn klok kwijt. Elle souffre d'une maladie contagieuse. Ze lijdt aan een besmettelijke ziekte. Ze heeft een besmettelijke ziekte. Nickel ! 't Is piekfijn in orde. Nickel! Les femmes et les enfants d'abord ! Vrouwen en kinderen eerst! Vrouwen en kinderen eerst. Bon Dieu ! Verdomme! Jezus. Garde ton calme. Blijf kalm. Blijf kalm. Tu attendais. Je was aan het wachten. Je wachtte. Personne ne vit dans ce bâtiment. In dit gebouw woont niemand. Niemand woont in dit gebouw. Il était trop petit pour atteindre les raisins. Hij was te klein om aan de druiven te komen. Hij was te klein om bij de druiven te komen. Le réveil sonne. De wekker loopt af. De wekker gaat over. Le poissonnier garantit l'origine et la fraîcheur de ses produits. De visboer garandeert de oorsprong en de versheid van zijn producten. De visboer garandeert de oorsprong en de versheid van zijn producten. Tu dois prendre ce bus-ci pour te rendre au musée. U moet deze bus nemen om bij het museum te komen. Je moet met deze bus naar het museum. De nombreux enfants jouaient dans le parc. Er speelden veel kinderen in het park. Veel kinderen speelden in het park. Qu'y a-t-il de si intéressant dans le baseball ? Wat is er zo interessant aan honkbal? Wat is er zo interessant aan honkbal? L'histoire objective existe-t-elle ? Bestaat objectieve geschiedenis? Bestaat er een objectief verhaal? Dépêche-toi, ou tu seras en retard. Haast je of je bent te laat. Schiet op, anders kom je te laat. Je ne peux pas répondre à cette demande. Ik kan zo'n verzoek niet in aanmerking nemen. Ik kan dat verzoek niet beantwoorden. Pourriez-vous me commander un taxi ? Kunt ge een taxi voor mij bestellen? Kunt u een taxi voor me bestellen? Un moment ! Een moment! Wacht eens even. Le vieillard est très gentil. De oude man is heel vriendelijk. De oude man is erg aardig. C'est ma chanson préférée. Het is mijn lievelingsliedje. Dat is mijn favoriete liedje. Tom n'a pas eu d'augmentation de salaire depuis déjà trois ans. Tom heeft al drie jaar geen opslag gehad. Tom heeft al drie jaar geen salarisverhoging gehad. Ce mec est complètement zinzin ! Er zit een schroefje los bij die vent! Die gast is helemaal gek. Je ne peux vivre sans toi. Zonder jou kan ik niet leven. Ik kan niet zonder jou. Pour moi, c'était du chinois. Het was Chinees voor mij. Voor mij was het Chinees. Elle fume vingt cigarettes par jour. Ze rookt twintig sigaretten per dag. Ze rookt 20 sigaretten per dag. Elle a acheté des légumes hier. Ze heeft gisteren groenten gekocht. Ze heeft gisteren groenten gekocht. Il dit qu'il ne viendra pas. Hij zegt dat hij niet zal komen. Hij zegt dat hij niet komt. Quels crimes avez-vous commis ? Welke misdaden hebben jullie begaan? Welke misdaden hebt u begaan? Je vais le voir demain. Ik zal hem morgen zien. Ik ga morgen naar hem toe. Je suis sûr que je pourrais le trouver. Ik weet zeker dat ik het kan vinden. Ik weet zeker dat ik hem kan vinden. Je déjeune là, la plupart du temps. Ik lunch meestal daar. Ik lunch hier meestal. Euclide a prouvé qu'il y avait une infinité de nombres premiers. Euclides heeft bewezen dat er oneindig veel priemgetallen zijn. Euclides heeft bewezen dat er een oneindig aantal priemgetallen zijn. Voilà la personne dont je parlais l'autre jour. Daar is de persoon over wie ik het laatst had. Dat is de persoon waar ik het laatst over had. Est-ce que tu parles bulgare ? Spreek je Bulgaars? Spreek je Bulgaars? Comment ça, tu ne sais pas ? ! Wat bedoel je, je weet het niet? Wat bedoel je, je weet het niet? Éteins la lumière s'il te plait. Wil je het licht uitdoen alsjeblieft? Doe het licht uit, alsjeblieft. Il fait trop froid aujourd'hui pour un pique-nique. Vandaag is het te koud om te piknikken. Het is vandaag te koud voor een picknick. Tom est chaud. Tom is heet. Tom is heet. As-tu appelé le plombier ? Heb je de loodgieter gebeld? Heb je de loodgieter gebeld? Je déteste les épinards. Ik haat spinazie. Ik haat spinazie. Je ne les ai vues nulle part. Ik heb ze nergens gezien. Ik heb ze nergens gezien. Aujourd'hui on est mercredi. Vandaag is het woensdag. Vandaag is het woensdag. Je ne le peux pas. Ik kan het niet. Dat kan ik niet. Je connais une meilleure façon de faire ça. Ik ken een betere manier om dat te doen. Ik weet een betere manier om dit te doen. Qui a téléphoné ? Wie belde er? Wie heeft er gebeld? Il a gagné. Hij heeft gewonnen. Hij heeft gewonnen. Tu ne peux pas faire ça. Dat kun je niet maken. Dat kun je niet doen. J'ai acheté une bouteille de bière au marchand de vin. Ik heb een fles bier gekocht in de alcoholwinkel. Ik kocht een fles bier van de wijnboer. Les araignées frites sont une spécialité régionale au Cambodge. Gefrituurde spinnen zijn een regionale delicatesse in Cambodja. Gefrituurde spinnen zijn een regionale specialiteit in Cambodja. L'anglais n'est pas facile, mais c'est intéressant. Engels is niet eenvoudig, maar het is interessant. Engels is niet makkelijk, maar wel interessant. Ils ont campé sur la plage. Ze kampeerden op het strand. Ze kampeerden op het strand. Un chien m'a suivie jusqu'à chez moi. Een hond volgde me naar mijn huis. Een hond volgde me naar huis. Ils se disputent assez souvent. Ze maken nogal vaak ruzie. Ze maken vaak ruzie. Tom travaille dans un musée. Tom werkt in een museum. Tom werkt in een museum. Prévois-tu d'acquérir cette voiture ? Ben je van plan die auto te kopen? Ben je van plan deze auto te kopen? Qui vous a acheté cette maison ? Wie heeft dit huis voor jullie gekocht? Wie heeft dit huis voor je gekocht? Ici, vous n'avez pas le droit de stationner, c'est une sortie ! U mag hier niet parkeren, het is een uitgang! Hier mag je niet parkeren. Het is een uitgang. Je ne suis pas bon pour classer les choses. Ik ben niet goed in het classificeren van dingen. Ik ben niet goed in het rangschikken van dingen. Nous ne le connaissons pas. We kennen hem niet. We kennen hem niet. Je ne comprends pas pourquoi tu la veux. Ik snap niet waarom je het wilt. Ik begrijp niet waarom je haar wilt. Nous ne nous connaissons pas. We kennen elkaar niet. We kennen elkaar niet. Le roumain est la seule langue latine dans laquelle l'article défini soit enclitique. Het Roemeens in de enige Romaanse taal waar het bepaald lidwoord aan het einde van het zelfstandig naamwoord hangt. Roemeens is de enige Latijnse taal waarin het gedefinieerde artikel enclitisch is. Je pense que le fait que j'ai vécu avec toi a influencé la façon dont tu vis. Ik denk dat ons samenwonen je manier van leven beïnvloed heeft. Ik denk dat het feit dat ik met je samenleefde de manier waarop je leeft beïnvloed heeft. Ce symbole signifie que la réponse est juste. Dit teken betekent dat het antwoord goed is. Dit symbool betekent dat het antwoord juist is. Regarde ce bâtiment. Kijk naar dat gebouw. Kijk naar dit gebouw. Je vais m'habiller juste après le petit déjeuner. Ik kleed me aan direct nadat ik heb ontbeten. Ik ga me net na het ontbijt aankleden. J'aime causer. Ik praat graag. Ik praat graag. Les dix dernières années de sa vie furent une torture. De laatste tien jaar van zijn leven waren een marteling. De laatste tien jaar van zijn leven waren marteling. Les spectateurs rient. Het publiek lacht. De toeschouwers lachen. Je pense que je dois y aller, maintenant. Ik denk dat ik nu moet weggaan. Ik denk dat ik nu moet gaan. Rien ne nous distraira. Niets zal afleiden. Niets zal ons afleiden. Je n'ai pas eu l'honneur de le rencontrer. Ik had de eer niet om hem te ontmoeten. Ik had de eer hem niet te ontmoeten. Am, stram, gram, pic et pic et colégram, bour et bour et ratatam, am, stram, gram. Iene miene mutte, tien pond grutte, tien pond kaas, wie is de baas? Am, stram, gram, piek en piek en colegram, bour en bour en ratatam, am, stram, gram. Ce garçon a les cheveux noirs. Die jongen heeft zwart haar. Die jongen heeft zwart haar. Il disait qu'il était pauvre. Hij zei dat hij arm was. Hij zei dat hij arm was. Avez-vous écouté de la musique la nuit dernière ? Heeft u afgelopen nacht muziek beluisterd? Heb je gisteravond naar muziek geluisterd? Les œufs sont très fragiles. Eieren zijn zeer broos. Eieren zijn erg breekbaar. L'homme que vous avez rencontré à la gare est mon père. De man die ge bij het station ontmoet hebt, is mijn vader. De man die je ontmoette op het station is mijn vader. L'oryctérope est un animal de taille moyenne. Het aardvarken is een middelgroot dier. Orycterope is een middelgroot dier. J'ignorais qu'il se trouvait là. Ik wist niet dat hij daar was. Ik wist niet dat hij hier was. Est-ce qu'il existe ? Bestaat hij? Bestaat hij? Il manque un couteau. Er ontbreekt een mes. Er ontbreekt een mes. Nous sommes allés faire une longue promenade ensemble. We hebben samen een lange wandeling gemaakt. We gingen samen een lange wandeling maken. Nous lisons un conte. We lezen een sprookje. We lezen een verhaal. Tout ce que tu dois faire, c'est apprendre cette phrase par cœur. Alles wat je moet doen, is die zin uit het hoofd leren. Je hoeft alleen maar die zin uit je hoofd te leren. L'entreprise ABC est à nouveau dans le rouge. De firma ABC zit weer in de rode cijfers. ABC is weer in het rood. Approche-toi. Kom naar voren. Kom dichterbij. Il lui a fait ses adieux définitifs. Hij zei haar voor altijd vaarwel. Hij heeft afscheid genomen. Je ne vois nulle issue ! Ik zie geen enkele uitweg! Ik zie geen uitweg. C'est difficile à comprendre. Het is moeilijk om te begrijpen. Dat is moeilijk te begrijpen. Objection ! Bezwaar! Bezwaar. Vous habitez à Belfast. U woont in Belfast. Je woont in Belfast. Mieux vaut prévenir que guérir. Voorkomen is beter dan genezen. Beter voorkomen dan genezen. Tout le monde applaudit. Iedereen juicht. Iedereen applaudisseert. Ne dis rien à personne sur notre plan. Vertel niemand over ons plan. Vertel niemand iets over ons plan. Fais semblant que tu es moi. Doe alsof je mij bent. Doe alsof je mij bent. Avez-vous terminé le travail ? Heeft u het werk af? Ben je klaar met je werk? Nous devons l'attendre. We moeten op hem wachten. We moeten op hem wachten. Ils ne sauront jamais. Ze zullen het nooit weten. Ze zullen het nooit weten. Manges-tu de la viande ? Eet je vlees? Eet je vlees? Il est un peu plus petit que moi. Hij is een beetje kleiner dan ik. Hij is iets kleiner dan ik. Prends l'autre chaise ! Neem de andere stoel! Neem de andere stoel. Aussitôt qu'il m'a vu, il s'est enfui. Zodra hij mij zag, koos hij het hazenpad. Zodra hij me zag, rende hij weg. Désirez-vous une tasse de café ? Wilt u een kopje koffie? Wil je een kopje koffie? Même l'amour s'érode. Ook liefde roest. Zelfs de liefde escaleert. C'est évident. Dat is vanzelfsprekend. Dat is duidelijk. J'aimerais aller au zoo. Ik zou graag naar de dierentuin willen gaan. Ik wil graag naar de dierentuin. Je ne sais pas si tu es heureux ou non. Ik weet niet of je gelukkig bent of niet. Ik weet niet of je gelukkig bent of niet. Tom se déshabilla et mit le pyjama. Tom trok zijn kleren uit en deed de pyjama aan. Tom kleedde zich uit en deed de pyjama aan. Parlez-vous le volapük ? Spreekt u Volapük? Spreekt u volapük? Il y a moins de soixante-dix personnes au total qui parlent le Mandchou comme langue natale. Er bestaan in totaal minder dan zeventig personen die het Mantsjoe als moedertaal spreken. Er zijn in totaal minder dan zeventig mensen die Mantsjoerijn als moedertaal spreken. Nous ne voyons pas les choses comme elles sont, mais comme nous sommes. We zien de dingen niet zoals ze zijn, maar zoals we zelf zijn. We zien de dingen niet zoals ze zijn, maar zoals we zijn. Faites attention afin de ne pas rater le train. Pas op dat jullie de trein niet missen. Wees voorzichtig om de trein niet te missen. J'ai bricolé maladroitement. Ik heb geknoeid. Ik heb onhandig geknutseld. Les feuilles sont jaunes. De bladeren zijn geel. De bladeren zijn geel. Quelles sont les origines des Jeux Olympiques ? Wat is de oorsprong van de Olympische Spelen? Wat zijn de oorsprong van de Olympische Spelen? Pourquoi es-tu venue ? Waarom ben je gekomen? Waarom ben je hier? Salut, comment vas-tu ? Hé, hoe gaat het met je? Hoe gaat het met je? Quand as-tu commencé à apprendre l'allemand ? Wanneer ben je begonnen Duits te leren? Wanneer begon je Duits te leren? Enlève ton chapeau. Zet je hoed af. Doe je hoed af. J'aurais pas imaginé qu'un jour j'irais chercher « viagra » dans Wikipédia. Ik had nooit gedacht dat ik op een dag het woord "viagra" zou opzoeken op Wikipedia. Ik had nooit gedacht dat ik ooit 'viagra' uit Wikipedia zou halen. Je ne suis pas un grand voyageur. Ik ben geen echte reiziger. Ik ben geen grote reiziger. Tom n'aime pas être critiqué. Tom houdt er niet van bekritiseerd te worden. Tom vindt het niet leuk om bekritiseerd te worden. À quelle heure prenez-vous habituellement votre petit déjeuner ? Hoe laat ontbijt u gewoonlijk? Hoe laat ontbijt je meestal? Sois généreux ! Wees gul! Wees gul. Ils priaient. Ze baden. Ze baden. «J'aime voyager.» «Moi aussi.» "Ik reis graag." "Ik ook." "Ik hou van reizen." "Ik hou ook van reizen." J'ai besoin d'un chocolat chaud. Ik heb een warme chocolademelk nodig. Ik heb warme chocolademelk nodig. Je vais dormir tous les jours à dix heures. Ik ga iedere avond om tien uur slapen. Ik slaap elke dag om tien uur. Macbeth de Shakespeare est une tragédie. Macbeth van Shakespeare is een tragedie Shakespeare's Macbeth is een tragedie. Tom me rend dingue. Ik word stapelgek van Tom. Tom maakt me gek. Ils apprécient les fruits de mer. Zij houden van zeevruchten. Ze houden van zeevruchten. Allez tout droit jusqu'au bout de la rue. Ga rechtdoor, tot het einde van de straat. Ga rechtdoor naar het einde van de straat. N'est-ce pas ? Toch? Toch? J’essorais mes vêtements. Ik heb mijn kleren gedroogzwierd. Ik spreidde mijn kleren uit. Tom regarde trop la télévision. Tom kijkt te veel televisie. Tom kijkt te veel tv. Continuez à vous entraîner. Blijf oefenen. Blijf oefenen. J'arrivai avant les autres. Ik ben voor de anderen aangekomen. Ik kwam eerder dan de anderen. Quand as-tu commencé à apprendre l'allemand ? Wanneer zijt ge begonnen met Duits te leren? Wanneer begon je Duits te leren? Tom aime la country. Tom houdt van country. Tom houdt van country. Tu es bête comme tes pieds. Je bent oerdom. Je bent zo dom als je voeten. Ma mère parle lentement. Mijn moeder spreekt langzaam. Mijn moeder praat langzaam. J'ai dormi dix heures mais je suis toujours fatigué. Ik heb tien uur geslapen, maar ik ben nog steeds moe. Ik heb tien uur geslapen, maar ik ben nog steeds moe. Je ne veux pas attendre aussi longtemps. Ik wil niet zo lang wachten. Ik wil niet zo lang wachten. Ouvre la bouteille. Open de fles. Open de fles. Je n'ai jamais vu la tour Eiffel. Ik heb de Eiffeltoren nog nooit gezien. Ik heb de Eiffeltoren nog nooit gezien. Je me souviens avoir lu à ce propos. Ik herinner me dat ik daarover iets gelezen heb. Ik weet nog dat ik erover las. J'adore la vie. Ik hou van 't leven. Ik hou van het leven. Je crains qu'il pleuve demain. Ik ben bang dat het morgen gaat regenen. Ik ben bang dat het morgen regent. C'est maintenant ou jamais. Nu of nooit! Het is nu of nooit. Reste ici avec nous. Blijf hier bij ons. Blijf hier bij ons. C'est le moment idéal pour en acheter. Het is het ideale moment om er wat van te kopen. Dit is het perfecte moment om ze te kopen. J'ai besoin d'un tournevis. Ik heb een schroevendraaier nodig. Ik heb een schroevendraaier nodig. Quelle est la langue la plus exotique que vous parlez ? Wat is de meest exotische taal die u spreekt? Wat is de meest exotische taal die je spreekt? Ça n'a ni queue ni tête. Dit slaat nergens op. Het heeft geen staart of hoofd. Je ne la connais pas très bien. Ik ken haar niet zo goed. Ik ken haar niet zo goed. C'est fort cher ! Dat is zeer duur! Dat is erg duur. Ça n'est rien pour moi. Dat is niets voor mij. Het is niets voor mij. Pourquoi voulez-vous savoir ce que je pense ? Waarom wilt ge weten waaraan ik denk? Waarom wil je weten wat ik denk? Qu'as-tu d'autre ? Wat heb je nog? Wat heb je nog meer? Enfant, j'allais souvent pêcher avec mon père. Als kind ging ik dikwijls vissen met mijn vader. Als kind ging ik vaak vissen met mijn vader. Tom comprenait ça. Tom begreep dat. Tom begreep dat. Viens ici ! Kom hier! Kom hier. Bandes de clowns ! Clowns! Stelletje clowns. Il manque une fourchette. Er ontbreekt een vork. Er ontbreekt een vork. Il pleut ? Regent het? Het regent? Laissez le thé infuser pendant dix minutes. Laat de thee tien minuten trekken. Laat de thee tien minuten inspuiten. J'attends qu'il me rende la monnaie. Ik wacht tot hij mij het wisselgeld teruggeeft. Ik wacht tot hij het wisselgeld teruggeeft. Assieds-toi. Ga even zitten. Ga zitten. C'était un plaisir de passer une soirée avec une fille intelligente, drôle et belle comme toi. Het was een waar genoegen de avond met een slim, grappig en mooi meisje als jou door te brengen. Het was een genoegen om een avond door te brengen met een slim, grappig en mooi meisje zoals jij. J'ai quelques amis aux États-Unis. Ik heb een paar vrienden in de VS. Ik heb een paar vrienden in de Verenigde Staten. C'est le joueur de plus grande valeur dans notre équipe. Hij is de meest waardevolle speler in ons team. Hij is de grootste speler in ons team. Non, c'est suffisant. Je suis rassasié. Nee, het is genoeg. Ik zit vol. Nee, dat is genoeg. Le père n'est jamais présent. De vader is nooit aanwezig. De vader is er nooit. La bouteille est en verre. De fles is van glas. De fles is van glas. Il a réparé son fer à repasser. Hij heeft zijn strijkijzer hersteld. Hij heeft z'n strijkijzer gemaakt. J'ai quelques entrées pour la rangée 15. Ik heb een paar kaarten voor rij 15. Ik heb een paar ingangen voor rij 15. Je vais à l'hôpital. Ik ga naar het ziekenhuis. Ik ga naar het ziekenhuis. Tu prétends être un savant. Je beweert wetenschapper te zijn. Je doet alsof je een geleerde bent. La majorité des gens est d'accord. Het merendeel van de mensen gaat akkoord. De meeste mensen zijn het ermee eens. Ils travaillent toujours. Ze werken nog steeds. Ze werken nog steeds. Je plantais des arbres. Ik plantte bomen. Ik plantte bomen. Penses-tu que Tom soit malade ? Denk jij dat Tom ziek is? Denk je dat Tom ziek is? Tu consultais ton médecin. Je hebt je arts geraadpleegd. Je was aan het overleggen met je dokter. Tu te moques de moi ou tu le penses sérieusement ? Hou je me voor de gek of denk je dat echt? Neem je me in de maling of meen je dat serieus? Ma chemise n'est pas encore sèche. Mijn hemd is nog niet droog. Mijn hemd is nog niet droog. Pardon, tu t’appelles comment, déjà ? Sorry, wat was je naam ook alweer? Sorry, hoe heet je ook alweer? Ce n'est pas un idiot, mais c'est un ivrogne. Dit is geen idioot, maar een dronkaard. Hij is geen idioot, maar een dronkaard. Je lui ai montré qui était le patron. Ik liet hem zien wie de baas is. Ik liet hem zien wie de baas was. Quel bel arc-en-ciel ! Wat een mooie regenboog! Wat een mooie regenboog. Savez-vous monter à cheval ? Kunt u paardrijden? Kun je paardrijden? Prête ! Klaar! Klaar. J'ai de plus en plus de cheveux gris. Mijn haar wordt steeds grijzer. Ik heb steeds grijzer haar. Tom était objectif. Tom was objectief. Tom was objectief. Personne ne sait ce qui se passe vraiment. Niemand weet wat er echt aan het gebeuren is. Niemand weet wat er echt aan de hand is. Est-ce que tu aimes le saumon ? Hou je van zalm? Hou je van zalm? Bob est populaire à l'école. Bob is geliefd op school. Bob is populair op school. N'attends pas ! Wacht niet. Wacht niet. « Ne vous inquiétez pas », dit Dima pour essayer de mettre la femme à l'aise. « Ce n'est pas le mien. » "Maakt u zich geen zorgen," probeerde Dima de vrouw gerust te stellen. "Het is niet van mij." "Maak je geen zorgen", zei Dima om te proberen de vrouw op haar gemak te stellen. "Het is niet de mijne." Je pense que j'étais une princesse, dans une vie antérieure. Ik denk dat ik in een vorig leven een princes was. Ik denk dat ik een prinses was in een vorig leven. Je n'étais pas une bonne mère. Ik was geen goede moeder. Ik was geen goede moeder. Je dispose d'argent. Ik heb geld. Ik heb geld. Il a volé de l'argent. Hij heeft geld gestolen. Hij heeft geld gestolen. Des douzaines de lettres vous attendent. Tientallen brieven staan voor je klaar. Tientallen brieven wachten op u. Quelqu'un attaqua Tom. Iemand viel Tom aan. Iemand viel Tom aan. Il n'a laissé aucun message. Hij liet geen enkel boodschap achter. Hij liet geen berichten achter. Elle a les yeux verts et les cheveux châtain clair. Ze heeft groene ogen en licht bruin haar. Ze heeft groene ogen en lichtbruin haar. Madrid est la capitale de l'Espagne. Madrid is de hoofdstad van Spanje. Madrid is de hoofdstad van Spanje. Je voyage léger. Ik reis met weinig bagage. Ik reis licht. L'un des joueurs a ôté sa chemise. Een van de spelers heeft zijn shirt uitgetrokken. Een van de spelers trok z'n shirt uit. Il est huit heures du soir. Het is acht uur 's avonds. Het is acht uur 's avonds. Le monde est un livre, et ceux qui ne voyagent pas ne lisent qu'une seule page. De wereld is een boek, zij die niet reizen lezen enkel de eerste bladzijde. De wereld is een boek, en degenen die niet reizen lezen slechts één pagina. Je fonçais. Ik was aan het rennen. Ik was aan het fouilleren. Ça me paraît bizarre. Dat lijkt me bizar. Dat klinkt vreemd. Elle travaille dans une officine de tatouage. Ze werkt in een tatoeage-studio. Ze werkt in een tattoo-apotheek. Il y a de nombreux rats sur le navire. Er zijn veel ratten op het schip. Er zijn veel ratten op het schip. Il a de la chance d'avoir une si bonne épouse. Hij heeft geluk zo'n goede vrouw te hebben. Hij heeft geluk dat hij zo'n goede vrouw heeft. Vous êtes nerveuse. U bent nerveus. Je bent nerveus. Il pèle sa pomme. Hij schilt haar appel. Hij pelt z'n appel. Incroyable, non ? Ongelooflijk, hè? Ongelooflijk, hè? Tom aime écrire. Thomas houdt van schrijven. Tom schrijft graag. À qui as-tu parlé ? Tegen wie had je het? Met wie heb je gesproken? Les dix dernières années de sa vie furent un calvaire. De laatste tien jaar van zijn leven waren een marteling. De laatste tien jaar van zijn leven waren een beproeving. Il hésita à prendre part à la réunion. Hij aarzelde om deel te nemen aan de vergadering. Hij aarzelde om aan de vergadering deel te nemen. Avez-vous du riz ? Hebben jullie rijst? Heb je rijst? Tu es jalouse. Je bent jaloers. Je bent jaloers. Ne fumez pas ici. Rook hier niet. Rook hier niet. Bienvenue ! Van harte welkom! Welkom. Que crois-tu qu'il se soit passé ici ? Wat denk je dat er hier gebeurd is? Wat denk je dat hier gebeurd is? J'ai laissé mes clés sur la table. Tu peux me les apporter ? Ik heb mijn sleutels op tafel laten liggen. Wilt ge ze mij brengen? Ik heb m'n sleutels op tafel laten liggen. Rien ne s'est passé. Niets gebeurd. Er is niets gebeurd. Il ne peut pas conduire une voiture. Hij mag geen voertuig besturen. Hij kan geen auto besturen. Tu tomberas. Ge zult vallen. Je zult vallen. J'ai si faim que je pourrais manger un cheval. Ik heb zoveel honger dat ik een paard kon opeten. Ik heb zo'n honger dat ik een paard kan eten. Habites-tu dans la ville ? Woon je in de stad? Woon je in de stad? Le soleil se lève déjà. De zon gaat al op. De zon komt al op. Tom n'est pas fort. Tom is niet sterk. Tom is niet sterk. Ma sœur est jolie. Mijn zus is mooi. M'n zus is mooi. Je me sens fatigué. Ik voel me moe. Ik voel me moe. Le cochon de terre est un animal de taille moyenne. Het aardvarken is een middelgroot dier. Het aardvarken is een middelgroot dier. Elle était sur les lieux du crime. Zij was op de plaats delict. Ze was op de plaats delict. Personne ne me comprend. Niemand begrijpt me. Niemand begrijpt me. Nous comptons partir demain. We zijn van plan morgen te gaan. We zijn van plan om morgen te vertrekken. Cette application vous ouvre automatiquement une session lorsque vous l'ouvrez. Deze app meldt je automatisch aan wanneer je hem opent. Deze applicatie opent automatisch een sessie wanneer u deze opent. Vas-y mais sans moi. Ga maar zonder mij. Ga maar, maar zonder mij. Tout le monde a des secrets. Iedereen heeft geheimen. Iedereen heeft geheimen. Combien de langues sais-tu parler ? Hoeveel talen spreek jij? Hoeveel talen kun je spreken? J'ai de la cellulite. Ik heb cellulitis. Ik heb cellulitis. Je mange. Ik eet. Ik eet. Je ne suis pas d'accord. Ik ga niet akkoord. Daar ben ik het niet mee eens. Est-ce que tu aimes Moscou ? Vind je Moskou leuk? Hou je van Moskou? Le téléphone sonnait quand je suis rentré. De telefoon rinkelde, toen ik binnenkwam. De telefoon ging toen ik thuiskwam. Mon ami vit au milieu de nulle part. Mijn vriend woont in de middle of nowhere. Mijn vriend woont in niemandsland. Je n'ai trouvé mon père ni dans sa chambre ni dans le jardin. Ik vond mijn vader noch op zijn kamer, noch in de tuin. Ik vond m'n vader niet in z'n kamer of in de tuin. Connaissez-vous la capitale de la Belgique ? Kennen jullie de hoofdstad van België? Kent u de hoofdstad van België? Cette eau a bon goût. Dit water smaakt lekker. Dit water smaakt goed. Voilà comment il inventa la machine. Zo heeft hij de machine uitgevonden. Zo verzon hij de machine. Est-ce que tu veux que je vienne ? Wil je dat ik kom? Wil je dat ik meega? Tu pourrais au moins essayer d'être un peu plus poli, même si ce n'est pas dans ta nature. Het ligt misschien niet in je aard, maar je zou tenminste een beetje beleefd kunnen zijn. Je zou op z'n minst wat beleefder kunnen zijn, ook al zit het niet in je aard. Vous étiez jalouses. Jullie waren jaloers. Jullie waren jaloers. Ce n'est pas votre couteau. Dat is niet uw mes. Het is niet jouw mes. Elle a eu des jumeaux. Ze heeft een tweeling gebaard. Ze had een tweeling. Tom a une nouvelle petite amie. Tom heeft een nieuwe vriendin. Tom heeft een nieuwe vriendin. J'adore les anchois ! Ik hou van ansjovis! Ik hou van ansjovis. Ce film mérite d'être vu. Die film is het zien waard. Deze film is het waard om gezien te worden. Eric est dans notre équipe de football. Eric speelt in onze voetbalploeg. Eric zit in ons voetbalteam. Je pars en Australie après-demain. Ik ga overmorgen naar Australië. Ik ga overmorgen naar Australië. Les clés sont sur la table. De sleutels liggen op tafel. De sleutels liggen op tafel. Avez-vous signé ? Hebben jullie ondertekend? Heb je getekend? Ces frères se détestent. Deze broers haten elkaar. Die broers haten elkaar. Tu as passé trois semaines à Islamabad. Je hebt drie weken in Islamabad doorgebracht. Je hebt drie weken in Islamabad gezeten. Il dort comme un bébé. Hij slaapt als een roos. Hij slaapt als een baby. Laissons tomber. Laat vallen. Laat maar zitten. M. Gorbatchev, abattez ce mur ! Meneer Gorbatsjov, haal deze muur neer! Mr Gorbatsjov, schiet die muur neer. Merci, j'ai tout compris. Dank je wel. Ik heb alles begrepen. Bedankt, ik snap het. On ne sait jamais avec Tom. Met Tom weet je het maar nooit. Je weet maar nooit met Tom. Il est interdit de fumer ici. Verboden hier te roken. Je mag hier niet roken. Cette politique n'est en aucune manière honnête. Deze politiek is helemaal niet eerlijk. Dit beleid is op geen enkele manier eerlijk. Tu dois payer d'avance. Je moet vooraf betalen. Je moet vooruit betalen. Il me reprocha mon inattention. Hij beschuldigde mij van onachtzaamheid. Hij gaf me de schuld van mijn onoplettendheid. Je me sens protégée. Ik voel me beschermd. Ik voel me beschermd. Votre frère est malade. Uw broer is ziek. Je broer is ziek. Est-elle morte ? Is ze dood? Is ze dood? Permettez-moi d'insister, il faut que je lui parle. Sorry maar ik moet aandringen, ik moet hem spreken. Ik sta erop dat ik met hem praat. C’est vous qui avez suggéré d’acheter cet ordinateur. Jij bent degene die suggereerde deze computer te kopen. U stelde voor deze computer te kopen. Je sais nager. Ik kan zwemmen. Ik kan zwemmen. Mais enfin, de quoi parlez-vous donc ? Over wat hebt ge het eigenlijk? Waar heb je het over? Dis-moi comment. Zeg me hoe. Zeg me hoe. Nara est une vieille ville qui mérite d'être visitée au moins une fois dans sa vie. Nara is een oude stad die het waard is om minstens één keer in het leven te bezoeken. Nara is een oude stad die het waard is om minstens één keer in haar leven bezocht te worden. La Terre, Mars et Jupiter sont des planètes. De aarde, Mars en Jupiter zijn planeten. Aarde, Mars en Jupiter zijn planeten. Ouvre la fenêtre. Open het raam! Doe het raam open. Votre nouveau travail vous plaît-il ? Ben je tevreden met je nieuwe werk? Vind je je nieuwe baan leuk? Kenji a décidé de devenir cuisinier. Kenji besloot kok te worden. Kenji heeft besloten om kok te worden. Je suis complètement d'accord. Ik ga helemaal akkoord. Daar ben ik het helemaal mee eens. Le hibou bouboule. De uil roept. De opgefokte uil. Les feuilles de l'arbre ont jauni. De bladeren van de boom zijn vergeeld. De bladeren van de boom zijn verkleurd. Vous étiez lentes. Jullie waren traag. Jullie waren traag. Faites connaître l'espéranto ! Verspreid het Esperanto! Laat het Esperanto weten. C'est parti ! We beginnen! Daar gaan we. Seul lui a lu cette lettre. Hij heeft als enige deze brief gelezen. De enige die hem die brief heeft voorgelezen. Tu n'en es encore qu'à tes balbutiements. Je staat nog in de kinderschoenen. Je bent nog maar net begonnen. Je ne sais pas nager. Ik kan niet zwemmen. Ik kan niet zwemmen. Ma montre a été volée. Mijn horloge was gestolen. Mijn horloge is gestolen. Mon père ne boit pas trop de saké. Mijn vader drinkt niet te veel sake. Mijn vader drinkt niet te veel sake. La tradition orale existe depuis des centaines d'années. Orale traditie heeft al honderden jaren bestaan. De mondelinge traditie bestaat al honderden jaren. Et moi aussi ! En ik ook! En ik ook. Voici la ville dont je te parlais. Dit is de stad waarover ik je verteld heb. Dit is de stad waar ik het over had. Nous nous intéressons aux autres lorsqu'ils s'intéressent à nous. Wij interesseren ons voor anderen wanneer die zich voor ons interesseren. We zijn geïnteresseerd in anderen als ze geïnteresseerd zijn in ons. On ne peut pas tout attendre des écoles. Je kan niet alles van de scholen verwachten. We kunnen niet alles van scholen verwachten. Il est toujours heureux. Hij is altijd gelukkig. Hij is altijd gelukkig. Je la vois rarement. Ik zie haar zelden. Ik zie haar zelden. L'anglais est parlé en Amérique. Engels wordt gesproken in Amerika. Engels wordt gesproken in Amerika. Ta femme aime-t-elle s'habiller de façon provocatrice ? Kleedt je vrouw zich graag op een uitdagende manier? Vindt je vrouw het leuk om zich provocerend aan te kleden? Il est intelligent. Hij is intelligent. Hij is slim. Ayant changé le vilebrequin, ils mangèrent une poêlée de légumes à la japonaise. Nadat ze de krukas hadden vervangen, aten ze een groenteroerbak op z'n Japans. Toen zij de krukas veranderden, aten zij Japanse groenten. Les étoiles sont belles. Sterren zijn mooi. De sterren zijn prachtig. Vous êtes libre. U bent vrij. Je bent vrij. Je n'aime pas cette montre. Dit polshorloge staat mij niet aan. Ik hou niet van dat horloge. Je vous rendrai heureuse. Ik zal u gelukkig maken. Ik zal je gelukkig maken. L'apprentissage ne devrait pas être forcé. L'apprentissage devrait être encouragé. Men moet niet dwingen te leren. Leren moet men aanmoedigen. Het leren mag niet worden gedwongen, het leren moet worden aangemoedigd. Il a retiré son chapeau. Hij zette zijn hoed af. Hij heeft z'n hoed afgedaan. J’ai acheté un stylo comme le tien hier. Ik heb gisteren net zo'n pen gekocht als jij hebt. Ik heb gisteren net zo’n pen gekocht als die van jou. J'aime la Californie. Ik hou van Californië. Ik hou van Californië. C'est le restaurant où elle travaillait. Dit is het restaurant waar ze werkte. Dit is het restaurant waar ze werkte. Ils ont pris la route la nuit dernière. Gisteravond zijn ze vertrokken. Ze zijn gisteravond op de weg gegaan. Celui-là m'enrichit qui me fait voir tout autrement ce que je vois tous les jours. Dat wat me een gloednieuwe kijk geeft op wat ik elke dag zie, verrijkt me. Deze maakt me rijk, waardoor ik anders zie wat ik elke dag zie. Il a neigé à Osaka. Het sneeuwde in Osaka. Het sneeuwde in Osaka. Oublie-la. Vergeet haar. Vergeet haar. Tom détesta pendant toute sa vie les chiens et chats. Tom haatte zijn leven lang honden en katten. Tom haatte honden en katten zijn hele leven. Ses jours sont comptés. Haar dagen zijn geteld. Zijn dagen zijn geteld. Où sont mes livres ? Waar zijn mijn boeken? Waar zijn mijn boeken? D'un signe, elle me dit "au revoir". Ze zwaaide me gedag. Met één teken zegt ze 'tot ziens' tegen me. Mon oreille me gratte. Mijn oor jeukt. M'n oor jeukt. La situation empire de jour en jour. De toestand wordt dag na dag slechter. De situatie wordt van dag tot dag slechter. Je prends le train de dix heures et demie. Ik neem de trein van tien uur dertig. Ik neem de trein van half tien. Vous n'allez pas appeler mes parents, n'est-ce pas ? Je gaat mijn ouders toch niet bellen, wel? Je gaat mijn ouders toch niet bellen? Traduis ceci pour moi, s'il te plaît. Vertaal dit voor me alsjeblieft. Vertaal dit voor mij, alsjeblieft. Ce mec est complètement maboul ! Die kerel is compleet getikt! Die vent is zo'n idioot. Marie lisait. Maria las. Marie was aan het lezen. Tom murmura quelque chose à l'oreille de Marie et elle sourit. Tom fluisterde Maria iets in d'r oor en ze glimlachte. Tom fluisterde iets in Maria's oor en ze lachte. Nous n'avons pas de jardin. Wij hebben geen tuin. We hebben geen tuin. Je lis. Ik lees. Ik lees. Parlez plus lentement s'il vous plaît ! Kunt u langzamer spreken alstublieft? Praat wat langzamer, alsjeblieft! Nous avons élevé un beau lapin. We hebben een mooi konijn gekweekt. We hebben een mooi konijn grootgebracht. Tu es riche. Jij bent rijk. Je bent rijk. Déverrouillez-le. Ontgrendel het. Ontgrendel hem. Je ne veux plus en parler. Ik wil er niet meer over praten. Ik wil er niet meer over praten. Tom t'a-t-il déjà dit comment il avait perdu sa jambe ? Heeft Tom je al verteld hoe hij zijn been had verloren. Heeft Tom je ooit verteld hoe hij zijn been verloor? Ne jouez pas avec moi, Tom. Speel niet met me, Tom. Speel geen spelletjes met me, Tom. J'écris bien avec. Ik kan goed ermee schrijven. Ik schrijf er goed mee. Saperlipopette ! Hemeltjelief! Smeerlap. Dès que je me lève, je prépare le café. Zodra ik opsta, zet ik koffie. Zodra ik opsta, maak ik koffie. Pardon, mon chéri. Sorry, schat. Het spijt me, lieverd. Je ne peux pas mourir ici. Ik kan hier niet sterven. Ik kan hier niet sterven. Restez à proximité. Blijf dichtbij. Blijf in de buurt. Je suis végétalien. Ik ben veganist. Ik ben veganist. D'habitude je fais la vaisselle. Ik doe meestal de vaat. Meestal doe ik de afwas. N'importe qui peut faire cela. Iedereen kan dat doen. Iedereen kan dat doen. Si tu ne pars pas, j'appelle les flics. Als je niet vertrekt, dan roep ik de flikken. Als je niet weggaat, bel ik de politie. Je le poursuis ! Ik achtervolg hem! Ik ga achter hem aan. Marie était vêtue d'une longue robe noire. Maria droeg een lange zwarte jurk. Maria was gekleed in een lange zwarte jurk. J'ai laissé mon parapluie chez moi. Ik heb mijn paraplu thuis gelaten. Ik heb m'n paraplu thuis gelaten. Taro est resté à Tokyo pendant trois jours. Taro is gedurende drie dagen in Tokyo gebleven. Taro bleef drie dagen in Tokio. Fichtre ! Verdomme! Fuck! Tom avait un rendez-vous avec Marie. Tom had een afspraak met Maria. Tom had een afspraak met Marie. Quelle heure est-il pour toi ? Hoe laat is het bij jou? Hoe laat is het voor jou? Combien d'enfants as-tu ? Hoeveel kinderen heb je? Hoeveel kinderen heb je? Je n'ai pas un kopeck. Ik heb geen rooie cent. Ik heb geen kopeck. Ses cheveux sont longs et magnifiques. Haar haar is lang en prachtig. Zijn haar is lang en prachtig. Je ne savais pas d'où ça venait. Ik wist niet waar het vandaan kwam. Ik wist niet waar het vandaan kwam. Le livre est sur la table. Het boek ligt op de tafel. Het boek ligt op tafel. Y a-t-il autre chose que tu veux savoir ? Is er nog iets anders dat je wilt weten? Is er nog iets wat je wilt weten? Les tortues pondent des œufs. Schildpadden leggen eieren. Schildpadden leggen eieren. Je suis un électricien. Ik ben elektricien. Ik ben een elektricien. Je connais le portugais, l'anglais et le russe. Ik ken Portugees, Engels, en Russisch. Ik ken Portugees, Engels en Russisch. Si je pouvais être comme ça... Als ik zo zou kunnen zijn... Als ik zo kon zijn... Il est armé jusqu'aux dents. Hij is tot de tanden gewapend. Hij is tot z'n tanden gewapend. Suis-je invité ? Ben ik uitgenodigd? Ben ik uitgenodigd? Je ne peux ni lire le français ni le parler. Ik kan Frans lezen noch spreken. Ik kan geen Frans lezen of spreken. Pourquoi tout le monde chuchote-t-il ? Waarom is iedereen aan het fluisteren? Waarom fluistert iedereen? Elles savent pêcher. Zij kunnen vissen. Ze kunnen vissen. Je suis meilleur que lui. Ik ben beter dan hij. Ik ben beter dan hij. L'amour d'une jeune fille est un poème. L'amour d'une femme mûre est de la philosophie. Liefde van een jonge vrouw is een gedicht. Liefde van een rijpe vrouw is filosofie. De liefde van een jong meisje is een gedicht, de liefde van een rijpe vrouw is filosofie. Dis-le-moi ! Vertel het me! Zeg het me. Tom grille de la viande. Tom grillt vlees. Tom is vlees aan het grillen. Arrête de bouger. Zit stil. Stop met bewegen. Le carré de l'hypoténuse est égal à la somme des carrés des deux autres côtés. Het kwadraat van de hypotenusa is gelijk aan de som van de kwadraten van de twee andere zijden. Het kwadraat van de hypotenusa is gelijk aan de som van de kwadraten van de andere twee zijden. Qu'aimerais-tu manger ? Wat wil je eten? Wat wil je eten? Laissez-moi passer, s'il vous plaît. Gelieve mij door te laten. Laat me erdoor, alsjeblieft. Tom est charpentier. Tom is een timmerman. Tom is timmerman. C'est vraiment une bonne idée. Dat is echt een goed idee. Dat is een heel goed idee. J'ignore la vérité. Ik ken de waarheid niet. Ik weet de waarheid niet. Donne-moi une feuille de papier. Geef me een vel papier. Geef me een vel papier. J'adore les chevaux. Ik hou van paarden. Ik hou van paarden. La plupart des gens qui utilisent une fourchette pour manger habitent en Europe, en Amérique du Nord et en Amérique du Sud; les gens qui utilisent des baguettes habitent en Afrique, au Proche-Orient, en Indonésie et en Inde. Het merendeel van de mensen die met een vork eten, woont in Europa, Noord-Amerika en Latijns-Amerika; mensen die met stokjes eten, wonen in Afrika, in het Nabije Oosten, in Indonesië en in India. De meeste mensen die een vork gebruiken om te eten wonen in Europa, Noord-Amerika en Zuid-Amerika; mensen die stokjes gebruiken wonen in Afrika, het Midden-Oosten, Indonesië en India. Je suis très occupée aujourd'hui. Ik ben vandaag heel druk bezig. Ik heb het erg druk vandaag. Je voudrais du jus d'orange. Ik had graag appelsiensap. Ik wil wat jus d'orange. De la patience ! De la patience ! Geduld! Geduld! Geduld, geduld. Taratata ! Flauwekul! Taratata. Qui d'autre vient avec nous ? Wie gaat er nog meer met ons mee? Wie gaat er nog meer met ons mee? Dépêche-toi ou tu vas rater ton train. Haast je, of je haalt de trein niet. Schiet op of je mist je trein. Il est gentil avec nos animaux. Hij is vriendelijk met onze dieren. Hij is aardig voor onze dieren. Où est le bus ? Waar is de bus? Waar is de bus? Les crayons se vendent par douzaines. De potloden worden per dozijn verkocht. Potloden worden per dozijn verkocht. Tom est un malade imaginaire. Tom is een denkbeeldige patiënt. Tom is een denkbeeldige gek. Voudriez-vous laisser un message ? Wilt u een boodschap achterlaten? Wilt u een bericht achterlaten? Vous devez manger davantage. Jullie moeten meer eten. Je moet meer eten. La bonne garde le lit. Het dienstmeisje bewaakt het bed. De dienstmeid houdt het bed. Sa fille est devenue une belle femme. Zijn dochter is een mooie vrouw geworden. Zijn dochter is een mooie vrouw geworden. Il est né au XIXe siècle. Hij is in de 19de eeuw geboren. Hij werd geboren in de 19e eeuw. Tom en a eu marre d'attendre et il est parti. Tom werd het wachten beu en vertrok. Tom was het wachten zat en ging weg. Je ne parle pas le japonais. Ik spreek geen Japans. Ik spreek geen Japans. Dites-moi simplement ce que vous voulez. Zeg mij gewoon wat ge wilt. Zeg me gewoon wat je wilt. Elle était autrefois militante dans le mouvement d'émancipation de la femme. Ze was vroeger een activist in de vrouwenemancipatiebeweging. Ze was ooit militant in de emancipatiebeweging van de vrouw. Je fais du sport. Ik sport. Ik ben aan het sporten. Le charbon et le gaz naturel sont des carburants naturels. Kool en aardgas zijn natuurlijke brandstoffen. Kolen en aardgas zijn natuurlijke brandstoffen. Redonnez-le! Geef het terug! Geef 'm terug. Le chant est son point fort. Zingen is zijn sterkste punt. Zingen is z'n sterkste kant. Des mûres poussent dans mon jardin. In mijn tuin groeien er bramen. Er groeien bramen in mijn tuin. À chacun son dû. Ieder het zijne. Iedereen heeft z'n verdiende loon. Son père est japonais. Zijn vader is Japans. Zijn vader is Japans. Le steak est bien cuit. De steak is bien cuit. De biefstuk is goed gebakken. Elle est autiste. Zij is autistisch. Ze is autistisch. Cette table est lourde. Deze tafel is zwaar. Deze tafel is zwaar. Choisis-en un. Kies er één. Kies er een uit. Il a demandé beaucoup d'argent. Hij vroeg om veel geld. Hij vroeg om veel geld. Aimeriez-vous parler de ce qui vient de se produire ? Zou u willen praten over hetgeen er zojuist gebeurd is? Wil je praten over wat er net gebeurd is? Comment se fait-il que tu connaisses si bien l'anglais ? Hoe komt het dat je zo goed Engels praat? Hoe komt het dat je zo goed Engels kent? Il parle franchement. Hij zegt wat hij denkt. Hij spreekt eerlijk. Je veux que vous l'essayiez. Ik wil dat u het probeert. Ik wil dat je het probeert. Je préférais être à Boston. Ik zou liever in Boston willen zijn. Ik was liever in Boston. Est-ce que tu parles latin ? Spreek je Latijn? Spreek je Latijn? Ces enfants sont turbulents. Deze kinderen zijn onstuimig. Die kinderen zijn turbulent. Ils sont de grands amis. Ze zijn dikke vrienden. Ze zijn goede vrienden. C'est la plus belle autruche que j'ai jamais vue. Dat is de mooiste struisvogel die ik ooit gezien heb. Dit is de mooiste struisvogel die ik ooit heb gezien. « Aimez-vous les serpents ? » « Bien sûr que non. » "Houden jullie van slangen?" "Natuurlijk niet." "Hout u van slangen?" "Natuurlijk niet." Après avoir échoué plusieurs fois, il essaya une nouvelle fois. Na verschillende keren gefaald te hebben, probeerde hij het nog eens. Na verscheidene malen gefaald te hebben, probeerde hij het opnieuw. Réfléchis bien avant de t'engager. Denk nog eens na. Denk goed na voor je je aanmeldt. Bon, je suis prête. Nou, ik ben klaar. Oké, ik ben er klaar voor. Il a dit : « Je veux devenir scientifique. » Hij zei: "Ik wil wetenschapper worden." Hij zei: "Ik wil wetenschapper worden." Je me suis levé tard ce matin. Ik ben vanmorgen laat opgestaan. Ik werd vanmorgen laat wakker. Personne ne m'a aidé. Niemand heeft me geholpen. Niemand heeft me geholpen. Reste à proximité. Blijf dichtbij. Blijf in de buurt. Ils sont rentrés tard. Ze zijn laat thuisgekomen. Ze kwamen laat thuis. Il est plus fort que vous. Hij is sterker dan u. Hij is sterker dan jij. Que manque-t-il ? Wat ontbreekt er? Wat ontbreekt er? Mayuko a fait un rêve étrange. Majoeko heeft vreemd gedroomd. Mayuko had een vreemde droom. Je ne suis pas allergique à la pénicilline. Ik ben niet allergisch voor penicilline. Ik ben niet allergisch voor penicilline. Pourquoi t'es-tu mis autant en colère ? Waarom werd je zo boos? Waarom werd je zo boos? Je vis à Canton. Ik woon in Kanton. Ik woon in Canton. Ne dis pas de conneries ! Zeg geen bullshit! Doe niet zo lullig. Viens me voir au bureau, comme ça je t'expliquerai. Kom bij mijn kantoor langs, zo zal ik het je uitleggen. Kom naar mijn kantoor, dan leg ik het uit. Nous serons bientôt en mesure de te mettre en prison. We zullen binnenkort in staat zijn om jou in de gevangenis te plaatsen. We kunnen je binnenkort in de gevangenis stoppen. Il est Anglais. Hij is een Engelsman. Hij is een Engelsman. Elle a une allergie aux chats. Zij is allergisch voor katten. Ze is allergisch voor katten. Tom est militant. Tom is een activist. Tom is een militant. Il faut que je dorme. Ik moet slapen. Ik moet slapen. Vérifie tout le monde. Controleer iedereen. Controleer iedereen. En Malte on parle le maltais. In Malta spreken ze Maltees. In Malta spreekt men Maltees. Le musée est ouvert à partir de neuf heures. Het museum gaat open om 9 uur 's ochtends. Het museum is geopend vanaf negen uur. Il est souvent en retard à l'école. Hij komt vaak laat op school. Hij is vaak te laat op school. Zou ! Hup! Wat ben je toch een eikel. Il a laissé le moteur tourner. Hij liet de motor aanstaan. Hij liet de motor draaien. Avec plaisir. Graag. Graag. J'ai préparé du café. Ik heb koffie gemaakt. Ik heb koffie gemaakt. Vous devriez être plus prudents. U zou beter wat voorzichtiger zijn. Jullie moeten voorzichtiger zijn. C'est le nouveau modèle. Het is het nieuwe model. Dat is het nieuwe model. La carte de la page 11 a l'air très étrange. Retournez-la. Elle devient alors plus familière pour vous. De landkaart op bladzijde elf lijkt vreemd. Draai ze op haar kop en dan zal ze je bekend voorkomen. De kaart op pagina 11 ziet er heel vreemd uit. Je veux que tu l'essayes. Ik wil dat jij het probeert. Ik wil dat je het probeert. J'avais l'intention de l'appeler, mais j'ai oublié. Ik was van plan haar te bellen, maar ik ben het vergeten. Ik wilde hem bellen, maar ik ben het vergeten. Des contributeurs de nombreux pays, langues et cultures, maîtrisent la langue espéranto en plus de leur langue natale et d'une ou plusieurs autres langues. Medewerkers uit verschillende landen, talen en culturen kennen de taal Esperanto naast hun moedertaal en één of meer andere talen. Medewerkers uit vele landen, talen en culturen beheersen de Esperanto-taal naast hun moedertaal en één of meer andere talen. Il est irréprochable. Hij is onberispelijk. Hij is onberispelijk. Un thé au citron, s’il vous plaît. Een thee met citroen, alstublieft. Een citroenthee, alstublieft. Viens vite ! Kom snel! Kom snel. Pouvez-vous expliquer pourquoi notre équipe a perdu ? Kunt u ons verklaren waarom onze ploeg verloren heeft? Kunt u uitleggen waarom ons team verloor? Je dois faire quelque chose. Ik moet iets doen. Ik moet iets doen. Mon estomac me fait mal. Ik heb maagpijn. M'n maag doet pijn. Avez-vous réservé ? Heeft u gereserveerd? Heb je gereserveerd? Quittez Tom. Verlaat Tom. Ga weg bij Tom. Tu devrais me le dire. Je zou het me moeten zeggen. Je moet het me vertellen. J'adore les voitures. Ik ben dol op auto's. Ik hou van auto's. La vie n'est pas juste. Het leven is oneerlijk. Het leven is niet eerlijk. Vous ne vous moquez pas de moi ? Jullie maken me toch niet belachelijk? Neem je me niet in de maling? Le désir crée la contradiction. Begeerte schept tegenstrijdigheid. Het verlangen creëert contradictie. Veux-tu que je te peigne ? Wilt ge dat ik u kam? Wil je dat ik je schilder? J'ai attendu jusqu'à la dernière minute. Ik heb tot de laatste minuut gewacht. Ik wachtte tot het laatste moment. Ce mec est complètement givré ! Die kerel is knettergek! Die gast is gestoord. Ça coûtait moins de quinze dollars. Dit kostte minder dan vijftien dollar. Het kostte minder dan vijftien dollar. Ils partirent avec un guide juste au cas où ils se perdraient. Ze vertrokken met een gids voor het geval ze verdwaalden. Ze vertrokken met een gids voor het geval ze verdwalen. Être exclus par les autres élèves est difficile à vivre. De uitsluiting door de andere leerlingen is een moeilijke belevenis. Uitgesloten worden door andere leerlingen is moeilijk om te leven. Avez-vous besoin de la clé ? Hebben jullie de sleutel nodig? Heb je de sleutel nodig? Ajoutez la mayonnaise. Voeg de mayonaise toe. Voeg mayonaise toe. Avec la chaleur qu'il fait aujourd'hui, je n'ai pas envie d'étudier. Bij deze hitte van vandaag heb ik geen zin om te studeren. Met de hitte van vandaag, heb ik geen zin om te studeren. Nous savons que le soleil est plus grand que la terre. We weten dat de zon groter is dan de aarde. We weten dat de zon groter is dan de aarde. Appelez-moi si vous avez besoin d'aide. Roep me als jullie hulp nodig hebben. Bel me als je hulp nodig hebt. C'est ta mère? Is dat jouw mama? Is dat je moeder? Je me souviens d'avoir regardé ce film. Ik weet nog dat ik de film gezien heb. Ik weet nog dat ik naar die film keek. S'il vous plaît, suivez mon conseil. Volg mijn raad op, alstublieft. Alsjeblieft, volg mijn advies op. C'est inévitable que j'aille en France un jour, je ne sais juste pas quand. Het is onvermijdelijk dat ik ooit een keer naar Frankrijk ga, ik weet alleen niet wanneer. Het is onvermijdelijk dat ik ooit naar Frankrijk ga, ik weet alleen niet wanneer. J'espère que je ne t'ai pas réveillé. Ik hoop dat ik je niet gewekt heb. Ik hoop dat ik je niet wakker heb gemaakt. J'ai lu cette histoire dans un livre. Ik heb dat verhaal in een of ander boek gelezen. Ik heb dat verhaal in een boek gelezen. Mon bras gauche est engourdi. Mijn linkerarm slaapt. Mijn linkerarm is verdoofd. Donnez-moi la clé. Geef me de sleutel. Geef me de sleutel. Avez-vous reçu la lettre ? Heeft u de brief ontvangen? Heb je de brief ontvangen? Elles l'ont aidée. Zij hielpen haar. Ze hebben haar geholpen. Le papillon volette. De vlinder fladdert. De vlinder zweeft. Tiens ta chambre aussi propre que tu peux. Hou je kamer zo netjes als je kan. Hou je kamer zo schoon als je kunt. Elles chantaient. Ze zongen. Ze zongen. De quoi riez-vous ? Wat valt er te lachen? Waar lach je om? Tom a présenté Marie à sa mère. Tom stelde Maria aan zijn moeder voor. Tom stelde Marie voor aan haar moeder. C'est toi ? Ben jij het? Ben jij dat? Je pense que je dois m'en aller, maintenant. Ik denk dat ik nu moet weggaan. Ik denk dat ik nu moet gaan. Asseyez-vous où bon vous semble. Gaat u maar zitten waar u maar wilt. Ga zitten waar je wilt. J'ai quelque chose à te dire. Je suis ton frère. Ik heb je iets te vertellen. Ik ben je broer. Ik moet je iets vertellen, ik ben je broer. Tom est-il en train de nettoyer sa chambre ? Is Tom zijn kamer aan het schoonmaken? Is Tom zijn kamer aan het schoonmaken? Je pense que je pourrais le faire pendant mon temps libre. Ik denk dat ik dat in mijn vrije tijd kan doen. Ik denk dat ik het in mijn vrije tijd kan doen. Mon père a un restaurant. Mijn vader heeft een restaurant. Mijn vader heeft een restaurant. Je suis le premier musicien de la famille. Ik ben de eerste musicus in mijn familie. Ik ben de eerste muzikant in de familie. La police a arrêté le suspect. De politie arresteerde de verdachte. De politie heeft de verdachte gearresteerd. Lorsque vous mourrez, je me réjouirai. Wanneer u doodgaat, zal ik me verheugen. Als je sterft, zal ik blij zijn. Est-ce que les boissons sont gratuites ? Zijn dranken gratis? Zijn de drankjes gratis? Ne fumez-vous pas ? Rookt u niet? Rookt u niet? Le mot a plusieurs significations. Het woord heeft meerdere betekenissen. Het woord heeft verschillende betekenissen. Évitez de manger. Niet eten. Probeer niet te eten. Le recyclage réduit la pollution et les déchets. Recyclage vermindert de vervuiling en de verspilling. Recycling vermindert vervuiling en afval. De temps à autre nous allons pêcher. We gaan van tijd tot tijd vissen. Af en toe gaan we vissen. Y a-t-il beaucoup de neige dans votre pays ? Is er veel sneeuw in uw land? Is er veel sneeuw in uw land? Je ne le fais plus. Ik doe het niet meer. Ik doe het niet meer. Je ne peux pas courir aussi vite. Zo snel kan ik niet lopen. Ik kan niet zo snel rennen. À mon avis, il a raison. Volgens mij heeft hij gelijk. Ik denk dat hij gelijk heeft. J'ai moi aussi une question. Ik heb ook een vraag. Ik heb ook een vraag. Je me suis inquiété toute la journée pour toi. Ik heb me de hele dag zorgen over je gemaakt. Ik maak me al de hele dag zorgen om je. Elle vend des fruits. Zij verkoopt fruit. Ze verkoopt fruit. Elle se sentit malade. Ze voelde zich ziek. Ze voelde zich ziek. Ken est arrivé à Kyoto. Ken is in Kioto aangekomen. Ken is aangekomen in Kyoto. Je rêvais. Ik was aan het dromen. Ik droomde. Peux-tu m'apprendre comment on vole ? Kunt ge mij leren vliegen? Kun je me leren hoe je moet vliegen? L'anniversaire d'Amy est en octobre. Amy's verjaardag is in oktober. Amy's verjaardag is oktober. Pourrais-tu faire ceci à ma place ? Kan jij dit doen in plaats van mij? Kun je dit voor mij doen? C'est fini. Het is voorbij. Het is voorbij. Pourquoi est-ce que tu ne viens pas avec nous ? Waarom komt ge niet met ons mee? Waarom ga je niet met ons mee? Décorons l'arbre de Noël ! Laat ons de kerstboom versieren. Laten we de kerstboom versieren. Ce n'est pas du portugais. Dit is niet Portugees. Het is geen Portugees. Je recherche une veste à ma taille. Ik zoek een jas in mijn maat. Ik ben op zoek naar een jas van mijn maat. Il n'a plus d'énergie. Hij heeft geen energie meer. Hij heeft geen energie meer. Ne jugez pas un homme à son apparence. Beoordeel een mens niet naar zijn uiterlijk. Beoordeel een man niet naar zijn uiterlijk. Tout le monde pleurait. Iedereen huilde. Iedereen huilde. Tu m'as ôté les mots de la bouche. Je hebt me de woorden uit de mond gehaald. Je hebt m'n woorden uit m'n mond gehaald. Il est treize heures et demie. Het is een uur dertig. Het is half twaalf. Il nasillait. Hij snaterde. Hij was aan het nasilteren. Chaque porte dans la maison est verrouillée. Elke deur in het huis is vergrendeld. Elke deur in het huis zit op slot. Il a le potentiel pour devenir un champion du monde. Hij heeft het potentieel om een wereldkampioen te worden. Hij heeft het potentieel om wereldkampioen te worden. As-tu signé ? Heb je ondertekend? Heb je getekend? Vous êtes chanteurs. Jullie zijn zangers. Jullie zijn zangers. L'accident est survenu il y a deux heures. Het ongeval gebeurde twee uur geleden. Het ongeluk gebeurde twee uur geleden. Je suis fier de prendre part à ce projet. Ik ben er trots op deel uit te maken van dit project. Ik ben er trots op om aan dit project deel te nemen. C'est très divertissant. Het is heel boeiend. Het is erg vermakelijk. Son chapeau était très drôle. Zijn hoed zag er heel grappig uit. Z'n hoed was heel grappig. Il travaille pour elle. Hij werkt voor haar. Hij werkt voor haar. Mon grand frère aime la musique. Mijn broer houdt van muziek. M'n grote broer houdt van muziek. Je me sens désolée pour eux. Het spijt me voor hen. Ik heb medelijden met ze. Ils regarderont ma belle poule. Ze zullen naar mijn mooie kip kijken. Ze zullen naar mijn mooie meid kijken. Savez-vous taper à la machine ? Kunt u machineschrijven? Kun je met de machine typen? Sont-ils heureux ? Zijn ze gelukkig? Zijn ze gelukkig? Compare la copie à l'original. Vergelijk de kopie met het origineel. Vergelijk de kopie met het origineel. Elle commence son travail à sept heures. Ze begint om zeven uur met werken. Ze begint haar werk om zeven uur. J’enseigne. Ik onderwijs. Ik geef les. Je sais que tu es riche. Ik weet dat je rijk bent. Ik weet dat je rijk bent. Comment est-ce que tu t'appelles ? Wat is je naam? Hoe heet je? Tu es loin ? Ben je ver weg? Hoe ver ben je? Tom a juste un peu le trac. Tom is gewoon een beetje nerveus. Tom is gewoon een beetje nerveus. J'adore les lasagnes. Ik hou van lasagne. Ik hou van lasagne. Y a-t-il encore du sel ? Is er zout over? Is er nog zout? Non, il est déjà parti déjeuner. Nee, hij is al gaan eten. Nee, hij is al weg voor de lunch. Vous avez des enfants ? Heeft u kinderen? Heb je kinderen? Un rat traversa la route. Er stak een rat de weg over. Een rat stak de weg over. Je ne sais pas la raison pour laquelle il est absent aujourd'hui. Ik weet niet waarom hij vandaag afwezig is. Ik weet niet waarom hij hier vandaag niet is. Le TGV est le train à grande vitesse français. De TGV is de Franse hogesnelheidstrein. De TGV is de Franse hogesnelheidstrein. Je ne suis pas gros ! Ik ben niet dik! Ik ben niet dik. Mon frère est ingénieur. Mijn broer is ingenieur. Mijn broer is ingenieur. Je te dirai mon histoire. Ik zal u mijn verhaal vertellen. Ik zal je mijn verhaal vertellen. Il partagea la pomme en deux. Hij deelde de appel in twee. Hij deelde de appel in tweeën. Il a commis une grosse erreur. Hij heeft een heel grote fout gemaakt. Hij heeft een grote fout gemaakt. Je vous ai vu cuisiner. Ik zag u koken. Ik zag je koken. Ceux qui habitent des maisons de verre ne devraient pas lancer de pierres. Wie in een glazen huis woont, moet niet met stenen werpen. Zij die in glazen huizen wonen, mogen geen stenen gooien. Où se situe le Mississippi ? Waar is de Mississippi? Waar is Mississippi? Le passé est le passé. Voorbij is voorbij. Het verleden is het verleden. Ravie de faire ta connaissance. Aangenaam kennis te maken. Leuk je te ontmoeten. Je me suis assise à côté de lui. Ik ging naast hem zitten. Ik zat naast hem. Je pensais que Tom dormait. Ik dacht dat Tom sliep. Ik dacht dat Tom sliep. Nous étions ennemies. Wij waren vijanden. We waren vijanden. Ils ne semblent pas convaincus. Ze lijken niet overtuigd. Ze lijken niet overtuigd. Il fait horriblement froid aujourd'hui. Het is verschrikkelijk koud vandaag. Het is vreselijk koud vandaag. Beaucoup de philosophes viennent de Grèce. Veel filosofen komen uit Griekenland. Veel filosofen komen uit Griekenland. Ça ne changera rien. Dat zal niets aan de zaak veranderen. Het zal niets veranderen. Ne dis pas de bêtises. Praat geen onzin. Doe niet zo stom. Je m'appelle Edgar Degas. Mijn naam is Edgar Degas. Ik ben Edgar Degas. Nous parlons tout le temps. We praten de hele tijd. We praten de hele tijd. Elle s'est entichée d'un homme plus jeune. Ze werd op een jongere man verliefd. Ze was verliefd op een jongere man. Merci de m'avoir prévenu. Fijn dat je me op tijd waarschuwt. Bedankt voor de waarschuwing. C'est un désastre environnemental majeur. Dit is een ernstige milieuramp. Dit is een grote milieuramp. Cette infirmière est très gentille et polie. Die verpleegster is heel vriendelijk en beleefd. Die verpleegster is heel aardig en beleefd. Je suis là, veux-tu clavarder ? Ik ben er, wil je praten? Ik ben hier, wil je dat ik toesla? Je t'adore. Ik zie u graag. Ik hou van je. Il la vit et rougit. Hij zag haar en bloosde. Hij zag haar en bloosde. Travailles-tu ? Werk je? Werk je? Je sais danser. Ik kan dansen. Ik kan dansen. Elle a suspendu le cadeau au sapin de Noël. Ze hing het cadeau aan de kerstboom. Ze hing het cadeau op in de kerstboom. Je sais à quel point Tom est important pour toi. Ik weet hoezeer Tom belangrijk is voor je. Ik weet hoe belangrijk Tom voor je is. Je n'aurais jamais cru qu'il puisse faire une chose aussi horrible. Ik had nooit gedacht dat hij zoiets wreeds zou kunnen doen. Ik had nooit gedacht dat hij zoiets vreselijks zou doen. Il semble que quelque chose se soit produit. Blijkbaar is er iets gebeurd. Het lijkt erop dat er iets gebeurd is. La Bavière est belle. Beieren is mooi. Beieren is mooi. Mon oncle est fâché. Mijn oom is kwaad. Mijn oom is boos. J'ai fait sa connaissance au bistrot. Ik heb hem in een café leren kennen. Ik heb haar ontmoet in de bistro. Elle apprenait. Ze leerde. Ze leerde het. L'amour de soi-même est aussi une maladie. Eigenliefde is ook een ziekte. Zelfliefde is ook een ziekte. C'est l'église où nous nous sommes mariés. Dit is de kerk waarin we getrouwd zijn. Dit is de kerk waar we trouwden. Elle est aussi occupée que Tom. Ze is net zo bezig als Tom. Ze is net zo druk als Tom. Pourquoi rêvons-nous ? Waarom dromen we? Waarom dromen we? Donne-moi une tasse de thé s'il te plaît. Mag ik een kop thee van je? Geef me een kopje thee, alsjeblieft. Morbleu ! Godverju! Morbleu! Tout le monde regardait. Iedereen keek. Iedereen keek. Nous sommes amaigries. We zijn vermagerd. We zijn vermagerd. Elle est canadienne. Ze is Canadese. Ze is Canadees. A-t-elle un petit copain ? Heeft zij een vriend? Heeft ze een vriendje? Tom n'a pas accès à la base de données. Tom heeft geen toegang tot de databank. Tom heeft geen toegang tot de database. Je n'ai pas été viré. J'ai démissionné. Ik ben niet ontslagen. Ik heb mijn ontslag gegeven. Ik ben niet ontslagen, ik heb ontslag genomen. Avant les jeunes me demandaient de leur dessiner un mouton, maintenant ils veulent que je leur apprenne à faire un commit. Les temps changent. Vroeger vroegen de kleintjes me een schaap voor ze te tekenen, nu willen ze dat ik ze leer hoe je een commit doet. Tijden veranderen. Voor de jongeren me vroegen om een schaap te tekenen, nu willen ze dat ik ze leer hoe ze een commit moeten maken. Ce mec est complètement zinzin ! Die gast is niet goed bij zijn hoofd! Die gast is helemaal gek. Nettoie la cuisine. Maak de keuken schoon. Maak de keuken schoon. Je prends le train de 10h30. Ik neem de trein van tien uur dertig. Ik neem de trein van 10.30 uur. Je mangeais des pommes. Ik at appels. Ik at appels. Tu es trempé. Je bent kletsnat. Je bent doorweekt. Je suis Japonais, mais je n'habite pas au Japon. Ik ben Japanner, maar ik woon niet in Japan. Ik ben Japans, maar ik woon niet in Japan. Beaucoup de gens vagabondent à travers la vie sans but. Veel mensen zwerven doelloos door het leven. Veel mensen zwerven door het leven zonder doel. Je ne devrais pas manger de nourriture contenant du sucre. Ik zou geen voedsel moeten eten dat suiker bevat. Ik zou geen suiker bevattend voedsel moeten eten. Elle emprunta une scie à ce fermier. Ze leende een zaag van die pachter uit. Ze leende een zaag van die boer. Il n'est pas nécessaire de mourir pour finir en enfer. Je hoeft niet te sterven om in hel te belanden. Je hoeft niet te sterven om in de hel te eindigen. Je voulais te rencontrer. Ik wilde je ontmoeten. Ik wilde je ontmoeten. Vous êtes créatives. U bent creatief. Jullie zijn creatief. Les jeunes Japonais aiment le rock et le jazz. Jonge Japanners houden van rock en jazz. Jonge Japanners houden van rock en jazz. Ci fait suite stupide, superfétatoire, fibonaccisyllabique. Hier een ietwat gezochte Fibonaccireeks, lettergrepentellenderwijs. Dit is een stom, superfigurisch, fibonaccisyllabisch vervolg. Il m’écrit une fois par semaine. Hij schrijft mij eens per week. Hij schrijft me één keer per week. Parbleu ! Bij Jupiter! Ik weet het niet. Je n'ai pas besoin de ta protection. Ik heb jouw bescherming niet nodig. Ik heb je bescherming niet nodig. Aimes-tu courir ? Houd je van rennen? Hou je van rennen? Toutes ont ri à son erreur. Iedereen lachte om zijn fout. Iedereen lachte om zijn fout. Bon boulot ! Mooi gedaan! Goed gedaan. Ils s'intéressent beaucoup à l'astronomie. Zij interesseren zich erg voor astronomie. Ze zijn erg geïnteresseerd in astronomie. Ta vérité n'est pas la mienne. Jouw waarheid is niet mijn waarheid. Jouw waarheid is niet de mijne. Je vous le dirai. Ik zal het u zeggen. Ik zal het je vertellen. Le film est fantastique. De film is fantastisch. De film is fantastisch. Je ne t'ai pas entendu entrer. Ik hoorde je niet binnenkomen. Ik hoorde je niet binnenkomen. Tom a un corps fantastique. Tom heeft een prachtig lichaam. Tom heeft een fantastisch lichaam. Nous estimons le dommage à mille dollars. We schatten de schade op duizend dollar. We schatten de schade op duizend dollar. Le sable était chaud. Het zand was warm. Het zand was heet. Un silence prolongé s'ensuivit. Er volgde een lange stilte. Er volgde een lange stilte. Je vous ai déjà sauvé la vie deux fois. Ik heb uw leven al tweemaal gered. Ik heb je leven al twee keer gered. J'ai rejeté l'offre. Ik heb het aanbod afgewezen. Ik heb het aanbod afgewezen. N'allez pas avec des souliers dans cette mosquée. Ga niet met schoenen in deze moskee. Ga niet met schoenen naar die moskee. Il est mort. Hij is dood Hij is dood. Le couple décida d'adopter un orphelin. Het paar besloot een wees te adopteren. Het echtpaar besloot een wees te adopteren. Où étiez-vous hier à 14 h 30 ? Waar was u gisteren om half drie? Waar was je gisteren om 14.30 uur? Ne sois pas de nouveau en retard à l'école. Kom niet weer te laat op school. Kom niet weer te laat op school. Lave tes pieds. Was je voeten. Was je voeten. Fais vite ! Schiet op! Schiet op. Bonjour Mademoiselle ! Hallo jongedame! Goedemorgen, juffrouw. Pile ou face ? Kop of let? Een munt of een kop? Qui d'autre ? Wie nog? Wie nog meer? Tu peux rester ici aussi longtemps que tu veux. Ge kunt zo lang blijven als ge wilt. Je kunt hier zo lang blijven als je wilt. Je n'ai pas de machine à laver. Ik heb geen wasmachine. Ik heb geen wasmachine. Je viens de le faire. Ik heb het net gedaan. Dat heb ik net gedaan. Est-ce que Tom a appelé ? Heeft Tom gebeld? Heeft Tom gebeld? Dites "ah". Zeg eens "aaa". Zeg 'ah'. Le cœur humain est analogue à une pompe. Het menselijk hart is vergelijkbaar met een pomp. Het menselijk hart lijkt op een pomp. Qu'attendez-vous ? Waarop wachten jullie? Waar wacht je op? Le chien a aboyé après un étranger. De hond heeft naar een vreemde geblaft. De hond blafte naar een vreemde. Il aime les oranges. Hij houdt van appelsienen. Hij houdt van sinaasappels. Tu as réveillé Tom. Je hebt Tom gewekt. Je hebt Tom wakker gemaakt. Étant très fatigué, j'allai me coucher tôt. Ik was erg moe, daarom ging ik vroeg naar bed. Toen ik erg moe was, ging ik vroeg naar bed. Ce livre n'est pas aussi facile que celui-là. Dit boek is niet zo gemakkelijk als dat daar. Dit boek is niet zo makkelijk als dit. Entrée gratuite. Gratis toegang. Gratis toegang. L'histoire se répète. De geschiedenis herhaalt zich. De geschiedenis herhaalt zich. Il sait ce qu'il fait. Hij weet wat hij doet. Hij weet wat hij doet. On m'a volé mon passeport. Iemand heeft mijn paspoort gestolen. M'n paspoort is gestolen. Tom venait de s'en aller. Tom is net vertrokken. Tom was net weg. Reste éveillé. Blijf wakker. Blijf wakker. Personne n'est trop vieux pour apprendre. Het is nooit te laat om te leren. Niemand is te oud om te leren. Vingt familles vivent ici. Twintig families leven hier. Twintig gezinnen wonen hier. Il y a vraiment du vent, aujourd'hui. Het is erg winderig vandaag. Er is veel wind vandaag. Je t'aiderai avec plaisir. Met plezier zal ik je helpen. Ik help je graag. Les larmes qui coulent sont amères mais plus amères encore sont celles qui ne coulent pas. Tranen die stromen zijn bitter, maar nog meer bitter zijn die die niet stromen. De tranen die vloeien zijn bitter, maar nog bitterer zijn de tranen die niet stromen. L'âne brait. De ezel balkt. De ezel brouwt. Elle lui a massé le dos. Ze masseerde zijn rug. Ze heeft z'n rug gemasseerd. Je te prie de me laisser finir. Laat me alsjeblieft uitspreken. Laat me alsjeblieft uitpraten. Tu es mon meilleur ami. Je bent mijn beste vriend. Je bent mijn beste vriend. Il a un fils du nom de Jean. Hij heeft een zoon met de naam Johano. Hij heeft een zoon die Jean heet. Tom avait l'air déçu. Tom zag er ontgoocheld uit. Tom leek teleurgesteld. La moitié des pommes est pourrie. De helft van de appels is rot. De helft van de appels is verrot. Carthage a été détruite par les Romains. Carthago was vernietigd door de Romeinen. Carthago werd vernietigd door de Romeinen. Coupe-la. Snij het. Snij 'm door. Y a-t-il un couteau dans la cuisine ? Is er een mes in de keuken? Is er een mes in de keuken? Je ne vous choisis pas. Ik kies jou niet. Ik kies jou niet. Mon père est maintenant à l'hôpital. Mijn vader ligt nu in het ziekenhuis. Mijn vader ligt nu in het ziekenhuis. Ça va me coûter beaucoup de temps. Dat zou me veel tijd kosten. Dat gaat me veel tijd kosten. Elle descendit par l'escalier. Ze ging van de trap naar beneden. Ze liep via de trap naar beneden. Le facteur est-il déjà passé ? Is de brievendrager al gekomen? Is de postbode al geweest? Quel âge as-tu ? Hoe oud ben je? Hoe oud ben je? J'adore les chiens. Ik hou van honden. Ik hou van honden. Il ne pouvait pas marcher très vite. Hij kon niet heel snel lopen. Hij kon niet zo snel lopen. Ce papier toilette est comme du papier émeri. Dat toiletpapier voelt als schuurpapier aan. Dit toiletpapier is als ameripapier. Laissez-le tranquille. Laat hem met rust. Laat hem met rust. Il ne fut pas facile de le convaincre. Het was niet makkelijk om hem te overtuigen. Het was niet gemakkelijk om hem te overtuigen. Carol a mal à la tête. Carol heeft hoofdpijn. Carol heeft hoofdpijn. C'est parfait. Dat is perfect. Het is perfect. Où sont les garçons ? Waar zijn de jongens? Waar zijn de jongens? La découverte d'une exoplanète potentiellement habitable est toujours excitante. De ontdekking van een potentieel bewoonbare exoplaneet is altijd spannend. De ontdekking van een potentieel bewoonbare exoplaneet is altijd spannend. La maison est grande. Het huis is groot. Het huis is groot. Pierre viendra-t-il ? Zal Pierre komen? Komt Pierre? Il vous suffit de prendre une décision. U hoeft alleen maar te beslissen. Je hoeft alleen maar een beslissing te nemen. Le français de Tom s'améliore. Toms Frans verbetert zich. Tom's Frans wordt beter. Paul est venu à Rome pour me saluer. Paul kwam naar Rome om me te begroeten. Paul kwam naar Rome om me te begroeten. Félicitation ! Proficiat! Gefeliciteerd. Une bande d'adolescents m'a volé mon argent. Een groep tieners heeft me van mijn geld beroofd. Een stel tieners heeft m'n geld gestolen. Tu commences. Jij begint. Jij begint. Il ne prête jamais attention à ce que je dis. Hij let nooit op wat ik zeg. Hij let nooit op wat ik zeg. Trace une ligne de A à B. Trek een lijn van A naar B. Traceer een lijn van A tot B. L’avenir de l’homme, c'est la femme. De toekomst van de man, is de vrouw. De toekomst van de man is de vrouw. Quand je suis rentrée chez moi, mon frère faisait ses devoirs. Toen ik thuiskwam, was mijn broer zijn huiswerk aan het doen. Toen ik thuiskwam, deed m'n broer z'n huiswerk. Une dent peut être remplacée par un implant. Een tand kan worden vervangen door een implantaat. Een tand kan vervangen worden door een implantaat. Collectionnes-tu toujours les timbres ? Verzamel je nog steeds postzegels? Verzamel je nog steeds postzegels? Les populations de la Chine et de l'Inde font paraître les autres états comme des nains. De populaties van China en India laten de andere naties als dwergen verschijnen. De bevolking van China en India laat de andere staten eruit zien als dwergen. Ce pantalon est inusable. Deze broek raakt nooit versleten. Deze broek is onuitwisbaar. Il est parti il y a environ 10 minutes. Hij vertrok ongeveer tien minuten geleden. Hij is tien minuten geleden vertrokken. Les corps des reptiles sont couverts d'écailles. Het lichaam van reptielen is bedekt met schubben. De lichamen van reptielen zijn bedekt met schubben. Accepte l'amour de quelqu'un. Aanvaardt iemands liefde. Accepteer iemands liefde. Mes parents sont vieux. Mijn ouders zijn oud. Mijn ouders zijn oud. Faites un bon voyage ! Goede reis! Veel plezier met de reis. Tout a cessé. Alles stopte. Het is allemaal voorbij. Ma mère est en train de préparer le petit déjeuner. Mijn moeder maakt het ontbijt klaar. Mijn moeder is ontbijt aan het maken. Marie nageait. Maria zwom. Marie was aan het zwemmen. Nous passâmes la nuit dans un hôtel bon marché. We hebben in een goedkoop hotel overnacht. We brachten de nacht door in een goedkoop hotel. On doit parfois échouer avant de réussir. Soms moet je falen voordat je kunt slagen. Soms moeten we falen voordat we slagen. Les plantes ont besoin d'eau et de lumière solaire. Planten hebben water en zonlicht nodig. Planten hebben water en zonlicht nodig. Quelle honte ! Wat gênant! Wat een schande. On y va ? Zijn we weg? Zullen we gaan? Je veux juste ce qui est le meilleur pour toi. Ik wil enkel maar het beste voor je. Ik wil gewoon wat het beste voor je is. Je ne savais pas que les chiens nageaient bien. Ik wist niet dat honden goed konden zwemmen. Ik wist niet dat honden goed konden zwemmen. Continuez à respirer. Blijf ademen. Blijf ademen. Il pense qu'il peut le prouver. Hij denkt dat hij het kan bewijzen. Hij denkt dat hij het kan bewijzen. La voiture est très rapide. De auto is erg snel. De auto is erg snel. Haut les mains ! Handen omhoog! Handen omhoog. Ce ne sont pas vos affaires. Dit zijn uw zaken niet. Dat zijn jouw zaken niet. Elle viendra peut-être demain. Misschien komt ze morgen. Misschien komt ze morgen. Les arbres sont des plantes. Bomen zijn planten. Bomen zijn planten. Ne choisis qu'une personne, je te prie. Kies niet meer dan één persoon a.u.b. Kies maar één persoon, alsjeblieft. Tous les régimes racistes se ressemblent, qu'ils soient nazis ou "bénis" par Dieu. Alle racistische regimes lijken op elkaar, of ze nou nazi zijn of "gezegend" door God. Alle racistische regimes lijken op elkaar, of ze nu nazi's zijn of "genis" door God. Nous voulons vivre. We willen leven. We willen leven. Louis Armstrong était un musicien américain. Louis Armstrong was een Amerikaanse muzikant. Louis Armstrong was een Amerikaanse muzikant. Pourquoi tout le monde est si inquiet ? Waarom maakt iedereen zich hier zo'n zorgen om? Waarom is iedereen zo bezorgd? As-tu la moindre idée de qui il est ? Hebt gij enig idee wie hij is? Heb je enig idee wie hij is? Il est conducteur de bus. Hij is een busbestuurder. Hij is buschauffeur. Le réveil avance de dix minutes. De wekker loopt tien minuten voor. De wekker gaat tien minuten vooruit. Marie ne savait ni son nom, ni son numéro de téléphone. Maria kende noch zijn naam, noch zijn telefoonnummer. Maria wist haar naam en telefoonnummer niet. Elle est bisexuelle. Zij is biseksueel. Ze is biseksueel. Mon père est parti à la retraite à soixante-cinq ans. Mijn vader ging op 65-jarige leeftijd met pensioen. Mijn vader ging met pensioen toen hij 65 was. Le monde me déteste. De wereld haat mij. De wereld haat me. Qu'as-tu fait la nuit dernière ? Wat heb je afgelopen nacht gedaan? Wat heb je gisteravond gedaan? Sait-il que tu l'aimes ? Weet hij dat je van hem houdt? Weet hij dat je van hem houdt? Y a-t-il quelque chose que je puisse faire ? Is er iets wat ik kan doen? Is er iets wat ik kan doen? Peut-être était-il souffrant. Misschien was hij ziek. Misschien was hij ziek. Certaines personnes aiment le sport, d'autres non. Sommige mensen houden van sport, andere niet. Sommige mensen houden van sport, anderen niet. Le livreur de pizzas n'est pas encore passé. De pizzabezorger is nog niet gekomen. De pizzabezorger is nog niet langs geweest. Ce gaz a une odeur désagréable. Dit gas heeft een onaangename geur. Dit gas heeft een onaangename geur. Elles tremblent. Ze beven. Ze trillen. Elles nagèrent. Ze zwommen. Ze hebben gezwommen. La plupart des travailleurs sont membres d'un syndicat. De meeste arbeiders zijn lid van een vakbond. De meeste werknemers zijn lid van een vakbond. Il est malheureusement décédé. Hij is helaas overleden. Hij is helaas overleden. Je déteste ça quand il y a trop de gens. Ik haat het als er veel mensen zijn. Ik haat het als er te veel mensen zijn. Ton succès sera le résultat de ton travail assidu. Je succes is de vrucht van je harde werken. Jouw succes zal het resultaat zijn van je harde werk. Comment es-tu venu en possession de tout cet argent ? Hoe zijt ge aan al dat geld geraakt? Hoe ben je in het bezit gekomen van al dat geld? Terminez-le. Maak het af. Maak het af. Non. Je suis désolé, je dois rentrer de bonne heure. Nee. Ik moet helaas weer vroeg terug. Het spijt me, ik moet vroeg thuis zijn. Je n'en peux plus ! Ça fait trois jours que je n'ai pas dormi ! Ik kan niet meer! Ik heb al drie dagen niet meer geslapen! Ik heb al drie dagen niet geslapen. Si tu es mécontent de ta vie privée, je te conseille de t'inscrire sur Facebook. C'est le meilleur moyen de t'en débarrasser. Als je je privéleven beu bent, raad ik je aan om je bij Facebook in te schrijven. Het is de beste manier om er van af te geraken. Als je niet blij bent met je privacy, raad ik je aan om je in te schrijven op Facebook, dat is de beste manier om van je leven af te komen. Je leur donnerai de la nourriture. Ik zal hun eten geven. Ik zal ze eten geven. Il s'est mal comporté. Hij heeft zich slecht gedragen. Hij heeft zich slecht gedragen. Elle se délectait d'attraper des mouches et de leur arracher les ailes. Ze genoot ervan om vliegen te vangen en hun vleugels af te rukken. Ze vond het heerlijk om vliegen te vangen en hun vleugels eruit te trekken. Dessine-moi un mouton ! Teken een schaap voor mij! Teken een schaap voor me. Je pense que ça colle. Ik denk dat het klopt. Ik denk dat het klopt. Tom est paresseux. Tom is lui. Tom is lui. Il est très facile d'apprendre à connaître d'autres cultures via l'espéranto. Het is heel gemakkelijk andere culturen te leren kennen via Esperanto. Het is heel gemakkelijk om via Esperanto andere culturen te leren kennen. Oublions ce qu'il s'est passé la nuit dernière. Laten we vergeten wat er afgelopen nacht gebeurd is. Laten we vergeten wat er gisteravond is gebeurd. Voudrais-tu ouvrir la fenêtre, je te prie ? Wilt ge zo goed zijn het venster open te doen? Wil je het raam opendoen, alsjeblieft? La raideur cadavérique s'installe rapidement après la mort. Rigor mortis komt vlug na de dood. De lijkstijfheid begint snel na de dood. La Chine est le plus grand pays d'Asie. China is het grootste land in Azië. China is het grootste land van Azië. Il travaille dans une officine de tatouage. Hij werkt in een tatoeage-studio. Hij werkt in een tatoeage-apotheek. La population de Shangaï est aussi nombreuse que celle de Tokyo. De bevolking van Shanghai is even groot als die van Tokio. De bevolking van Sjanghai is even groot als die van Tokio. Je prends un vin blanc. Ik neem een glas witte wijn. Ik neem een witte wijn. Elle m'a soudainement embrassée. Ze gaf me plotseling een kus. Ze kuste me ineens. J'aime mes frères et sœurs. Ik hou van m'n broers en zussen. Ik hou van m'n broers en zussen. Les flics ont jeté des grenades lacrymogènes dans le bâtiment. De flikken gooiden traangasgranaten in het gebouw. De politie gooide traangas in het gebouw. Où jouez-vous au tennis ? Waar speelt gij tennis? Waar ben je aan het tennissen? Cette rose est très belle. Die roos is heel mooi. Deze roos is heel mooi. Elles adoptèrent l'orphelin. Zij adopteerden de wees. Ze adopteerden de wees. Il est déjà parti. Hij is al weg. Hij is al weg. Ceux qui le connaissent l'apprécient. Wie hem kent, vindt hem aardig. Iedereen die hem kent, vindt hem leuk. Marie exagérait. Maria overdreef. Marie overdreef. Ma maison est vieille et laide. Mijn huis is oud en lelijk. Mijn huis is oud en lelijk. Elle aime énormément la musique. Ze houdt erg van muziek. Ze houdt heel veel van muziek. " Comment vas-tu, Mike ? " " Je m'appelle Tom. " "Hoe gaat het, Mike?" "Ik heet Tom." "Hoe gaat het, Mike?" "Ik heet Tom." C'est un problème pour les personnes âgées. Dit is een probleem voor ouderen. Dat is een probleem voor ouderen. Qu'as-tu fait à l'école aujourd'hui ? Wat heb je vandaag op school gedaan? Wat heb je vandaag op school gedaan? Vous aimez le tennis ? Vindt u tennis leuk? Hou je van tennis? Qu'est-ce qui lui a fait changer d'avis ? Wat heeft hem van gedacht doen veranderen? Wat heeft hem van gedachten doen veranderen? J'ai une sœur. Ik heb een zus. Ik heb een zus. Donnez-moi un tuyau. Geef me een tip. Geef me een tip. Y a-t-il une auberge de jeunesse dans les environs ? Is er een jeugdherberg hier in de omgeving? Is er een jeugdherberg in de buurt? Vous ne pouvez pas m'aider. U kunt me niet helpen. Je kunt me niet helpen. Ce mec est complètement fou ! Die gast is niet goed bij zijn hoofd! Die gast is gek. Est-ce tout ce que tu as vu ? Was dat alles wat je gezien hebt? Is dat alles wat je zag? Continuez d'avancer. Blijf bewegen. Blijf lopen. Où as-tu appris ça ? Waar heb je dat geleerd? Waar heb je dat geleerd? Il a fallu 20 jours à Rei pour se remettre de sa blessure. Het duurde Rei 20 dagen om te herstellen van haar blessure. Rei had 20 dagen nodig om van haar wond te herstellen. Tu avais besoin de moi. Jij had mij nodig. Je had me nodig. La sauvegarde est endommagée et ne peut pas être utilisée. Veuillez sortir du jeu et le relancer une fois que vous aurez effacé la sauvegarde. Het opslagbestand is beschadigd en kan niet worden gebruikt. Beëindig de game, verwijder de opslagdata en start de game opnieuw op. De back-up is beschadigd en kan niet worden gebruikt. Ga uit het spel en herstart het zodra u de back-up hebt gewist. Il n'y a pas de courage sans peur. Zonder angst geen moed. Er is geen moed zonder angst. Tenir un journal intime nous donne aussi une chance de réfléchir sur notre vie quotidienne. Het bijhouden van een dagboek geeft ons ook de kans om op ons dagelijks leven te reflecteren. Het houden van een dagboek geeft ons ook een kans om na te denken over ons dagelijks leven. Tu sais qui je suis ? Ken je me? Weet je wie ik ben? Les grenouilles ont peur des serpents. Kikkers hebben schrik van slangen. Kikkers zijn bang voor slangen. Comment dites vous XXX en Portugais ? Hoe zeg je XXX in het Portugees? Hoe zeg je XXX in het Portugees? Le lait est-il bon pour la santé ? Is melk gezond? Is melk goed voor de gezondheid? Apprends cela par cœur. Leer dat uit het hoofd. Leer dit uit je hoofd. Il jouera au tennis demain. Morgen gaat hij tennis spelen. Hij gaat morgen tennissen. Écris ton nom là-dessus. Schrijf je naam hier op. Schrijf daar je naam op. Je criais. Ik schreeuwde. Ik schreeuwde. Nous sommes allés à Londres l'année dernière. Vorig jaar zijn we naar Londen geweest. We gingen vorig jaar naar Londen. Salut Tom! Entre donc! Hoi Tom! Kom binnen! Tom, kom binnen. La pile est vide. De batterij is leeg! De batterij is leeg. Je ne sais pas s'il est médecin. Ik weet niet of hij dokter is. Ik weet niet of hij een dokter is. Je peux te donner quelque chose pour ta douleur. Ik kan je iets geven tegen de pijn. Ik kan je iets geven voor je pijn. Nous sommes parfois d'accord. Nun en dan zijn we het eens. Soms zijn we het met elkaar eens. Savourez votre petit déjeuner. Geniet van je ontbijt. Geniet van uw ontbijt. Heureusement, après des années, ses parents partirent enfin ensemble en voyage. Gelukkig gingen zijn ouders na jaren eindelijk samen op reis. Gelukkig gingen haar ouders na jaren eindelijk samen op reis. Des nuages noirs passaient au-dessus de la ville. Zwarte wolken dreven over de stad heen. Er kwamen zwarte wolken over de stad. Ils étaient tous émus. Ze waren allemaal ontroerd. Ze waren allemaal ontroerd. Les deux femmes se connaissent. De twee vrouwen kennen elkaar. De twee vrouwen kennen elkaar. Elle est membre de l'institution. Zij is een lid van de instelling. Zij is lid van de instelling. Je ne t’ai jamais vu rire. Ik heb je nooit zien lachen. Ik heb je nog nooit zien lachen. Demande à n'importe quelle femme. Vraag iedere vrouw. Vraag maar aan elke vrouw. Je commence à m'ennuyer de ma petite amie. Ik begin mijn vriendin te missen. Ik begin m'n vriendin te vervelen. Le soleil se cache derrière les nuages. De zon verbergt zich achter de wolken. De zon schuilt achter de wolken. Cela vous dérange-t-il si j'allume la radio ? Vindt u het erg als ik de radio aandoe? Vind je het erg als ik de radio aanzet? Je ne me rappelle rien d'autre. Ik kan me niets anders herinneren. Ik kan me niets anders herinneren. Nous ne nous fions pas à des étrangers. Wij vertrouwen geen vreemdelingen. We vertrouwen geen vreemden. Elle ne croit pas en Dieu. Zij gelooft niet in God. Ze gelooft niet in God. Vis-tu dans le coin ? Woon je hier in de buurt? Woon je in de buurt? N'oublie pas de donner un pourboire au porteur pour avoir porté tes bagages. Vergeet niet de drager een fooi te geven omdat hij je koffers heeft gedragen. Vergeet niet de drager een fooi te geven voor het dragen van je bagage. Ce n'est pas un chat. C'est un chien. Dat is geen kat. Dat is een hond. Het is geen kat, het is een hond. Vous n'oubliez jamais d'envoyer un cadeau d'anniversaire à votre mère. U vergeet nooit een verjaardagsgeschenk te sturen naar uw moeder. Je vergeet nooit om je moeder een verjaardagscadeau te sturen. Tous les hommes doivent mourir. Alle mannen moeten sterven. Alle mannen moeten sterven. C'est en dehors de mon domaine d'étude. Dat is buiten mijn studiegebied. Dat is buiten mijn vakgebied. Je suis désolée, je ne parle pas français. Het spijt me, ik spreek geen Frans. Sorry, ik spreek geen Frans. Une tenue de soirée est souhaitée. Een avondkleding is gewenst. Een avondkleding is gewenst. Je suis à peu près sûre que Tom ne t'aidera pas à faire ça. Ik ben vrij zeker dat Tom jou niet zou helpen om dat te doen. Ik ben er vrij zeker van dat Tom je daar niet mee zal helpen. Elle est très forte. Ze is erg sterk. Ze is erg sterk. Je suis trop occupé pour l'aider. Ik heb het te druk om hem te helpen. Ik heb het te druk om hem te helpen. Je veux absolument rencontrer Kuniko. Ik wil zeker Kumiko ontmoeten. Ik wil absoluut Kuniko ontmoeten. Il y avait plusieurs pommes pourries dans le panier. Er waren nogal wat rotte appels in de mand. Er lagen een paar rotte appels in de mand. Sami avait besoin de lunettes. Sami had een bril nodig. Sami had een bril nodig. Coupez! Stop! Cut! Je ne mange pas beaucoup de viande. Ik eet niet veel vlees. Ik eet niet veel vlees. Je ne sais pas quand il viendra ici. Ik weet niet wanneer hij hier zal komen. Ik weet niet wanneer hij hier komt. Il est mort 3 jours après. Hij stierf 3 dagen daarna. Hij stierf drie dagen later. Cette somme inclut les taxes. Dit bedrag is inclusief belasting. Dit bedrag omvat de belastingen. Ils nous aident. Zij helpen ons. Ze helpen ons. La médecine traditionnelle utilise souvent des herbes. Volksgeneeskunde maakt vaak gebruik van kruiden. Traditionele geneeskunde gebruikt vaak kruiden. Montrez-moi ! Laat me zien! Laat het me zien. Je mange un citron. Ik eet een citroen. Ik eet een citroen. Je ne peux pas prier maintenant. Ik kan nu niet bidden. Ik kan nu niet bidden. Ils la narguent ! Ze bespotten haar! Ze bespotten haar. Nous avons besoin d'argent. We hebben geld nodig. We hebben geld nodig. Pense positif. Denk positief. Denk positief. Chacun fait ce qu'il peut. Iedereen doet wat hij kan. Iedereen doet wat hij kan. Il sort le soir pour boire un verre. 's Avonds gaat hij uit om wat te drinken. Hij gaat 's avonds uit om wat te drinken. Tom est militant dans sa communauté. Tom is een activist in zijn gemeenschap. Tom is een militant in zijn gemeenschap. Nous tombâmes en panne d'essence au milieu du carrefour. Midden op het kruispunt vielen we zonder benzine. We hadden geen benzine meer in het midden van het kruispunt. Y a-t-il des lettres pour moi dans le courrier d'aujourd'hui ? Zijn er vandaag brieven voor mij in de post? Zijn er brieven voor mij in de post van vandaag? Bonne journée. À bientôt. Goede dag. Tot ziens. Tot ziens. Tu nous manques beaucoup. We missen je heel erg. We missen je heel erg. D'accord. Oké. Oké. Il te faut être prudente. Je moet voorzichtig zijn. Je moet voorzichtig zijn. Je me suis couchée. Ik ging naar bed. Ik ben naar bed gegaan. Sur une île de la Seine se trouve une grande église appelée Notre Dame. Op een eiland in de Seine staat een grote kerk genaamd Notre Dame. Op een eiland van de Seine bevindt zich een grote kerk genaamd Notre Dame. Il chassait. Hij jaagde. Hij was aan het jagen. Je suis très occupée, alors ne comptez pas sur moi. Ik heb het erg druk, reken dus niet op mij. Ik heb het erg druk, dus reken maar niet op mij. Tout ceci est survenu auparavant et surviendra de nouveau. Dat is allemaal al eens eerder gebeurd, en het zal opnieuw gebeuren. Dit alles is eerder gebeurd en zal opnieuw gebeuren. Nous sommes assis autour de la table. Wij zitten om de tafel. We zitten om de tafel. J'aime lire des romans étasuniens. Ik lees graag Amerikaanse romans. Ik lees graag Amerikaanse romans. Peux-tu le faire encore une fois ? Kan je dat nog eens doen? Kun je het nog een keer doen? Tom vivait à côté de son oncle. Tom woonde naast zijn oom. Tom woonde naast zijn oom. De retour dans votre pays, veuillez consulter un psychiatre. Raadpleeg na terugkeer in eigen land een psychiater. Als u terug bent in uw land, neem dan contact op met een psychiater. Étudie. Studeer! Studeren. Il n'a jamais été amoureux auparavant. Hij is nog nooit verliefd geweest. Hij is nog nooit verliefd geweest. Ils dorment en ville. Ze slapen in de stad. Ze slapen in de stad. Pourquoi chuchotez-vous ? Waarom fluisteren jullie? Waarom fluister je? Habille-toi ! Kleed je aan! Kleed je aan. Demain, il va alunir. Morgen landt hij op de maan. Morgen komt hij weer bij elkaar. J'ai vu Tom jouer au tennis. Ik heb Tom zien tennissen. Ik zag Tom tennissen. Tom veut rester. Tom wil blijven. Tom wil blijven. Tu as des pommes ? Heb je appels? Heb je appels? Je n'avais pas besoin de ton aide. Jouw hulp was niet nodig. Ik had je hulp niet nodig. Ni Tom ni Marie n'aiment vraiment les aubergines. Noch Tom noch Mary houdt erg van aubergine. Tom en Marie houden niet echt van aubergines. Ne sais-tu pas son nom ? Weet je zijn naam niet? Weet je niet hoe hij heet? Tes tableaux sont beaux. Jouw schilderijen zijn mooi. Je schilderijen zijn prachtig. Au revoir ! Comment est-ce que je sors du bureau ? Tot ziens! Hoe geraak ik uit het kantoor? Hoe kom ik uit m'n kantoor? Zou ! Uit de weg! Wat ben je toch een eikel. Il est 7 heures. Het is zeven uur. Het is zeven uur. Aimez-vous la cuisine chinoise ? Houdt u van de Chinese keuken? Hou je van Chinees eten? Tu économisais. Je spaarde. Je spaarde. J'errais. Ik dwaalde. Ik zou ronddwalen. Restons-en là ! Laten we het daarop houden! Laten we het daar niet over hebben. J'étais malchanceux. Ik had pech. Ik had pech. Où est le fromage ? Waar is de kaas? Waar is de kaas? C’est un bon manuel. Het is een goed handboek. Het is een goed handboek. Je dois prendre un peu de sommeil. Ik heb een beetje slaap nodig. Ik moet wat slapen. Tu sais comment. Je weet hoe. Je weet hoe. Tom a écrit une lettre à Marie. Tom schreef Maria een brief. Tom schreef een brief aan Marie. Nous ne sommes pas déçus. We zijn niet teleurgesteld. We zijn niet teleurgesteld. Je crois que j'ai oublié la clé. Ik denk dat ik de sleutel vergeten heb. Ik denk dat ik de sleutel vergeten ben. C'est un bel immeuble. Het is 'n mooi gebouw. Het is een mooi gebouw. Peux-tu nous dire ce que tu portes là ? Kan je ons zeggen wat je draagt? Kun je ons vertellen wat je aan hebt? Tu sais effectivement danser, n'est-ce pas ? Ge kunt toch dansen, ja? Je kunt echt dansen, hè? Je prends du vin blanc. Ik neem witte wijn. Ik neem witte wijn. Tom porte des lunettes épaisses. Tom draagt een dikke bril. Tom draagt een dikke bril. Qu'est-ce que vous aimez le plus : la musique ou l'anglais ? Waar houd je het meeste van: muziek of Engels? Wat vind je het leukst: muziek of Engels? Le prénom est un marqueur social dont le choix n'est pas sans conséquences. De voornaam is een sociaal markeerpunt waarvan de keus niet zonder consequenties is. De voornaam is een sociale marker wiens keuze niet zonder gevolgen is. Vouloir c'est pouvoir. Waar een wil is, is een weg. Als je dat wilt, moet je dat kunnen. Vivre comme un coq en pâte. Leven als God in Frankrijk. Leven als een haan van deeg. Je continue de chanter. Ik zing verder. Ik blijf zingen. Il est facile pour un singe de grimper à un arbre. In een boom klimmen is voor een aap gemakkelijk. Het is makkelijk voor een aap om in een boom te klimmen. Il est là. Hij is hier! Hij is hier. Je suis libre tous les jours sauf lundi. Ik ben alle dagen vrij, behalve op maandag. Ik ben elke dag vrij, behalve maandag. Je n'aime pas les films. Ik hou niet van films. Ik hou niet van films. Je ne peux pas l'entendre. Ik kan haar niet horen. Ik kan het niet horen. Parle-t-on français au Canada ? Spreekt men Frans in Canada? Spreekt men Frans in Canada? Elle a des dents blanches. Ze heeft witte tanden. Ze heeft witte tanden. Comment synthétise-t-on l'aspirine ? Hoe synthetiseert men aspirine? Hoe maken we aspirine? Je n'ai pas envie de travailler aujourd'hui, allons jouer au foot. Vandaag voel ik er niet voor om te werken, laten we gaan voetballen. Ik wil vandaag niet werken. We gaan voetballen. C'est incroyable. Het is ongelofelijk. Dit is ongelooflijk. Nous livrons votre commande gratuitement dans un rayon de 30 kilomètres. Wij bezorgen uw bestelling binnen een straal van 30 kilometer gratis. Wij leveren uw bestelling gratis binnen een straal van 30 kilometer. Tu fais mieux de ne pas partir après que la nuit soit venue. Je kan beter niet weggaan, nadat het donker geworden is. Je kunt beter niet weggaan als het donker is. Si le ciel tombait sur la terre, il serait facile d'attraper des oiseaux. Als de hemel op aarde viel, zou het gemakkelijk zijn vogels te vangen. Als de hemel op aarde valt, is het makkelijk om vogels te vangen. Marie est plutôt snob. Maria is vrij pretentieus. Marie is nogal snob. Attendez. Wacht. Wacht. Il laissa sa fortune à son fils. Hij liet zijn vermogen aan zijn zoon. Hij liet zijn fortuin aan zijn zoon over. Tu vas tomber. Ge zult vallen. Je gaat vallen. Il se plaint toujours de la nourriture. Hij beklaagt zich altijd over het eten. Hij klaagt altijd over het eten. Le pouvoir et l'argent sont inséparables. Macht en geld zijn onafscheidelijk. Macht en geld zijn onafscheidelijk. Les grenouilles ont peur des serpents. Kikkers zijn bang van slangen. Kikkers zijn bang voor slangen. Pourquoi me hais-tu ? Waarom haat je me? Waarom haat je me? Les tortues de mer sont de magnifiques créatures. Zeeschildpadden zijn prachtige wezens. Zeeschildpadden zijn prachtige wezens. Comment le saurais-je ? Weet ik veel! Hoe moet ik dat weten? Je ne suis pas un monstre. Ik ben geen monster! Ik ben geen monster. Il y en a une bouteille dans le frigo. Er ligt een fles van in de koelkast. Er ligt een fles in de koelkast. Je ne peux exprimer ce que je ressens avec des mots. Ik kan mijn gevoelens niet met woorden uitdrukken. Ik kan mijn gevoelens niet uitdrukken met woorden. Je faisais mes devoirs. Ik maakte mijn huiswerk. Ik deed m'n huiswerk. C'est mon pantalon. Dat is mijn broek. Dat is mijn broek. Je te contacterai dès que je serai arrivé. Ik contacteer je meteen als ik aankom. Ik neem contact met je op zodra ik er ben. Tu veux un beau cheval ? Wil je een mooi paard? Wil je een mooi paard? Je resterai ici toute l'année. Ik zal hier het hele jaar blijven. Ik blijf hier het hele jaar. Pourrait-on avoir une table à l'extérieur ? Zouden we een tafel buiten kunnen hebben? Kunnen we een tafel buiten hebben? Mon frère va à l'université de Kobe. Mijn broer studeert aan de universiteit van Kobe. Mijn broer gaat naar de universiteit van Kobe. Je ne peux pas manger. Ik kan niet eten. Ik kan niet eten. Elle s'est fait tester pour le VIH. Ze heeft zich op aids laten testen. Ze is getest op HIV. Je ne connais pas Tom. Ik ken Tom niet. Ik ken Tom niet. Naturellement. Natuurlijk. Natuurlijk. Tom conduit une Toyota. Tom rijdt in een Toyota. Tom rijdt in een Toyota. Il fumait. Hij rookte. Hij rookte. Tom joue de la guitare. Tom speelt gitaar. Tom speelt gitaar. S'il vous plait, ne faites pas attention à moi. Let maar niet op mij, alsjeblieft. Let alsjeblieft niet op mij. Est-ce que ceci convient ? Past dit? Is dit goed? Tom ment constamment. Tom liegt constant. Tom liegt constant. Il n'est plus le même qu'autrefois. Hij is niet dezelfde als voorheen. Hij is niet meer dezelfde als vroeger. C'est un pari. Het is een gok. Het is een weddenschap. Désolée, je n'avais pas l'intention de vous interrompre. Sorry, het was niet mijn bedoeling u te onderbreken. Sorry, ik wilde u niet onderbreken. Es-tu mort ? Ben je dood? Ben je dood? Attends ! Qu'est ceci ? Wacht even! Wat is dat? Wacht, wat is dit? Nous irons, mais sans vous. Wij gaan, maar zonder u. We gaan, maar zonder jou. Reposons-nous un peu. Laten wij even rusten. Laten we wat rusten. Sais-tu de quelle taille est la tour de télévision ? Weet je hoe hoog de televisietoren is? Weet je hoe groot de tv-toren is? Mange ta soupe avant qu'elle ne refroidisse. Eet je soep voor hij koud wordt. Eet je soep op voordat ze koud wordt. J'ai entendu un bruit étrange. Ik heb een raar geluid gehoord. Ik hoorde een vreemd geluid. Veuillez ôter votre chapeau. Zet alstublieft uw hoed af. Wilt u uw hoed afdoen? Quelqu'un est-il blessé ? Is er iemand gewond? Is er iemand gewond? Est-ce qu'elle aime mon chapeau? Vindt ze mijn hoed leuk? Vindt ze m'n hoed mooi? Pouvez-vous le prouver ? Kunt u dat bewijzen? Kunt u dat bewijzen? Elle n'est pas son épouse. C'est sa fille. Ze is niet zijn vrouw. Ze is zijn dochter. Ze is niet zijn vrouw, ze is zijn dochter. Tout le monde a ri de lui. Iedereen lachte hem uit. Iedereen lachte om hem. Ce n'est pas possible, n'est-ce pas ? Het is niet mogelijk, nietwaar? Dat kan toch niet, of wel? Es-tu en route pour la gare ? Ben je onderweg naar het station? Ben je op weg naar het station? Il a laissé toutes les fenêtres ouvertes. Hij liet alle vensters openstaan. Hij liet alle ramen open. C'est encore loin ? Is het nog ver? Hoe ver is het nog? Essayons encore une fois. Laten we dat nog eens proberen. Laten we het nog een keer proberen. Va ! Ga! Ga, ga, ga, ga, ga, ga, Je ne connais pas encore mon adresse, je vais habiter un temps chez mon amie. Ik weet mijn adres nog niet, ik ga een tijdje bij mijn vriendin wonen. Ik weet m'n adres nog niet. Ik ga een tijdje bij m'n vriendin wonen. Combien de mois peux-tu rester ici ? Hoeveel maanden kan je hier blijven? Hoeveel maanden kun je hier blijven? Elle pensa à une bonne solution. Ze bedacht een goede oplossing. Ze dacht aan een goede oplossing. Je ne sais pas si c'est important ou pas. Ik weet niet of het belangrijk is of niet. Ik weet niet of het belangrijk is of niet. Tu as fait sa connaissance récemment ? Heb je hem pas leren kennen? Heb je haar onlangs ontmoet? La pollution de l'air est un sérieux problème dans ce pays. De luchtvervuiling is een groot probleem in dat land. Luchtvervuiling is een ernstig probleem in dit land. Beaucoup de choses sont trop compliquées. Heel wat zaken zijn te ingewikkeld. Veel dingen zijn te ingewikkeld. Comment va ta sœur ? Hoe gaat het met je zus? Hoe gaat het met je zus? J'en ai marre d'être ici. Ik heb hier genoeg van. Ik ben het zat om hier te zijn. La qualité importe plus que la quantité. Kwaliteit is belangrijker dan kwantiteit. Kwaliteit is belangrijker dan kwantiteit. C'est seulement en philosophie qu'on peut utiliser un argument circulaire et en être félicité. Alleen in de filosofie kun je een cirkelredenering gebruiken en daarom geprezen worden. Alleen in de filosofie kan men een cirkelvormig argument gebruiken en daarmee gefeliciteerd worden. Tom n'est pas docteur. Tom is geen dokter. Tom is geen dokter. Pourquoi es-tu toujours en retard ? Waarom ben je altijd te laat? Waarom ben je altijd te laat? Thomas nageait. Thomas zwom. Thomas was aan het zwemmen. Je suis subjugué ! Ik ben overrompeld! Ik ben onder de indruk. Tu pourrais avoir raison là-dessus. Daarover zou je gelijk kunnen hebben. Daar heb je misschien gelijk in. Je te ramènerai chez toi. Ik breng je naar huis. Ik breng je naar huis. J'ai pris mon petit déjeuner. Ik heb ontbeten. Ik heb ontbeten. Je suis presque aussi grand qu'elle. Ik ben bijna zo groot als zij. Ik ben bijna zo groot als zij. Je suis votre ami. Ik ben uw vriend. Ik ben je vriend. Regarde, un écureuil! Kijk, een eekhoorn. Kijk, een eekhoorn. Le loyer est beaucoup trop élevé. De huur is veel te hoog. De huur is veel te hoog. Permets-moi de rester. Laat me blijven. Laat me hier blijven. Bouteille ou pression ? In een fles of van het vat? Fles of druk? Je perdais. Ik verloor. Ik verloor. Nous avons maigri. We zijn afgevallen. We zijn afgevallen. Tom est au FBI. Tom is bij het FBI. Tom is bij de FBI. Ce mec est complètement maboul ! Die gast is niet goed bij zijn hoofd! Die vent is zo'n idioot. Ils ne mentent jamais. Ze liegen nooit. Ze liegen nooit. J'ai un bon revers. Ik heb een sterke backhand. Ik heb een goede tegenslag. Elle a eu du mal à s'empêcher de rire quand elle a vu la robe. Ze kon haar lach niet bedwingen toen ze het kleed zag. Ze kon niet stoppen met lachen toen ze de jurk zag. Il joue au golf. Hij is golf aan het spelen. Hij speelt golf. Cette poire sent bon. Die peer ruikt lekker. Die peer ruikt lekker. Ne l'oubliez pas, je vous prie. Vergeet het niet alstublieft. Vergeet dat niet, alsjeblieft. L'épice utilisée dans cette sauce pour pâtes peut être du persil. Het kruid dat in die pastasaus wordt gebruikt, kan peterselie zijn. Het kruid dat in deze pastasaus wordt gebruikt, kan peterselie zijn. Parles-tu latin ? Spreek je Latijn? Spreek je Latijn? Action ! Actie! Actie. Le feu passa au vert. Het verkeerslicht sprong op groen. Het licht ging over in het groen. Ça convient. Dat is prima. Dat is goed. Demain, nous jouerons au football. Morgen spelen we voetbal. Morgen gaan we voetballen. J'ai déjà commandé la pizza. Ik heb al pizza besteld. Ik heb de pizza al besteld. Tom ne voulait pas faire leur sale boulot. Tom wilde hun vuile werk niet doen. Tom wilde hun vuile werk niet doen. Je ne conteste pas cela. Ik betwist dat niet. Dat betwist ik niet. Vous êtes-vous promenés dimanche ? Hebben jullie zondag een wandeling gedaan? Hebben jullie zondag gewandeld? C'est un garçon. Hij is een jongen. Het is een jongen. Sont-elles heureuses ? Zijn ze gelukkig? Zijn ze gelukkig? Est-ce ta petite copine ? Is dat jouw vriendin? Is dat je vriendin? Il lit le journal tous les matins. Iedere morgen leest hij de krant. Hij leest de krant elke ochtend. J'utilise Twitter. Ik gebruik Twitter. Ik gebruik Twitter. À votre service, Monsieur. Tot uw dienst, mijnheer. Tot uw dienst, meneer. Cette technologie est une chose incroyable ! Deze technologie is iets ongelofelijks. Deze technologie is ongelooflijk. Je travaille seule. Ik werk alleen. Ik werk alleen. Sami a plus de soixante ans. Sami is ouder dan 60 jaar. Sami is ouder dan 60. Je veux des réponses à mes questions. Ik wil antwoorden op mijn vragen. Ik wil antwoorden op mijn vragen. C'est la dernière fois. Dit is de laatste keer. Dit is de laatste keer. Je vais envoyer un courriel à mon ami. Ik ga mijn vriend e-mailen. Ik stuur m'n vriend een e-mail. Pourriez-vous le laisser sortir ? Zou u hem buiten kunnen laten? Kun je hem eruit laten? Vos parents ne sont pas venus, n'est-ce pas ? Uw ouders zijn niet gekomen zeker? Je ouders zijn niet gekomen, of wel? Où étais-tu hier ? Waar ben je gisteren geweest? Waar was je gisteren? Pourquoi as-tu menti ? Waarom loog je? Waarom loog je? Tom lit à sa fille. Tom leest voor aan zijn dochter. Tom leest z'n dochter voor. Parfois il peut être un gars bizarre. Soms kan hij een vreemde jongen zijn. Soms kan hij een vreemde man zijn. Quand Marie arrivera-t-elle à l'aéroport ? Wanneer komt Maria op de luchthaven aan? Wanneer komt Marie op het vliegveld? J'ai grandi en mangeant de la nourriture japonaise. Ik ben opgegroeid met de Japanse keuken. Ik ben opgegroeid met Japans eten. Elles m'ont vu. Ze hebben me gezien. Ze hebben me gezien. Il y a beaucoup de mots que je ne comprends pas. Er staan veel woorden die ik niet begrijp. Er zijn veel woorden die ik niet begrijp. Les superstitions proviennent de l'incapacité des hommes à reconnaître que des coïncidences sont simplement des coïncidences. Bijgeloof komt voort uit het onvermogen van de mens om te erkennen dat toevalligheden simpelweg toevalligheden zijn. Bijgeloof komt voort uit het onvermogen van mensen om toe te geven dat toevalligheden gewoon toeval zijn. Déverrouille-le. Ontgrendel het. Ontgrendel hem. Ce concert était superbe ! Dat concert was geweldig! Dat concert was geweldig. Où est sa famille ? Waar is zijn familie? Waar is z'n familie? Descendez ! Stap uit! Kom naar beneden. Après mûre réflexion nous avons accepté son offre. Na rijp beraad hebben we haar voorstel aanvaard. Na rijp beraad aanvaardden wij zijn aanbod. Mon père est occupé en ce moment. Mijn vader heeft het nu druk. M'n vader heeft het druk. Vêts-toi ! Kleed je aan! Kleed je aan. Tu dois aider ! Jij moet helpen! Je moet helpen. Ce village est bondé. Dit dorp is druk bevolkt. Dit dorp is druk. Deux verres de jus de pomme, s’il vous plaît. Twee glazen appelsap alstublieft. Twee glazen appelsap, alstublieft. Quelque chose manque. Er ontbreekt iets. Er ontbreekt iets. J'ai manqué le train de deux minutes. Ik heb de trein gemist op twee minuten na. Ik heb de trein van twee minuten gemist. Il a des rudiments de grec. Hij spreekt een mondje Grieks. Hij heeft Griekse basissen. Mère a acheté deux bouteilles de jus d'orange. Moeder kocht twee flessen sinaasappelsap. Moeder kocht twee flessen sinaasappelsap. Jim est fou de sa petite amie. Jim is smoorverliefd op zijn vriendin. Jim is gek op z'n vriendin. Ne bavardez pas ! Geen geklets! Niet kletsen. Cette fleur est une variété de rose. Deze bloem is een rozenvariëteit. Deze bloem is een verscheidenheid van rozen. Je fermais. Ik sloot. Ik was aan het sluiten. Tom s'est essayé à la guitare. Tom probeerde de gitaar te bespelen. Tom probeerde gitaar te spelen. Je me souviens de l'avoir rencontré à Paris. Ik weet nog dat ik hem in Parijs ontmoet heb. Ik weet nog dat ik hem in Parijs ontmoette. Je pense que Tom a complètement raison. Ik geloof dat Tom helemaal gelijk heeft. Ik denk dat Tom volkomen gelijk heeft. Abandonnez ! Geef het op! Geef het op. Êtes-vous chrétien ? Bent u christen? Bent u een christen? Jane ne peut dire avec certitude où habite Marie. Jane kan niet met zekerheid zeggen waar Maria woont. Jane kan niet met zekerheid zeggen waar Marie woont. Débarrassez-vous d'eux ! Zorg dat je hen kwijt raakt. Haal ze weg. Ne vous perdez pas, s'il vous plaît. Niet verdwalen, alsjeblieft. Verdwaal niet, alsjeblieft. C'est dommage qu'on ne puisse pas acheter des miracles comme on achète des pommes de terre. Het is jammer dat we geen wonderen kunnen kopen, net zoals we aardappelen kopen. Het is jammer dat we geen wonderen kunnen kopen zoals we aardappelen kopen. Le latin est la langue de l'avenir. Latijn is de taal van de toekomst. Latijn is de taal van de toekomst. L'école est fermée pour les vacances de Noël. De school is gesloten voor de kerstvakantie. De school is gesloten voor de kerstvakantie. Je n'aime pas ça non plus. Ik houd er ook niet van. Ik hou er ook niet van. Savais-tu que les hommes qui prennent régulièrement la pilule ne tombent pas enceints ? Wist je dat mannen die regelmatig de pil slikken niet zwanger raken? Wist je dat mannen die regelmatig de pil nemen niet zwanger worden? Qui protégiez-vous ? Wie beschermde u? Wie beschermde je? D'un point de vue objectif, son argument était loin d'être rationnel. Objectief gezien, was zijn argument helemaal niet redelijk. Vanuit objectief oogpunt was zijn argument verre van rationeel. Nous en savons beaucoup. We weten veel. We weten veel. Ça ne me plaisait pas. Ik vond het niet leuk. Ik vond het niet leuk. Je ne parle ni français, ni allemand. Ik spreek geen Frans of Duits. Ik spreek geen Frans of Duits. Les étudiants ont accès à la bibliothèque. Studenten hebben toegang tot de bibliotheek. De studenten hebben toegang tot de bibliotheek. Il aura 17 ans en février. In februari wordt hij zeventien. Hij wordt 17 in februari. On célèbre Halloween en octobre. Halloween wordt in oktober gevierd. We vieren Halloween in oktober. J'en ai peint une. Ik heb er een geschilderd. Ik heb er een geschilderd. La personne se tenant debout là-bas est mon père. De man die daar staat is mijn vader. De persoon die daar staat is mijn vader. Je fais souvent des cauchemars. Ik heb vaak nachtmerries. Ik heb vaak nachtmerries. Es-tu oublieux ? Ben je vergeetachtig? Ben je vergeten? Tom et Mary n'ont pas peur. Tom en Mary zijn niet bang. Tom en Mary zijn niet bang. Le thé est brûlant. De thee is heet. De thee is heet. La voiture est jaune. De auto is geel. De auto is geel. Ne vous inquiétez pas pour nous. Maak je geen zorgen over ons. Maak je geen zorgen over ons. Je me lève d'habitude à 6 heures. Ik sta gewoonlijk op om 6 uur. Ik sta meestal om zes uur op. Cela suffit. Dat is genoeg. Zo is het genoeg. Dans la cuisine. In de keuken. In de keuken. Le chien du voisin est dangereux. De hond van de buurman is gevaarlijk. De hond van de buurman is gevaarlijk. Ils parlent de musique. Ze hebben het over muziek. Ze hebben het over muziek. La malédiction a été brisée. De vloek werd verbroken. De vloek is verbroken. Des travailleurs satisfaits sont de meilleurs travailleurs. Tevreden werkers zijn betere werkers. Voldoende werknemers zijn betere werknemers. Le train était en retard en raison de la neige. De trein had vertraging vanwege de sneeuw. De trein was te laat vanwege de sneeuw. N'importe quel enfant peut répondre à ça. Eender welk kind kan dat beantwoorden. Elk kind kan dat beantwoorden. Quelle est la météo pour demain ? Wat is het weerbericht voor morgen? Wat is het weer voor morgen? Marie me demanda : "Es-tu malade ?" Maria vroeg me: "ben je ziek?" Marie vroeg me of je ziek was. J'espère que tu as fait bon voyage. Ik hoop dat je een goede reis had. Ik hoop dat je een goede reis hebt gehad. Tout cela n'est pas nécessaire. Dat is allemaal niet nodig. Dit alles is niet nodig. Laissez-moi voir. Laat zien. Laat me eens kijken. Quand tes yeux aperçoivent une belle femme, baisse-les. Wanneer je ogen een schone vrouw aanschouwen, sla ze dan neer. Als je ogen een mooie vrouw zien, laat ze dan zakken. Nous devons aider Tom. Wij moeten Tom helpen. We moeten Tom helpen. Les cuisinières à gaz consomment deux fois moins d'énergie que les cuisinières électriques. Gasfornuizen verbruiken twee keer minder energie dan elektrische fornuizen. Gasfornuizen verbruiken twee keer zoveel energie als elektrische fornuizen. Saute ! Il n'y a rien d'autre à faire ! Spring! Iets anders kunt ge niet doen! Springen, er is niets anders te doen. Je fais ce que je veux avec mes cheveux. Ik doe wat ik wil met mijn haar. Ik doe wat ik wil met mijn haar. Faites-moi un chèque de mille euros, s'il vous plaît ! Schrijf een cheque uit van duizend euro, alstublieft! Geef me een cheque van duizend euro, alsjeblieft! Ses lèvres étaient douces. Zijn lippen waren zacht. Haar lippen waren zacht. Tout ce qu'il dit est vrai. Alles wat hij zegt, is waar. Alles wat hij zegt is waar. Il est plus fort que jamais. Hij is sterker dan ooit tevoren. Hij is sterker dan ooit. Pourriez-vous répéter ça s’il vous plaît ? Kunt u dat herhalen, alstublieft? Kunt u dat herhalen, alstublieft? Écris ton nom, s'il te plaît. Wil je je naam opschrijven? Schrijf je naam op, alsjeblieft. Il garde sa chambre propre. Hij houdt zijn kamer schoon. Hij houdt z'n kamer schoon. Tom a les cheveux rouges. Tom heeft rood haar. Tom heeft rood haar. Je n'ai rien vu. Ik heb niets gezien. Ik heb niets gezien. Il n'y a pas de mer entre l'Europe et l'Asie. Tussen Europa en Azië ligt geen zee. Er is geen zee tussen Europa en Azië. J'ai bon appétit aujourd'hui. Vandaag heb ik een goede eetlust. Ik heb honger vandaag. C'est le dernier jeu. Dit is het laatste spel. Dit is het laatste spel. C'est le plus beau bouquet que j'ai jamais vu. Dat is het mooiste boeket dat ik ooit gezien heb. Dit is het mooiste boeket dat ik ooit heb gezien. Je suis timide. Ik ben verlegen. Ik ben verlegen. Je n'ai pas assez dormi. Ik heb niet lang genoeg geslapen. Ik heb niet genoeg geslapen. Il a trois filles. Hij heeft drie dochters. Hij heeft drie dochters. J’ai perdu ma montre. Ik ben mijn horloge kwijt. Ik verloor mijn horloge. Il connaît le maïeur. Hij kent de burgemeester. Hij kent de Magistraat. Elle l'a épousé pour son argent. Zij is met hem getrouwd voor zijn geld. Ze trouwde met hem voor haar geld. Le chat mange du pain. De kat eet brood. De kat eet brood. Les dés sont jetés. De teerling is geworpen. De dobbelstenen zijn weggegooid. Vous savez tout sur moi. Jullie weten alles over mij. Je weet alles over mij. On a trouvé quelque chose. We hebben iets gevonden. We hebben iets gevonden. Il fait toujours ce que sa femme veut ! Hij doet altijd wat zijn vrouw wil. Hij doet altijd wat zijn vrouw wil. Elle est toujours en train de fumer. Ze is altijd aan het roken. Ze rookt nog steeds. Ce poisson sent mauvais. Deze vis stinkt. Deze vis stinkt. Tom est capable de tout. Tom is tot alles in staat. Tom is tot alles in staat. Je m'en suis débarrassée. Ik heb het weggedaan. Ik heb het weggegooid. Sa musique est trop bruyante. Zijn muziek is te luid. Zijn muziek is te luid. Allons-nous passer notre temps à chercher le poil dans l’œuf ? Gaan we spijkers op laag water zoeken? Zullen we onze tijd spenderen aan het zoeken naar haar in het ei? Je viens juste de parler avec votre professeur de français et il dit que vous vous en sortez bien dans sa classe. Ik heb zojuist gepraat met je docent Frans en hij zegt dat je je goed weet te redden in zijn klas. Ik heb net met je leraar Frans gesproken en hij zegt dat je het goed doet in zijn klas. Ils ont regardé la télévision hier. Ze hebben gisteren naar de televisie gekeken. Ze hebben gisteren tv gekeken. Ces machines ne fonctionnent pas en ce moment. Die machines werken nu niet. Deze machines werken niet op dit moment. Je préfère boire du coca que du café. Ik drink liever cola dan koffie. Ik drink liever cola dan koffie. Tom ne fait pas grand chose. Tom doet niet veel. Tom doet niet veel. Je rappellerai aussi vite que je peux. Ik zal zo snel ik kan terugbellen. Ik bel zo snel mogelijk terug. Il n'est pas encore venu. Il a certainement manqué le bus. Hij is er nog niet. Hij heeft vast de bus gemist. Hij is er nog niet, hij heeft de bus gemist. C'est occupé. Het is bezet. Het is druk. Rougissez-vous ? Bloost u? Ben je aan het klooien? "Chéri, viens te coucher." "Non, pas tout de suite. Je dois encore traduire quelques phrases sur Tatoeba." "Liefste, kom naar bed." "Neen, nu nog niet. Ik moet nog enkele zinnen vertalen in Tatoeba." "Schat, kom naar bed." "Nee, nog niet, ik moet nog een paar zinnen vertalen op Tatoeba." Ma batterie est presque morte. Mijn batterij is bijna dood. Mijn batterij is bijna leeg. Dans notre famille, tout tourne autour des enfants. Bij onze familie draait alles om de kinderen. In onze familie draait alles om de kinderen. Il est mon rival. Hij is mijn rivaal. Hij is mijn rivaal. "De quoi le professeur a-t-il parlé ?" demanda l'étudiant. "Waarover sprak de professor?" vroeg de student. "Waar had de professor het over?" vroeg de student. Tom marche. Tom loopt. Tom doet mee. Ce mec est complètement fou ! Die vent is helemaal gestoord! Die gast is gek. C'est le train le plus rapide au monde. Dat is de snelste trein ter wereld. Het is de snelste trein ter wereld. Elle parle souvent avec son fiancé. Ze spreekt vaak met haar verloofde. Ze praat vaak met haar verloofde. Ce mec est complètement givré ! Die vent is helemaal kierewiet! Die gast is gestoord. Continuez de nager jusqu'à vos limites. Blijf zwemmen tot je aan je grens zit. Blijf zwemmen tot je grenzen. Tu es modeste. Je bent bescheiden. Je bent bescheiden. J'ai peur des chauves-souris. Ik ben bang voor vleermuizen. Ik ben bang voor vleermuizen. Là où il y a de la lumière, il y a aussi de l'ombre. Waar licht is, is ook schaduw. Waar licht is, is er ook schaduw. C'est très facile ! Het is heel gemakkelijk! Het is heel makkelijk. Ce mot est d'origine française. Dit woord is van Franse herkomst. Dit woord is van Franse afkomst. Ce n'était probablement pas vrai. Het was waarschijnlijk niet waar. Dat was waarschijnlijk niet waar. C'est vrai qu'elle est jolie, mais elle est égoïste. Het is waar de ze leuk is, maar ze is egoïstisch. Het is waar dat ze mooi is, maar ze is egoïstisch. J'espère que non. Ik hoop van niet. Ik hoop van niet. N'ai-je pas été une épouse vertueuse et sage ? Ben ik geen deugdelijke en wijze echtgenote geweest? Ben ik niet een deugdzame en wijze vrouw geweest? Qui est ta copine ? Wie is jouw vriendin? Wie is je vriendin? Maman est plus vieille que Papa. Mama is ouder dan papa. Mama is ouder dan papa. Bâtard ! Rotzak! Klootzak. La conférence finira demain. Morgen is de conferentie afgelopen. De conferentie eindigt morgen. Je veux être ton petit ami. Ik wil je vaste vriend worden. Ik wil je vriendje zijn. Ils savent nager. Zij kunnen zwemmen. Ze kunnen zwemmen. Qui est ton petit ami ? Wie is jouw vriend? Wie is je vriendje? Pensez positif. Denk positief. Denk positief. Nous ne pouvons pas tuer Tom. We kunnen Tom niet doden. We kunnen Tom niet doden. Mon ordinateur portable est cassé. Mijn laptop is kapot. M'n laptop is kapot. Le cochon est rose. Het varken is roze. Het varken is roze. J'ai commandé ces livres en Allemagne. Ik heb deze boeken in Duitsland besteld. Ik heb deze boeken in Duitsland besteld. Elle a une fleur à la main. Zij heeft een bloem in haar hand. Ze heeft een bloem in haar hand. Ils ont commandé une grande pizza. Ze bestelden een grote pizza. Ze bestelden een grote pizza. Nous voyageâmes ensemble. We zijn samen op reis gegaan. We reisden samen. Ta ville est belle. Je stad is prachtig. Je stad is prachtig. Arrose les plantes ! Geef de planten water. Smeer de planten. Tom ne peut pas nous voir. Tom kan ons niet zien. Tom kan ons niet zien. Ce bâtiment blanc est un hôpital. Dat wit gebouw is een ziekenhuis. Dit witte gebouw is een ziekenhuis. Les États-Unis d'Amérique ont aboli l'esclavage. De Verenigde Staten schaften de slavernij af. De Verenigde Staten van Amerika hebben de slavernij afgeschaft. Installe Linux ! Installeer Linux! Installeer Linux. Aujourd'hui nous sommes jeudi. Vandaag is het donderdag. Vandaag is het donderdag. Je veux du pain. Ik wil brood. Ik wil brood. Tom a prétendu qu'il ne l'avait pas vu. Tom deed alsof hij het niet zag. Tom zei dat hij hem niet gezien had. Elle lui a dit quelque chose. Ze zei iets tegen hem. Ze zei iets tegen hem. Où est la caisse ? Waar is de kassa? Waar is de kassa? C'est complètement inacceptable. Dat is compleet onacceptabel! Dat is volstrekt onaanvaardbaar. Aide-nous ! Help ons! Help ons. Peux-tu écrire cela, s'il te plaît ? Zou je dat kunnen schrijven, alsjeblieft? Kun je dat opschrijven, alsjeblieft? J'ai besoin de plus de temps. Ik heb meer tijd nodig. Ik heb meer tijd nodig. Tout à coup la lumière s'éteignit. Plots ging het licht uit. Plotseling ging het licht uit. Reviens à la maison. Kom terug naar huis. Kom naar huis. Il avait une fille. Hij had één dochter. Hij had een dochter. Abbott a tué Mary. Abbott heeft Mary gedood. Abbott heeft Mary vermoord. Tu es résolu. Je bent resoluut. Je bent vastbesloten. Tom a dit qu'il ne vous connaissait pas. Tom zei dat hij u niet kende. Tom zei dat hij je niet kende. Il te faudra beaucoup apprendre. Je moet veel leren. Je zult veel moeten leren. Pourquoi est-elle là ? Waarom is ze hier? Waarom is ze hier? Une banane est jaune. Een banaan is geel. Een banaan is geel. Depuis ce matin j'ai lu trois livres. Sinds vanmorgen heb ik drie boeken gelezen. Sinds vanmorgen heb ik drie boeken gelezen. Je déposerai ce paquet chez les Jones quand je partirai travailler. Ik zal dit pakket bij de Jones achterlaten wanneer ik naar mijn werk ga. Ik breng dit pakketje naar de Joness als ik naar m'n werk ga. Ne me suis pas davantage ! Volg me niet meer. Volg me niet meer. Tu viens demain ? Kom je morgen? Kom je morgen? Je suis un collègue de ton père. Ik ben een collega van je vader. Ik ben een collega van je vader. Je suis hongroise. Ik ben Hongaarse. Ik ben een Hongaar. Tu ne dois pas avoir honte. Je hoeft je niet te schamen. Je hoeft je niet te schamen. Il a une mauvaise écriture. Hij heeft een slecht handschrift. Hij heeft een slecht handschrift. Le voilà ! Daar is hij! Daar is hij. J'aime les bonbons. Ik hou van bonbons. Ik hou van snoep. Tom n'est plus un garçon. Tom is geen jongen meer. Tom is geen jongen meer. Peu de gens le pensent. Weinig mensen denken dat. Niet veel mensen denken van wel. Si vous me suivez, je vous montrerai le chemin pour l'hôpital. Als je me volgt, zal ik je de weg naar het ziekenhuis tonen. Als je me volgt, zal ik je de weg naar het ziekenhuis wijzen. Ils votaient. Zij stemden. Ze stemden. Il m'a fallu travailler. Ik moest werken. Ik moest werken. Marie ne peut presque pas parler ; elle est enrouée. Maria kan bijna niet spreken; ze is hees. Maria kan bijna niet praten; ze is hectisch. Je suis arrivé trop en retard à l'école. Ik was te laat op school. Ik kwam te laat op school. Je ne sais pas et je ne veux pas savoir. Ik weet het niet en wil ik ook niet weten. Ik weet het niet en ik wil het ook niet weten. Il est Helvète. Hij is een Zwitser. Hij is Helvet. Les étudiants devraient utiliser les livres de la bibliothèque. Leerlingen zouden gebruik moeten maken van de boeken in de bibliotheek. De studenten zouden de boeken van de bibliotheek moeten gebruiken. La neige est blanche, la suie est noire. Sneeuw is wit, roet is zwart. De sneeuw is wit, de roet is zwart. Je vais bien maintenant. Ik voel me nu goed. Ik ben nu in orde. Les amis, il est temps que j'y aille. Jongens, ik moet ervandoor. Jongens, het is tijd dat ik ga. Ils exagéraient. Ze overdreven. Ze overdreefen. As-tu parlé avec elle ces derniers temps ? Heb je met haar onlangs gesproken? Heb je de laatste tijd met haar gepraat? Elle me montra sa nouvelle voiture. Ze liet me haar nieuwe auto zien. Ze liet me haar nieuwe auto zien. J'ai appris le français à l'école. Ik heb Frans op school geleerd. Ik heb Frans geleerd op school. Je ne comprends pas l'allemand. Ik versta geen Duits. Ik begrijp Duits niet. Pouvez-vous remettre les papiers requis ? Kunt u de benodigde papieren inleveren? Kunt u de vereiste papieren overhandigen? Tout le monde peut résoudre un tel problème. Iedereen kan dergelijk probleem oplossen. Iedereen kan zo'n probleem oplossen. J'ai travaillé ce matin. Ik heb die ochtend gewerkt. Ik heb vanmorgen gewerkt. Mon père n'a jamais été malade de sa vie. Mijn vader is zijn hele leven nooit ziek geweest. Mijn vader is nog nooit ziek geweest. Vous avez gagné ! U heeft gewonnen! Je hebt gewonnen. Ce n'est pas drôle ! Dit is niet grappig. Dat is niet grappig. Pour moi c'était comme si c'était du grec. Dat was allemaal Chinees voor mij. Voor mij was het alsof het Grieks was. Tu achetais du pain. Jij kocht brood. Je kocht brood. Veuillez aider Tom. Help Tom, alstublieft. Helpt u Tom alstublieft. J'ai perdu la montre que mon père m'avait donnée. Ik heb het horloge verloren dat mijn vader mij gegeven heeft. Ik verloor het horloge dat mijn vader me gaf. Nous avons pris le bus d'Aix-la-Chapelle à Liège. We zijn met de bus van Aken naar Luik gegaan. We namen de bus van Aken naar Luik. Avez-vous bien invité aussi vos amis ? U heeft uw vrienden toch ook uitgenodigd? Heb je je vrienden ook uitgenodigd? Je sais que tu peux y arriver. Ik weet dat je het kunt doen. Ik weet dat je het kunt. Appelle-moi si tu as besoin d'aide. Roep me als je hulp nodig hebt. Bel me als je hulp nodig hebt. Nous avons quelque chose à leur dire. We moeten ze iets vertellen. We moeten ze iets vertellen. Je ne veux pas demander ta main ! Ik wil niet om je hand vragen! Ik wil je niet om je hand vragen. Le temps que vous atterrissiez à Narita, il fera nuit. Tegen de tijd dat u in Narita landt, zal het al donker zijn. Tegen de tijd dat je in Narita landt, is het donker. Vos parents étaient-ils chez eux ? Waren uw ouders thuis? Waren je ouders thuis? Nétanyahou est un monstre. Netanyahu is een monster. Netanyahu is een monster. On ne saurait exagérer l'importance de se lever tôt. Het is onmogelijk het belang te overdrijven van vroeg opstaan. We kunnen niet overdrijven hoe belangrijk het is om vroeg op te staan. Je suis désolé, je ne comprends pas. Sorry, ik begrijp het niet. Het spijt me, ik begrijp het niet. Je l'ai cru. Ik geloofde hem. Ik geloofde hem. N'oublie pas de parler avec lui demain. Vergeet niet morgen met hem te spreken. Vergeet niet morgen met hem te praten. Nous aimerions une bouteille de rosé. We willen graag een fles rosé. We willen graag een fles rosé. Êtes-vous en danger ? Zijn jullie in gevaar? Ben je in gevaar? J'y ai pensé toute la journée. Ik heb er de hele dag aan gedacht. Daar heb ik de hele dag aan gedacht. Tu ferais mieux de te barrer avant que je ne sorte ma tapette à tapis. Je kunt beter maar verdwijnen vooraleer ik mijn mattenklopper bovenhaal. Je kunt maar beter gaan voordat ik m'n mietje loslaat. Je traduis seulement les articles de journaux, pas les livres. Ik vertaal alleen artikelen, geen boeken. Ik vertaal alleen krantenartikelen, niet boeken. Mon père est un homme en or. Mijn vader is een man van goud. Mijn vader is een man van goud. Vous voulez boire quelque chose ? Willen jullie iets drinken? Wil je iets drinken? Je ne sais pas trop à quelle heure il va venir. Ik weet niet zeker wanneer hij zal komen. Ik weet niet hoe laat hij komt. Elle me demanda de le faire. Ze vroeg me het te doen. Ze vroeg me om het te doen. Tu as dit à Tom de ne pas venir, n'est-ce pas ? Jij hebt Tom gezegd niet te komen, nietwaar? Je zei tegen Tom dat hij niet moest komen, toch? Le mur fera trois mètres de hauteur. De muur wordt drie meter hoog. De muur is drie meter hoog. Seulement seize pour cent des professeurs de cette école sont des femmes. Slechts zestien procent van de leraren van deze school is vrouwelijk. Slechts 16 procent van de leraren op deze school zijn vrouwen. Que dis-tu d'aller nager ? Wat denk je ervan om te gaan zwemmen? Wat dacht je van zwemmen? Pour ! Voor! Voor. Les phoques sont, sur terre, maladroits et lourdauds, mais très gracieux dans l'eau. Zeehonden zijn onhandig en lomp op het land, maar heel sierlijk in het water. De zeehonden zijn, op het land, onhandig en zwaar, maar zeer gracieus in het water. Que du bla bla. Alleen maar geleuter. Alleen maar bla bla. Nous n'avons récolté que les fruits mûrs. Wij hebben enkel rijp fruit verzameld. We hebben alleen de rijpe vruchten geoogst. Cela vaut la peine d'essayer. Het is de moeite waard om het te proberen. Het is het proberen waard. Je voudrais vous rendre visite. Ik zou u willen een bezoek brengen. Ik wil u graag bezoeken. Qui a téléphoné ? Wie heeft er gebeld? Wie heeft er gebeld? Il ne regarde pas du tout la télé. Hij kijkt helemaal geen tv. Hij kijkt helemaal niet naar tv. Demande à quiconque ! Vraag maar aan wie dan ook. Vraag maar aan iemand. Lève-toi ! Sta op! Sta op. Mon écran est fissuré. Mijn scherm is gekraakt. M'n scherm is stuk. Ça va bientôt être le matin. Het wordt binnenkort ochtend. Het is bijna ochtend. Il n'était pas malade. Hij was niet ziek. Hij was niet ziek. Voici la fenêtre que le jeune garçon a brisée. Dit is het raam dat kapot gemaakt werd door de jongen. Dit is het raam dat de jongen brak. J'ai estimé nécessaire de me lever tôt chaque matin. Ik vond het nodig om iedere dag vroeg op te staan. Ik vond het nodig om elke ochtend vroeg op te staan. Tom fit une liste des chansons qu'il n'aimait pas. Tom maakte een lijst van liedjes die hem niet bevielen. Tom maakte een lijst met liedjes die hij niet leuk vond. Garde la tête froide. Houd het hoofd koel. Hou je hoofd koel. Il est à la maison. Hij is thuis. Hij is thuis. N'agis pas contre ton opinion ! Handel niet tegen uw mening in! Doe het niet tegen je mening. Ce n'est pas aussi simple que ça en a l'air. Dit is niet zo simpel als het eruitziet. Het is niet zo eenvoudig als het lijkt. Je viendrai chez toi dans une heure. Over een uur kom ik bij je. Ik kom over een uur naar je huis. Je crois que cette photo a été prise en mai. Ik denk dat deze foto in mei genomen is. Ik denk dat deze foto in mei is genomen. Sami confronta Layla. Sami confronteerde Layla. Sami confronteert Layla. Vous devriez demander à Tom ce qu'il s'est passé. Jullie zouden Tom moeten vragen wat er gebeurd is. Je moet Tom vragen wat er gebeurd is. Es-tu tombée amoureuse de Tom ? Ben je op Tom verliefd geraakt? Ben je verliefd geworden op Tom? Tu me manques énormément. Ik mis je enorm. Ik mis je heel erg. Je n'aime pas l'école. Ik hou niet van school. Ik hou niet van school. Faites en sorte qu'il ne fasse pas de bruit. Houd hem stil. Zorg dat hij stil is. Puis-je te rappeler endéans vingt minutes? Kan ik je binnen twintig minuten terugbellen? Kan ik je binnen 20 minuten terugbellen? Tu ne peux pas dire "Non." Je kan niet "nee" zeggen. Je kunt geen nee zeggen. Ces fleurs sont belles. Die bloemen zijn mooi. Deze bloemen zijn prachtig. Tu cousais. Je naaide. Je was aan het naaien. Suis-je soupçonné ? Word ik verdacht? Word ik verdacht? Le chemin est plus important que la destination. De reis is belangrijker dan de bestemming. Het pad is belangrijker dan de bestemming. Je ne peux porter seule cette valise. Ik kan deze koffer niet zelf dragen. Ik kan deze koffer niet alleen dragen. Continue de bouger. Blijf bewegen. Blijf bewegen. Attendons jusqu'à six heures. Laten we tot zes uur wachten. We wachten tot zes uur. Ne touche plus jamais à cette bouteille ! Kom nooit meer aan dat flesje! Raak die fles nooit meer aan. Tout ce qui brille n'est pas d'or. Het is niet alles goud wat er blinkt. Alles wat glinstert is niet van goud. Joignez une photographie récente à votre demande. Voeg een recente foto toe aan uw aanvraag. Voeg een recente foto toe op uw verzoek. Ma langue ne se trouve pas dans la liste ! Mijn taal staat niet op de lijst! Mijn taal staat niet op de lijst. Montre-moi ! Laat me zien! Laat het me zien. Nous devrions recycler davantage. We zouden meer moeten recycleren. We moeten meer recyclen. Aucun autre élève dans la classe n'est aussi brillant que lui. Geen enkele andere leerling in de klas is zo briljant als hij. Geen enkele andere student in de klas is zo briljant als hij. Mon chat miaule tout le temps. Mijn kat miauwt de hele tijd. Mijn kat miauwt de hele tijd. J'espère te voir bientôt. Ik hoop je snel te zien. Ik hoop je snel te zien. Je suis contre la guerre. Ik ben tegen oorlog. Ik ben tegen oorlog. " Je suis d'accord avec lui. " " Moi aussi. " "Ik ben het met hem eens." "Ik ook." "Ik ben het met hem eens." "Ik ook." Il eut mal au ventre. Hij had buikpijn. Hij had buikpijn. Ce chemin n'est pas très sûr. Deze weg is niet heel veilig. Dit pad is niet erg veilig. Il aime l'aventure. Hij houdt van avontuur. Hij houdt van avontuur. Aimes-tu San Francisco ? Hou je van San Francisco? Hou je van San Francisco? Va mourir. Ga dood. Ga dood. Ce n'est pas important à l'instant. Dat maakt momenteel niet uit. Het doet er nu niet toe. Mort ? Dood? Dood? Je reculais. Ik reed achteruit. Ik ging achteruit. Bonsoir, comment allez-vous ? Goedenavond, hoe maakt u het? Hallo, hoe gaat het? Tom continua à parler. Tom bleef doorpraten. Tom bleef maar praten. Qu'est-ce que tu as répondu ? Wat heb je geantwoord? Wat zei je? Tom avait une bière. Tom had een biertje. Tom had een biertje. Il y a quelque chose que je ne comprends pas. Er is iets, wat ik niet begrijp. Er is iets wat ik niet begrijp. Rome est une ville ancienne. Rome is een oude stad. Rome is een oude stad. Je n'ai encore jamais été à Hiroshima. Ik ben nog nooit in Hiroshima geweest. Ik ben nog nooit in Hiroshima geweest. Avez-vous déjà volé en montgolfière ? Heeft u wel eens met een luchtballon gevlogen? Heb je ooit in een luchtballon gevlogen? J'ai trouvé une solution, mais je l'ai trouvée tellement vite que ça peut pas être la bonne. Ik heb een oplossing gevonden, maar ik had ze zo snel, dat ze niet kan kloppen. Ik heb een oplossing gevonden, maar ik heb het zo snel gevonden dat het niet de juiste is. Combien pèse ta valise ? Wat is het gewicht van je aktetas? Hoeveel weegt je koffer? J'ai grandi dans cette maison. Ik ben in dit huis opgegroeid. Ik ben opgegroeid in dit huis. Dois-je porter une cravate au travail ? Moet ik een stropdas op het werk dragen? Moet ik een stropdas dragen op het werk? Le bateau a coulé durant la tempête. Het schip zonk tijdens de storm. Het schip is gezonken tijdens de storm. Je ne sais pas quand est-ce qu'il est rentré de France. Ik weet niet wanneer hij terug is gekomen uit Frankrijk. Ik weet niet wanneer hij terug is uit Frankrijk. Son père est policier. Haar vader is politieman. Zijn vader is een politieagent. Mary a toujours son ordinateur portable sur elle. Mary heeft altijd haar laptop bij zich. Mary heeft haar laptop nog bij zich. Nous avons froid. We hebben het koud. We hebben het koud. Quelle surprise ! Wat een verrassing! Wat een verrassing. La forme du toit ressemble à une pyramide. De vorm van het dak lijkt op een piramide. De vorm van het dak lijkt op een piramide. Sois rapide ou tu manqueras le train. Vlug of je mist de trein. Wees snel of je mist de trein. Ça coûte de l'argent d'emprunter de l'argent ! Geld lenen kost geld! Het kost geld om geld te lenen. Elle n'a pas de compte Facebook. Ze heeft geen Facebook-account. Ze heeft geen Facebook-account. Comment allons-nous trouver Tom ? Hoe gaan we Tom vinden? Hoe vinden we Tom? J'ai un fils. Ik heb één zoon. Ik heb een zoon. Je ne vais pas vous aider. Ik zal u niet helpen. Ik ga je niet helpen. Fainéant. Luilak. Lijdend. Ses parents sont très beaux, mais elle, elle n'a rien de spécial. Haar ouders zijn heel mooi, maar zij zelf heeft niets speciaals. Haar ouders zijn heel mooi, maar zij is niets bijzonders. Tom avait peur. Tom was bang. Tom was bang. Trouvez-vous belle la couleur jaune? Vindt u de gele kleur leuk? Vindt u de gele kleur mooi? Allez, Tom ! Kom eindelijk, Tom! Kom op, Tom. Je vais à l'étranger cet été. Ik ga deze zomer naar het buitenland. Ik ga deze zomer naar het buitenland. J'aimerais aller en France un jour. Ooit zou ik graag naar Frankrijk gaan. Ik wil op een dag naar Frankrijk. Quand avez-vous commencé à apprendre l'allemand ? Wanneer zijt ge begonnen met Duits te leren? Wanneer begon je Duits te leren? Tom et moi, nous ne nous sommes pas adressé la parole pendant trois ans. Tom en ik hebben elkaar al drie jaar niet gesproken. Tom en ik hebben elkaar drie jaar niet gesproken. Tom veut parler avec vous. Tom wil u spreken. Tom wil met je praten. Elle atterrissait. Zij landde. Ze landde. Restez en alerte. Blijf alert. Blijf alert. Il finira en prison. Die zal in de gevangenis eindigen. Hij zal in de gevangenis belanden. J'ai une importante faveur à te demander. Ik wil je om een grote gunst vragen. Ik wil je om een belangrijke gunst vragen. Ça veut rien dire ! Dat wil niets zeggen! Dat betekent niets. Le Japon est rempli de belle villes. Kyoto et Nara par exemple. Japan heeft veel mooie steden, zoals Kyoto en Nara. Japan is gevuld met mooie steden, zoals Kyoto en Nara. Oublie ça. Vergeet dat. Vergeet het. Vous n'avez pas de mél ? Hebt u geen e-mailadres? Heb je geen mel? Il parle toujours d'argent. Hij praat altijd over geld. Hij heeft het altijd over geld. Nous avons besoin de votre soutien. We hebben jouw steun nodig. We hebben uw steun nodig. La nourriture n'est ici pas très bonne. Het eten is hier niet bijster goed. Het eten is hier niet zo lekker. Je suis parvenue à entrer. Het is mij gelukt om binnen te komen. Ik ben binnen gekomen. Le sommeil est bon. Slaap is goed. Slaap is goed. Les oiseaux possèdent des ailes. Vogels hebben vleugels. Vogels hebben vleugels. Les mères avaient coutume de dire à leur fils qu'ils deviendraient aveugles s'ils se masturbaient. Moeders hadden de gewoonte aan hun zonen te zeggen dat ze blind zouden worden als ze masturbeerden. Moeders vertelden hun zoon dat ze blind zouden worden als ze masturberen. Tu contemples cet arbre-là. Jij kijkt naar die boom. Je kijkt naar die boom. Votre valise est trop lourde. Uw koffer is te zwaar. Je koffer is te zwaar. Je suis le seul à avoir survécu. Ik ben de enige die het overleefd heeft. Ik ben de enige die het overleefd heeft. Vous êtes de nouveaux étudiants. Jullie zijn nieuwe studenten. Jullie zijn nieuwe studenten. Ils le détestent. Ze haten hem. Ze haten hem. Nous devons y aller. We moeten gaan. We moeten gaan. Nous prenons bien soin de Mary. We zorgen goed voor Maria. We zorgen goed voor Mary. Cette femme est enseignante. Deze vrouw is lerares. Deze vrouw is lerares. Ceci est le nouveau modèle. Dit is het nieuwe model. Dit is het nieuwe model. Les Pays-Bas sont l'un des pays les plus densément peuplés au monde. Nederland is één van de dichtstbevolkte landen ter wereld. Nederland is een van de dichtstbevolkte landen ter wereld. Avez-vous un chausse-pied ? Hebt u een schoentrekker? Heb je een schoen? Je les ai tous tués. Ik heb ze allemaal gedood. Ik heb ze allemaal vermoord. Mes parents connaissent ma petite amie. Mijn ouders kennen mijn vriendin. M'n ouders kennen m'n vriendin. Si vous voyez la famille Popescu, s'il vous plaît, donnez-lui le bonjour de ma part. Als jullie de Popescu's zien, doe ze dan alsjeblieft de groeten van ons. Als je de familie Popescu ziet, doe hem de groeten van mij. Ma plus grande faute. Mijn allergrootste schuld. Mijn grootste fout. Tu as pigé ? Heb je het gesnapt? Begrepen? Je veux acheter une nouvelle voiture. Ik wil een nieuwe auto kopen. Ik wil een nieuwe auto kopen. Je ne connais pas la vérité. Ik ken de waarheid niet. Ik ken de waarheid niet. Tom a oublié le ketchup. Tom is de ketchup vergeten. Tom is de ketchup vergeten. Le château est beau. Het kasteel is mooi. Het kasteel is prachtig. Tom a dit que Mary n'était pas canadienne. Tom zei dat Maria niet Canadees was. Tom zei dat Mary geen Canadees was. Son père semble être avocat. Zijn vader schijnt advokaat te zijn. Haar vader lijkt advocaat te zijn. Le plan est discuté. Het plan is in discussie. Het plan is besproken. L'adresse e-mail n'est pas enregistrée, ou le mot de passe est incorrect. Dit e-mailadres is niet geregistreerd, of het wachtwoord is foutief. Het e-mailadres is niet opgeslagen of het wachtwoord is onjuist. Il devait ranger sa chambre. Hij moest zijn kamer opruimen. Hij moest z'n kamer opruimen. Elle a lu le livre toute la nuit. Ze heeft de hele nacht dat boek gelezen. Ze heeft het boek de hele nacht gelezen. Il n'est plus un garçon. Hij is geen jongen meer. Hij is geen jongen meer. Cette entreprise a fait faillite. Die firma ging failliet. Dit bedrijf is failliet gegaan. Mais souriez donc un peu ! Lach toch een beetje! Maar lach een beetje. Ses ongles sont rouges. Haar nagels zijn rood. Haar nagels zijn rood. Tu n'aurais pas envie d'aller au cinéma ? Je hebt toevallig geen lust om naar de bioscoop te gaan? Wil je niet naar de film? Je ne veux pas demander ta main ! Ik wil je niet ten huwelijk vragen! Ik wil je niet om je hand vragen. Tu as la mauvaise personne. Je hebt de verkeerde persoon. Je hebt de verkeerde persoon. Nous considérons tous que ton idée est impraticable. Wij beschouwen allemaal uw idee als onrealiseerbaar. We zijn allemaal van mening dat jouw idee onpraktisch is. Il a nié connaître quoi que ce soit à propos de leurs plans. Hij ontkende dat hij iets wist over hun plannen. Hij ontkende iets te weten over hun plannen. Quelque chose me dit qu'elle les a trouvés. Iets vertelt mij dat zij hen gevonden heeft. Iets zegt me dat ze ze gevonden heeft. Il arriva à temps. Hij kwam op tijd aan. Hij kwam op tijd. Ces satanées souris ont rongé toutes mes chaussettes avec leurs dents acérées. Die verdomde muizen hebben aan al mijn sokken geknaagd met hun scherpe tanden. Die verdomde muizen hebben al mijn sokken opgegeten met hun scherpe tanden. J’aime plus l'anglais que la musique. Ik heb liever Engels dan muziek. Ik hou meer van Engels dan van muziek. C'est pas vrai ! Allez! Dat meen je niet. Elle m'appelle Kenji. Zij noemt mij Kenji. Ze noemt me Kenji. Il joue très bien. Hij speelt zeer goed. Hij speelt heel goed. Je n'avais pas idée que tu te trouverais ici. Ik had geen idee dat je hier zou zijn. Ik had geen idee dat je hier zou zijn. Les tapis antiques sont particulièrement précieux. Antieke vloerkleden zijn bijzonder waardevol. Oude tapijten zijn bijzonder waardevol. Il garde sa chambre rangée. Hij houdt zijn kamer schoon. Hij houdt z'n kamer netjes. Il s'agit de votre chat. Het betreft uw kat. Het gaat om je kat. La maison est située au sommet de la colline. Het huis staat op de top van de heuvel. Het huis is gelegen op de top van de heuvel. Identifie-toi. Identificeer jezelf. Identificeer jezelf. Mon père est libre cette après-midi. Mijn vader is vanmiddag vrij. Mijn vader is vanmiddag vrij. Les hommes sont des cochons. Mannen zijn varkens. Mannen zijn varkens. Pourquoi n'es-tu pas venu plus tôt ? Waarom kwam je niet vroeger? Waarom ben je niet eerder gekomen? Suis-je mignon ? Ben ik schattig? Ben ik schattig? Elle était sur les lieux du crime. Ze bevond zich op de plaats delict. Ze was op de plaats delict. Je préfère la viande au poisson. Ik heb liever vlees dan vis. Ik heb liever vlees dan vis. « Quel âge as-tu ? » « J'ai seize ans. » "Hoe oud ben je?" "Ik ben 16 jaar." "Hoe oud ben je?" "Ik ben zestien jaar." Je les ai vues. Ik heb hen gezien. Ik heb ze gezien. Ne perdez pas espoir. Geef de hoop niet op. Verlies de hoop niet. Veux-tu boire encore un peu de café ? Wil je nog een beetje koffie drinken? Wil je nog wat koffie drinken? Le chien suivait son maître en remuant la queue. De hond volgde kwispelend zijn baasje. De hond volgde zijn meester door zijn staart te schudden. Les voisins voient que la boîte aux lettres n'avait pas été vidée. De buren zien dat de brievenbus niet leeggemaakt is. De buren zien dat de brievenbus niet geleegd is. Tom est un prénom courant. Tom is een veel voorkomende naam. Tom is een gewone naam. Nous attendîmes. We wachtten. Wij wachtten. Elle court. Zij rent. Ze is aan het rennen. Je compte sur votre aide. Ik verwacht jullie hulp. Ik reken op uw hulp. C'était son unique espoir. Het was zijn enige hoop. Het was zijn enige hoop. Penses-tu qu'il y a une vie après la mort ? Geloof jij dat er leven na de dood bestaat? Denk je dat er een leven na de dood is? Je lis beaucoup de livres. Ik lees veel boeken. Ik lees veel boeken. Tu as l'air pâle aujourd'hui. Je ziet er bleek uit vandaag. Je ziet er bleek uit vandaag. Je ne regarde pas la télé. Ik kijk niet naar de televisie. Ik kijk niet naar tv. Judy parlera du Japon demain. Judy zal morgen over Japan spreken. Judy gaat morgen over Japan praten. Elle a commencé la danse à l'âge de huit ans. Ze begon te dansen toen ze acht was. Ze begon met dansen toen ze acht was. Peut-on pleurer sous l'eau ? Is het mogelijk om onder water te huilen? Kunnen we onder water huilen? La boîte aux lettres était ouverte et vide. De brievenbus stond open en was leeg. De brievenbus was open en leeg. Nous avons de la gymnastique. We hebben turnles. We hebben gymnastiek. Cela coûtera trente mille yens selon la plus faible estimation. Volgens de laagste schatting zal dat dertigduizend jen kosten. Volgens de laagste schatting zal dat 30.000 yen kosten. Qu'est cela ? Wat is dat? Wat is dat? Y a-t-il beaucoup de gens en Europe qui croient encore aux fantômes ? Zijn er in Europa veel mensen die nog in spoken geloven? Zijn er veel mensen in Europa die nog steeds in geesten geloven? Tom était ce genre de personne. Tom was dat soort persoon. Tom was zo'n persoon. Ceci n'est pas un poisson. Dit is geen vis. Dit is geen vis. Il faudra que je lui en parle. Ik moet het er met haar over hebben. Ik zal er met hem over moeten praten. Elles se sont mariées lorsqu'elles étaient jeunes. Ze waren jong toen ze trouwden. Ze trouwden toen ze jong waren. Le Monténégro est appelé « Crna Gora » en monténégrin. Montenegro wordt "Crna Gora" genoemd in het Montenegrijns. Montenegro wordt in Montenegro "Crna Gora" genoemd. Fumez-vous ? Rookt u? Rookt u? Ma maison est couverte par l'assurance. Mijn huis is verzekerd. Mijn huis is gedekt door de verzekering. Il dit que son père était architecte et qu'il veut l'être aussi. Hij zei dat zijn vader architect was en dat hij het ook wil worden. Hij zegt dat zijn vader architect was en dat hij dat ook wil zijn. Nous dûmes appeler le serrurier. We moesten de slotenmaker erbij halen. We moesten de slotenmaker noemen. Je veux une voiture mais je n'ai pas d'argent pour l'acheter. Ik wil een auto kopen maar ik heb er geen geld voor. Ik wil een auto, maar ik heb geen geld om hem te kopen. Tom a un bras cassé. Tom heeft een gebroken arm. Tom heeft een gebroken arm. Ils moururent au nom de la liberté. Zij stierven voor de vrijheid. Ze stierven in naam van de vrijheid. Je ne suis pas sûr. Ik twijfel. Ik weet het niet zeker. Elle a les cheveux mouillés. Ze heeft nat haar. Ze heeft nat haar. Tu es la meilleure chose qui me soit jamais arrivée ! Jij bent het beste wat mij ooit overkomen is! Je bent het beste wat me ooit is overkomen. Elle achète un jouet pour son enfant. Ze koopt een stuk speelgoed voor haar kind. Ze koopt speelgoed voor haar kind. On croirait entendre ta mère. Je klinkt als je moeder. Je klinkt als je moeder. Peux-tu attendre un peu ? Zou je even kunnen wachten? Kun je even wachten? C'est un couteau de cuisine. Het is een keukenmes. Het is een keukenmes. Je vis avec mes parents. Ik woon bij mijn ouders. Ik woon bij m'n ouders. J'ai besoin de quelqu'un avec qui parler. Ik heb nood aan iemand om met te praten. Ik heb iemand nodig om mee te praten. Aimez-vous vous reposer ? Houdt u van rusten? Houdt u van rust? Je jeûnais. Ik vastte. Ik was aan het vasten. Mon père est homosexuel. Mijn vader is gay. Mijn vader is homoseksueel. Le téléphone ne fonctionne pas. De telefoon doet het niet. De telefoon werkt niet. Les autres étudiants ont ri. De andere studenten hebben gelachen. De andere studenten lachten. Ça serait marrant de voir comment les choses changent au fil des ans. Het zou leuk zijn om te zien hoe alles in de loop der jaren wijzigt. Het zou leuk zijn om te zien hoe dingen veranderen door de jaren heen. Parles-tu allemand ? Spreek je Duits? Spreek je Duits? Dessine mon petit chien ! Teken mijn hondje! Teken m'n hondje. Il n'aime pas le café. Hij houdt niet van koffie. Hij houdt niet van koffie. C'était très bizarre. Het was heel bizar. Het was heel vreemd. Souffres-tu d'une allergie alimentaire ? Heb je een voedselallergie? Heb je last van een voedselallergie? L'ours a une courte queue. De beer heeft een korte staart. De beer heeft een korte staart. Ils ont déshabillé Tom. Ze kleedden Tom uit. Ze hebben Tom uitgekleed. Au commencement, Dieu créa le ciel et la terre. In het begin schiep God de hemel en de aarde. In het begin schiep God de hemel en de aarde. Reprenons là où nous en étions ! Laten we verdergaan waar we gebleven waren! Laten we terug gaan naar waar we waren. J’ai arrêté de fumer il y a deux ans. Voor twee jaar ben ik gestopt met roken. Twee jaar geleden stopte ik met roken. Sara a trente et un stylos. Sara heeft eenendertig balpennen. Sara heeft eenendertig pennen. J'étais en retard pour la réunion à cause d'un embouteillage. Ik was door een verkeersopstopping te laat voor de bijeenkomst. Ik was te laat voor de vergadering vanwege een verkeersopstopping. Tom a commandé une pizza. Tom bestelde een pizza. Tom heeft pizza besteld. Je t'attendais à 11 heures. Ik verwachtte je om 11 uur. Ik verwachtte je om elf uur. Ce drapeau est très beau. Deze vlag is heel mooi. Deze vlag is heel mooi. Faisons une courte pause. Laten we een korte pauze nemen. Laten we even pauzeren. Je préfère prendre des médicaments plutôt que d'avoir une piqûre. Ik neem liever medicijnen dan een injectie te krijgen. Ik neem liever medicijnen dan een injectie. Am, stram, gram, pic et pic et colégram, bour et bour et ratatam, am, stram, gram. Onder de piano ligt een flesje bier; al wie er van drinkt, stinkt! Am, stram, gram, piek en piek en colegram, bour en bour en ratatam, am, stram, gram. Est-ce que la réunion peut finir dans les deux heures ? Kan de bijeenkomst binnen twee uur eindigen? Kan de vergadering binnen twee uur klaar zijn? Vis. Leef. Leef. Les bois brûlent facilement. De bossen branden gemakkelijk. Het hout brandt makkelijk. Mon frère est riche. Mijn broer is rijk. Mijn broer is rijk. Est-ce ta copine ? Is dat jouw vriendin? Is dat je vriendin? Où vas-tu en vacances ? Waar ga je heen op vakantie? Waar ga je heen op vakantie? Où est la banque ? Waar is de bank? Waar is de bank? Un grand merci pour vos efforts. Enorm bedankt voor uw moeite. Hartelijk dank voor uw inspanningen. Pardonne-moi s'il te plait. Vergeef me alsjeblieft. Vergeef me alsjeblieft. Je suis sortie, malgré la pluie. Ondanks de regen ben ik naar buiten gegaan. Ik ging naar buiten, ondanks de regen. Un homme n'est pas vieux tant qu'il peut travailler. Een man is niet oud zolang hij kan werken. Een man is niet oud tot hij kan werken. Puis-je pleurer ? Kan ik huilen? Mag ik huilen? La musique rend notre vie heureuse. Muziek maakt ons leven gelukkig. Muziek maakt ons leven gelukkig. Ils n'ont pas nagé en raison du froid. Vanwege de kou zijn ze niet gaan zwemmen. Ze hebben niet gezwommen vanwege de kou. Demain, nous te rendrons visite. Morgen bezoeken we je. Morgen komen we bij je langs. Quels sont tes projets pour le week-end ? Wat zijn jouw plannen voor dit weekend? Wat zijn je plannen voor het weekend? Attention à votre portefeuille. Let op uw portefeuille. Pas op voor je portemonnee. Je n'arrive pas à croire que tu vas donner tout ton argent. Ik kan niet geloven dat je al je geld gaat weggeven. Ik kan niet geloven dat je al je geld weggeeft. Je ne sais pas quand il va revenir. Ik weet niet wanneer hij weer komt. Ik weet niet wanneer hij terugkomt. N'as-tu rien à faire ? Heb je niks te doen? Heb je niets te doen? Vous êtes très sexy. Jullie zijn erg sexy. Je bent erg sexy. C'est une histoire très divertissante. Dit is een heel boeiend verhaal. Het is een erg vermakelijk verhaal. Elle avait les yeux d'un noir de jais. Ze had gitzwarte ogen. Ze had de ogen van een zwarte jais. Il n'est pas trop tard pour vous. Het is niet te laat voor jullie. Het is nog niet te laat voor je. Il ne visitera plus jamais la ville. Hij gaat de stad nooit meer bezoeken. Hij zal de stad nooit meer bezoeken. Qui s'occupera des enfants ? Wie zal er voor de kinderen zorgen? Wie zorgt er voor de kinderen? Très bien. Fijn. Goed. C'est un sacré bazar. Het is een verdomde puinhoop. Het is een puinhoop. Je ne sais pas quoi commander. Ik weet niet wat ik moet bestellen. Ik weet niet wat ik moet bestellen. Il a beaucoup neigé l'an dernier. Het heeft afgelopen jaar veel gesneeuwd. Hij heeft vorig jaar veel gesneeuwd. Non, je ne peux pas vous laisser entrer, il y a une personne de trop. Neen, ik kan u niet binnenlaten. Er is één persoon te veel. Nee, ik kan je niet binnenlaten. Er is één persoon te veel. Vous ne pouvez dire avec certitude où habite Marie. Jullie kunnen niet met zekerheid zeggen waar Maria woont. Je kunt niet met zekerheid zeggen waar Maria woont. Joyeux anniversaire Muiriel ! Gefeliciteerd met je verjaardag, Muiriel! Gefeliciteerd met je verjaardag. Sors d'ici ! Maak dat je wegkomt! Maak dat je wegkomt. Tes lèvres sont rouges. Je lippen zijn rood. Je lippen zijn rood. Ce soir nous allons à l'église. Vanavond gaan we naar de kerk. Vanavond gaan we naar de kerk. Rien ne manque. Er ontbreekt niets. Er ontbreekt niets. Partageons l'argent entre nous. Laten we het geld onder ons verdelen. We delen het geld met elkaar. Dans la rivière il y a une multitude de poissons d'eau douce. In de rivier zijn er een massa zoetwatervissen. In de rivier bevinden zich veel zoetwatervissen. Lis la lettre. Lees de brief. Lees de brief. Il a écrit deux livres. Hij schreef twee boeken. Hij schreef twee boeken. Nous en avons quarante-cinq. We hebben vijfenveertig. We hebben er vijfenveertig. Je lave ma voiture devant la maison sans problèmes. Ik was de auto voor het huis zonder problemen. Ik was mijn auto voor het huis zonder problemen. Il aboyait. Hij was aan het blaffen. Hij blafte. Ouvrir avec précaution. Voorzichtig openen. Voorzichtig openen. Venez chez moi cet après-midi. Kom naar me thuis vanmiddag. Kom vanmiddag naar mijn huis. Elle semble jeune, mais en fait, elle est plus âgée que toi. Ze ziet er jong uit, maar eigenlijk is ze ouder dan jij. Ze ziet er jong uit, maar ze is ouder dan jij. Il m'a convaincu de son innocence. Hij heeft mij overtuigd van zijn onschuld. Hij overtuigde me van zijn onschuld. Est-ce que vous vendez de l'eau minéral ? Verkoopt u mineraalwater? Verkoopt u mineraalwater? On appelle « être objectif » le fait de ne pas divulguer le côté duquel on est. Onder "objectief zijn" wordt verstaan dat men niet onthult aan welke kant men staat. Men noemt het "objectief zijn" het niet openbaar maken van de kant van wie men is. Notre restaurant est meilleur que l'autre. Ons restaurant is beter dan dat andere. Ons restaurant is beter dan het andere. J'ai mauvaise haleine. Ik heb slechte adem. Ik heb een slechte adem. On ne doit pas s'arrêter sur la bande d'arrêt d'urgence pour faire ses besoins. Het is verboden op de pechstrook te stoppen om aan je natuurlijke behoefte te voldoen. We mogen niet stoppen op de noodstrip om te doen wat we nodig hebben. Tom a dit que tu étais malade. Tom zei dat je ziek was. Tom zei dat je ziek was. Je ne suis pas encore prête. Ik ben nog niet klaar. Ik ben er nog niet klaar voor. Capitulez ! Geef u over! Capituleren. Je veux un grand tube de dentifrice. Ik wil een grote tube tandpasta. Ik wil een grote tube tandpasta. Le livre est facile. Het boek is makkelijk. Het boek is makkelijk. Il y a une autre question dont nous devons discuter. Er is nog een vraag die we moeten bespreken. Er is nog een andere kwestie die we moeten bespreken. Nous sommes amis. Wij zijn vrienden. We zijn vrienden. Ronfles-tu ? Snurk je? Ben je aan het ronddraaien? Davantage d'yeux, davantage de certitude. Meer ogen, meer zekerheid. Meer ogen, meer zekerheid. Tous les hommes sont égaux devant Dieu. Voor God zijn alle mensen gelijk. Alle mensen zijn gelijk voor God. Criez ! Schreeuw! Schreeuwen. Vous êtes riches. Jullie zijn rijk. Jullie zijn rijk. Puis-je utiliser ton téléphone ? Mag ik jouw telefoon gebruiken? Mag ik je telefoon gebruiken? La bombe atomique est une arme terrible. De atoombom is een verschrikkelijk wapen. De atoombom is een vreselijk wapen. Quand je me suis réveillé j'étais triste. Toen ik wakker werd, was ik verdrietig. Toen ik wakker werd, was ik verdrietig. J’ai été pris sous la pluie, et suis tout trempé. Ik kwam in een regenbui terecht en ben nat geworden. Ik werd in de regen gevangen en was helemaal doorweekt. Tom a une fille de treize ans. Tom heeft een dochter van dertien. Tom heeft een dochter van dertien. Je suis désolé d'entendre ça. Het spijt me dat te horen. Het spijt me dat te horen. Plus aujourd'hui. Niet meer vandaag! Vandaag niet meer. Ce hamster est joufflu. Deze hamster is mollig. Die hamster ziet er goed uit. À bientôt ! Tot gauw! Tot ziens. Tu m'as fait perdre la tête. Ik heb mijn verstand door jou verloren. Je hebt me gek gemaakt. Amuse-toi bien ! Amuseer je! Veel plezier. Tu parles tétoum ? Spreek je Tetum? Spreek je tetoum? Voici, bois ceci ! Hier, drink dit op! Hier, drink dit. La raison qu'il a donnée est difficile à comprendre. De reden die hij gaf, is moeilijk te begrijpen. De reden die hij gaf is moeilijk te begrijpen. Il y en a une bouteille au frigo. Er ligt een fles van in de koelkast. Er staat een fles in de koelkast. La douche est cassée. De douche is stuk. De douche is kapot. Tu ne sais pas nager, ou bien si ? Jij kan niet zwemmen, of toch? Je kunt niet zwemmen, of wel? Je t'aime ! Ik zie u graag. Ik hou van je. Marie est ma nièce. Maria is mijn nicht. Marie is mijn nichtje. Pourquoi êtes-vous à la maison ? Waarom zijn jullie thuis? Waarom ben je thuis? Tu es fatigué, non ? Je bent moe, nietwaar? Je bent moe, hè? Ils ont défendu leur pays. Zij verdedigden hun land. Ze hebben hun land verdedigd. Tu fumes ? Rook je? Rook je? Je voudrais quelques informations à propos de vos nouveaux ordinateurs. Ik zou wat informatie willen over uw nieuwe computers. Ik wil graag wat informatie over uw nieuwe computers. N'oublie pas ton parapluie. Vergeet je paraplu niet. Vergeet je paraplu niet. Il est anglais mais vit en Inde. Hij is Engelsman, maar woont in India. Hij is Engels, maar woont in India. Les deux terrains sont séparés par un mur. De twee velden zijn gescheiden door een muur. Beide terreinen zijn gescheiden door een muur. Sois satisfaite ! Wees blij! Wees tevreden. On dirait de la neige. Het lijkt op sneeuw. Het lijkt wel sneeuw. Je pense que tu as faim. Ik denk dat je honger hebt. Ik denk dat je honger hebt. Tom et moi sommes amis. Tom en ik zijn vrienden. Tom en ik zijn vrienden. Dans un premier temps, ils étaient tous convaincus qu'il était innocent. Eerst waren ze allemaal overtuigd van zijn onschuld. Eerst waren ze er allemaal van overtuigd dat hij onschuldig was. Je me couche vers 10 heures. Ik ga slapen rond tien uur. Ik ga om tien uur naar bed. Tom est un gourmand. Tom is een zoetekauw. Tom is een gluiperd. Les poissons sont nombreux dans cette rivière. Het krioelt van de vissen in die rivier. Er zijn veel vissen in deze rivier. Gardez la monnaie ! Hou de rest maar. Hou het wisselgeld maar. Cet ouvrage traite de la Chine. Dit boek gaat over China. Dit boek gaat over China. Débarrasse-toi d'elle ! Stuur haar weg. Haal haar weg. J'ai pris un taxi de la gare jusqu'à l'hôtel. Ik nam een taxi van het treinstation naar het hotel. Ik nam een taxi van het station naar het hotel. Je hennis comme un cheval. Ik hinnik als een paard. Ik hanteer als een paard. Je ne peux pas te forcer à parler. Ik kan je niet verplichten te spreken. Ik kan je niet dwingen om te praten. Le professeur d'arts plastiques peint la nuit. De leraar beeldende kunst schildert de nacht. De kunstleraar schildert 's nachts. J'ai des mauvaises nouvelles pour vous. Ik heb slecht nieuws voor u. Ik heb slecht nieuws voor je. Nous avons du riz. We hebben rijst. We hebben rijst. Je sais à quel point Tom est important pour vous. Ik weet hoezeer Tom belangrijk is voor u. Ik weet hoe belangrijk Tom voor je is. Te souviens-tu du jour où nous nous sommes rencontrés pour la première fois ? Herinner je je de dag nog dat we elkaar voor het eerst ontmoet hebben? Weet je nog dat we elkaar voor het eerst ontmoetten? Tom souhaitait laisser sa bicyclette dans mon garage. Tom wou zijn fiets in mijn garage laten. Tom wilde z'n fiets in m'n garage laten staan. Pardon, ma chérie. Sorry, lieverd. Het spijt me, lieverd. Je suis très fatiguée. Ik ben heel moe. Ik ben erg moe. Et rouge bariolée, la fable est achevée. En er kwam een varkentje met een lange snuit, en het vertelseltje was uit. En rood, de fabel is klaar. C'est une autre affaire. Dat is iets anders. Het is een andere zaak. Quelle sorte de signification la mort a-t-elle, et quelle sorte de passage est-elle ? Wat voor betekenis heeft de dood, en wat voor overgang is het? Wat voor betekenis heeft de dood, en wat voor soort passage is het? L'écriture sainte des Musulmans est le Coran. De Heilige Schrift van de moslims is de Koran. Het heilige handschrift van de Moslims is de Koran. Que ferais-tu à ma place ? Wat zoudt gij doen in mijn plaats? Wat zou jij doen als je mij was? Ne parlez pas si vite, s'il vous plaît. Praat niet zo snel, alstublieft. Praat niet zo snel, alsjeblieft. Cette jeune dame est infirmière. Deze jonge vrouw is verpleegster. Deze jongedame is verpleegster. Je n'aime pas le fromage. Ik hou niet van kaas. Ik hou niet van kaas. Ils ont pris chaque possibilité en considération. Ze hebben met alle mogelijkheden rekening gehouden. Ze hebben elke mogelijkheid in overweging genomen. À quelle heure peux-tu venir ? Hoe laat kun je komen? Hoe laat kan je komen? Combien en veux-tu ? Hoeveel wil je er? Hoeveel wil je er? Il s'est enfui avec l'argent. Hij vluchtte met het geld. Hij rende weg met het geld. Les uniformes diffèrent selon les écoles. Uniformen verschillen van school tot school. De uniformen verschillen van school tot school. Pose ce pistolet sur la table. Leg het pistool op tafel. Leg dat pistool op de tafel. Elle s'est introduite dans la voiture et a filé. Zij stapte in de auto en reed weg. Ze brak in in de auto en liep weg. Sa bicyclette est meilleure que la mienne. Haar fiets is beter dan de mijne. Zijn fiets is beter dan de mijne. Où irons-nous après la mort ? Waar gaan we heen na de dood? Waar gaan we heen na de dood? Si seulement je connaissais son adresse. Als ik tenminste zijn adres wist. Ik wou dat ik zijn adres wist. Il est de retour. Hij is terug. Hij is terug. Commence maintenant. Begin nu. Begin nu maar. Tes parents parlent-ils français ? Spreken je ouders Frans? Spreken je ouders Frans? Il est bon charpentier. Hij is een goede timmerman. Hij is een goede timmerman. Loiseau est le seul qui prend l'initiative. Loiseau is de enige die het initiatief neemt. Vogel is de enige die het initiatief neemt. Je ne peux le faire seul. Ik kan het niet alleen doen. Ik kan het niet alleen. Pèse bien tes mots ! Weeg je woorden goed af. Pas goed op je woorden. Dis-le en grec ! Zeg het in het Grieks! Zeg het in het Grieks. Ça m'a bluffé. Dat heeft mij verbluft. Het blufte me. Puis-je garder ceci ? Kan ik dit houden? Mag ik dit houden? "Je ne peux pas réfléchir avec ce bruit", dit-elle, en fixant des yeux la machine à écrire. "Ik kan niet nadenken met al dit lawaai," zei ze, starend naar de typemachine. "Ik kan niet denken met dat geluid," zei ze, kijkend naar de typemachine. Sa mère était à la maison. Zijn moeder was thuis. Haar moeder was thuis. Je ne serai sûr que lorsque je verrai ça de mes propres yeux. Ik zal pas zeker zijn wanneer ik dat met mijn eigen ogen zie. Ik weet het pas zeker als ik het met mijn eigen ogen zie. J'ai vraiment plaisir à passer du temps avec toi. Ik vind het heel leuk om tijd met je door te brengen. Ik vind het echt leuk om tijd met je door te brengen. Je ne suis pas manipulable. Mij kun je niet manipuleren. Ik ben niet manipuleerbaar. Ne confonds pas les deux. Haal de twee niet door elkaar. Verwar ze niet met elkaar. La plupart des gens pensent que je suis fou. De meeste mensen denken dat ik gek ben. De meeste mensen denken dat ik gek ben. Je le ferai demain. Je le promets. Ik zal het morgen doen. Ik beloof het. Ik doe het morgen, dat beloof ik. Ma sœur aînée est bonne en dactylo. Mijn oudere zus kan goed typen. Mijn oudere zus is een goede typiste. Ne pleurez pas ! Niet huilen! Niet huilen. Tom tombe malade plutôt souvent. Tom is nogal vaak ziek. Tom wordt vaak ziek. Nous avons encore suffisamment de temps pour en discuter. We hebben nog voldoende tijd om het te bespreken. We hebben nog genoeg tijd om erover te praten. Cette phrase est ennuyeuse. Deze zin is saai. Die zin is saai. Reste avec nous. Blijf bij ons. Blijf bij ons. Il connait bien le persan. Hij kent goed Perzisch. Hij kent Perzisch goed. L'addition, s'il vous plait. De rekening, alstublieft. De rekening, alsjeblieft. Te portes-tu bien ? Gaat het goed met je? Alles goed met je? Boule de Suif est une femme facile. Boule de Suif is een losbandige vrouw. Suif Bal is een makkelijke vrouw. Un chat a deux oreilles. Een kat heeft twee oren. Een kat heeft twee oren. Nous sommes prêts. Wij zijn er klaar voor. We zijn er klaar voor. Peut-être était-ce juste un cauchemar. Het was misschien alleen maar een nachtmerrie. Misschien was het gewoon een nachtmerrie. Ciao, grand-père ! Doei opa! Dag, opa. Je ne suis pas Italien. Ik ben niet Italiaans. Ik ben geen Italiaan. J'adore l'astronomie. Ik hou van astronomie. Ik hou van astronomie. Emily a écrit la phrase. Emily schreef de zin. Emily schreef de zin. Tu ne m'as jamais dit cela. Dat heb je me nooit verteld. Dat heb je me nooit verteld. Écoutes-tu ? Luister je? Luister je wel? Ce n'est peut-être pas trop tard. Misschien is het niet te laat. Misschien is het nog niet te laat. Maintenant il est trop tard. Nu is het te laat. Nu is het te laat. L'empressement à se corriger est une indication de sagesse. De bereidwilligheid om zich te corrigeren is een teken van wijsheid. De bereidheid om zichzelf te corrigeren is een teken van wijsheid. Devant moi, il y avait trois personnes qui attendaient leur tour. Voor mij stonden er drie wachtenden in de rij. Voor mij stonden drie mensen te wachten op hun beurt. Tom est un peu trop lourd. Tom is een beetje te zwaar. Tom is een beetje te zwaar. Écoute... Luister... Kijk... Me parle pas ! Praat niet tegen mij! Praat niet tegen me. Qui a volé les pommes ? Wie heeft de appels gestolen? Wie heeft de appels gestolen? J'ai une vie extraordinaire. Ik heb een geweldig leven. Ik heb een geweldig leven. Layla porte le voile. Layla draagt een hijaab. Layla draagt de sluier. Tu es très élégant. Jij bent zeer elegant. Je ziet er goed uit. Le bateau est au port. Het schip ligt in de haven. De boot is in de haven. Tu n'es pas obligé de parler aussi fort. Je moet zo hard niet roepen. Je hoeft niet zo hard te praten. Bats Tom ! Sla Tom! Bats Tom. Un plomb a sauté. Er is een zekering gesprongen. Er is een loodje gesprongen. Nous devons tous mourir. We moeten allen sterven. We moeten allemaal sterven. Devine ! Drie keer raden! Raad eens. Bonne nuit. Fais de beaux rêves. Goedenacht. Droom maar lekker. Slaap lekker. Pourquoi ne peux-tu venir ? Waarom kunt ge niet komen? Waarom kun je niet komen? N'êtes-vous pas heureux ? Bent u niet gelukkig? Ben je niet gelukkig? Laissez-moi vous présenter ma sœur. Laat mij u mijn zuster voorstellen. Dit is m'n zus. Fin de l'histoire. Einde verhaal. Einde verhaal. Elle s'occupe de sa mère malade. Ze zorgt voor haar zieke moeder. Ze zorgt voor haar zieke moeder. Faisons court. Laat het ons kort houden. Laten we het kort houden. Grand-mère prend grand plaisir à regarder la télévision. Oma heeft heel veel plezier aan TV-kijken. Oma vindt het leuk om tv te kijken. J'aimerais vivre en Islande. Ik wil graag in IJsland wonen. Ik wil graag in IJsland wonen. Êtes-vous en train d'écrire une lettre ? Zijt ge een brief aan het schrijven? Schrijf je een brief? Aïe ! Auw! Auw! Ne tire pas ! Niet schieten! Niet schieten. Après le dimanche vient le lundi. Na zondag komt maandag. Na zondag komt maandag. Il aime faire des promenades. Hij houdt ervan wandelingen te maken. Hij houdt van wandelen. Mon père a cinq frères et sœurs. Mijn vader heeft vijf broers en zussen. Mijn vader heeft vijf broers en zussen. Mon frère est ambidextre. Mijn broer is ambidexter. Mijn broer is ambidexter. Il nous faut trouver une solution. We moeten een oplossing vinden. We moeten een oplossing vinden. Je vous dois combien ? Wat krijgt u van mij? Hoeveel ben ik je schuldig? Je te prie de m'excuser si je t'ai blessé. Het spijt me als ik je gekwetst heb. Vergeef me als ik je pijn heb gedaan. Thomas veut te montrer quelque chose. Tom wil je iets tonen. Thomas wil je iets laten zien. Moi je suis Tom. Ik ben Tom. Ik ben Tom. J'étais en retard à l'école. Ik was te laat op school. Ik was te laat op school. Ce sac est à moi. Deze tas is van mij. Die tas is van mij. C’était l’amour au premier regard. Het was liefde op het eerste gezicht. Het was liefde op het eerste gezicht. Je ne suis pas occupé. Ik heb het nu niet druk. Ik heb het niet druk. Je parle un peu l'espagnol. Ik spreek een beetje Spaans. Ik spreek een beetje Spaans. Aimes-tu le sport ? Hou je van sport? Hou je van sport? Je suis catholique. Ik ben katholiek. Ik ben katholiek. Je n'ai besoin de personne. Ik heb geen hulp nodig. Ik heb niemand nodig. Un énorme déficit dans le budget fédéral empoisonne l'économie américaine depuis de nombreuses années. Een reusachtig tekort op de federale begroting vergiftigt de Amerikaanse economie al vele jaren. Een enorm tekort in de federale begroting vergiftigt de Amerikaanse economie al vele jaren. Il s'habillait en femme. Hij verkleedde zich als vrouw. Hij kleedde zich als een vrouw. On dit qu'il a perdu tout son argent. Men zegt dat hij al zijn geld verloren heeft. Ze zeggen dat hij al zijn geld kwijt is. Merci de garder ça secret. Houd dit a.u.b. geheim. Bedankt dat je dit geheim houdt. Tom ferma la salle. Tom sloot de zaal. Tom sloot de zaal. C'est un pays libre. Het is een vrij land. Het is een vrij land. Ce ne sont pas les armes qui tuent les hommes, ce sont les hommes qui tuent les hommes. Pistolen doden geen mensen. Mensen doden mensen. Het zijn niet de wapens die mensen doden, het zijn de mannen die mensen doden. Jeanne regardera votre fleur. Jeanne zal naar uw bloem kijken. Jeanne zal naar je bloem kijken. La batterie de mon téléphone portable ne fonctionne plus très bien. De batterij van mijn gsm werkt niet meer goed. De batterij van mijn mobiele telefoon werkt niet meer zo goed. Elle est trop rapide. Ze is te snel. Ze is te snel. Les chats attrapent des souris. Katten vangen muizen. Katten vangen muizen. Que peux-tu faire d'autre ? Wat kan je nog meer doen? Wat kan je nog meer doen? Notre dette totale s'élève à dix mille dollars. Onze totale schuld bedraagt tienduizend dollar. Onze totale schuld bedraagt 10.000 dollar. Tom semble agressif. Tom lijkt agressief. Tom lijkt agressief. Je n'ai pas renouvelé mon abonnement. Ik heb mijn abonnement niet verlengd. Ik heb mijn abonnement niet verlengd. Tom acheta une maison à Boston. Tom kocht een huis in Boston. Tom kocht een huis in Boston. Félicitations ! Gefeliciteerd! Gefeliciteerd. Attendez là-bas ! Wacht daar! Wacht daar. Je suis pompier. Ik ben brandweerman. Ik ben brandweerman. Je me sens protégé. Ik voel me beschermd. Ik voel me beschermd. Parles-tu le gilbertin ? Spreek je Kiribati? Spreek je gilbertin? 1, 3 et 5 sont des nombres impairs. Eén, drie en vijf zijn oneven getallen. 1, 3 en 5 zijn oneven getallen. Nous devons trouver une solution. We moeten een oplossing vinden. We moeten een oplossing vinden. Vous preniez Tom pour un idiot. U nam Tom voor een idioot. Je dacht dat Tom een idioot was. Quel est ton âge ? Hoe oud ben je? Hoe oud ben je? Je dépensais. Ik gaf uit. Ik was aan het spenderen. Si tu le fais un peu plus lentement, ça va plus vite. Als je het wat langzamer doet, gaat het vlugger. Als je het wat langzamer doet, gaat het sneller. Je prends réellement plaisir à vos questions précises. Ik ben echt blij met uw precieze vragen. Ik geniet echt van uw specifieke vragen. Quel dommage que vous ne puissiez pas venir ! Wat jammer dat jullie niet kunnen komen! Jammer dat je niet kunt komen. Ne sucrez pas votre thé. Doe geen suiker in uw thee. Neem geen suiker in uw thee. Chacun loue le garçon. Iedereen looft de jongen. Iedereen huurt de jongen. Si quelqu'un devait demander quel est le but de l'histoire, je ne saurais vraiment pas. Mocht iemand vragen waar het in het verhaal om gaat, zou ik het echt niet weten. Als iemand zou vragen wat het doel van het verhaal is, zou ik het echt niet weten. Le poisson veut nager. De vis wil zwemmen. De vis wil zwemmen. Malheureusement, Nancy avait raison. Nancy had jammer genoeg gelijk. Helaas had Nancy gelijk. Je vous dois combien ? Hoeveel ben ik u verschuldigd? Hoeveel ben ik je schuldig? Je sais ce que c'est d'être pauvre. Ik weet hoe het is arm te zijn. Ik weet hoe het is om arm te zijn. De façon générale, le climat du Japon est plutôt doux. Over het algemeen is het klimaat van Japan zacht. Over het algemeen is het klimaat in Japan vrij zacht. J'ai fermé les six fenêtres. Ik heb alle zes de vensters gesloten. Ik heb de zes ramen dichtgedaan. J'ai un stylo. Ik heb een balpen. Ik heb een pen. Mon père mourut quand j'avais sept ans. Mijn vader stierf toen ik zeven jaar was. Mijn vader stierf toen ik zeven was. Je t'aime, mon trésor. Ik hou van jou, schatje. Ik hou van je, schat. Laisse-moi faire mon travail ! Laat mij mijn werk doen! Laat me m'n werk doen. Elles ont menti. Ze hebben gelogen. Ze hebben gelogen. Ferme la porte derrière toi. Sluit de deur achter je. Doe de deur achter je dicht. Il s'est assis sur la rive du ruisseau. Hij is aan de beekoever komen zitten. Hij zat aan de oever van de beek. À vos marques, prêts, partez ! Op uw plaatsen, klaar, af! Op je plaatsen, klaar om te vertrekken. Tom n'est pas dangereux. Tom is niet gevaarlijk. Tom is niet gevaarlijk. Je n'ai pas ton courage. Ik heb niet zoveel moed als jij. Ik heb je moed niet. Je me suis coupé le doigt avec un couteau. Ik heb me met een mes in mijn vinger gesneden. Ik sneed mijn vinger met een mes. Bois un peu de thé. Drink wat thee. Drink wat thee. Le chien a-t-il aboyé ? Heeft de hond geblaft? Heeft de hond geblafd? Ça doit être une erreur. Dat moet een fout zijn. Dat moet een vergissing zijn. La victoire ou la mort ! De overwinning of de dood! De overwinning of de dood. Ne te moque pas des enfants. Lach geen kinderen uit. Lach de kinderen niet uit. Je t'écrirai dès que j'y arrive. Ik zal u schrijven van als ik daar ben. Ik schrijf je zodra ik er ben. Je mange une poire. Ik ben een peer aan het eten. Ik eet een peer. J'aimerais aller à Boston un jour. Ik wil ooit naar Boston gaan. Ik wil op een dag naar Boston. Le chat est dans son panier. De kat ligt in haar mandje. De kat zit in zijn mandje. Éteins la télévision. Je n'arrive pas à me concentrer. Zet de televisie uit. Ik kan me niet concentreren. Zet de tv uit, ik kan me niet concentreren. Je vote blanc. Ik stem blanco. Ik stem wit. Est-ce que les autres m'aiment ? Vinden andere mensen me leuk? Houden de anderen van me? Tom a vécu ici. Tom woonde hier. Tom heeft hier gewoond. Finalement j'ai eu une idée géniale. Uiteindelijk had ik een geniaal idee. Eindelijk had ik een geweldig idee. Il m'a donné sa parole. Hij heeft me zijn woord gegeven. Hij gaf me zijn woord. Nous ne pouvons pas dormir à cause du bruit. We kunnen niet slapen vanwege het lawaai. We kunnen niet slapen vanwege het lawaai. Mon patron vient d'Israël. Mijn chef is afkomstig uit Israël. Mijn baas komt uit Israël. J'ai un problème d'argent. Ik heb geldproblemen. Ik heb een geldprobleem. Protégez-moi ! Bescherm me! Bescherm me. J'étais bourré. Ik was stomdronken. Ik was dronken. Un camion roulait à toute vitesse sur la route. Een vrachtwagen raasde met volle snelheid op de weg. Er reed een vrachtwagen op volle snelheid over de weg. Penses-tu vraiment que Tom est heureux ? Denk je echt dat Tom gelukkig is? Denk je echt dat Tom gelukkig is? Il faut des années afin de maîtriser une langue étrangère. Je hebt jaren nodig om een vreemde taal onder de knie te krijgen. Het kost jaren om een vreemde taal te beheersen. Moi aussi. Ik ook. Ik ook. Le mot de passe en ce moment est « eosdigital ». Het huidige wachtwoord is "eosdigital". Het wachtwoord op dit moment is "eosdigital". Je n'ai jamais dit cela ! Dat heb ik nooit gezegd! Dat heb ik nooit gezegd. Quelle chaude journée ! Wat een warme dag! Wat een warme dag. J'ose dire qu'il est innocent. Ik durf zeggen dat hij onschuldig is. Ik durf te zeggen dat hij onschuldig is. Tom fut le dernier à arriver. Tom was de laatst aangekomene. Tom was de laatste die kwam. Ce bâtiment blanc est un hôpital. Dat witte gebouw is een ziekenhuis. Dit witte gebouw is een ziekenhuis. As-tu des frères ? Heb je broers? Heb je broers? Continuez de bouger. Blijf bewegen. Blijf bewegen. Ils ne donnent rien. Zij geven niets. Ze geven niets. J'aime boire le jus de sureau. Ik hou van vlierbessensap. Ik drink graag vlierbessensap. Avez-vous enregistré ce concert ? Hebt u dat concert opgenomen? Heb je dit concert opgenomen? J'ai mangé du caviar. Ik heb kaviaar gegeten. Ik heb kaviaar gegeten. Comment dit-on "adieu" en allemand ? Hoe zeg je "vaarwel" in het Duits? Hoe zeg je 'afscheid' in het Duits? Vous aviez besoin de moi. U had mij nodig. Je had me nodig. Il ne savait pas courir très vite. Hij kon niet heel snel lopen. Hij kon niet hardlopen. Ils se déshabillaient. Ze kleedden zich uit. Ze kleedden zich uit. Non, je n'ai pas faim. Nee, ik heb geen honger. Nee, ik heb geen honger. Une fois arrivé à la station, j’ai appelé mon ami. Eenmaal op het station aangekomen, belde ik mijn vriend op. Toen ik bij het station aankwam, belde ik mijn vriend. Cherchez les nouveaux mots dans votre dictionnaire. Zoek de nieuwe woorden op in uw woordenboek. Zoek naar de nieuwe woorden in uw woordenboek. Les framboises coûtent très cher. Frambozen zijn heel duur. Frambozen zijn duur. Un enfant dont les parents sont morts est un orphelin. Een kind van wie de ouders dood zijn, is een wees. Een kind van wie de ouders zijn gestorven, is een wees. Elle prend une douche chaque matin. Zij gaat elke ochtend onder de douche. Ze neemt elke ochtend een douche. Ces fleurs fleurissent plus tôt que les autres. Deze bloemen bloeien vroeger dan andere. Deze bloemen bloeien sneller dan de anderen. Je comptais les moutons. Ik telde de schapen. Ik telde de schapen. Gardez votre calme. Blijf kalm. Blijf kalm. Pour qui les cloches sonnent-elles ? Voor wie luiden de klokken? Voor wie klinken de klokken? Ne la touchez pas ! Raak haar niet aan! Raak haar niet aan. Il pleut depuis jeudi dernier. Het regent sinds de vorige donderdag. Het regent al sinds afgelopen donderdag. Un homme averti en vaut deux. Een gewaarschuwd mens telt voor twee. Een man die gewaarschuwd is, is twee waard. Tom a une demi-sœur. Tom heeft een halfzus. Tom heeft een halfzus. Vous saurez l'espéranto en peu de temps. Binnen korte tijd zult ge Esperanto kennen. Je weet het Esperanto in een mum van tijd. Vous êtes toujours en désaccord avec moi. U bent het altijd oneens met mij. Je bent het nog steeds niet met me eens. Est-ce que j'existe ? Besta ik? Bestaa ik? Il flotte. Het drijft. Hij zweeft. C’est à qui, ce vélo ? Van wie is deze fiets? Van wie is die fiets? Le train partira bientôt. De trein zal binnenkort vertrekken. De trein vertrekt zo. Je n'arrive pas à croire que tu aies fait cela par toi-même. Ik kan niet geloven dat je dit in je eentje gedaan hebt. Ik kan niet geloven dat je dit zelf hebt gedaan. Est-ce que je peux payer avec une carte de crédit ? Kan ik met een creditcard betalen? Kan ik betalen met een creditcard? Qui vous a enseigné le français ? Wie heeft u Frans geleerd? Wie heeft je Frans geleerd? Ses revenus sont à présent le double de ce qu'ils étaient il y a dix ans. Hij verdient nu het dubbele van wat hij voor tien jaar verdiende. Zijn inkomen is nu het dubbele van wat ze tien jaar geleden waren. Vous amerrissiez. Jullie landden in zee. Je was aan het landen. Les Français sont nos amis. De Fransen zijn onze vrienden. De Fransen zijn onze vrienden. J'ai lu les deux livres. Ik heb beide boeken gelezen. Ik heb beide boeken gelezen. Viens sans hésiter ! Kom zeker! Kom zonder aarzeling. Un crocodile lui a arraché la jambe. Een krokodil heeft zijn been afgebeten. Een krokodil rukte z'n been eraf. Les ordinateurs ont considérablement transformé le paysage industriel. Computers hebben het industriële landschap aanzienlijk veranderd. Computers hebben het industriële landschap ingrijpend veranderd. Le jour de son examen, Tom avait très mal à l'estomac. Op de dag van zijn examen had Tom heel veel buikpijn. Op de dag van z'n onderzoek had Tom maagpijn. Je suis très occupé aujourd'hui. Ik heb het vandaag erg druk. Ik heb het erg druk vandaag. Ils arrêtaient les criminels. Ze hebben de criminelen gearresteerd. Ze arresteerden criminelen. Elle arrose les fleurs. Ze geeft de bloemen water. Ze geeft de bloemen water. On dit souvent que le japonais est une langue difficile à apprendre. Het wordt dikwijls gezegd dat het Japans een taal is die moeilijk te leren valt. Er wordt vaak gezegd dat Japans een moeilijk te leren taal is. Vous voliez. Jullie vlogen. Je was aan het stelen. Retourne au laboratoire ! Ga terug naar het laboratorium. Ga terug naar het lab. Puis-je participer ? Mag ik meedoen? Mag ik meedoen? Taratata ! Larie zeg ik u! Taratata. Êtes-vous occupé ? Bent u bezig? Heb je het druk? En cas d'incendie, cassez la vitre. In geval van brand, breek het venster. In geval van brand breekt u het glas. Elle se réveilla. Ze werd wakker. Ze werd wakker. Ne lui fais pas confiance. Vertrouw hem niet. Vertrouw hem niet. L'hexane est un hydrocarbure. Hexaan is een koolwaterstof. Hexaan is een koolwaterstof. Beaucoup de jeunes filles aiment ce chanteur. Veel meisjes zijn gek op deze zanger. Veel jonge meisjes houden van deze zanger. Raconte-moi ! Vertel me erover! Wat is er aan de hand? Cette eau est impropre à la consommation. Dit water is ondrinkbaar. Dit water is niet geschikt voor consumptie. Je suis tombé dans la piscine. Ik ben in het zwembad gevallen. Ik viel in het zwembad. Où peut-on acheter du dentifrice ? Waar kan ik tandpasta kopen? Waar kunnen we tandpasta kopen? Où se trouve le Cyber café local? Waar is het lokale internetcafé? Waar is de lokale Cyber Café? Écoute Tom. Luister naar Tom. Luister naar Tom. Elle a quelque chose à te dire. Ze heeft je iets te zeggen. Ze wil je iets vertellen. Quel chahut ! Wat een herrie! Wat een gezeur. Personne ne sait vraiment ce qui s’est passé durant cette nuit hivernale. Niemand weet precies wat er op die winternacht is gebeurd. Niemand weet echt wat er die winternacht is gebeurd. Tom et son écureuil furent enterrés ensemble. Tom en zijn eekhoorn werden samen begraven. Tom en zijn eekhoorn werden samen begraven. Nulle part au monde ne trouve-t-on une telle densité de bicyclettes qu'aux Pays-bas. Nergens ter wereld vind je zo'n concentratie van fietsen als in Nederland. Nergens ter wereld vindt men zo veel fietsen als in Nederland. Arrête ! Ophouden! Stop. Messieurs, je n'ai pas besoin de vous faire un dessin pour vous dire que nous sommes empêtrés dans un sac de nœuds. Maintenant, comment allons-nous faire pour nous en démêler. Y a-t-il des suggestions ? Heren, ik hoef jullie niet te zeggen dat de boot aan is. Nu, hoe trekken we de boel weer recht. Zijn er suggesties? Heren, ik hoef geen tekening te maken om u te vertellen dat we vastzitten in een zak knopen. J'ai de moins en moins de temps pour lire. Ik heb minder en minder tijd om te lezen. Ik heb steeds minder tijd om te lezen. Pars ! Ga weg! Ga weg. Qui sème le vent, récolte la tempête. Wie wind zaait, zal storm oogsten. Wie de wind zaait, oogst de storm. À cause de cela, il n'est pas allé étudier à l'étranger. Daarom is hij niet in het buitenland gaan studeren. Daarom is hij niet in het buitenland gaan studeren. Je traversais la rue lorsque j'ai été renversé par une voiture. Toen ik de straat overstak werd ik aangereden door een auto. Ik stak de straat over toen ik werd aangereden door een auto. Cette arme est dévastatrice. De werking van dit wapen is verwoestend. Dit wapen is verwoestend. J'ai eu une crise cardiaque. Ik heb een hartaanval gehad. Ik heb een hartaanval gehad. C'est vraiment une fille adorable. Ze is inderdaad een lief meisje. Ze is echt een lief meisje. C'est ainsi que je l'aime. Zo heb ik het graag. Zo hou ik van hem. Il vit loin de sa ville natale. Hij woont ver van zijn geboortestad. Hij woont ver van zijn geboortestad. J'admire son talent. Ik bewonder zijn talent. Ik bewonder zijn talent. Viens-tu ? Kom je? Kom je? Que pensez-vous de l'art moderne ? Wat denkt u van moderne kunst? Wat vind je van moderne kunst? C'est mon ami. Le connaissez-vous ? Dit is mijn vriend. Kennen jullie hem? Hij is mijn vriend, ken je hem? L'ail renforce la saveur des plats. Knoflook verbetert de smaak van maaltijden. Knoflook versterkt de smaak van gerechten. J'ai dû rentrer à la maison à pied. Ik moest te voet naar huis gaan. Ik moest naar huis lopen. Plaît-il ? Wablieft? Wat is er aan de hand? Je prends des antibiotiques. Ik neem antibiotica. Ik neem antibiotica. Est-ce trop loin pour marcher ? Is het te ver om te lopen? Is het te ver om te lopen? Ils votèrent. Zij stemden. Ze stemden. Monsieur Grimm est professeur d'histoire. Meneer Grimm is geschiedenisleraar. Mr Grimm is geschiedenisleraar. C'est leur unique enfant. Hij is hun enige kind. Het is hun enige kind. Il appuya sur le bouton de l'alarme. Hij drukte op de alarmknop. Hij drukte op de alarmknop. Le Bahreïn est devenu royaume en 2002. Bahrein werd een koninkrijk in 2002. Bahrein werd in 2002 koninkrijk. Tout le monde devrait savoir nager. Iedereen zou moeten kunnen zwemmen. Iedereen zou moeten kunnen zwemmen. Elles venaient. Ze kwamen. Ze kwamen. Mon pied me fait mal. Mijn voet doet pijn. M'n voet doet pijn. Je n'ai, jusqu'à présent, pas vu un homme comme lui. Tot nog toe heb ik geen man gezien zoals hij. Ik heb nog nooit zo'n man gezien. « Tom est une mauvaise personne. » – « À quel égard ? » "Tom is een schurk." - "In welk opzicht?" "Tom is een slecht mens." – "Waarin?" Ce n'est pourtant pas le dernier train, si ? Dat is toch niet de laatste trein? Dit is toch niet de laatste trein? Je ne peux ni lire le français ni le parler. Ik kan Frans noch lezen, noch spreken. Ik kan geen Frans lezen of spreken. Les entreprises utilisent des cookies pour enregistrer les sites que vous visitez. Bedrijven gebruiken cookies om te registreren welke sites jij bezoekt. Bedrijven gebruiken cookies om de websites die u bezoekt op te slaan. Excuse-moi. Excuseer. Het spijt me. Il est fier de ce que son père était un grand scientifique. Hij is trots dat zijn vader een beroemde wetenschapper was. Hij is er trots op dat zijn vader een groot wetenschapper was. La plupart des étudiants se préparent pour les examens finaux. De meeste studenten bereiden zich voor voor de eindexamens. De meeste studenten bereiden zich voor op de eindexamens. N'êtes-vous pas fatiguée ? Bent u niet moe? Ben je niet moe? Il m'ordonna de quitter la pièce sur-le-champ. Hij beval mij de kamer onmiddellijk te verlaten. Hij beval me de kamer onmiddellijk te verlaten. Nous nous sommes rencontrées auparavant. We hebben elkaar eerder ontmoet. We hebben elkaar eerder ontmoet. Pourquoi veux-tu partir aujourd'hui ? Waarom wil je vandaag weggaan? Waarom wil je vandaag weg? Y a-t-il beaucoup de gens en Europe qui croient encore aux fantômes ? Zijn er in Europa veel mensen die zelfs nu in geesten geloven? Zijn er veel mensen in Europa die nog steeds in geesten geloven? Tu rangeras ton bureau. Je zult je bureau opruimen. Je ruimt je bureau wel op. Je regardais la télé lorsque le téléphone a sonné. Ik keek naar de televisie toen de telefoon belde. Ik keek tv toen de telefoon ging. Qu'as-tu fait ? Wat heb je gedaan? Wat heb je gedaan? Je déteste le désert. Ik haat de woestijn. Ik haat de woestijn. Que du bla bla. Alleen maar blabla. Alleen maar bla bla. Ils la narguent ! Ze beschimpen haar! Ze bespotten haar. La connais-tu depuis 1990 ? Je kent haar sinds 1990? Ken je haar al sinds 1990? Tous ses efforts d'apprendre le klingon n'ont abouti à rien. Al zijn inspanningen om Klingon te leren zijn op niets uitgelopen. Al zijn inspanningen om Klingon te leren hebben niets opgeleverd. J’ai oublié de prendre un parapluie. Ik ben vergeten een paraplu mee te nemen. Ik vergat een paraplu te nemen. La fourchette est sale. De vork is vies. De vork is vies. J'aime ce collier. Ik hou van die halsketting. Ik hou van die ketting. Il me semble que nous soyons parvenus à un accord. Ik heb de indruk dat we een akkoord hebben bereikt. Ik denk dat we tot een akkoord zijn gekomen. Sais-tu pourquoi ? Weet je waarom? Weet je waarom? Où vas-tu ? Waar ga je heen? Waar ga je heen? Où avez-vous vu le garçon ? Waar hebben jullie de jongen gezien? Waar heb je de jongen gezien? Je sais exactement où je vais. Ik weet precies waar ik heen ga. Ik weet precies waar ik heen ga. Il méprise tout le monde. Hij veracht allemaal. Hij veracht iedereen. C'est lui ? Is dat ’m? Is hij het? Tu me dois une bière. Je bent me een biertje schuldig. Je bent me een biertje schuldig. Parlez-vous allemand ? Spreekt u Duits? Spreekt u Duits? Le directeur de l'école veut fermer la cantine et créer une nouvelle salle récréative pour les élèves. De directeur van de school wil de kantine sluiten en een nieuwe recreatieruimte creëren voor de studenten. De schooldirecteur wil de kantine sluiten en een nieuwe recreatieruimte voor de leerlingen creëren. Il n'a pas pris de parapluie avec lui. Hij nam geen paraplu mee. Hij nam geen paraplu mee. Je danse. Ik dans. Ik dans. La Terre est faite de mer et de terre. De aarde bestaat uit zee en land. De aarde is gemaakt van zee en land. Je ne voulais rien. Ik wilde niks. Ik wilde niets. J'ai tellement de travail que je reste une heure de plus. Ik heb zoveel werk dat ik een uur langer blijf. Ik heb zo veel werk dat ik een uur langer blijf. Ils se sont mariés lorsqu'ils étaient jeunes. Ze waren jong toen ze trouwden. Ze trouwden toen ze jong waren. Il a été forcé de le faire contre son gré. Men heeft er hem toe gedwongen. Hij werd gedwongen het tegen zijn wil te doen. Je me rends au travail en vélo. Ik ga met de fiets naar het werk. Ik ga op m'n fiets naar m'n werk. J'ai un vélo rouge. Ik heb een rode fiets. Ik heb een rode fiets. Quelqu'un toussait. Iemand hoestte. Er was iemand aan het hoesten. Tom t'a fait rire, n'est-ce pas ? Tom heeft je aan het lachen gebracht, nietwaar? Tom heeft je aan het lachen gemaakt, hè? Apprenez cela par cœur. Leer dat vanbuiten. Leer dit uit je hoofd. La ville s'étend au pied de la montagne. De stad ligt aan de voet van de berg. De stad strekt zich uit aan de voet van de berg. Restez assises sans bouger. Zit stil. Blijf zitten. J'ai cherché mes clés toute la journée. Ik heb de hele dag mijn sleutels lopen te zoeken. Ik heb de hele dag naar m'n sleutels gezocht. Il y a une différence marquée entre ces deux-là. Er is een duidelijk verschil tussen deze twee. Er is een duidelijk verschil tussen deze twee. L'énergie solaire est une nouvelle source d'énergie. Zonne-energie is een nieuwe energiebron. Zonne-energie is een nieuwe energiebron. Ça n'a pas de sens. Daar is kop noch staart aan te krijgen. Dat slaat nergens op. Je lui ai écrit une lettre quotidienne. Ik schreef haar elke dag een brief. Ik heb hem elke dag een brief geschreven. J'espère contacter d'autres espérantistes par la radio car je suis radioamateur. Mon indicatif est F5NQW. Ik hoop in contact te komen met andere Esperantisten via de radio, want ik ben radio-amateur. Mijn roepnummer is F5NQW. Ik hoop via de radio contact op te nemen met andere Esperantoisten, want ik ben radioamator. Qu'en pensez-vous, docteur ? Wat denkt ge, dokter? Wat denkt u, dokter? Voici une autre phrase. Hier is nog een zin. Hier is nog een zin. Le Canada a un climat froid. Canada heeft een koud klimaat. Canada heeft een koud klimaat. Amène tes amis. Breng je vrienden mee. Neem je vrienden mee. Je voyage léger. Ik reis licht. Ik reis licht. Le ciel s'illumina. De lucht klaarde op. De lucht illumineerde. Quand on est petit, tout nous paraît si grand... Wanneer men klein is, lijkt alles zo groot ... Als je klein bent, ziet alles er zo groot uit. J'ai hérité d'un patrimoine significatif. Ik heb een aanzienlijk vermogen geërfd. Ik heb een belangrijk erfgoed geërfd. Pomme pourrie dans un panier, fait rebuter toute la panerée. Eén rotte appel in de mand maakt al het fruit te schand. Een rotte appel in een mand, laat de hele pane afschudden. T'es bizarre. Je bent eng. Je bent raar. Je souhaiterais que tu fermes la porte quand tu sors. Ik zou graag hebben dat je de deur sluit wanneer je buiten gaat. Ik wil dat je de deur dichtdoet als je naar buiten gaat. Pouvez-vous me dire, où il y a un hôtel ? Kunt u mij zeggen waar er een hotel is? Kunt u me vertellen waar een hotel is? Tu dois remercier Tom. Je moet Tom bedanken. Je moet Tom bedanken. L'espace est empli de mystères. Het heelal is vol geheimen. De ruimte zit vol mysteries. J'ai beaucoup à faire aujourd'hui. Ik heb veel te doen vandaag. Ik heb vandaag veel te doen. La justice coûte cher. Gerechtigheid is duur. Gerechtigheid kost geld. Puis-je emprunter une tasse de sucre ? Kan ik een kopje suiker lenen? Mag ik een kopje suiker lenen? La meilleure défense, c'est l'attaque. Aanval is de beste verdediging. De beste verdediging is de aanval. Ils ont connu des jours meilleurs. Ze hebben betere dagen gezien. Ze hebben betere dagen gehad. Bonjour, monsieur ! Goedendag, meneer! Goedemorgen, meneer. Jane était habillée comme un homme. Jane was gekleed als een man. Jane was gekleed als een man. C'est pourquoi j'ai appelé. Dat is nu waarom ik belde. Daarom heb ik gebeld. Les Grands Lacs fournissent de l'eau potable. De Grote Meren leveren drinkwater. De Grote Meren zorgen voor drinkwater. Je prends mon après-midi, demain. Ik neem morgenmiddag vrij. Ik neem morgen m'n middag vrij. Y a plus de jus. Er is geen sap meer. Er is geen sap meer. Joues-tu au foot ? Speel je voetbal? Speel je voetbal? Je n'aime pas la viande. Ik hou niet van vlees. Ik hou niet van vlees. Mon père travaille en usine. Mijn vader werkt in een fabriek. Mijn vader werkt in de fabriek. Rappelons les règles élémentaires ! Laten we de basisregels niet vergeten! Denk aan de basisregels. Je vous en prie, donnez-moi un visa. Ik smeek u, geef me alstublieft een visum. Alsjeblieft, geef me een visum. Alors, tu ne viens pas ? Dus, kom je niet? Dus je gaat niet mee? Est-ce que tu vas bien ? Gaat het goed met je? Is alles goed met je? Un accident vient tout juste d'arriver. Een ongeval deed zich juist voor. Er is net een ongeluk gebeurd. Je suis allée au zoo hier. Ik ging gisteren naar de dierentuin. Ik ben gisteren naar de dierentuin geweest. Peux-tu m'apprendre à voler ? Kun je me leren stelen? Kun je me leren vliegen? J'ai des choses à dire. Ik heb dingen te zeggen. Ik heb een paar dingen te zeggen. Les bougies éclairaient la pièce. De kaarsen verlichtten de kamer. De kaarsen verlichtten de kamer. Je n'ai pas d'endroit où dormir cette nuit. Ik heb geen slaapplaats voor deze nacht. Ik kan vannacht niet slapen. Qu’est-ce qui se passerait si tout le monde vivait comme les Américains ? Wat zou er gebeuren als de hele wereld zou leven zoals de Amerikanen? Wat zou er gebeuren als iedereen zou leven zoals de Amerikanen? Nous sommes heureux ensemble. We zijn gelukkig samen. We zijn gelukkig samen. Les monnaies européennes se sont affaiblies face au dollar. De Europese munten werden zwakker tegenover de dollar. De Europese valuta's zijn verzwakt ten opzichte van de dollar. Vous êtes une femme admirable. U bent een bewonderenswaardige vrouw. Je bent een bewonderenswaardige vrouw. Tu sens vraiment mauvais. Je stinkt echt. Je stinkt echt. Je t'aime. Ik hou van jou. Ik hou van je. Mangez et buvez. Eet en drink. Eet en drink. Peux-tu l'envoyer par courriel ? Kun je dat per e-mail sturen? Kun je het e-mailen? Tom soulève des poids. Tom heft gewichten. Tom heeft gewichten. Puis-je entrer ? Mag ik binnenkomen? Mag ik binnenkomen? Je suis resté chez moi parce que j'étais malade. Ik bleef thuis omdat ik ziek was. Ik bleef thuis omdat ik ziek was. Ses cendres sont enterrées ici. Haar as ligt hier begraven. Zijn as ligt hier begraven. Son voisin s'occupera des enfants durant son absence. Haar buurman zal voor de kinderen zorgen wanneer ze weg is. Zijn buurman zorgt voor de kinderen terwijl hij weg is. Ce n'est pas ce que je voulais dire. Het is niet wat ik wilde zeggen. Dat bedoelde ik niet. Ce coloriage est magnifique. Deze kleuring is prachtig. Deze kleur is prachtig. Le roi a régné sur son peuple pendant quarante ans. De koning regeerde veertig jaar over zijn volk. De koning regeerde veertig jaar lang over zijn volk. Elle s'introduisit dans la voiture et partit. Zij stapte in de auto en reed weg. Ze brak in in de auto en vertrok. Tout est prêt. Alles is klaar. Alles is klaar. Soyez objectif. Wees objectief. Wees objectief. Walou ! Niks! Walou! Je dois rechercher mon stylo. Ik moet naar mijn pen zoeken. Ik moet m'n pen zoeken. Bon Dieu ! Mijn hemel! Jezus. Elle fut séduite par lui. Zij is door hem verleid. Ze werd door hem verleid. Tom déteste le poivron vert. Tom haat groene paprika's. Tom haat groene paprika. Il est plus paresseux que jamais. Hij is luier dan ooit. Hij is luier dan ooit. Je m'arrêtai et attendis jusqu'à ce que la voiture passe. Ik stopte, en wachtte tot de auto voorbij was. Ik stopte en wachtte tot de auto langskwam. Chez nous, il neige en janvier. Bij ons sneeuwt het in januari. Bij ons sneeuwt het in januari. Tu ne fais pas de cauchemars. Je hebt geen nachtmerries. Je hebt geen nachtmerries. La pile est morte. De batterij is leeg! De batterij is leeg. Est-il possible d'indiquer une date à laquelle une langue a commencé à exister ? « Quelle question ! » a-t-on tendance à dire. Et cependant, une telle date existe : le 26 juillet, le jour de l'espéranto. Ce jour-là de 1887, parut à Varsovie, une brochure de Louis Lazare Zamenhof traitant de « Langue Internationale ». Kan men een datum aanduiden, waarop een taal begon te leven? Men is geneigd te antwoorden: "Wat een vraag!" . En toch bestaat er zulk een datum: 26 juli, Esperantodag. Op die dag in 1887 verscheen in Warschau een brochure van Ludwik Lejzer Zamenhof over de "Internationale Taal". Is het mogelijk om een datum aan te geven waarop een taal begon te bestaan? "Wat een vraag!" is men geneigd te zeggen. En toch bestaat een dergelijke datum: 26 juli, de dag van het Esperanto. Die dag, 1887, verscheen in Warschau, een brochure van Louis Lazarus Zamenhof over "Internationale Taal". Pour autant que je sache, il n'a rien dit de mal. Voor zover ik weet heeft hij niets slechts gezegd. Voor zover ik weet, heeft hij niets verkeerds gezegd. Il a rapidement assimilé le russe. Hij heeft snel Russisch verworven. Hij assimileerde snel Russisch. Attention ! Opgepast! Voorzichtig. Mon père se rend d'habitude en bus au bureau. Normaal gaat mijn vader met de bus naar kantoor. M'n vader gaat meestal met de bus naar z'n werk. Je ne peux pas me plaindre. Ik kan niet klagen. Ik kan niet klagen. Qu'est-ce là ? Wat is dat? Wat is dit? Le magasin avait un grand assortiment de vins en stock. De winkel had een uitgebreid assortiment aan wijnen in voorraad. De winkel had een groot assortiment wijn op voorraad. Tu me prends pour un idiot ? Neemt ge mij voor een idioot? Denk je dat ik gek ben? C'est une personne bien informée. Hij is een goed geeïnformeerd persoon. Ze is een goed geïnformeerde persoon. J'ai oublié son nom. Ik ben haar naam kwijt. Ik ben haar naam vergeten. La première édition fut publiée il y a dix ans. De eerste uitgave verscheen tien jaar geleden. De eerste editie werd tien jaar geleden gepubliceerd. Je te donnerai la permission de le faire. Ik zal je toestemming geven om het te doen. Ik geef je toestemming om het te doen. Notre temps est presque écoulé. Onze tijd zit er bijna op. Onze tijd is bijna om. Tu devrais au moins dire « merci ». Je zou tenminste "bedankt" kunnen zeggen. Je moet op zijn minst 'dank je wel' zeggen. Ce mec est complètement taré ! Die kerel is knettergek! Die gast is gestoord. Pouvez-vous me dire ce que signifie ce mot ? Kunt u mij zeggen wat dit woord betekent? Kunt u me vertellen wat dat woord betekent? Vous voulez un reçu ? Bonnetje erbij? Wil je een bonnetje? Ils ont tenté d'assassiner le président. Ze hebben getracht de president te vermoorden. Ze probeerden de president te vermoorden. Vous devez être attentif aux potentiels dangers. Jullie moeten de potentiële gevaren in de gaten houden. Je moet voorzichtig zijn met mogelijke gevaren. Le prix de l'or varie d'un jour à l'autre. De goudprijs verandert van dag tot dag. De prijs van goud varieert van dag tot dag. Lève-toi. Il est vraiment tard. Sta op. Het is al heel laat. Sta op, het is echt laat. Je dors à poil. Ik slaap naakt. Ik slaap naakt. Un tombeau reste toujours la meilleure fortification contre les tempêtes du destin. Een graf blijft altijd de beste bescherming tegen de stormen van het lot. Een graf is altijd de beste vesting tegen de stormen van het lot. Veux-tu que je parte ? Wil je dat ik wegga? Wil je dat ik ga? Ce mec est complètement zinzin ! Die gozer is compleet geschift! Die gast is helemaal gek. Ils ont des jumelles. Ze hebben een tweeling. Ze hebben een verrekijker. Presque. Haast. Bijna. Tout le monde est-il prêt ? Is iedereen klaar? Is iedereen klaar? Savez-vous parler anglais ? Spreekt u Engels? Kun je Engels spreken? Puis-je utiliser vos toilettes ? Mag ik van uw wc gebruikmaken? Mag ik uw toilet gebruiken? Le mot français "amour" vient de l'occitan par les Troubadours, sinon ce serait "ameur". Het Franse woord "amour" komt via de Troubadours van het Occitaans, anders was het "ameur". Het Franse woord "liefde" komt van het Occitaans door de Troubadours, anders zou het "ameur" zijn. Je n'ai pas d'énergie, aujourd'hui. Ik heb geen energie vandaag. Ik heb vandaag geen energie. Pars demain. Vertrek morgen. Ga morgen maar. C'est trop chaud. Het is te warm. Het is te heet. Tom m'a sauvé la vie. Tom heeft mijn leven gered. Tom heeft m'n leven gered. J'étais agressive. Ik was agressief. Ik was agressief. Il crie beaucoup. Hij schreeuwt veel. Hij schreeuwt veel. Si vous voulez me punir à ce propos, ainsi que pour le fait que le Bureau ne respecte pas l'horaire, alors faites-le. Als u mij daarvoor wilt straffen, evenals voor het feit dat het Bureau het tijdschema niet respecteert, dan doet u maar. Als u mij daarvoor wilt straffen, en ook omdat het Bureau zich niet aan het tijdschema houdt, doe dat dan. Comment est-ce qu'on dit ça en italien ? Hoe zeg je dat in het Italiaans? Hoe zeggen ze dat in het Italiaans? Elle a deux chats. L'un est blanc et l'autre noir. Ze heeft twee katten. De ene is wit en de andere is zwart. Ze heeft twee katten, de ene is wit en de andere zwart. Ils courent maintenant. Ze zijn nu aan het rennen. Ze rennen nu. Je saute de joie. Ik spring van vreugde. Ik spring van vreugde. Tu peux me donner un exemple ? Kan je me een voorbeeld geven? Kun je me een voorbeeld geven? Je ne pouvais dormir. Ik kon niet slapen. Ik kon niet slapen. Tu dors ? Slaap je? Slaap je? Quel est le prix de l'entrée? Wat is de toegangsprijs? Wat is de prijs van de toegang? La question clé n'est pas qu'est-ce que je peux gagner mais qu'est-ce que j'ai à perdre. De kernvraag is niet wat kan ik winnen, maar wat moet ik verliezen. De belangrijkste vraag is niet wat ik kan winnen, maar wat ik te verliezen heb. Il sera bientôt là. Hij zal hier vlug zijn. Hij zal er snel zijn. Quel temps de chien aujourd'hui ! Je reste au chaud. Wat een snertweer vandaag! Ik blijf lekker binnen. Wat een hondentijd vandaag, ik blijf warm. Dans les rêves tourmentés de Marie, des Finlandais intrépides luttaient contre des ennemis fictifs et de faux amis imaginaires. In Maria's koortsdromen vochten onverschrokken Finnen tegen fictieve vijanden en imaginaire valse vrienden. In de gekwelde dromen van Maria streden onverschrokken Finnen tegen fictieve vijanden en denkbeeldige valse vrienden. Quoi qu'elle mange, elle ne grossit pas. Om het even wat ze eet, ze verdikt niet. Wat ze ook eet, ze wordt niet groter. Je veux lui téléphoner. Ik wil hem bellen. Ik wil haar bellen. Mes yeux sont fatigués. Mijn ogen zijn moe. Mijn ogen zijn moe. Votre frère est très en colère. Uw broer is erg kwaad. Je broer is erg boos. Ce jeune homme en connait peu sur son pays. De jonge man weet weinig over zijn land. Deze jongeman weet weinig over zijn land. Quand est-ce que cela s'est passé ? Wanneer is het gebeurd? Wanneer is dit gebeurd? J'aurais souhaité que vous me le dites. Ik wou dat ge mij dat gezegd hadt. Ik wou dat je het me had verteld. Il a des idées bizarres. Hij heeft vreemde ideeën. Hij heeft rare ideeën. L'eau est assez chaude pour y nager. Het water is warm genoeg om erin te zwemmen. Het water is warm genoeg om te zwemmen. Tous les êtres humains naissent libres et égaux en dignité et en droits. Ils sont doués de raison et de conscience et doivent agir les uns envers les autres dans un esprit de fraternité. Alle mensen worden vrij en gelijk in waardigheid en rechten geboren. Zij zijn begiftigd met verstand en geweten, en behoren zich jegens elkander in een geest van broederschap te gedragen. Alle mensen worden vrij en gelijk geboren in waardigheid en rechten; zij zijn begiftigd met verstand en geweten en moeten met elkaar omgaan in een geest van broederschap. Il comprend les risques. Hij begrijpt de risico's. Hij begrijpt de risico's. C'est ça ! Correct! Dat is het. Vous n'avez pas de cœur. U heeft geen hart. Je hebt geen hart. Je ne suis pas votre ennemi. Ik ben niet je vijand. Ik ben je vijand niet. J'aimerais bien pouvoir aller au Japon. Ik zou graag naar Japan kunnen gaan. Ik wou dat ik naar Japan kon. Personnel uniquement. Uitsluitend personeel. Alleen personeel. Ravie de te connaître, Ken. Blij je te leren kennen, Ken. Leuk je te ontmoeten, Ken. Je l'ai vu laver sa voiture. Ik heb hem zijn auto zien wassen. Ik zag hem zijn auto wassen. Êtes-vous occupé demain après-midi ? Zijt ge bezet morgennamiddag? Heb je het druk morgenmiddag? Elle n'a rien mangé avant d'être secourue. Ze heeft niets gegeten tot ze gered werd. Ze heeft niets gegeten tot ze gered werd. Tu t'es enfuie. Je bent weggelopen. Je bent weggelopen. Dans dix ans notre ville aura beaucoup changé. Over tien jaar zal onze stad erg veranderd zijn. Over tien jaar is onze stad veel veranderd. Qu'allons-nous manger ce soir ? Wat eten we vanavond? Wat gaan we vanavond eten? Cette montagne est recouverte de neige. De berg is bedekt met sneeuw. Deze berg is bedekt met sneeuw. Je vous verrai plus tard, d'accord ? Ik zie jullie later, oké? Ik zie je later, oké? Mes parents sont tous deux morts. Mijn ouders zijn allebei dood. Mijn ouders zijn allebei dood. Tu prends ça ? Neem je dat? Neem je dit? Les voleurs ont effectué un audacieux cambriolage en plein jour. De dieven hebben een stoutmoedige diefstal gepleegd bij daglicht. De dieven pleegden een gedurfde inbraak op klaarlichte dag. Je meurs de faim ! Ik sterf van de honger! Ik verga van de honger. Ma sœur a trois ans. Mijn zuster is drie jaar oud. M'n zus is drie. Le soldat refusa le combat. De soldaat weigerde het gevecht. De soldaat weigerde te vechten. Il est grand et mince. Hij is groot en slank. Hij is groot en dun. Nous voulons devenir célèbres. Wij willen beroemd worden. We willen beroemd worden. Elle a un chat. Le chat est blanc. Zij heeft een kat. De kat is wit. Ze heeft een kat, de kat is blank. Je me repose. Ik ben even aan het rusten. Ik ben aan het rusten. Ne pas manger. Niet opeten. Niet eten. Sur les dictionnaires il n'y a que de la poussière, en tout cas sur les miens. Op de woordenboeken ligt niets dan stof, op de mijne tenminste. Op woordenboeken staat alleen maar stof, in ieder geval op de mijne. « Où est ta voiture ? » – « Devant le garage. » "Waar is je auto?" - "Voor de garage." "Waar is je auto?" – "Voor de garage." En 1683, les Turcs ont assiégé Vienne pour la deuxième fois. In 1683 belegerden de Turken Wenen voor de tweede maal. In 1683 belegerde de Turken Wenen voor de tweede keer. Personne n'échappe à la mort. Niemand kan de dood ontsnappen. Niemand ontsnapt aan de dood. J'ai beaucoup d'ambition. Ik heb veel ambitie. Ik heb veel ambitie. Elle est vraiment intelligente, n'est-ce pas ? Ze is echt intelligent, niet? Ze is echt slim, of niet? La musique classique m'apporte le repos, tandis que la musique moderne a l'effet inverse. Klassieke muziek brengt me tot rust, terwijl moderne het omgekeerde effect heeft. Klassieke muziek brengt me rust, terwijl moderne muziek het tegenovergestelde effect heeft. Ils ont l'air de bien s'amuser. Ze lijken zich goed te amuseren. Ze lijken zich te amuseren. On croit ce que l'on voit. Men gelooft wat men ziet. Je gelooft wat je ziet. Penses-tu que je suis gros ? Denk jij dat ik dik ben? Denk je dat ik dik ben? Il parle comme s'il savait tout. Hij spreekt alsof hij alles weet. Hij praat alsof hij alles weet. Je ne peux pas lever mon bras droit. Ik kan mijn rechterarm niet optillen. Ik kan m'n rechterarm niet optillen. Où est la salle de bain ? Waar is de badkamer? Waar is de badkamer? J'ai dû lui répondre. Ik moest haar antwoorden. Ik moest hem antwoorden. Elle lit le journal chaque matin. Ze leest elke morgen de krant. Ze leest de krant elke ochtend. Je n'aime pas les pommes. Ik hou niet van appels. Ik hou niet van appels. Il est minuit. Het is middernacht. Het is middernacht. Merci, vous de même ! Dank u, hetzelfde. Bedankt, jij ook. J'ignore où ils sont. Ik weet niet waar ze zijn. Ik weet niet waar ze zijn. L'homme parla à voix basse. De man praatte zachtjes. De man sprak met gedempte stem. Manon n'est pas comme les autres filles. Manon is niet zoals de andere meisjes. Manon is niet zoals de andere meisjes. Il était courageux. Hij was dapper. Hij was dapper. Elle n'avait encore jamais eu de petit ami. Ze had nog nooit een vriendje gehad. Ze had nog nooit een vriendje gehad. Ils veulent aider. Zij willen helpen. Ze willen helpen. Marie amerrissait. Maria landde in zee. Marie was aan het landen. Quel est ton pianiste préféré ? Wie is uw lievelingspianist? Wat is je favoriete pianist? Il semble nous connaître. Hij lijkt ons te kennen. Hij lijkt ons te kennen. Je ne regarde pas la télévision. Ik kijk niet naar de televisie. Ik kijk niet naar tv. Il ne veut pas faire le moindre effort. Hij wil helemaal geen moeite doen. Hij wil geen moeite doen. Tu as besoin de protection. Je hebt bescherming nodig. Je hebt bescherming nodig. C'est une erreur classique. Het is een klassieke fout. Dat is een klassieke fout. Donnez-nous trois minutes. Geeft u ons drie minuten. Geef ons drie minuten. Trop de sucreries vous rendent gros. Te veel zoetigheden maken dik. Te veel snoep maakt je dik. Les contrats doivent être exécutés. Contracten moeten uitgevoerd worden. De contracten moeten worden uitgevoerd. Penses-tu que je m'en fiche ? Denk je echt dat dat me koud laat? Denk je dat het me niets kan schelen? Je déteste Halloween. Ik haat Halloween. Ik haat Halloween. Comment je peux savoir? Hoe moet ik dat weten? Hoe moet ik dat weten? La banque est très simple à trouver. De bank is zeer eenvoudig te vinden. De bank is heel eenvoudig te vinden. Demande à Tom de l'expliquer. Vraag maar aan Tom om het uit te leggen. Vraag Tom om het uit te leggen. C'est mon ami. Le connaissez-vous ? Dit is mijn vriend. Kent u hem? Hij is mijn vriend, ken je hem? Qui vous a enseigné le français ? Wie heeft jullie Frans geleerd? Wie heeft je Frans geleerd? Je voudrais une chambre à deux lits pour une nuit s'il vous plaît. Ik zou graag een tweepersoonskamer willen voor een nacht. Ik wil graag een kamer met twee bedden voor één nacht, alsjeblieft. Ça ne fonctionne pas ! Dat gaat niet! Het werkt niet. Vous ne savez pas encore ce que c'est que d'aimer. U weet nog steeds niet wat liefhebben is. Je weet nog niet hoe het is om lief te hebben. Les villageois festoient. De dorpelingen zijn aan het feesten. De dorpelingen vieren feest. Où est le problème ? Wat is het probleem? Wat is het probleem? Elle est infirmière. Ze is verpleegster. Ze is verpleegster. Ils riaient. Ze lachten. Ze lachten. Il y a une église près de ma maison. Er is een kerk dicht bij mijn huis. Er is een kerk in de buurt van mijn huis. Achetez la version complète. Koop de volledige versie. Koop de volledige versie. J'espère qu'elle m'aidera. Ik hoop dat ze mij zal helpen. Ik hoop dat ze me helpt. Ton père est grand. Je vader is groot. Je vader is groot. Elle va quitter le pays dans les six mois. Binnen zes maanden verlaat ze het land. Ze zal het land binnen zes maanden verlaten. Un homme dont la femme est morte s'appelle un veuf. Een man wiens echtgenote overleden is, heet een weduwnaar. Een man wiens vrouw stierf, heet een weduwnaar. Tous les bus sont pleins. Alle bussen zitten vol. Alle bussen zijn vol. Où est ma voiture ? Waar is mijn auto? Waar is mijn auto? Tu ne dois pas le faire maintenant. Dat moet je niet nu doen. Je hoeft het nu niet te doen. Ceci est un arbre. Dit is een boom. Dit is een boom. Tom a pris une bière. Tom had een biertje. Tom heeft een biertje genomen. De quand date cette église ? Hou oud is die kerk? Hoe oud is deze kerk? Soyez heureuse. Wees vrolijk. Wees blij. Nous vivons sur la planète Terre. We leven op planeet Aarde. We leven op de planeet Aarde. Veuillez retenir votre respiration. Hou alstublieft uw adem in. Hou uw adem in. Les papillons sont beaux. Vlinders zijn mooi. Vlinders zijn mooi. Il y a suffisamment de temps pour terminer ce devoir. Er is tijd genoeg om dit huiswerk af te maken. Er is genoeg tijd om deze opdracht af te maken. Je trichais. Ik speelde vals. Ik was aan het bedriegen. Nous travaillerons pour eux. We zullen voor hen werken. We zullen voor ze werken. Je suis tombé sur mon professeur sur le chemin de la gare. Ik ben mijn leraar tegengekomen onderweg naar het station. Ik kwam mijn leraar tegen op weg naar het station. Il a trop de livres. Hij heeft te veel boeken. Hij heeft te veel boeken. Qu'est-ce qui vous inspire le plus ? Wat inspireert u meest? Wat inspireert je het meest? Je crains qu'il ne reste plus de café. Ik ben bang dat er geen koffie meer over is. Ik ben bang dat er geen koffie meer over is. Nous cherchons du travail. Wij zoeken werk. We zijn op zoek naar werk. Je ne comprends rien à ce qu'il dit. Ik begrijp geen woord van wat hij zegt. Ik begrijp niets van wat hij zegt. Moi aussi ! Ik ook! Ik ook. Tu as un nom si beau. Je hebt zo'n mooie naam. Je hebt zo'n mooie naam. Je te recommande ce plat. Ik raad je dit gerecht aan. Ik raad je dit gerecht aan. Mon oncle est mort hier d’un cancer à l’estomac. Mijn oom is gisteren overleden aan maagkanker. Mijn oom stierf gisteren aan maagkanker. Le voilà qui arrive! Daar komt hij! Daar komt hij. As-tu coupé le papier ? Heb je het papier gesneden? Heb je het papier doorgeknipt? Je ne leur donnerai pas de la nourriture. Ik zal hun geen eten geven. Ik geef ze geen eten. C'est la première fois. Dit is de eerste keer. Dit is de eerste keer. Notre nourriture ne coûte pas cher. Ons eten is goedkoop. Ons eten is goedkoop. Elle déclina mon offre. Ze heeft mijn aanbod afgeslagen. Ze ontkende mijn aanbod. Je vous dois combien ? Hoeveel moet ik u? Hoeveel ben ik je schuldig? Me comprends-tu ? Begrijp je me? Begrijp je me? Qu'as-tu dit ? Wat heb je gezegd? Wat zei je? Il met dix dollars de côté chaque semaine. Hij spaart tien dollar per week. Hij zet elke week tien dollar opzij. Je suis amoureuse de toi. Ik ben verliefd op jou. Ik ben verliefd op je. Ce liquide est inflammable. Deze vloeistof is ontvlambaar. Deze vloeistof is ontvlambaar. La facture de téléphone était très élevée ce mois-ci. De telefoonrekening was zeer hoog deze maand. De telefoonrekening was deze maand erg hoog. Menteuse ! Leugenaarster! Leugenaar. Je ne vous ai jamais entendu parler ainsi. Ik heb u nooit zo horen spreken. Ik heb je nog nooit zo horen praten. N'est-ce pas gentil ? Is dat niet lief? Is dat niet aardig? Elle peignait la maison. Zij schilderde het huis. Ze schilderde het huis. Est-ce que ça te convient ? Komt dat uit voor jou? Vind je dat goed? Grâce à l'innovation technologique, le maximum de rendement de l'usine a doublé. Dankzij de technische innovatie, is de maximale productie van de fabriek verdubbeld. Dankzij de technologische innovatie is het maximale rendement van de fabriek verdubbeld. Ce mec est complètement zinzin ! Die vent ziet ze vliegen! Die gast is helemaal gek. Que penses-tu du Japon ? Wat denk je van Japan? Wat vind je van Japan? Tom sait ce que Marie a dit. Tom weet wat Mary gezegd heeft. Tom weet wat Marie zei. Il fait vraiment très froid. Het is werkelijk erg koud. Het is echt heel koud. J'ai entendu cette histoire des dizaines de fois. Ik heb dat verhaal al tientallen keren gehoord. Ik heb dat verhaal al tientallen keren gehoord. Félicitations. Gefeliciteerd. Gefeliciteerd. Elle a refusé de prendre l'argent. Ze weigerde het geld te nemen. Ze weigerde het geld aan te nemen. J'ai trouvé une pièce de monnaie sur le trottoir. Ik heb een geldstuk op het trottoir gevonden. Ik vond een muntje op de stoep. Tenez, ceci est ma carte de visite. Alstublieft, hier is mijn visitekaartje. Dit is mijn visitekaartje. Tu dansais. Je danste. Je danste. Parlez-vous russe ? Spreken jullie Russisch? Spreekt u Russisch? C'est une tâche trop facile pour lui. Het is een te gemakkelijke opgave voor hem. Het is een te gemakkelijke taak voor hem. Un fantôme hante l'Europe - le fantôme du communisme. Er waart een spook rond door Europa - het spook van het communisme. Een spook achtervolgt Europa - de geest van het communisme. C'est pas possible ! Dat kan niet! Dit kan niet waar zijn. Aimez-vous votre mère ? Houdt u van uw moeder? Hou je van je moeder? J'ai réservé l'hôtel un mois à l'avance. Ik heb het hotel een maand op voorhand gereserveerd. Ik heb het hotel een maand van tevoren geboekt. Puis-je partir maintenant ? Mag ik nu gaan? Mag ik nu gaan? J'aime la neige. C'est si beau ! Ik hou van sneeuw. Het is zo mooi! Ik hou van sneeuw. Où sont les enfants ? Waar zijn de kinderen? Waar zijn de kinderen? Marta est une polarde, elle est toujours en train d'étudier. Marta is een nerd, ze is steeds bezig met studeren. Marta is een nerd. Ze studeert nog steeds. Je l'ai sur le bout de la langue. Het ligt op het topje van mijn tong. Ik heb het op het puntje van mijn tong. Garde un œil sur cette mallette. Houd deze koffer in de gaten. Hou die koffer in de gaten. C'est le garçon. Dit is de jongen. Het is de jongen. Penses-tu que tu as fait le mauvais choix ? Denk je dat je de foute keuze gemaakt hebt? Denk je dat je de verkeerde keuze hebt gemaakt? Il y a une bouteille au frigo. Er staat een fles in de koelkast. Er staat een fles in de koelkast. Nous nous tenions devant la porte et attendions. We stonden voor de deur en wachtten. We stonden voor de deur en wachtten. Ils résident tout près. Ze wonen vlakbij. Ze wonen in de buurt. Apprenez le français ! Leer Frans! Leer Frans! Où avez-vous vu cette femme ? Waar heeft u deze vrouw gezien? Waar heb je die vrouw gezien? Je ne comprends pas ce poème. Ik begrijp dit gedicht niet. Ik begrijp dat gedicht niet. Je n'ai pas mangé de riz. Ik heb geen rijst gegeten. Ik heb geen rijst gegeten. Écoute, je suis très occupé. Luister, ik heb het erg druk. Luister, ik heb het erg druk. Vous avez besoin d'aide. Jullie hebben hulp nodig. Je hebt hulp nodig. Marie ne porte pas de soutien-gorge. Maria draagt geen bh. Marie draagt geen beha. Combien de personnes vivent en Australie ? Hoeveel mensen wonen er in Australië? Hoeveel mensen wonen er in Australië? Merci beaucoup pour l'invitation. Bedankt voor de uitnodiging. Bedankt voor de uitnodiging. Il peut dire de telles choses. Hij kan zoiets zeggen. Hij kan zulke dingen zeggen. J'ai perdu ma montre. Ik heb mijn horloge verloren. Ik ben m'n horloge kwijt. Chacun de ses enfants a sa propre chambre. Elk van haar kinderen heeft een eigen kamer. Elk kind heeft zijn eigen kamer. Il ne ment jamais. Hij liegt nooit. Hij liegt nooit. Une opinion n'est choquante que lorsque c'est une conviction. Een mening is alleen schokkerend wanneer ze een overtuiging is. Een mening is alleen schokkend als het een overtuiging is. N'oublie pas d'éteindre la lumière en sortant. Vergeet niet het licht uit te doen bij het buitengaan. Vergeet niet het licht uit te doen als je naar buiten gaat. Tandis que nous parlions, nos mains se cherchaient l'une l'autre. Terwijl we spraken, zochten onze handen elkaar. Terwijl we praatten, zochten onze handen elkaar. C'est sur ma note. Het is op mijn rekening. Het staat op mijn rekening. Il s'en est déjà allé. Hij is al vertrokken. Hij is al weg. Aujourd'hui il fait très froid. Het is vandaag ijskoud. Vandaag is het erg koud. Je suis un peu plus grand que toi. Ik ben iets groter dan jij. Ik ben iets groter dan jij. Nous apprenons l'arabe. We leren Arabisch. We leren Arabisch. Vous ne semblez pas très sûre. U lijkt er niet erg zeker van te zijn. Je lijkt niet erg zeker. Cet homme a volé mon portefeuille. Deze man heeft mijn portemonnee gestolen. Die man heeft m'n portemonnee gestolen. Ce n'est pas ce dont Tom a besoin maintenant. Dat is niet wat Tom op dit moment nodig heeft. Dat is niet wat Tom nu nodig heeft. Il a bu un verre de vin rouge. Hij dronk een glaasje rood. Hij dronk een glas rode wijn. Mes concitoyens sont indisciplinés. Mijn medeburgers zijn ongedisciplineerd. Mijn medeburgers zijn ongedisciplineerd. Pourquoi ton frère a-t-il vendu sa maison ? Waarom verkoopt jouw broer zijn huis? Waarom heeft je broer zijn huis verkocht? Tom n'aime pas la pizza. Tom houdt niet van pizza. Tom houdt niet van pizza. Demande à n'importe qui. Vraag maar aan wie dan ook. Vraag het maar aan iedereen. Mon frère est devenu ingénieur. Mijn broer is ingenieur geworden. Mijn broer werd ingenieur. Termine l'histoire. Beëindig het verhaal. Maak het verhaal af. C'est impossible ! Dat kan niet. Dat is onmogelijk. Il est chargé de divertir les invités étrangers. Hij verzorgt het vermaken van de buitenlandse gasten. Hij is verantwoordelijk voor het vermaken van buitenlandse gasten. Connaissez-vous la réponse ? Weet je het antwoord? Weet je het antwoord? Puis-je dormir sur le canapé ? Kan ik op de sofa slapen? Mag ik op de bank slapen? Je viens de voir que l'ambassadeur de l'Arabie Saoudite à Washington a démissionné. Ik heb juist gezien dat de ambassadeur van Saoedi-Arabië in Washington ontslag genomen heeft. Ik zag net dat de ambassadeur van Saoedi-Arabië in Washington ontslag heeft genomen. Je ne me sens pas coupable. Ik voel me niet schuldig. Ik voel me niet schuldig. N'allez pas trop loin. Blijf dichtbij. Ga niet te ver. Qui a besoin d'amis ! Ils vous trahirons de toute façon. Wie heeft nou vrienden nodig! Ze zullen je sowieso verraden. Ze zullen je toch verraden. Tom a apporté une tarte. Tom heeft een taart meegebracht. Tom heeft een taart meegenomen. Lisez simplement la lettre. Lees gewoon de brief. Lees gewoon de brief. Tu criais. Je schreeuwde. Je schreeuwde. Pourquoi est-ce que Tom pleure ? Waarom huilt Tom? Waarom huilt Tom? Savez-vous combien cela est dangereux ? Weet u hoe gevaarlijk dat is? Weet je hoe gevaarlijk dat is? Je n'ai pas encore trouvé de travail. Ik heb nog geen baan gevonden. Ik heb nog geen baan gevonden. Il fait presque six pieds de haut. Hij is bijna zes voet groot. Hij is bijna zes meter hoog. Elles jouaient bien. Ze speelden goed. Ze speelden goed. Est-ce que tu m'aimes ? Hou je van mij? Hou je van me? Elle était là ce matin. Ze was er deze morgen bij. Ze was hier vanmorgen. Regardez attentivement ! Let goed op! Kijk goed. Quelle fut la première capitale du Portugal ? Wat was de eerste hoofdstad van Portugal? Wat was de eerste hoofdstad van Portugal? Je viens d'essayer un nouveau vélo. Ik heb net een nieuwe fiets uitgeprobeerd. Ik heb net een nieuwe fiets geprobeerd. Ne le réveille pas. Maak hem niet wakker. Maak hem niet wakker. La police a appréhendé un suspect. De politie arresteerde een verdachte. De politie heeft een verdachte opgepakt. Je suis allergique au poisson. Ik ben allergisch voor vis. Ik ben allergisch voor vis. J'ai besoin d'un bon dictionnaire. Ik heb een goed woordenboek nodig. Ik heb een goed woordenboek nodig. J'ai raté l'avion, pourrais-je prendre le prochain ? Ik heb het vliegtuig gemist. Zou ik het volgende kunnen nemen? Ik heb het vliegtuig gemist. Mag ik de volgende nemen? Tu es la plus belle de toutes les fleurs de ma vie. Jij bent de allermooiste bloem in mijn leven. Je bent de mooiste bloem van m'n leven. Même au cours de ses jeunes années à l’université, il n’avait jamais donné l’impression d’une personne en bonne santé. Hij had nooit een gezonde indruk gemaakt, zelfs niet in zijn jonge studentenjaren. Zelfs in zijn jonge jaren op de universiteit had hij nooit de indruk gewekt dat iemand gezond was. Ses résultats furent reconnus. Zijn prestaties werden erkend. Zijn resultaten werden erkend. Il se peut qu'il soit en mesure de venir demain. Misschien kan hij morgen komen. Misschien kan hij morgen komen. C'est leur dernier film. Het is hun laatste film. Dit is hun laatste film. Je vois le livre de ton père. Ik zie het boek van jouw vader. Ik zie het boek van je vader. Dans la pièce, vissés au sol, sont disposés des lits sur lesquels sont assis ou allongés des gens habillés d’une blouse bleue d’hôpital et d’un bonnet à l’ancienne. Ce sont les fous. In de kamer staan bedden, vastgeschroefd aan de vloer. Daarop zitten en liggen mensen in blauwe ziekenhuiskleding en net als vroeger met mutsjes op. Dat zijn de gekken. In de kamer bevinden zich op de vloer gewreven bedden waarop mensen zitten of liggen die gekleed zijn in een blauwe ziekenhuisjas en een ouderwetse muts. Vous êtes une femme très séduisante. U bent een zeer verleidelijke vrouw. Je bent een aantrekkelijke vrouw. Eh bien, des choses plus étranges sont survenues. Nou, er zijn wel vreemdere dingen gebeurd. Nou, er zijn vreemdere dingen gebeurd. Combien de temps comptes-tu rester ? Hoelang denk je te blijven? Hoe lang wil je blijven? L'as-tu dit à ton frère ? Heb je het je broer verteld? Heb je het je broer verteld? Layla ôta son hijab. Layla deed haar hijaab af. Layla verwijderde haar hijab. J'ai perdu mes clés. Ik heb mijn sleutels verloren. Ik ben m'n sleutels kwijt. Tom n'a pas changé. Tom is niet veranderd. Tom is niet veranderd. Où as-tu trouvé ceci ? Waar heb je dit gevonden? Waar heb je dit vandaan? Bonne chance, Tom. Succes, Tom. Succes, Tom. Les journaux d'aujourd'hui ont relaté une réunion d'espérantistes. De dagbladen van vandaag hebben verslag uitgebracht over een bijeenkomst van Esperantisten. De kranten van vandaag rapporteerden een bijeenkomst van Esperanto's. C’est une histoire tellement triste. Het is een heel treurig verhaal. Het is zo’n triest verhaal. J'avais du sang dans mes urines. Ik had bloed in mijn urine. Ik had bloed in mijn urine. Je ne suis pas sûr que cela va aider. Ik ben niet zeker of dat zal helpen. Ik weet niet of dat helpt. Il est important de lire plusieurs livres. Meerdere boeken lezen is belangrijk. Het is belangrijk om meerdere boeken te lezen. Tu gagnes. Jij wint. Jij wint. Tu es la fille de mes rêves. Je bent het meisje van mijn dromen. Jij bent het meisje van mijn dromen. D'où vous connaissez-vous ? Vanwaar kennen jullie elkaar? Waar kennen jullie elkaar van? As-tu commencé à étudier le français ? Ben je begonnen Frans te studeren? Ben je begonnen met Frans te studeren? Tu la trouves attirante ? Vind je haar aantrekkelijk? Vind je haar aantrekkelijk? J'ai oublié mon mot de passe. Ik ben mijn wachtwoord vergeten! Ik ben mijn wachtwoord vergeten. Où est la Namibie ? Waar is Namibië? Waar is Namibië? Tom semble ne pas savoir parler français. Tom schijnt geen Frans te spreken. Tom lijkt geen Frans te kunnen spreken. Il avait beaucoup d'expériences. Hij had veel ervaring. Hij had veel ervaring. Rien ne se passe. Er gebeurt niks. Er gebeurt niets. Quel énorme chien ! Wat een enorme hond! Wat een grote hond. Je sais chanter. Ik kan zingen. Ik kan zingen. Crois-tu en l'existence de Dieu ? Geloof je in het bestaan van God? Geloof je in het bestaan van God? J'ai l'intention de rester ici une semaine. Het is mijn bedoeling hier een week te blijven. Ik ben van plan hier een week te blijven. Insurmontable. Onoverkoombaar. Onweerstaanbaar. Ils continuèrent à être amis. Ze bleven vrienden. Zij bleven vrienden. Ma femme était furieuse. Mijn vrouw was razend. Mijn vrouw was boos. J'amusais les enfants. Ik vermaakte de kinderen. Ik was de kinderen aan het vermaken. J’ai mal au crâne. Ik heb hoofdpijn. Ik heb hoofdpijn. Allez chercher la caméra. Haal de camera. Haal de camera. Avez-vous déjà voté ? Hebt ge al gestemd? Heb je ooit gestemd? Petite emmerdeuse ! Nijdig kreng! Wat ben je toch een lastpak. Tom t'aime. Tom houdt van jou. Tom houdt van je. Elles sont toutes bonnes. Ze zijn allemaal goed. Ze zijn allemaal goed. Tout ça est de ta faute. Het is allemaal jouw schuld. Dit is allemaal jouw schuld. Où étais-tu donc ? Waar was je toch? Waar was je? C'est beaucoup mieux d'être réveillé par les oiseaux que par un réveil. Het is veel beter wakker te worden van de vogels dan van de wekker. Het is veel beter wakker te worden door vogels dan door een wekker. Tom n'est pas la seule personne célèbre ici. Tom is niet de enige beroemdheid hier. Tom is niet de enige beroemdheid hier. Est-il venu en bus ou bien en train ? Is hij met de bus of met de trein gekomen? Kwam hij met de bus of met de trein? Le nombre de personnes souffrant de problèmes cardiaques a augmenté. Het aantal personen met een hartziekte is toegenomen. Het aantal mensen met hartproblemen is toegenomen. Il faut que tu y ailles immédiatement. Ga zeker onmiddellijk naar daar. Je moet nu gaan. J'ai dû rester au lit toute la journée. Ik moest de hele dag in bed blijven. Ik moest de hele dag in bed liggen. Mets ce livre de côté pour moi ! Leg dat boek voor mij aan de kant. Leg dat boek opzij voor mij. J'écouterai. Ik zal luisteren. Ik zal luisteren. Je n'arrive pas à respirer. Ik kan niet ademen. Ik krijg geen adem. Calculez combien nous aurons besoin d'argent l'année prochaine. Reken uit hoeveel geld we volgend jaar nodig hebben. Bereken hoeveel geld we volgend jaar nodig hebben. Où est ma mère ? Waar is mijn moeder? Waar is mijn moeder? Lequel est ton livre ? Welk boek is van jou? Welk boek is je boek? Toi seul peux le faire, mais tu ne peux le faire seul. Alleen jij kunt het doen, maar je kunt het niet alleen doen. Alleen jij kunt het, maar je kunt het niet alleen. Celle-ci est prête pour la suppression. Deze is klaar voor verwijdering. Deze is klaar voor verwijdering. Je me sens un peu faible aujourd'hui. Ik voel me een beetje zwak vandaag. Ik voel me een beetje zwak vandaag. Ma femme est enceinte. Mijn vrouw is zwanger. Mijn vrouw is zwanger. Soyez très heureuse. Wees heel gelukkig. Wees heel gelukkig. Parlez-vous letton ? Spreekt u Lets? Spreekt u Lets? Tom ne sait pas ce que Mary fait maintenant. Tom weet niet wat Maria nu doet. Tom weet niet wat Mary nu doet. Je ne possède que dix livres. Ik bezit maar 10 boeken. Ik heb maar tien pond. Ma mère m'est très chère. Mijn moeder is mij zeer dierbaar. M'n moeder is heel lief voor me. Si tu ne me croies pas, va voir par toi-même. Als je me niet gelooft, ga dan zelf kijken. Als je me niet gelooft, kijk het dan zelf. Je dîne. Ik ga uit eten. Ik ga eten. Les arabes disent souvent "avoir le sheitan" pour dire être ensorcelé ou possédé. Le "sheitan", en arabe, c'est le diable, ou un démon. De Arabieren zeggen vaak "de Sjejtan in zich hebben" om te zeggen dat iemand behekst of bezeten is. In het Arabisch, de "Sjejtan" is de duivel of een demon. De Arabieren zeggen vaak dat ze de sheitan hebben om te zeggen dat ze betoverd of bezeten zijn. Tom a fait une liste des lieux qu'il souhaite visiter. Tom heeft een lijst gemaakt van plekken die hij graag zou bezoeken. Tom heeft een lijst gemaakt van de plaatsen die hij wil bezoeken. Je ne peux qu'attendre. Ik kan alleen maar wachten. Ik kan alleen maar wachten. Pour autant que je sache, un tel mot n'existe pas. Voor zover ik weet bestaat zo'n woord niet. Voor zover ik weet, bestaat zo'n woord niet. Nul n'est parfait. Niemand is perfect. Niemand is perfect. J'ai suspecté qu'elle était dangereuse. Ik vermoedde dat ze gevaarlijk was. Ik vermoedde dat ze gevaarlijk was. Laissez-nous faire quelque chose ! Laat ons wat doen! Laat ons iets doen. Pourquoi dis-tu cela ? Waarom zeg je dat? Waarom zeg je dat? Nous sommes allées au zoo. We zijn naar de dierentuin geweest. We gingen naar de dierentuin. Santé ! Gezondheid! Proost. Qui a écrit une lettre ? Wie heeft een brief geschreven? Wie heeft er een brief geschreven? Mary est la fille qui porte la robe jaune. Maria is het meisje dat de gele jurk draagt. Mary is het meisje dat de gele jurk draagt. Les têtards deviennent des grenouilles. Kikkervisjes worden kikkers. De kikkers worden kikkers. Je ne leur fais pas de procuration. Ik geef hen geen volmacht. Ik geef ze geen volmacht. Dis-lui que tu l'aimes avant qu'il ne soit trop tard ! Zeg hem dat je van hem houdt voordat het te laat is! Zeg hem dat je van hem houdt voordat het te laat is. Tom tomba par-dessus bord. Tom viel overboord. Tom viel overboord. Je gribouillais. Ik was aan het kladderen. Ik krabbelde. Prenez contact avec elle si vous avez la moindre question. Neem contact op met haar als u vragen hebt. Neem contact met haar op als u vragen heeft. Je ne pouvais pas dormir à cause de la chaleur. Door de warmte kon ik niet slapen. Ik kon niet slapen vanwege de hitte. Il faudra que je lui en parle. Ik moet het er met hem over hebben. Ik zal er met hem over moeten praten. J'aurai besoin de plus de temps. Ik zal meer tijd nodig hebben. Ik heb meer tijd nodig. Il n'y avait rien que Tom put faire à ce sujet. Er was niets dat Tom eraan kon doen. Er was niets wat Tom kon doen. Je ne bois pas de vin. Ik drink geen wijn. Ik drink geen wijn. L'entreprise a un slogan accrocheur. Het bedrijf heeft een pakkende slogan. Het bedrijf heeft een opvallende slogan. Je besoin d'un peu de noix de muscade. Ik heb een beetje muskaatnoot nodig. Ik heb wat nootmuskaat nodig. Donne-moi la clé. Geef me de sleutel. Geef me de sleutel. Sois juste heureux. Wees gewoon gelukkig. Wees gewoon gelukkig. Ce chapeau est trop petit pour toi. Deze hoed is te klein voor jou. Die hoed is te klein voor je. Faire voler un cerf-volant peut être dangereux. Een vlieger oplaten kan gevaarlijk zijn. Een vlieger laten vliegen kan gevaarlijk zijn. N'oubliez pas votre ticket. Vergeet uw ticket niet. Vergeet je kaartje niet. Laissez-nous ! Laat ons! Laat ons alleen. Peux-tu baisser la radio ? Kan je de radio zachter zetten? Kun je de radio zachter zetten? L'avez-vous montré à vos parents ? Hebt ge het aan uw ouders getoond? Heb je het aan je ouders laten zien? Merci pour le verre ! Bedankt voor het drankje. Bedankt voor het drankje. Nous voulons que vous chantiez cette chanson. We willen dat u dit liedje zingt. We willen dat je dit lied zingt. Jouer au tennis est facile. Tennis spelen is gemakkelijk. Tennissen is makkelijk. Écoute ça. Luister naar dit. Moet je horen. J'ai une question. Ik heb een vraag. Ik heb een vraag. Mon père me demanda qui était venu lui rendre visite hier. Mijn vader vroeg me wie hem gisteren was komen bezoeken. Mijn vader vroeg me wie hem gisteren kwam bezoeken. Ce cheval est blanc. Dat paard is wit. Dit paard is wit. Rob a trois notes insatisfaisantes. Rob heeft drie onvoldoendes. Rob heeft drie slechte cijfers. Je ne suis pas tellement bon en tennis. Ik ben niet zo goed in tennis. Ik ben niet zo goed in tennis. C'est vraiment bête. Dat is echt stom. Dit is echt stom. Papa, je ne peux plus marcher. Porte-moi. Papa, ik kan niet meer lopen. Draag me. Papa, ik kan niet meer lopen. Parler le japonais m'est aisé. Japans spreken is makkelijk voor mij. Het is makkelijk om Japans te spreken. Qui achète ? Wie koopt er? Wie koopt er? Mère se lève plus tôt qu'aucun autre de ma famille. Moeder staat vroeger op dan alle anderen van de familie. Moeder staat eerder op dan wie dan ook in mijn familie. Dans ces circonstances, j’ai la certitude que les soldats sauront accomplir leur devoir. In deze omstandigheden ben ik er zeker van dat de soldaten hun plicht zullen weten te vervullen. Onder deze omstandigheden ben ik ervan overtuigd dat de soldaten hun plicht zullen kunnen vervullen. Je me cache. Ik verstop me. Ik verstop me. À six ans il avait appris à se servir d’une machine à écrire et dit au maître qu’il n’avait pas besoin d’apprendre à écrire à la main ! Toen hij zes was, leerde hij een schrijfmachine gebruiken en zei hij tegen de meester dat hij niet met de hand hoefde te leren schrijven! Toen hij zes was, had hij geleerd een typemachine te gebruiken en zei hij tegen de meester dat hij niet met de hand hoefde te leren schrijven! Il était à court d'idées. Hij zat zonder ideeën. Hij had geen ideeën meer. Connais-tu cette chanson ? Ken je dit liedje? Ken je dit liedje? On nous vient en aide. Wij worden geholpen. Ze komen ons helpen. Le postcrossing est un passe-temps bon marché. Postcrossing is een goedkoop tijdverdrijf. Postcrossing is een goedkope hobby. J'étais en train d'écrire une lettre. Ik was een brief aan het schrijven. Ik was net een brief aan het schrijven. Tom joue du tambour. Tom speelt de trommel. Tom speelt drums. Le doute n'est pas agréable, mais la certitude est un état ridicule. Twijfel is niet prettig, maar zekerheid is belachelijk. Twijfel is niet prettig, maar zekerheid is een belachelijke toestand. Elle sait merveilleusement s'y prendre avec les enfants. Ze kan wonderbaarlijk goed met kinderen omgaan. Ze weet hoe ze met kinderen om moet gaan. Qui est-ce qui vous a dit ça ? Wie heeft je dat gezegd? Wie heeft je dat verteld? Où se trouve ton père ? Waar is je vader? Waar is je vader? Mon appartement est à moins de cinq minutes de la gare, à pied. Mijn flat ligt op minder dan vijf minuten gaans van het station. Mijn appartement ligt op minder dan vijf minuten van het station, te voet. Je n'aime pas l'été. Ik houd niet van de zomer. Ik hou niet van de zomer. Elle sanglotait. Ze snikte. Ze huilde. Le néerlandais est très proche de l'allemand. Nederlands is nauw verwant aan Duits. Het Nederlands is zeer dicht bij het Duits. Impec ! Uitstekend! Goed. La pomme tombait. De appel viel. De appel viel. Il est Italien. Hij is een Italiaan. Hij is Italiaans. Ce n'était pas mon intention. Dat was niet mijn bedoeling. Dat was niet mijn bedoeling. Sami a confronté Layla. Sami confronteerde Layla. Sami confronteerde Layla. Regarde ce tableau. Kijk naar deze foto. Moet je dat schilderij zien. Tous les chevaux sont des animaux, toutefois les animaux ne sont pas tous des chevaux. Alle paarden zijn dieren, maar niet alle dieren zijn paarden. Alle paarden zijn dieren, maar niet alle dieren zijn paarden. Tom a teint ses cheveux. Tom heeft zijn haar geverfd. Tom heeft zijn haar geverfd. Combien de livres a-t-il ? Hoeveel boeken bezit hij? Hoeveel boeken heeft hij? Suis-je enceinte ? Ben ik zwanger? Ben ik zwanger? Esther est une juive lesbienne. Esther is een lesbische jood. Esther is een lesbische jood. Parfois, Tom venait retrouver ses anciens camarades. Soms ging Tom weer op bezoek bij zijn oude vrienden. Soms kwam Tom naar z'n oude klasgenoten. Je peux survivre. Ik kan overleven. Ik kan overleven. Son père est japonais. Haar vader is Japanner. Zijn vader is Japans. Je hais le sable. Ik haat zand. Ik haat zand. Tout le monde a adopté une attitude hostile envers les immigrés clandestins. Iedereen heeft nu een vijandige houding tegen clandestiene inwijkelingen. Iedereen heeft een vijandige houding aangenomen tegenover illegale immigranten. Oublie le passé. Comparé à hier, je préfère aujourd'hui. C'est pourquoi j'essaie de profiter de l'instant, c'est tout. Vergeet het verleden. Vergeleken met gisteren, verkies ik vandaag. 't Is daarom dat ik probeer te genieten van het moment, dat is alles. Vergeet het verleden, in vergelijking met gisteren, prefereer ik vandaag, daarom probeer ik van dit moment te genieten, dat is alles. Désolé, je ne parle pas anglais. Het spijt me, ik spreek geen Engels. Sorry, ik spreek geen Engels. Dois-je y aller maintenant ? Moet ik nu gaan? Moet ik nu gaan? J'en suis certain. Ik weet het zeker. Daar ben ik zeker van. Ne sois pas si négatif tout le temps. Wees niet de hele tijd zo negatief. Wees niet de hele tijd zo negatief. Je brodais. Ik borduurde. Ik was aan het borduren. Layla aime tout ce qui est romantique. Layla houdt van romantische dingen. Layla houdt van alles wat romantisch is. Cela se compose de deux plats. Het bestaat uit twee gangen. Dit bestaat uit twee gerechten. C'est le village où il est né. Dit is het dorp waar hij geboren is. Dit is het dorp waar hij geboren is. Mary est enceinte. Mary is zwanger. Mary is zwanger. C'est assez difficile de maîtriser le français en 2, 3 ans. Het is best moeilijk om in 2, 3 jaar goed Frans te leren. Het is moeilijk om Frans te leren in 2, 3 jaar. Si tu ne veux pas mettre de crème solaire c'est ton problème, mais ne viens pas te plaindre quand t'auras des coups de soleil. Of je zonnebrandcrème op wilt smeren of niet, dat is je eigen zaak, maar kom niet klagen als je zonnebrand krijgt. Als je geen zonnebrand wilt aanbrengen, is dat jouw probleem, maar kom niet klagen als je verbrand bent. Je volais. Ik stal. Ik was aan het vliegen. Ton père est mort, désormais. Jouw vader is nu dood. Je vader is dood. Quelle est la meilleure solution ? Wat is de beste oplossing? Wat is de beste oplossing? Point d’honneur sans labeur. De gebraden vogeltjes vliegen je niet in de mond. Erewoord zonder werk. Tout ce qui est trop stupide pour être dit est chanté. Alles wat te stom is om te zeggen, wordt gezongen. Alles wat te stom is om te worden gezegd, wordt gezongen. Comment dit-on XXX dans ta langue ? Hoe zeg je XXX in jouw taal? Hoe zeg je XXX in je taal? Pourquoi y étiez-vous ? Waarom was u daar? Waarom was je daar? Qui oserait faire une telle chose? Wie zou zoiets durven doen? Wie durft zoiets te doen? Nous avons faim. We hebben honger. We hebben honger. Marie demanda un prêt à sa famille. Marie heeft haar familie om een lening gevraagd. Maria vroeg haar familie om een lening. Poursuis le travail ! Werk voort! Ga door met je werk. Êtes-vous sûre ? Weet u dat zeker? Weet je het zeker? J'ai fait une bêtise. Ik heb een stommiteit begaan. Ik heb een fout gemaakt. Tom travaille tout le temps. Tom werkt altijd. Tom werkt de hele tijd. Ce qu'il a dit n'était pas vrai. Wat hij zei, was niet waar. Wat hij zei was niet waar. Je serai bientôt de retour. Ik ben zo terug. Ik ben zo terug. Il ne faut pas nous déranger. Men moet ons niet storen. Je mag ons niet storen. Protège-moi ! Bescherm me! Bescherm me. Marie est toujours de mauvaise humeur. Maria heeft altijd een slecht humeur. Marie is altijd in een slechte bui. Je veux étudier l'histoire du Japon à l'université. Ik wil de geschiedenis van Japan studeren aan de universiteit. Ik wil de geschiedenis van Japan bestuderen op de universiteit. Cela vous arrivera aussi. Het zal u ook overkomen. Het zal jou ook overkomen. T'as des poches sous les yeux. Je hebt wallen onder je ogen. Je hebt zakken onder je ogen. Je ne suis pas d'accord avec la théorie selon laquelle on doit apprendre le latin pour mieux comprendre l'anglais. Ik ben geen aanhanger van de theorie dat je Latijn moet leren om Engels beter te begrijpen. Ik ben het niet eens met de theorie dat je Latijn moet leren om beter Engels te begrijpen. Je viens de Trondheim. Ik kom uit Trondheim. Ik kom uit Trondheim. Une veuve avait deux filles. Een weduwe had twee dochters. Een weduwe had twee dochters. Ils ont essayé de me remonter. Ze probeerden me kwaad te krijgen. Ze probeerden me omhoog te krijgen. Marie aime les noix. Maria houdt van noten. Marie houdt van noten. Construisez une phrase avec chacun de ces mots. Maak een zin met elk van deze woorden. Bouw een zin met elk van deze woorden. Est-ce que cette information est correcte ? Is deze informatie correct? Is die informatie juist? De rien. Tot uw dienst. Graag gedaan. Elle nous donna un présent. Zij gaf ons een geschenk. Ze gaf ons een geschenk. Compris ? Begrepen? Begrepen? Puis-je vous poser une question ? Mag ik u een vraag stellen? Mag ik je iets vragen? L'imagination est le soleil de l'âme humaine. De verbeeldingskracht is de zon van de menselijke ziel. De verbeelding is de zon van de menselijke ziel. Il n'est plus le même qu'avant. Hij is niet dezelfde als voorheen. Hij is niet meer dezelfde als vroeger. Les arbres sont verts. De bomen zijn groen. De bomen zijn groen. Voyagez en tramway ! Ga met de tram! Reis met de tram. Ajoutez la carotte râpée à la farce. Voeg de geraspte wortel toe aan de vulling. Voeg de geraspte wortel aan de vulling toe. Je nage. Ik zwem. Ik zwem. Elle écrit des nouvelles. Ze schrijft nieuws. Ze schrijft nieuws. Je photographiais. Ik fotografeerde. Ik was foto's aan het maken. Je suis une puriste. Ik ben purist. Ik ben een purist. Rien ne justifie son tragique destin. Niets rechtvaardigt zijn ellendig lot. Er is geen reden voor zijn tragische lot. Vous devriez être fières de vous. Jullie zouden trots op jezelf moeten zijn. Jullie zouden trots op jezelf moeten zijn. Ne mettez pas la charrue avant les bœufs. Men moet het paard niet achter de wagen spannen. Zet de ploeg niet voor de ossen. Je suis si heureuse. ik ben zo blij. Ik ben zo gelukkig. Noël approche. Het is bijna kerst. Kerstmis komt eraan. Cette maison est à lui. Dit huis is van hem. Dit huis is van hem. Les filles les plus belles viennent de Lituanie. De mooiste meisjes komen uit Litouwen. De mooiste meisjes komen uit Litouwen. Vous étiez en danger. U was in gevaar. Je was in gevaar. Je vais passer à la télévision. Ik ga op tv komen. Ik ga op tv. J'ai toujours voulu écrire un livre pour enfants. Ik heb altijd een kinderboek willen schrijven. Ik heb altijd al een kinderboek willen schrijven. Elle n'a pas pu le convaincre de lui acheter une nouvelle voiture. Ze kon hem niet overtuigen om haar een nieuwe auto te kopen. Ze kon hem niet overtuigen om een nieuwe auto voor hem te kopen. Elle dit cela avec une bonne intention. Ze zegt dat met goede bedoelingen. Dat zegt ze met een goede bedoeling. Un architecte célèbre a construit cette maison. Een beroemd architect heeft dat huis gebouwd. Een beroemde architect bouwde dit huis. Il ne perd jamais l'espoir. Hij verliest nooit de hoop. Hij verliest nooit de hoop. Il reste un peu de vin au fond du verre. Er is nog wat wijn op de bodem van het glas. Er zit nog wat wijn op de bodem van het glas. Il a reproché à ses enfants leurs dépenses intempestives. Hij verweet zijn kinderen hun ongepaste uitgaven. Hij gaf zijn kinderen de schuld van hun ongelegen uitgaven. Il a glissé en traversant la rue. Hij gleed terwijl hij de straat overstak. Hij gleed uit toen hij de straat overstak. Quelle personne agaçante ! Wat een vervelend mens! Wat een irritante persoon. « Qui est cette fille ? » « C'est Keiko. » "Wie is dat meisje?" "Dat is Keiko." "Wie is dat meisje?" "Het is Keiko." Je vous remercie de votre gentillesse. Ik dank u voor uw vriendelijkheid. Dank u voor uw vriendelijkheid. Ces problèmes sont importants pour eux. Deze problemen zijn belangrijk voor hen. Deze problemen zijn belangrijk voor hen. Pour l'un de nos clients, une entreprise internationale de production de haute technologie, je suis à la recherche d'un spécialiste en applications expérimenté. Voor een van onze klanten, een hoogtechnologisch internationaal productiebedrijf, ben ik op zoek naar een ervaren application specialist. Voor een van onze klanten, een internationaal hoogtechnologische productiebedrijf, ben ik op zoek naar een ervaren applicatiespecialist. Mon voisin est cinglé. Mijn buurman is gek. Mijn buurman is gek. Le premier objectif de la technostructure concerne sa propre sécurité. Het eerste doel van de technostructuur is haar eigen veiligheid. De eerste doelstelling van de technologiestructuur heeft betrekking op de eigen veiligheid. Sais-tu où aller ? Weet je waar je heen moet? Weet je waar je heen moet? Tom est un chauffeur d'autobus. Tom is een buschauffeur. Tom is een buschauffeur. Quelle heure est-il ? Hoe laat is het? Hoe laat is het? Ton sang est rouge. Je bloed is rood. Je bloed is rood. Elle est assise sur les toilettes. Ze zit op de wc. Ze zit op het toilet. Je ne regarde pas la télévision. Ik kijk geen tv. Ik kijk niet naar tv. Est-ce que vous êtes pressé ? Bent u gehaast? Heb je haast? Elles ont faim. Ze hebben honger. Ze hebben honger. Je travaille pour vivre, mais je ne vis pas pour travailler. Ik werk om te kunnen leven, maar ik leef niet om te kunnen werken. Ik werk om te leven, maar ik leef niet om te werken. Le chien a mangé ma chaussure. De hond heeft mijn schoen opgegeten. De hond heeft m'n schoen opgegeten. Si je ne lui dis pas que je l'aime, je suis un imbécile ! Als ik hem niet zeg dat ik van hem houd, ben ik een dwaas! Als ik haar niet vertel dat ik van haar hou, ben ik een idioot. Parlez ! Spreek! Zeg het maar. Sans moi, que deviendront-ils? Wat zal er van hen geworden zonder mij? Wat gebeurt er als ik er niet ben? Je l'appelle Mike. Ik noem hem Mike. Ik noem hem Mike. L'eau bout à 100 degrés Celsius. Water kookt bij 100 graden Celsius. Het water kookt op 100 graden Celsius. Il agit comme s'il était un roi. Hij doet alsof hij een koning was. Hij doet alsof hij een koning is. Je dois partir, il est tard ! Ik moet ervandoor. Het is laat! Ik moet gaan. Het is al laat. Le noir te va bien. Zwart staat je goed. Zwart staat je goed. Aujourd'hui, nous sommes vendredi. Vandaag is het vrijdag. Vandaag is het vrijdag. Chaque fois que je trouve quelque chose que j'aime, c'est trop cher. Steeds wanneer ik iets vind dat me bevalt, is het te duur. Elke keer als ik iets vind waar ik van hou, is het te duur. Mon opinion n'a pas vraiment d'importance. Mijn mening is niet echt van belang. Mijn mening doet er niet toe. Que veux-tu dire par là ? Wat wil je daarmee zeggen? Wat bedoel je daarmee? Le jardin était plein de fleurs jaunes. De tuin stond vol met gele bloemen. De tuin zat vol met gele bloemen. Le projet est discuté. Het plan is in discussie. Het project wordt besproken. Je te l'avais pourtant dit ! Ik heb het je toch gezegd! Ik zei het toch. C'est Noël. Het is Kerstmis. Het is Kerstmis. Laurent Weber est l'archevêque de Portland. Laurent Weber is de aartsbisschop van Portland. Laurent Weber is de aartsbisschop van Portland. Ouest, Est, le mieux c'est chez soi. Oost west, thuis best. West, Oost, het beste is thuis. Il vient juste de rentrer. Hij is net teruggekomen. Hij is net thuis. Excusez-moi, est-ce que je pourrais avoir une cuillère ? Excuseer, kan ik een lepel krijgen? Pardon, mag ik een lepel? Je voudrais voyager autour du monde. Ik wil rond de wereld reizen. Ik wil over de hele wereld reizen. C'est horrible ! Afgrijselijk! Dat is vreselijk. Quelle fleur est bleue ? Welke bloem is blauw? Welke bloem is blauw? Tom disait qu'il avait connu Marie. Tom zei dat hij Maria gekend had. Tom zei dat hij Marie kende. Je suis allergique aux fruits de mer. Ik ben allergisch voor zeevruchten. Ik ben allergisch voor zeevruchten. Nous devons faire attention au feu rouge. We moeten op het stoplicht letten. We moeten voorzichtig zijn met het rode licht. La meilleure façon de réaliser ses rêves est de se réveiller. De beste manier om je dromen waar te maken, is wakker te worden. De beste manier om je dromen waar te maken is om wakker te worden. Nous perdons. We zijn aan het verliezen. We verliezen. Je suis gay. Ik ben homo. Ik ben homo. Je m’intéresse beaucoup aux langues. Ik heb veel belangstelling voor talen. Ik heb veel belangstelling voor talen. Y avait-il un livre sur le bureau ? Lag er een boek op de schrijftafel? Was er een boek op het bureau? Êtes-vous sûr ? Weet u dat zeker? Weet je het zeker? La moitié des melons a été mangée. De helft van de meloenen is opgegeten. De helft van de meloenen is opgegeten. Il essaie d'arrêter de fumer. Hij probeert op te houden met roken. Hij probeert te stoppen met roken. Les crayons se vendent par douzaines. De potloden worden per twaalf verkocht. Potloden worden per dozijn verkocht. Il est mon meilleur ami. Hij is mijn beste vriend. Hij is mijn beste vriend. Je lui ai dit que je n'étais pas occupé. Ik heb hem gezegd dat ik niet bezig was. Ik zei dat ik het niet druk had. L’année prochaine, j’aurai dix-sept ans. Volgend jaar word ik zeventien. Volgend jaar ben ik zeventien. C’est un portrait de mon défunt père. Het is een portret van mijn overleden vader. Het is een portret van mijn overleden vader. Ciel ! Hemel! Jezus. Est-ce que tu vas bien ? Gaat het goed met u? Is alles goed met je? Tom ne peut accepter la vérité. Tom kan de waarheid niet accepteren. Tom kan de waarheid niet accepteren. Elle a été chargée de cours. Ze was docent. Ze was verantwoordelijk voor de les. J'ai vraiment froid. Ik heb het echt koud. Ik heb het echt koud. Ne sois pas encore en retard à l'école. Kom niet weer te laat op school. Kom nog niet te laat op school. Ce mec est complètement taré ! Die vent ziet ze vliegen! Die gast is gestoord. Puis-je emprunter ton portable? Kan ik jouw laptop lenen? Mag ik je telefoon lenen? Tout changeait. Alles veranderde. Alles veranderde. Même les étudiants les plus intelligents peuvent faire des erreurs stupides. Zelfs de intelligentste studenten kunnen domme fouten maken. Zelfs de slimste studenten kunnen domme fouten maken. Tu es le propriétaire. Je bent de eigenaar. Jij bent de eigenaar. Ce CD est à mon fils. Deze cd is van mijn zoon. Deze cd is van mijn zoon. Bien qu'elle se dépêcha, la vieille dame manqua le dernier train. Hoewel ze zich spoedde miste de oude dame de laatste trein. Hoewel ze haastte, miste de oude dame de laatste trein. Un aigle vole dans le ciel. Een adelaar vliegt door de lucht. Een adelaar vliegt de lucht in. Je dois laver beaucoup de choses ce week-end. Ik moet een boel wassen in het weekend. Ik moet dit weekend veel wassen. Ferme les yeux à nouveau. Doe je ogen weer toe. Doe je ogen weer dicht. Marie est au parc sans son mari. Marie is zonder haar man in het park. Marie is in het park zonder haar man. Quels que soient tes efforts, tu ne pourras pas apprendre l’anglais en deux-trois mois. Hoe hard je het ook probeert, Engels leer je niet in twee, drie maanden. Wat je ook probeert, je kunt in twee-drie maanden geen Engels leren. Quel trou du cul ! Wat een klootzak! Wat een klootzak. Sa femme est notre professeur d’italien. Zijn vrouw is onze lerares Italiaans. Zijn vrouw is onze leraar Italiaans. Je ne sais pas danser un pas de salsa. Ik kan zelfs niet één stap salsa dansen. Ik kan niet dansen met salsa. Un âne galopait. Een ezel galoppeerde. Er reed een ezel rond. Il était destiné à ne plus jamais la revoir. Het was hem niet gegeven haar ooit nog te ontmoeten. Hij wilde haar nooit meer zien. Arrivée à la gare, elle appela son frère. Toen ze aan het station kwam, belde ze haar broer. Toen ze bij het station aankwam, belde ze haar broer. Je ne prends jamais l'avion, et toi ? Ik neem nooit het vliegtuig, en jij? Ik vlieg nooit, en jij? On peut te mettre en prison pour ça. Men kan je daar in de gevangenis voor gooien. Daar kunnen we je voor in de gevangenis zetten. Ses yeux sont bleus. Haar ogen zijn blauw. Zijn ogen zijn blauw. C'est une faute de frappe, désolé. Het is een tikfout. Sorry. Het is een typefout, sorry. Pourquoi as-tu acheté des fleurs ? Waarom heb je bloemen gekocht? Waarom heb je bloemen gekocht? Je ne pense pas être le problème. Ik denk niet dat het probleem bij mij ligt. Ik denk niet dat ik het probleem ben. J'ai beaucoup de choses à faire. Mij staat nog veel te doen. Ik heb veel te doen. J'attends ton aide. Ik wacht op je hulp. Ik wacht op je hulp. Mon grand-père est né en 1920. Mijn grootvader werd in 1920 geboren. Mijn opa werd geboren in 1920. J'en parle. Ik spreek daarover. Ik heb het erover. Ne regardez pas la télévision. Bekijk geen televisie! Kijk niet naar de tv. Je ne sais pas où ils sont. Ik weet niet waar ze zijn. Ik weet niet waar ze zijn. Contentez-vous de lire la lettre. Lees gewoon de brief. Lees gewoon de brief. C'est incroyable ! Dat is onvoorstelbaar! Dit is ongelooflijk. Où nous rencontrons-nous ? Waar zien we elkaar? Waar ontmoeten we elkaar? Elle jeûnait. Zij vastte. Ze was aan het vasten. Pourquoi ne me parlez-vous pas, maintenant ? Waarom spreekt u nu niet met mij? Waarom praat je nu niet met me? Mon grand-père maternel est décédé il y a 10 ans. Mijn grootvader aan moeders kant is tien jaar geleden gestorven. Mijn opa is tien jaar geleden overleden. Quelle certitude avez-vous qu'il soit un criminel ? Hoe zeker bent u dat hij een crimineel is? Hoe weet je dat hij een crimineel is? Non, ce n'est pas mon nouveau petit ami. Neen, dat is mijn nieuwe vriend niet. Nee, hij is niet mijn nieuwe vriendje. Sors d'ici. Maak dat je wegkomt! Maak dat je wegkomt. Le pont est fermé à la circulation. De brug is voor het verkeer gesloten. De brug is afgesloten voor het verkeer. Joan s'est cassé son bras gauche dans l'accident. Joan brak haar linkerarm in het ongeluk. Joan brak haar linkerarm bij het ongeluk. Elle parle allemand et français, et en plus anglais. Ze spreekt Duits en Frans, en daarbij ook nog Engels. Ze spreekt Duits, Frans en Engels. C'était samedi soir. Het was zaterdagavond. Het was zaterdagavond. Ce n'est pas ton jour. Vandaag is je dag niet. Het is niet jouw dag. Il vient de partir. Hij is net weggegaan. Hij is net weg. Il y a des années, un Schtroumpf a même participé au Congrès mondial d'espéranto. Jaren geleden nam er zelfs een smurf deel aan het Esperanto-Wereldcongres. Jaren geleden nam een Smurf zelfs deel aan het Wereldcongres van Esperanto. Donne-moi ça. Geef op. Geef hier. Pose-la sur la table. Leg het op tafel. Leg het op de tafel. Nous disposons ce soir de suffisamment de temps. We hebben vanavond tijd genoeg. We hebben vanavond genoeg tijd. J'aimerais voguer autour du monde. Ik zou graag rond de wereld zeilen. Ik zou graag rond de wereld varen. Elle est plus âgée que Tom. Zij is ouder dan Tom. Ze is ouder dan Tom. Elle l'a rendu riche. Ze maakte hem rijk. Ze heeft hem rijk gemaakt. Tes idées sont un peu dépassées. Je ideeën zijn een beetje achterhaald. Je ideeën zijn een beetje verouderd. L'as-tu lu ? Heb je het gelezen? Heb je het gelezen? Qu'es-tu en train de faire ? Wat ben je aan het doen? Wat ben je aan het doen? Je marchais. Ik wandelde. Ik liep. Nous avons besoin d'un volontaire. We hebben een vrijwilliger nodig. We hebben een vrijwilliger nodig. Je te prie de ne pas me couper la parole. Val me alsjeblieft niet in de rede. Ik smeek je, hou me niet voor de gek. Tom a retiré son manteau de laboratoire et l'a mis sur la chaise. Tom deed zijn labjas uit en hing het over de stoel. Tom trok zijn laboratoriumjas uit en zette hem op de stoel. Nous cédons à tous ses caprices. Wij buigen voor al zijn wensen. We geven toe aan al zijn grillen. Il est introverti. Hij is introvert. Hij is introvert. Es-tu à Boston ? Ben je in Boston? Ben je in Boston? Il y a une télécommande sous le canapé. Er ligt een afstandsbediening voor de tv onder de bank. Er zit een afstandsbediening onder de bank. Recontacte-moi plus tard, s'il te plaît. Contacteer me later alsjeblieft. Neem later contact met me op, alsjeblieft. Chut ! Sst! Stil. Il gagna facilement la course. Hij heeft de wedren gemakkelijk gewonnen. Hij won gemakkelijk de race. Souviens-toi ! Herinner je! Weet je nog? Laisse-moi y réfléchir et je te le ferai savoir plus tard. Laat me erover denken en ik zal het je later laten weten. Laat me erover nadenken en ik laat het je later weten. N'allume pas la bougie ! Steek de kaars niet aan! Niet de kaars aansteken. Je m'ennuie. Ik verveel me. Ik verveel me. Un train va bientôt partir. Een trein zal binnenkort vertrekken. Er vertrekt zo een trein. Laisse-moi te payer une boisson. Laat me een drankje voor je betalen. Laat me een drankje voor je halen. Layla enleva son hijab. Layla deed haar hijaab af. Layla nam haar hijab weg. Je suis fatigué ! Ik ben moe. Ik ben moe. En mars, la terre est encore trop froide pour planter dans le jardin. In maart is de grond nog te koud om iets in de tuin te planten. In maart is de aarde nog te koud om in de tuin te planten. Personne ne semble savoir où Jean se trouve. Niemand lijkt te weten waar John is. Niemand lijkt te weten waar Jean is. La science, c'est sympa ! Wetenschap is cool. Wetenschap is leuk. Les enfants me demandent souvent de l'argent. Kinderen vragen mij vaak om geld. Kinderen vragen me vaak om geld. Je travaille dans une banque. Ik werk bij een bank. Ik werk bij een bank. Tu es la meilleure chose qui me soit jamais arrivée. Jij bent het beste wat me ooit overkomen is. Je bent het beste wat me ooit is overkomen. La montagne est recouverte de neige. De berg is bedekt met sneeuw. De berg is bedekt met sneeuw. Elle m'a raconté une histoire intéressante. Ze vertelde me een interessant verhaal. Ze vertelde me een interessant verhaal. Ne parlez pas si vite, s'il vous plaît. Wilt u niet zo snel spreken, alstublieft? Praat niet zo snel, alsjeblieft. Est-ce que tu m'écoutes, à la fin ? Luister je eigenlijk wel naar mij? Luister je naar me? Tu es fâchée contre Tom ? Ben je boos op Tom? Ben je boos op Tom? Je n'ai rien de plus à dire sur lui. Ik heb verder niets meer over hem te vertellen. Ik heb niets meer over hem te zeggen. J'ai dû pousser mon vélo, car j'avais un pneu à plat. Ik moest mijn fiets duwen omdat ik een platte band had. Ik moest mijn fiets duwen omdat ik een lekke band had. Sa manière de parler me tape sur les nerfs. Haar manier van praten maakt me nerveus. Ik krijg de kriebels van de manier waarop hij praat. Affronte la vie en souriant ! Bekijk het leven met een glimlach! Vecht tegen het leven met een glimlach. Tu cotisais. Je droeg bij. Je was aan het cotiseren. En hiver il neigeait beaucoup. In de winter sneeuwde het veel. In de winter sneeuwde het veel. Au Sud se trouvent trop d'adversaires. In het zuiden zijn te veel tegenstanders. In het zuiden zijn er te veel tegenstanders. Je suis ici. Ik ben hier. Ik ben hier. Le Congo est un pays du tiers monde. Congo is een derdewereldland. Congo is een land van de derde wereld. Je crois qu'il est innocent. Volgens mij is hij onschuldig. Ik denk dat hij onschuldig is. Garde ta chambre aussi nette que tu peux. Hou je kamer zo netjes als je kan. Hou je kamer zo schoon als je kunt. São Paulo est à la fois l'une des villes les plus pauvres et l'une des plus riches du monde. São Paulo is tegelijkertijd één van de armste zowel als één van de rijkste steden ter wereld. São Paulo is een van de armste en rijkste steden ter wereld. Elle est trop jeune pour aller à l'école. Ze is te jong om naar school te gaan. Ze is te jong om naar school te gaan. La remarque que tu as faite à la fête à propos du poids de Lisa était totalement déplacée. Uw opmerking op het feest over het gewicht van Lisa was helemaal misplaatst. De opmerking die je maakte op het feest over Lisa's gewicht was totaal ongepast. Prends les miennes. Neem de mijne. Neem de mijne. Sais-tu quand elle viendra ? Weet je wanneer ze komt? Weet je wanneer ze komt? Montrez-vous solidaire. Wees ondersteunend. Wees solidair. Il n'est pas le seul à avoir cette opinion. Hij is niet de enige met deze mening. Hij is niet de enige die die mening heeft. Remettez les trois feuilles de papier en même temps. Geef de drie bladen samen af. Leg de drie vellen papier op hetzelfde moment terug. J'ai acheté un gaufrier pour faire des gaufres avec mes amis. Ik heb een wafelijzer gekocht om met mijn vrienden wafels te bakken. Ik heb een wafelijzer gekocht om wafels te maken met mijn vrienden. Mon service est terminé. Mijn dienst zit er op. M'n dienst is voorbij. Changez-vous. Omkleden. Kleed je om. Elles lisent un livre. Ze lezen een boek. Ze lezen een boek. Je suis en train de bouillir de l'eau. Ik ben water aan het koken. Ik kook water. Tom collectionne les timbres. Tom verzamelt postzegels. Tom verzamelt postzegels. J'ai deux générateurs de courant triphasé dans ma cave. Ik heb twee driefasige alternators in mijn kelder. Ik heb twee driefasenstroomgeneratoren in mijn kelder. Il est si évident que c'est un mensonge ! Het is zo duidelijk dat het een leugen is! Het is zo duidelijk dat het een leugen is. Agnès regardait les barques brunes. Agnès keek naar de bruine boten. Agnès keek naar de bruine boten. Tom est irritant. Tom is irritant. Tom is irritant. La nouvelle copine de Tom est plutôt séduisante. Toms nieuwe vriendin is best aantrekkelijk. Tom's nieuwe vriendin is best aantrekkelijk. Ils voulaient de la protection. Zij wilden bescherming. Ze wilden bescherming. J’aimerais tant pouvoir dire à la dame qui me coupe les cheveux que je n’aime pas la frange. Ik zou zo graag de moed hebben aan die vrouw die mijn haren knipt te kunnen zeggen dat ik niet van die pony hou. Ik wou dat ik de dame die mijn haar knipte kon vertellen dat ik niet van franje houd. Il habite à la campagne. Hij woont op het platteland. Hij woont op het platteland. Je peux y aller. Ik kan gaan. Ik kan gaan. Je bus le vin. Ik heb de wijn gedronken. Ik neem de wijn mee. Je ne fumerai jamais. Ik zal nooit roken. Ik ga nooit roken. Il dut quitter la ville et déménagea à Berlin. Hij moest de stad verlaten en verhuisde naar Berlijn. Hij moest de stad verlaten en verhuisde naar Berlijn. Je me demande si la vie existe sur d'autres planètes. Ik vraag me af of het leven op andere planeten bestaat. Ik vraag me af of er leven is op andere planeten. Ceux qui seront sélectionnés devront faire face à de considérables tests médicaux et psychologiques. Degenen die uitgekozen worden, zullen grondige medische en psychologische testen moeten ondergaan. Degenen die geselecteerd zullen worden, zullen geconfronteerd worden met aanzienlijke medische en psychologische tests. C'était une beauté dans sa jeunesse. Vroeger was ze een schoonheid. Ze was een schoonheid in haar jeugd. Une de mes valises manque. Een van mijn valiezen ontbreekt. Eén van mijn koffers ontbreekt. Sami se sentit vraiment seul. Sami voelde zich werkelijk eenzaam. Sami voelde zich echt alleen. Vous êtes libres. U bent vrij. Jullie zijn vrij. C'est moi. Ik ben het. Ik ben het. Quelle est la capitale de la Finlande ? Wat is de hoofdstad van Finland? Wat is de hoofdstad van Finland? Faites comme chez vous. Voel u thuis bij ons. Doe alsof je thuis bent. C'est ainsi que s'est passé l'accident. Zo is het ongeval gebeurd. Zo is het ongeluk gebeurd. Quel festin! Wat een maaltijd! Wat een feestmaal! Il est photographe professionnel. Hij is beroepsfotograaf. Hij is een professionele fotograaf. Remplis la bouteille d'eau ! Vul de fles met water. Vul de fles met water. Je désire manger de la pizza ce soir. Ik wil vanavond pizza eten. Ik wil vanavond pizza eten. Qu'est-ce qu'elle mange ? Wat eet zij? Wat eet ze? Je n'arrive pas à l'entendre. Ik kan haar niet horen. Ik kan het niet horen. Il sera chez lui un peu avant 5 heures. Hij zal iets voor vijven thuis zijn. Hij is voor vijf uur thuis. Quoique je fasse, elle dit que je peux faire mieux. Wat ik ook doe, zij zegt dat ik het beter kan. Wat ik ook doe, ze zegt dat ik het beter kan. Quoi qu'il se passe, j'en parlerai à personne. Wat er ook gebeurt, ik zal er niemand iets over vertellen. Wat er ook gebeurt, ik zal het aan niemand vertellen. Ma voiture est en panne. Mijn auto is stuk. M'n auto is kapot. J’ai tout dit. Ik heb alles gezegd. Ik heb alles gezegd. Qui aide ta mère ? Wie helpt je moeder? Wie helpt je moeder? Tu veux que je demande à Tom ? Wil je dat ik het aan Tom vraag? Wil je dat ik het aan Tom vraag? Savez-vous conduire une voiture ? Kunt u autorijden? Kun je een auto besturen? Il n'y a aucune raison de ne pas faire cela. Er is geen enkele reden om dat niet te doen. Er is geen reden om dat niet te doen. Elle était la seule femme. Ze was de enige vrouw. Zij was de enige vrouw. Amuse-toi bien à la fête, John. Veel plezier op het feestje, John. Veel plezier op het feest, John. Vous avez une question. U hebt een vraag. Je hebt een vraag. Il a résolu le problème avec aisance. Hij loste die opgave met gemak op. Hij loste het probleem met gemak op. Je pense qu'il ne pleuvra pas cet après-midi. Ik denk dat het vanmiddag niet gaat regenen. Ik denk dat het vanmiddag niet gaat regenen. Veux-tu que j'attende ? Wil je dat ik wacht? Wil je dat ik wacht? Est-ce que vous approuvez cela ? Aanvaardt u dat? Vindt u dat goed? Cire tes chaussures avant de sortir. Poets je schoenen vooraleer weg te gaan. Was je schoenen voor je naar buiten gaat. Aïe ! Ma dent ! Oei! Mijn tand! M'n tand. Ryoko a une jolie petite frimousse. Ryoko heeft een schattig klein gezicht. Ryoko heeft een mooi gezichtje. Je resterai ici un mois entier. Ik zal hier een hele maand blijven. Ik blijf hier een hele maand. Je vais te dire la vérité : je t'ai menti. Ik zal je de waarheid vertellen: Ik heb tegen je gelogen. Ik zal je de waarheid vertellen, ik heb tegen je gelogen. Es-tu sure de ne pas avoir besoin de mon aide ? Ben je zeker dat je mijn hulp niet nodig hebt? Weet je zeker dat je mijn hulp niet nodig hebt? Peut-être était-il souffrant. Hij was misschien ziek. Misschien was hij ziek. L'oiseau est dans le ciel. De vogel is in de hemel. De vogel is in de lucht. Ça tu l'as mérité. Dat hebt ge verdiend. Dat heb je verdiend. C'est un membre indispensable du personnel. Hij is een onmisbaar personeelslid. Hij is een onmisbaar personeelslid. Tu es fâché contre Tom ? Ben je boos op Tom? Ben je boos op Tom? Petit emmerdeur ! Lastpak! Klootzak. Je n'ai jamais escaladé le mont Fuji. Ik heb nog nooit de berg Fuji beklommen. Ik heb nog nooit de berg Fuji beklommen. C'est un cul-de-sac. Dat is een straatje zonder eind. Het is een doodlopende weg. Aimez-vous vous reposer ? Rust u graag uit? Houdt u van rust? Jim aime le docteur. Jim houdt van de dokter. Jim houdt van de dokter. Ne compte pas sur son aide. Reken maar niet op zijn hulp. Reken niet op zijn hulp. Je vais leur faire réparer ma voiture. Ik laat hen mijn auto repareren. Ik laat ze m'n auto repareren. Es-tu déjà allé à Venise ? Ben je al eens in Venetië geweest? Ben je ooit in Venetië geweest? Il est au Japon depuis trois ans. Hij is al drie jaar in Japan. Hij zit al drie jaar in Japan. La fille n'en finissait pas avec son bavardage. Aan het gebabbel van het meisje kwam geen eind. Het meisje hield niet op met dat geroddel. Elles parlent. Ze praten. Ze praten. Il ne peut s'agir que d'eux. Het kan alleen maar over hen gaan. Het kan alleen om hen gaan. Quel âge a cette peinture ? Hoe oud is dat schilderij? Hoe oud is dat schilderij? Je n'ai pas eu le temps de manger. Ik had geen tijd om te eten. Ik had geen tijd om te eten. En art comme en amour, l'instinct suffit. Voor kunst en voor liefde volstaat intuïtie. In kunst en liefde is instinct genoeg. Vous ne serez jamais seuls. U zult nooit alleen zijn. Jullie zullen nooit alleen zijn. Je t'aime davantage que tu ne m'aimes. Ik hou meer van jou dan jij van mij. Ik hou meer van je dan van mij. Passe-moi la télécommande. Geef me de afstandsbediening. Geef me de afstandsbediening. J'ai arrêté de fumer il y a six mois. Ik ben zes maanden geleden gestopt met roken. Ik ben zes maanden geleden gestopt met roken. Y a-t-il la version sous-titrée ? Is er de ondertitelde versie? Is er een ondertitelde versie? Il mit le livre sur l'étagère. Hij plaatste het boek op de plank. Hij legde het boek op de plank. Elle l'a attaqué. Ze viel hem aan. Ze viel hem aan. Ça lui semblait insensé d'attendre davantage. Het leek hem zinloos om nog langer te wachten. Het leek dwaas om meer te wachten. Avec qui parlais-tu ? Met wie heb je gesproken? Met wie was je aan het praten? Apporte mon chapeau. Breng mijn hoed. Neem m'n hoed mee. J'ai décidé d'écrire régulièrement des articles en anglais. Ik heb besloten geregeld artikels in het Engels te schrijven. Ik heb besloten om regelmatig artikelen in het Engels te schrijven. Quel genre d'homme était-il ? Wat voor mens was hij? Wat voor man was hij? Il me faut de la pâte de dentifrice. Ik heb tandpasta nodig. Ik heb tandpasta nodig. On ne se marie pas avec quelqu'un avec qui on peut vivre - on se marie avec la personne sans qui on ne peut pas vivre. Men trouwt niet met iemand met wie men kan leven - men trouwt met iemand zonder wie men niet kan leven. Je trouwt niet met iemand met wie je kunt leven - je trouwt met de persoon zonder wie je niet kunt leven. Je n'ai jamais aimé la biologie. Ik heb nooit van biologie gehouden. Ik heb nooit van biologie gehouden. Ils adoptèrent l'orphelin. Zij adopteerden de wees. Ze adopteerden de wees. Je suis d'accord avec ce que vous avez dit. Ik ben het eens met wat u heeft gezegd. Ik ben het eens met wat je zei. Tu m'as manqué. Ik miste je. Ik heb je gemist. J'ai eu de la chance. Ik had geluk. Ik heb geluk gehad. La tradition orale existe depuis des siècles. Orale traditie heeft al honderden jaren bestaan. De mondelinge traditie bestaat al eeuwen. Ramasse la fleur. Pluk de bloem. Raap de bloem op. J'aimerais ouvrir un compte. Ik zou graag een rekening openen. Ik wil graag een rekening openen. Il a acheté un dé à coudre. Hij heeft een vingerhoed gekocht. Hij kocht een vingerhoed. Ils vont me donner un devis. Ze gaan me een kostenraming geven. Ze gaan me een offerte geven. Les Palestiniens ont tous le droit de retour en Palestine. Alle Palestijnen hebben het recht op terugkeer naar Palestina. Alle Palestijnen hebben het recht om terug te keren naar Palestina. À tout à l'heure ! Tot straks! Tot straks. Tom a été adopté. Tom is geadopteerd. Tom is geadopteerd. Excellent ! Uitstekend! Uitstekend. Nous survécûmes. We overleefden. We waren overbevist. Nous ne comprenons pas ça. Wij begrijpen dat niet. Dat begrijpen we niet. Le Titanic était considéré comme pratiquement insubmersible. De Titanic werd beschouwd als praktisch onzinkbaar. De Titanic werd als vrijwel onoverkomelijk beschouwd. J'espère ne pas m'être ridiculisé. Ik hoop dat ik niet belachelijk gemaakt word. Ik hoop dat ik mezelf niet voor gek heb gezet. Résous le mystère qui se cache derrière le meurtre. Los het raadsel op dat schuil gaat achter de moord. Los het mysterie op dat achter de moord schuilgaat. La France est en Europe occidentale. Frankrijk ligt in West-Europa. Frankrijk is in West-Europa. Je me repose. Ik rust gewoon even. Ik ben aan het rusten. Êtes-vous nées là-bas ? Zijn jullie daar geboren? Bent u daar geboren? Enlève ton chapeau. Doe je hoed af. Doe je hoed af. Les étudiants sont exposés à l'influence de leurs professeurs. De studenten staan onder invloed van hun professoren. Studenten worden blootgesteld aan de invloed van hun leraren. Faites votre choix. Maak jullie keuze. Maak je keuze. Tu prends un bain combien de fois par semaine ? Hoeveel maal per week neemt ge een bad? Hoe vaak neem je een bad per week? Je suis à Londres. Ik ben in Londen. Ik ben in Londen. Je veux apprendre le français. Ik wil graag Frans leren. Ik wil Frans leren. Nous chantions. We zongen. We zongen. Comme il pleuvait, nous dûmes manger notre pique-nique à l'intérieur. Door de regen moesten we onze picknick binnen eten. Toen het regende, moesten we onze picknick van binnen eten. Elles travaillent toutes les deux. Ze werken beiden. Ze werken allebei. Que lui est-il arrivé ? Wat is er met hem gebeurd? Wat is er met hem gebeurd? Tu bois trop. Je drinkt te veel. Je drinkt te veel. Tout le monde est arrivé à l'heure en classe. Iedereen kwam op tijd in de klas. Iedereen is op tijd in de klas. J'ai pris le bus 61. Ik nam bus 61. Ik nam bus 61. Regardez-vous attentivement ? Kijken jullie aandachtig? Kijk je goed? Je suis désolée, je ne parle pas le français. Het spijt me, ik spreek geen Frans. Sorry, ik spreek geen Frans. Je suis en train de parler avec Rocío. Ik ben met Rocío aan het praten. Ik praat met Rocío. La passion crée de la souffrance. Hartstocht veroorzaakt ellende. Passie creëert lijden. Est-ce que je chante bien cette chanson ? Zing ik dat lied goed? Zing ik dit lied goed? Il a perdu ses lunettes de soleil. Hij heeft zijn zonnebril kwijtgespeeld. Hij is z'n zonnebril kwijt. Le Japon est un pays insulaire. Japan is een land van eilanden. Japan is een eilandland. La voiture du patron n'est pas encore arrivée, patientez un instant, s'il vous plaît ! De auto van de baas is nog niet aangekomen, gelieve even te wachten! De auto van de baas is er nog niet, wacht even, alsjeblieft! Ils ont amené des parapluies. Ze hebben paraplu's meegebracht. Ze hebben paraplu's meegenomen. On dirait qu'ils s'amusent bien. Het lijkt erop dat ze zich goed amuseren. Het lijkt erop dat ze het naar hun zin hebben. Il n'y a pas cours aujourd'hui. Vandaag is er geen les. Er is vandaag geen les. Le jour est court et il y a beaucoup à faire. De dag is kort, en er is veel te doen. De dag is kort en er is veel te doen. Tom prend quelques jours de congé. Tom neemt een paar dagen vrij. Tom neemt een paar dagen vrij. Tu as de la fièvre ? Heb je koorts? Heb je koorts? Sa description approchait de la vérité. Zijn beschrijving kwam in de buurt van de waarheid. Zijn beschrijving kwam dichter bij de waarheid. Tu me l'as dit toi-même. Je hebt het me zelf verteld. Je hebt het me zelf verteld. Les escargots sont lents. Slakken zijn langzaam. Slakken zijn traag. Dors bien, Timmy. Slaap lekker, Timmy. Slaap lekker, Timmy. Je savais quelque chose que Tom ne savait pas. Ik wist iets wat Tom niet wist. Ik wist iets wat Tom niet wist. Thomas mange volontiers des huîtres crues. Thomas eet graag rauwe oesters. Thomas eet graag rauwe oesters. Nous les connaissons. We kennen hen. We kennen ze. Avertis Tom. Waarschuw Tom. Waarschuw Tom. Je veux maîtriser le suédois. Ik wil graag Zweeds beheersen. Ik wil het Zweeds onder controle hebben. Paris est la capitale de la France. Parijs is de hoofdstad van Frankrijk. Parijs is de hoofdstad van Frankrijk. Merci, j'ai tout compris. Dank u wel. Ik heb alles begrepen. Bedankt, ik snap het. Je voudrais que ça apparaisse comme un cambriolage. Ik zou graag hebben dat het er als een inbraak uitziet. Ik wou dat het een inbraak was. Il y a des chats sur Mars, également. Er zijn ook katten op Mars. Er zijn ook katten op Mars. Elle m'a plaqué. Ze heeft me gedumpt. Ze heeft me gedumpt. À cette époque, le Mexique n'était pas encore indépendant de l'Espagne. Mexico was toen nog niet onafhankelijk van Spanje. In die tijd was Mexico nog niet onafhankelijk van Spanje. Les gens asphyxient. De mensen stikken. Mensen verstikken. Est-ce là l'une de vos créations ? Is dat daar een van uw creaties? Is dit een van jullie creaties? Je n'ai pas besoin de votre protection. Ik heb jullie bescherming niet nodig. Ik heb je bescherming niet nodig. Tom nasillait. Tom snaterde. Tom was aan het nasilliseren. La mort n'est qu'un horizon ; et un horizon n'est rien si ce n'est la limite de notre vision. De dood is enkel een horizon; en een horizon is niets dan alleen maar de limiet van ons zicht. De dood is slechts een horizon; en een horizon is niets dan de grens van ons visioen. Personne ne m'a prévenu. Niemand waarschuwde me. Niemand heeft me gewaarschuwd. Elle ne m'écoute pas. Ze luistert niet naar me. Ze luistert niet naar me. La fille boit du thé. Het meisje drinkt thee. Het meisje drinkt thee. Aviez-vous besoin de moi ? Had u mij nodig? Had je me nodig? Il y avait peut-être là jusqu'à un millier de personnes. Er waren misschien wel duizend mensen. Misschien waren er wel duizend mensen. Avez-vous quelque chose à déclarer ? Hebt u iets aan te geven? Heb je iets aan te geven? Qu'est-ce que cela signifie d'avoir un esprit éduqué au XXIe siècle ? Wat betekent het om een geleerde geest te hebben in de 21ste eeuw? Wat betekent het om een goed opgeleide geest te hebben in de 21e eeuw? Je sais que je vais regretter ça. Ik weet dat ik er spijt van ga hebben. Ik weet dat ik hier spijt van krijg. Ce sont mes camarades de classe. Dat zijn mijn klasgenoten. Dit zijn mijn klasgenoten. La fidélité est une vertu. Trouw is een deugd. Loyaliteit is een deugd. Armez les canons ! Laad de kanonnen! Wapens op de kanonnen. Tom a eu un accident de ski. Tom had een ski-ongeluk. Tom heeft een ski-ongeluk gehad. Touché ! Touché! Touché. Un vélo rouille, si tu le laisses sous la pluie. Een fiets zal roesten als ge hem in de regen laat staan. Een roestige fiets, als je hem in de regen laat staan. Ils nous virent alors qu'ils étaient en train de descendre du train. Ze zagen ons terwijl ze bezig waren uit de trein te stappen Ze zagen ons toen ze uit de trein stapten. Je n'ai rien compris à ta présentation. Ik heb niets begrepen van jouw presentatie. Ik heb je presentatie niet begrepen. Approchez. Kom. Kom hier. Autant chercher une aiguille dans une botte de foin. Je kunt evengoed een naald in een hooiberg zoeken. Ik kan net zo goed een naald in een hooiberg zoeken. C'était un pauvre musicien. Hij was een arme muzikant. Hij was een arme muzikant. Écoutez attentivement ses conseils ! Luister goed naar haar advies! Luister goed naar zijn advies! Tom souffre du rhume des foins. Tom heeft last van hooikoorts. Tom heeft hooikoorts. Je ne déteste pas l'école. Ik haat school niet. Ik haat school niet. Tom se lave les cheveux. Tom is zijn haar aan het wassen. Tom wast z'n haar. C'est une caverne. Dit is een grot. Het is een grot. Elle s'est mariée à dix-sept ans. Ze is op haar zeventiende getrouwd. Ze trouwde toen ze zeventien was. Elle parle bien anglais. Ze spreekt goed Engels. Ze spreekt goed Engels. Marie est toujours de mauvaise humeur. Maria is altijd slechtgestemd. Marie is altijd in een slechte bui. Tom est un danseur de ballet. Tom is balletdanser. Tom is een balletdanser. J'ai rompu avec Tom. Ik maakte het uit met Tom. Ik heb het uitgemaakt met Tom. Rendez-nous donc visite demain ! Komt U toch bij ons langs morgen! Kom morgen maar langs. Elle lui a donné une montre. Ze gaf hem een horloge. Ze gaf hem een horloge. C'est clair comme de l'eau de roche. Dat is zo klaar als een klontje. Het is duidelijk als rotswater. La plupart des jeunes ont un téléphone portable. De meeste jongeren hebben een gsm. De meeste jongeren hebben een mobiele telefoon. Comment épelles-tu "pretty" ? Hoe schrijf je "pretty"? Hoe spel je 'pretty'? C'était une très bonne expérience pour lui. Het was een heel goede ervaring voor hem. Het was een hele goede ervaring voor hem. Je suis chaque soir à la maison. Ik ben elke avond thuis. Ik ben elke avond thuis. Tom ne me connaît pas. Tom kent me niet. Tom kent me niet. Il a réussi malgré toutes les difficultés. Hij speelde het klaar ondanks alle problemen. Hij slaagde ondanks alle moeilijkheden. Ferme les portes. Sluit de deuren. Doe de deuren dicht. Son opinion était sans importance. Zijn mening was niet belangrijk. Zijn mening deed er niet toe. Il est un peu trop tard pour ça, non ? Het is een beetje te laat daarvoor, nee? Daar is het een beetje te laat voor, hè? J'aurai fini dans cinq minutes. Ik zal klaar zijn over vijf minuten. Ik ben over vijf minuten klaar. Que Dieu vous bénisse. God zegene u. God zegene u. Il y a du vent aujourd'hui. Het is winderig vandaag. Er is wind vandaag. Désolée, je n'avais pas l'intention de vous interrompre. Excuseer, ik wilde u niet storen. Sorry, ik wilde u niet onderbreken. Faites en sorte qu'elle ne fasse pas de bruit. Houd haar stil. Zorg dat ze stil is. Je te dois dix dollars. Ik ben je tien dollar schuldig. Ik ben je tien dollar schuldig. L'écrivain travaille à son nouvel ouvrage. De schrijver werkt aan zijn nieuw boek. De schrijver werkt aan zijn nieuwe werk. De nuit, les rues ne sont pas sûres. 's Nachts zijn de straten niet veilig. De straten zijn 's nachts niet veilig. Il n’est pas venu avant que je ne l’appelle. Hij kwam niet, totdat ik belde. Hij kwam niet voordat ik hem riep. Ça suffit pour aujourd'hui. Dat is genoeg voor vandaag. Dat is genoeg voor vandaag. Laisse tomber ! Laat maar! Laat maar. Tom regarde du golf. Tom kijkt naar het golfspel. Tom kijkt golf. Pense positivement ! Denk positief! Denk positief. Est-ce qu'on parle anglais au Canada ? Spreken ze in Canada Engels? Spreken we Engels in Canada? Il ne pouvait pas venir parce qu'il était malade. Hij kon niet komen, omdat hij ziek was. Hij kon niet komen omdat hij ziek was. As-tu déjà pris ton déjeuner ? Hebt ge al gegeten deze middag? Heb je al gegeten? Qu'est-ce que c'est le bonheur ? Wat is geluk? Wat is geluk? Cela semble très mauvais. Dat lijkt erg slecht. Dat klinkt erg slecht. À quelle heure mangez-vous ? Hoe laat luncht u? Hoe laat eet je? Sa mère n'est pas si vieille qu'elle n'y parait. Haar moeder is niet zo oud als ze er uitziet. Haar moeder is niet zo oud als ze lijkt. Elle parla d'une voix douce. Ze sprak met zachte stem. Ze sprak met een zachte stem. Comment était votre séjour en Australie ? Hoe was uw verblijf in Australië? Hoe was je verblijf in Australië? Vous êtes enceinte. Ge zijt zwanger. Je bent zwanger. Ce qu'elle acheta était très cher. Wat ze kocht was heel duur. Wat ze kocht was erg duur. Il a ouvert la fermeture éclair du sac. Hij opende de rits van de tas. Hij opende de rits van de tas. Y a-t-il autre chose que tu souhaites savoir ? Is er nog iets anders dat je wilt weten? Is er nog iets wat je wilt weten? Revenez nous voir. Kom opnieuw. Kom terug. Je ne sais pas comment interpréter ses mots. Ik weet niet hoe ik zijn woorden moet opvatten. Ik weet niet hoe ik zijn woorden moet interpreteren. Ce n'est pas un inconnu pour moi. Hij is geen vreemde voor mij. Hij is geen vreemde voor mij. Son pardessus est élimé. Zijn mantel is versleten. Z'n overjas is uitgevallen. Cela a pris vingt minutes de marcher de la gare à l'école. Twintig minuten waren er nodig om te voet van het station naar de school te gaan. Het duurde twintig minuten om van het station naar school te lopen. J'ai la chair de poule lorsque je regarde un film d'horreur. Ik krijg kippenvel van horrorfilms te bekijken. Ik krijg de kriebels als ik naar een horrorfilm kijk. Aujourd'hui était un jour terrible. Vandaag was een verschrikkelijke dag. Vandaag was een verschrikkelijke dag. Je vous attends depuis si longtemps. Ik heb zo lang op u gewacht. Ik heb zo lang op je gewacht. La pizza est mon plat préféré. Pizza is mijn lievelingsgerecht. Pizza is mijn lievelingsgerecht. Va chercher l'appareil photo. Haal het fototoestel. Haal de camera. Ne vous arrêtez pas de grimper. Blijf klimmen. Blijf klimmen. On se voit demain ? Zie ik u morgen? Zie ik je morgen? Ça ne marche pas ! Dat werkt niet! Het werkt niet. Remplis un verre d'eau. Vul een glas met water. Vul een glas water. Trouvez la paix ! Zoek vrede! Zoek rust. Merci d'avance. Alvast bedankt. Bedankt bij voorbaat. Je sais que vous étiez à Boston l'été dernier. Ik weet dat jullie vorige zomer in Boston waren. Ik weet dat je vorige zomer in Boston was. J'ai peur du tonnerre. Ik heb schrik van de bliksem. Ik ben bang voor de donder. Reste-t-il de la bière ? Is er nog bier? Is er nog bier? Pourquoi aimes-tu tant Boston ? Waarom hou je zo van Boston? Waarom hou je zo van Boston? Tu comprenais. Je begreep. Je begreep het. Tom ne boit pas de bière. Tom drinkt geen bier. Tom drinkt geen bier. Ne mets pas la charrue avant les bœufs. Men moet het paard niet achter de wagen spannen. Zet de ploeg niet voor de ossen. As-tu un tatouage ? Heb je een tatoeage? Heb je een tatoeage? Nous avons deux filles. We hebben twee dochters. We hebben twee dochters. Rencontrez-moi là-bas. Ontmoet me daar. Ontmoet me daar. Même en hiver, nous n'avons pas beaucoup de neige. Zelfs in de winter hebben wij niet veel sneeuw. Zelfs in de winter hebben we niet veel sneeuw. Tu es nerveux. Jij bent nerveus. Je bent nerveus. Comment dit-on « un chat » en hébreu ? Hoe zeg je „kat” in het Hebreeuws? Hoe zeg je 'een kat' in het Hebreeuws? Je pense que vous m'avez pris pour quelqu'un d'autre. Ik denk dat je me met iemand anders hebt verward. Ik denk dat je dacht dat ik iemand anders was. Le chien saute. De hond springt. De hond springt. Je sens de la fumée. Ik ruik rook. Ik ruik rook. La voiture a heurté le camion. De auto botste met de vrachtwagen. De auto raakte de truck. Le ski est mon sport préféré. Skiën is mijn lievelingssport. Skiën is mijn favoriete sport. Je m'appelle Wang. Mijn naam is Wang. Mijn naam is Wang. Pauvre petit ! Ocharme! Arme jongen. Elles sont seules. Zij zijn alleen. Ze zijn alleen. Il aime chanter dans son bain. Hij zingt graag in bad. Hij zingt graag in bad. Continuez à pagayer. Blijf peddelen. Blijf peddelen. Cherche et tu trouveras. Zoek en gij zult vinden. Zoek het uit en je vindt het wel. Ne laissez pas l'enfant jouer avec le couteau. Laat het kind niet met het mes spelen. Laat het kind niet met het mes spelen. Je suis en train de cuire du pain. Ik ben brood aan het bakken. Ik ben brood aan het bakken. Regarde-nous ! Kijk ons aan! Kijk ons nou. Tom est mort d'un cancer. Tom is overleden aan kanker. Tom stierf aan kanker. Il n'était pas conscient du danger. Hij was zich niet bewust van het gevaar. Hij was zich niet bewust van het gevaar. Parlez-vous polonais ? Spreekt u Pools? Spreekt u Pools? Le chat fait « miaou ». De kat zegt "miauw". De kat doet 'miaou'. Tu es rudement lent ! Je bent vreselijk traag! Je bent erg traag. Il n'a jamais été en Amérique. Hij is nooit naar Amerika geweest. Hij is nooit in Amerika geweest. Personne ne s'est présenté. Niemand bood zich aan. Niemand heeft zich gemeld. Les enfants ne jouent pas dans le salon mais dans le jardin. De kinderen spelen niet in de woonkamer, maar in de tuin. De kinderen spelen niet in de woonkamer, maar in de tuin. Mon permis de conduire expire la semaine prochaine. Mijn rijbewijs vervalt volgende week. Mijn rijbewijs loopt volgende week af. Je suis un zombie ! Ik ben een zombie! Ik ben een zombie. Comment dit-on cela en italien ? Hoe zeg je dat in het Italiaans? Hoe zeg je dat in het Italiaans? Une solution à ce problème est encore à distance. Een oplossing voor dit probleem is nog ver weg. Een oplossing voor dit probleem is nog steeds op afstand. Je veux rencontrer Kumiko. Ik wil Kumiko ontmoeten. Ik wil Kumiko ontmoeten. Y a un flic qui s’amène ! Daar is een flik. Er komt een agent aan! J'en ai assez de vous parler ! Ik heb er genoeg van met u te praten! Ik ben het zat om met je te praten. Bon appétit ! Eet smakelijk. Eet smakelijk. As-tu écrit ce livre ? Hebt gij dit boek geschreven? Heb je dat boek geschreven? Je bouffe du néophyte. Ik pwn noobs. Ik eet neofyt. En parlant de langues étrangères, parlez-vous français ? Nu we het toch over vreemde talen hebben, spreken jullie Frans? Over vreemde talen gesproken, spreekt u Frans? Qui a inventé le piano ? Wie heeft de piano uitgevonden? Wie heeft de piano uitgevonden? Il fut plus qu'un roi. Hij was meer dan een koning. Hij was meer dan een koning. Tu ne faisais pas la sieste. Je hebt je middagdutje niet gedaan. Je deed geen dutje. Tu n'es pas venu à l'école hier. Je kwam gisteren niet naar school. Je bent gisteren niet op school geweest. Il va pleuvoir. Het gaat regenen. Het gaat regenen. Elle a travaillé dur pour économiser de l'argent. Ze werkte hard om geld te kunnen sparen. Ze heeft hard gewerkt om geld te besparen. Chacun devrait faire usage de son droit de vote. Iedereen zou van zijn stemrecht moeten gebruik maken. Iedereen moet gebruik maken van zijn stemrecht. Ils sont tous vivants ? Leven ze allemaal? Zijn ze allemaal nog in leven? T'entends-tu bien avec ton patron ? Heb je een goede verstandhouding met je baas? Kun je goed opschieten met je baas? Mes parents me manquent. Ik mis mijn ouders. Ik mis mijn ouders. Il a peu d'argent, mais il se débrouille. Hij heeft niet veel geld, maar hij komt ermee toe. Hij heeft weinig geld, maar hij redt het wel. L'ange noir déploya largement ses ailes toutes noires et s'envola dans le ciel. De zwarte engel spreidde zijn gitzwarte vleugels wijd uit en vloog naar de hemel. De zwarte engel spreidde zijn zwarte vleugels wijd en zijd uit en vloog de hemel in. Le vin était excellent. De wijn was uitstekend. De wijn was heerlijk. Tom collecte des phrases. Tom verzamelt zinnen. Tom verzamelt zinnen. Nous sommes allés à Boston en bus. We zijn met de bus naar Boston gegaan. We gingen met de bus naar Boston. De quoi riez-vous ? Waar lachen jullie om? Waar lach je om? Utiliser l'espéranto pour communiquer internationalement, c'est une solution pour préserver la diversité linguistique. Esperanto gebruiken om internationaal te communiceren is een oplossing om de taaldiversiteit te bewaren. Esperanto gebruiken om internationaal te communiceren, is een oplossing om taalverscheidenheid te behouden. J'ai un souvenir clair de mon enfance. Ik herinner mij mijn kindertijd nog goed. Ik heb een duidelijke herinnering aan mijn jeugd. Elles aiment les pommes. Zij houden van appels. Ze houden van appels. J'aimerais vous poser quelques questions. Ik wil u enkele vragen stellen. Ik wil je een paar vragen stellen. Je me suis cassé le poignet. Ik heb een gebroken pols. Ik heb m'n pols gebroken. Je prends une douche. Ik neem een stortbad. Ik ga douchen. Dépêchez-vous lentement ! Spoed u langzaam! Schiet op. Je ne veux pas quitter Boston. Ik wil Boston niet verlaten. Ik wil Boston niet verlaten. La planète la plus proche du soleil est Mercure. De planeet die het dichtst bij de zon staat is Mercurius. De planeet die het dichtst bij de zon ligt is Mercurius. Je n'ai pas votre courage. Ik heb niet zoveel moed als u. Ik heb uw moed niet. Elle aime les enfants. Ze houdt van kinderen. Ze houdt van kinderen. C'est une énorme erreur. Dat is een enorme vergissing. Dit is een grote fout. Plus long est le jour, plus courte est la nuit. Hoe langer de dag, hoe korter de nacht. Hoe langer de dag, hoe korter de nacht. Je suis étonné par ton audace. Ik vind je dapperheid indrukwekkend. Ik ben verbaasd dat je zo dapper bent. Tu dois préparer ton avenir. Je moet je voorbereiden op de toekomst. Je moet je toekomst voorbereiden. Je pense que je suis amoureuse. Ik denk dat ik verliefd ben. Ik denk dat ik verliefd ben. Il est cinq heures. Het is vijf uur. Het is vijf uur. C'était ton erreur. Het was jouw fout. Het was jouw fout. Ce n'est pas du tout un problème, si ? Is helemaal geen probleem, toch? Dat is helemaal geen probleem, of wel? Je vis au Japon. Ik woon in Japan. Ik woon in Japan. Silence ! Stilte! Stilte. Un chien court plus vite qu'un homme. Een hond loopt sneller dan een mens. Een hond rent sneller dan een man. Marie attendait. Maria was aan het wachten. Marie wachtte. Tom voulait devenir un avocat. Tom wou advocaat worden. Tom wilde een advocaat worden. Allez-vous changer. Omkleden. Ga je omkleden. J'aime les haricots. Ik hou van boontjes. Ik hou van bonen. Les ânes sont gris. De ezels zijn grijs. De ezels zijn grijs. La chambre de M. Johnson était spacieuse. De kamer van mijnheer Johnson was ruim. Mr Johnson's kamer was ruim. Je suis dans la merde. Ik zit in de puree. Ik zit in de problemen. Tom enseigne-t-il toujours le français ? Geeft Tom nog steeds Frans? Geeft Tom nog steeds Frans? Je ne l'avais pas vu, car il était trop tard pour la contemplation. Ik had het niet gezien, want het zien kwam te laat. Ik had hem niet gezien, want het was te laat voor contemplatie. Tu as trois voitures. Jij hebt drie auto's. Je hebt drie auto's. Tom est très strict. Tom is zeer streng. Tom is erg streng. Jusqu'à fin septembre je travaille à plein temps dans une librairie. Ik werk tot einde september voltijds in een boekhandel. Tot eind september werk ik voltijds in een boekwinkel. J'habite à Kakogawa. Ik woon in Kakogawa. Ik woon in Kakogawa. Il a confessé sa culpabilité. Hij heeft zijn schuld erkend. Hij heeft z'n schuld bekend. Et pour couronner le tout, il peut lire en hébreu. Bovendien kan hij Ivriet lezen. En om het nog erger te maken, kan hij in het Hebreeuws lezen. Qui te déteste ? Wie haat je? Wie haat je? Le feu est toujours dangereux. Vuur is altijd gevaarlijk. Vuur is altijd gevaarlijk. Tom lui a montré la lettre du père Noël. Tom liet haar de brief van de Kerstman zien. Tom liet hem de brief van de Kerstman zien. Il parle aussi en français. Hij spreekt ook Frans. Hij spreekt ook in het Frans. Je ne veux pas rentrer chez moi. Ik wil niet naar huis. Ik wil niet naar huis. Ils montrèrent la scène au ralenti. Ze lieten de scène vertraagd zien. Ze lieten de scène in slow motion zien. Tu es répugnante. Je bent afstotelijk. Je bent walgelijk. Nous apprenions. We waren aan het leren. We waren aan het leren. Madame Smith a mis son deuxième enfant au monde. Mevrouw Smith heeft haar tweede kindje ter wereld gebracht. Mevrouw Smith heeft haar tweede kind ter wereld gebracht. Nous sommes dans la même équipe, n'est-ce pas ? We zitten in hetzelfde team, toch? We zitten toch in hetzelfde team? Es-tu en colère ? Ben je kwaad? Ben je boos? Je jouais de la guitare. Ik speelde gitaar. Ik speelde gitaar. Nous n'irons ni à la mer ni à la montagne cette année. Dit jaar gaan we noch naar zee, noch naar de bergen. We gaan dit jaar niet naar zee of naar de bergen. Je n'arrive pas à faire ça. Ik kan dat niet doen. Ik kan dit niet. C'est un vieux truc. Dat is een oude truc. Het is iets ouds. Le thé est chaud. De thee is warm. De thee is heet. Je crois savoir où trouver Tom. Ik weet misschien waar ik Tom kan vinden. Ik denk dat ik weet waar Tom is. Tout homme est un cadavre potentiel. Elke mens wordt mogelijk een lijk. Elke man is een mogelijk lijk. De combien d'eau le corps humain est-il constitué? Hoeveel van ons lichaam bestaat uit water? Uit hoeveel water bestaat het menselijk lichaam? Vous appreniez. Jullie waren aan het leren. Je was aan het leren. Elle est blonde. Ze is blond. Ze is blond. L'arbre brûle. De boom brandt. De boom brandt. "Son histoire est-elle vraie ?" "J'ai bien peur que non." "Is zijn verhaal waar?" "Ik vrees van niet." "Is zijn verhaal waar?" "Ik ben bang van niet." Je suis un grand admirateur de la culture américaine. Ik ben een groot bewonderaar van de Amerikaanse cultuur. Ik ben een grote bewonderaar van de Amerikaanse cultuur. Le château, il est ouvert aujourd'hui? Is het kasteel vandaag open? Is het kasteel vandaag open? Il est prévu que je déjeune avec lui. Er is ingepland dat ik met hem ga lunchen. Ik ga met hem lunchen. Comme il ne savait pas quoi dire, il resta silencieux. Hij wist niet wat hij moest zeggen en bleef daardoor stil. Omdat hij niet wist wat hij moest zeggen, bleef hij stil. C'est bien. Dat hoor ik graag. Dat is goed. Il s'inclina devant son professeur. Hij boog voor zijn leerkracht. Hij boog zich voor zijn leraar. As-tu des projets ? Heb jij plannen? Heb je plannen? Elle devint célèbre. Hij werd beroemd. Ze werd beroemd. Étiez-vous invité ? Was u uitgenodigd? Was je uitgenodigd? Je le vis de mes propres yeux. Ik heb het met eigen ogen gezien. Ik zag het met mijn eigen ogen. Je suis médecin. Ik ben arts. Ik ben een dokter. Les enfants devraient jouer à l'extérieur. De kinderen zouden buiten moeten spelen. De kinderen moeten buiten spelen. Des conneries ! Onzin! Onzin. Elle demande comment c’est possible. Ze vraagt hoe dat kan. Ze vraagt hoe dat mogelijk is. À ce moment-là, j'étais encore éveillé. Op dat moment was ik nog wakker. Op dat moment was ik nog wakker. Tom est fatigué. Tom is moe. Tom is moe. Le devoir m'appelle. De plicht roept me. De plicht roept. La note, s'il vous plait. De rekening, alstublieft. De rekening, alstublieft. J'ai vu quelque chose d'étrange dans le ciel. Ik heb iets vreemds aan de hemel gezien. Ik zag iets vreemds in de lucht. C'est ma chatte. Dat is mijn kat. Dat is mijn kutje. Je ne peux pas être d'accord avec votre proposition. Ik kan niet akkoord gaan met uw voorstel. Ik kan het niet eens zijn met uw voorstel. C'est une belle journée. Het is een mooie dag. Het is een mooie dag. Vous avez l'air en aussi bonne santé que d'habitude. Ge ziet er zo gezond uit als altijd. Je ziet er net zo gezond uit als normaal. Tom passe beaucoup de temps à jouer au football américain. Tom brengt veel tijd door met het spelen van American football. Tom brengt veel tijd door met voetballen. Les hommes et les femmes ont besoin les uns des autres. Mannen en vrouwen hebben elkaar nodig. Mannen en vrouwen hebben elkaar nodig. Elles ne peuvent dire avec certitude où habite Marie. Zij kunnen niet met zekerheid zeggen waar Maria woont. Zij kunnen niet met zekerheid zeggen waar Maria woont. Cet enfant a peu d'amis. Dat kind heeft maar een paar vrienden. Dit kind heeft weinig vrienden. Il vit de l'autre côté de la rue. Hij woont aan de andere kant van de straat. Hij woont aan de overkant van de straat. J'ai un livre. Ik heb een boek. Ik heb een boek. A fin qu'en ton service et demeure constant, et dechasse le vice du cruel inconstant. Dat ik doch vroom mag blijven, uw dienaar t’aller stond, de tirannie verdrijven die mij mijn hart doorwondt. Om in jouw dienst te blijven en constant te blijven, en de ondeugdelijkheid van de onbezonnen wreedheid na te jagen. Il tient parole. Hij houdt zijn woord. Hij houdt zich aan zijn woord. Je suis trempé ! Ik ben kletsnat! Ik ben doorweekt. Il part à Tokyo à dix heures. Om tien uur vertrekt hij naar Tokyo. Hij vertrekt om tien uur naar Tokio. Salut tout le monde ! Hallo, iedereen! Hallo, allemaal. Levez-vous. Sta recht. Sta op. Débarrassez-vous d'elle ! Poeier haar af. Haal haar hier weg. La bonne garde le lit. De bekwame bewaking leest het. De dienstmeid houdt het bed. Il veut nous revoir. Hij wil ons weerzien. Hij wil ons weer zien. J'ai besoin d'un sac pour le transporter. Ik heb een tas nodig om het mee te nemen. Ik heb een tas nodig om hem te vervoeren. Il n'y a pas de lait dans le verre. Er zit geen melk in het glas. Er zit geen melk in het glas. Il regarda par la fenêtre. Hij keek uit het raam. Hij keek uit het raam. Il ne sait pas bien chanter. Hij kan niet goed zingen. Hij kan niet goed zingen. C’est bien que je m’en aille, dit-elle à Gourov. C’est le destin. "Het is goed dat ik vertrek," zei ze tegen Goerov. "Dat is ons lot." Het is goed dat ik ga, zegt ze tegen Gourov. Dat is het lot. Quelle horreur ! Wat een verschrikking! Verschrikkelijk. J'ai acheté un hot dog à Tom. Ik heb een hot dog bij Tom gekocht. Ik heb een hotdog voor Tom gekocht. Les hommes d'aujourd'hui pensent que le travail doit être fait de telle sorte qu'il donne le plus de revenus possibles. C'est une croyance fausse. Vous devez mettre en place un travail de telle manière qu'il rende les hommes heureux. De mensen van tegenwoordig denken dat het werk zodanig moet zijn dat het voor een zo groot mogelijke inkomensstroom zorgt. Dit is een misvatting. U moet een baan op zo'n manier inrichten dat mensen daar gelukkiger van worden. De mannen van vandaag denken dat het werk zo moet worden gedaan dat het zoveel mogelijk inkomsten oplevert. Het is een vals geloof. Je moet een werk zo instellen dat het mensen gelukkig maakt. Je suis sûre qu'il réussira. Ik ben zeker dat hij zal slagen. Ik weet zeker dat hij zal slagen. Dans de nombreux pays, la peine de mort est la peine la plus sévère. In veel landen is de doodstraf de zwaarste straf. In veel landen is de doodstraf de strengste straf. Les bons étudiants travaillent dur. Goede studenten studeren hard. Goede studenten werken hard. Je ne suis pas religieuse. Ik ben niet religieus. Ik ben geen non. Bonsoir à tous et à toutes. Goedenavond allemaal. Goedenavond, allemaal. Pouvez-vous me pardonner ? Kunt u me vergeven? Kun je me vergeven? Oui, pourquoi ? Ja, waarom? Ja, waarom? Il aime voyager à l'étranger. Hij reist graag naar het buitenland. Hij reist graag naar het buitenland. Son idée ne vaut rien. Zijn idee is niets waard. Zijn idee is waardeloos. J'ai tellement envie de t'embrasser. Ik wil je zo graag kussen. Ik wil je zo graag kussen. La paix ! Vrede! Laat me met rust. Si j'avais voulu votre opinion, je vous l'aurais demandée. Als ik uw mening had gewild, zou ik u ernaar gevraagd hebben. Als ik je mening had gewild, had ik het je gevraagd. Il manquera. Hij zal gemist worden. Hij zal het missen. Peut-être qu'on ne le saura jamais. Misschien zullen we het nooit weten. Misschien komen we er nooit achter. La santé, c'est tout. Gezondheid is alles. Gezondheid, dat is alles. Aimez-vous le vin ? Houdt u van wijn? Hou je van wijn? Passe-le moi ! Geef hem aan! Geef hem aan mij. Vous pouvez toujours envoyer un message à Tom. U kunt Tom altijd een bericht sturen. Je kunt nog steeds een bericht naar Tom sturen. Je ne veux briser aucun cœur. Ik wil geen harten breken. Ik wil geen hart breken. Êtes-vous déjà allé en Amérique ? Zijt ge al eens in Amerika geweest? Ben je ooit in Amerika geweest? Au début je me sentais gênée. Ik voelde me eerst gegeneerd. In het begin voelde ik me beschaamd. Je ne comprends pas ce que vous voulez dire. Ik begrijp niet wat u wilt zeggen. Ik begrijp niet wat je bedoelt. Elle voulait que je mente. Zij wilde, dat ik loog. Ze wilde dat ik loog. Vous êtes-vous fâché aussi ? Bent u ook boos geworden? Ben je ook boos? Où est votre petit-fils? Waar is uw kleinzoon? Waar is je kleinzoon? Je suis allé deux fois aux États-Unis. Ik was twee keer in de Verenigde Staten. Ik ben twee keer in de Verenigde Staten geweest. Ma sœur ne travaille pas à Paris. Mijn zus werkt niet in Parijs. Mijn zus werkt niet in Parijs. Je sais que tu veux être riche. Ik weet dat je rijkt wilt zijn. Ik weet dat je rijk wilt zijn. Tu m'as fait perdre la tête. Je hebt me in vuur en vlam gezet. Je hebt me gek gemaakt. Elle m'a confectionné un gâteau. Ze heeft voor mij een cake gebakken. Ze maakte een taart voor me. Le gouvernement français a lancé un jeu en ligne qui défie les contribuables d'équilibrer le budget national. De Franse overheid heeft een online spel gelanceerd dat belastingbetalers uitdaagt de nationale begroting in evenwicht te brengen. De Franse regering heeft een online spel gelanceerd dat de belastingbetalers uitdaagt om de nationale begroting in evenwicht te brengen. Elle remercia ses deux amis, et revint chez elle encore plus indécise qu’elle ne l’était avant de les avoir consultés. Ze bedankte haar twee vrienden, en kwam toen nog radelozer thuis dan dat ze was voor hen geraadpleegd te hebben. Zij bedankte haar twee vrienden en kwam nog besluitelozer thuis dan zij was voordat zij hen had geraadpleegd. Comment se fait-il que tous les garçons mignons soient homos ? Hoe kan het dat alle schattige jongens homo zijn? Hoe komt het dat alle leuke jongens homo zijn? Pourquoi tu m'aimes ? Waarom houd je van mij? Waarom hou je van me? Menteur ! Leugenaar! Leugenaar. Elle le tua avec un couteau. Ze doodde hem met een mes. Ze doodde hem met een mes. Tout le monde sait ce qui est arrivé ensuite. Iedereen weet wat er vervolgens gebeurd is. Iedereen weet wat er daarna gebeurde. Vous êtes un homme. U bent een man. Je bent een man. Il y avait au moins 100 personnes présentes. Er waren minstens 100 mensen aanwezig. Er waren minstens 100 aanwezigen. À quelle heure avez-vous fermé la boutique hier soir ? Hoe laat hebt ge gisteravond de winkel gesloten? Hoe laat sloot je de winkel gisteravond? Lorsqu'on ne vous recevra pas et qu'on n'écoutera pas vos paroles, sortez de cette maison ou de cette ville et secouez la poussière de vos pieds. Als ze je niet ontvangen en niet luisteren naar je woorden, ga dan weg uit dat huis of die stad en stamp het stof van je voeten. Wanneer zij u niet ontvangen en naar uw woorden niet luisteren, verlaat dan dit huis of deze stad en schudt het stof van uw voeten. Ne les laissez pas seules. Laat ze niet alleen. Laat ze niet alleen. Êtes-vous allé voir un médecin ? Zijt ge naar de dokter geweest? Ben je naar een dokter geweest? Vous désirez plus d'informations sur nos activités ? Abonnez-vous dès maintenant à notre lettre d'information. Wens je meer info over onze activiteiten? Abonneer je hier op de nieuwsbrief. Wilt u meer informatie over onze activiteiten? Abonneer u nu op onze nieuwsbrief. As-tu étudié hier ? Hebt ge gisteren gestudeerd? Heb je gisteren gestudeerd? À quelle heure t'es-tu réveillée ce matin ? Wanneer ben je vanmorgen wakker geworden? Hoe laat werd je vanmorgen wakker? Combien de livres a-t-il ? Hoeveel boeken heeft hij? Hoeveel boeken heeft hij? Pourquoi ne restes-tu pas là ? Waarom blijf je daar niet? Waarom blijf je niet hier? Donne-le-lui. Geef het aan haar. Geef het aan hem. Nous ne rajeunissons pas. We worden niet jonger. We worden niet jonger. Vous devez être attentif aux potentiels dangers. U moet alert zijn op mogelijke gevaren. Je moet voorzichtig zijn met mogelijke gevaren. Je n'ai pu le trouver nulle part. Ik kon het nergens vinden. Ik kon hem nergens vinden. Je pense qu'il est hautement improbable que nous puissions nous échapper de cette prison. Ik denk dat het hoogst onwaarschijnlijk is dat we uit deze gevangenis zullen kunnen ontsnappen. Ik denk dat het hoogst onwaarschijnlijk is dat we uit deze gevangenis kunnen ontsnappen. Parlez plus fort de manière à ce que tout le monde puisse vous entendre. Spreek luider, zodat iedereen u kan horen. Praat harder zodat iedereen je kan horen. J'ai essayé de te le dire. Ik heb geprobeerd het je te zeggen. Ik probeerde het je te vertellen. Anne compte de nombreux admirateurs. Ana heeft veel bewonderaars. Anne heeft veel bewonderaars. Éteins et on y va. Doe de lichten uit en we gaan. Zet uit en we gaan. Quelque chose de particulier ? Is er iets bijzonders? Iets bijzonders? Voyagez-vous beaucoup ? Reist u veel? Reist u vaak? J'ai de la fièvre. Ik heb koorts. Ik heb koorts. Qu'a-t-elle ? Wat heeft ze? Wat is er met haar? Nous avons beaucoup à faire. We hebben veel te doen. We hebben nog veel te doen. Je voudrais acheter une nouvelle voiture. Ik wil een nieuwe auto kopen. Ik wil een nieuwe auto kopen. La chirurgie plastique seule ne vous rendra pas moins laid. Zelfs plastische chirurgie zal u niet minder lelijk maken. Plastische chirurgie alleen maakt je niet minder lelijk. Je t'aime et je ne veux pas que quoi que ce soit de mal t'arrive. Ik hou van je en ik wil niet dat er met jou iets gebeurt. Ik hou van je en ik wil niet dat je iets ergs overkomt. Y a-t-il un ascenseur ? Is er een lift? Is er een lift? Chaque pays a son drapeau national. Elk land heeft zijn nationale vlag. Elk land heeft zijn nationale vlag. Il n'est pas mort en vain. Hij is niet voor niets omgekomen. Hij is niet voor niets gestorven. Il y a trois jours, elle a vendu ses cheveux, les plus beaux que j'aie jamais vus. Drie dagen geleden heeft ze haar haar verkocht, het mooiste dat ik ooit heb gezien. Drie dagen geleden verkocht ze haar haar, het mooiste dat ik ooit heb gezien. La cocotte était encore chaude. De braadpan was nog steeds warm. De cocotte was nog warm. J'ai entendu dire que vous ne mangiez pas de viande. Ik heb horen zeggen dat u geen vlees at. Ik heb gehoord dat je geen vlees eet. Il sera heureux de vous voir. Hij zal blij zijn u te zien. Hij zal blij zijn u te zien. Je ne peux rien dire pour le moment. Ik kan nu niets zeggen. Ik kan nu niets zeggen. Pouvez-vous estimer quel retard aura le train ? Kunt ge schatten hoeveel vertraging de trein zal hebben? Kunt u een schatting maken van de vertraging van de trein? Tom cligna de l'œil. Tom knipoogde. Tom knipperde met z'n oog. Nous avons besoin d'un plan. We hebben een plan nodig. We hebben een plan nodig. Où logez-vous ? Waar woont gij? Waar logeert u? C'est mon camarade de classe. Hij is mijn klasgenoot. Hij is mijn klasgenoot. Je ne parviens pas à oublier Mary. Ik kan Maria niet vergeten. Ik kan Mary niet vergeten. Il est très érudit. Hij is heel geleerd. Hij is erg geleerd. Je viendrai si nécessaire. Ik kom, indien nodig. Ik kom als het nodig is. Il est déjà quatre heures ! Het is al 4:00! Het is al vier uur. Tom vit maintenant près de Boston. Tom woont nu dichtbij Boston. Tom woont nu in de buurt van Boston. Il attribue souvent ses échecs à la malchance. Hij schrijft zijn mislukkingen vaak toe aan pech. Hij schrijft zijn mislukkingen vaak toe aan pech. Il devrait travailler pour la Commission Européenne. Hij zou voor de Europese Commissie moeten werken. Hij zou voor de Europese Commissie moeten werken. Marie empoisonne la vie de Tom. Marie vergiftigt het leven van Tom. Marie vergiftigt Tom's leven. Elle est arrivée dernière. Ze is als laatste gekomen. Ze is het laatst aangekomen. Ces interminables voyages d'affaires se font ressentir sur son mariage. Die eindeloze zakenreizen zeggen heel wat over zijn huwelijksleven. Deze eindeloze zakenreizen worden gevoeld op haar huwelijk. Ma porte est toujours ouverte. Mijn deur is altijd open. Mijn deur staat altijd open. J’ai fait un rêve horrible. Ik heb afschuwelijk gedroomd. Ik had een verschrikkelijke droom. Je n'avais pas le temps de prendre un petit déjeuner. Ik had geen tijd om te ontbijten. Ik had geen tijd voor ontbijt. Je me sens désolé pour elle. Het spijt me voor haar. Ik heb medelijden met haar. Je me sentis désolé pour le garçon. Ik had medelijden met de jongen. Ik had medelijden met de jongen. Applaudissements, s'il vous plaît ! Applaus, alstublieft! Applaus, alstublieft. C'était il y a trois ans. Dat was drie jaar geleden. Dat was drie jaar geleden. Meg a acheté une boîte de tomates. Meg kocht een blik tomaten. Meg heeft een blik tomaten gekocht. Marie Curie est en fait polonaise, pas française. Eigenlijk was Marie Curie een Poolse, geen Française. Marie Curie is Pools, niet Frans. Je suis d'accord avec sa proposition. Ik ben het met zijn voorstel eens. Ik ben het eens met zijn voorstel. Pouvez-vous vous faire comprendre en français ? Kan u zich verstaanbaar maken in het Frans? Kunt u zich laten verstaan in het Frans? Ses cheveux sont longs. Haar haar is lang. Z'n haar is lang. Ce vélo m'appartient. Deze fiets is van mij. Deze fiets is van mij. Tom est rapide. Tom is snel. Tom is snel. En été je porte des chemises à manches courtes. In de zomer draag ik shirts met korte mouwen. In de zomer draag ik hemden met korte mouwen. J'ai chié dans votre lait. Ik heb in uw melk gekakt. Ik heb in je melk gepoept. Tom n'est pas vraiment malade. Il prétend seulement l'être. Tom is niet echt ziek. Hij doet alsof. Tom is niet echt ziek, hij doet alleen alsof hij ziek is. Tu n'ajoutes pas de sucre ? Voeg je geen suiker toe? Doe je er geen suiker bij? La police est à la recherche du voleur. De politie is op zoek naar de dief. De politie is op zoek naar de dief. Vous pouvez avoir ce livre gratuitement. Je mag dit boek gratis hebben. U kunt dit boek gratis krijgen. Il fait froid aujourd'hui. Vandaag is het koud. Het is koud vandaag. J'espère que je ne vous ai pas réveillées. Ik hoop dat ik u niet gewekt heb. Ik hoop dat ik jullie niet wakker heb gemaakt. Ils jeûnaient. Zij vastten. Ze waren aan het vasten. Je suis né en Israël. Ik ben geboren in Israël. Ik ben geboren in Israël. Attrapez Tom. Pak Tom. Pak Tom. La rivière est large. De rivier is breed. De rivier is breed. Il a tenté le destin et a réussi. Hij heeft het lot getart en is geslaagd. Hij probeerde het lot en slaagde erin. Armez les canons ! Bewapen de kanonnen! Wapens op de kanonnen. Je suis végétarien. Ik ben vegetariër. Ik ben vegetariër. Cette question est tordue. Deze vraag is verwrongen. Dat is een verwrongen vraag. Nous sommes des écoliers. We zijn leerlingen. We zijn schoolkinderen. "Quand seras-tu de retour ?" "Tout dépend de la météo." "Wanneer kom je terug?" "Dat hangt helemaal van het weer af." "Wanneer ben je terug?" "Alles hangt af van het weer." Pour en savoir plus. Leer meer. Voor meer informatie. Quels insectes as-tu mangé ? Welke insecten heb je gegeten? Welke insecten heb je gegeten? Sami n'a rien reçu. Sami heeft niets gekregen. Sami heeft niets ontvangen. Je l'ai rencontré par hasard. Toevallig ben ik hem tegengekomen. Ik heb hem toevallig ontmoet. Devenir pâtissier était un rêve d'enfant. Ik droomde er al van jongs af aan van om banketbakker te worden. Een banketbakker worden was een kinderdroom. Je décrochai. Ik pakte het op. Ik nam de telefoon op. Tu chantes magnifiquement. Je zingt mooi. Je zingt prachtig. Tant qu'il y a de la vie, il y a de l'espoir. Zolang er leven is, is er hoop. Zolang er leven is, is er hoop. Les enfants font des trucs stupides. Kinderen doen domme dingen. Kinderen doen domme dingen. Je ne peux pas l’épouser. Ik kan niet met hem trouwen. Ik kan niet met haar trouwen. « J'aime voyager. » « Moi aussi. » "Ik reis graag." "Ik ook." "Ik hou van reizen." "Ik ook." Il neige à nouveau. Het sneeuwt weer. Het sneeuwt weer. Nous n'avons pas à parler de ceci maintenant. Wij moeten het hier nu niet over hebben. We hoeven hier nu niet over te praten. Ici, il ne se passe rien ! Er gebeurt hier niets! Hier is niets aan de hand. Maintenant il est temps d'agir. Nu is de tijd om te handelen. Nu is het tijd om iets te doen. Je n'ai pas peur des araignées. Ik heb geen angst voor spinnen. Ik ben niet bang voor spinnen. Evangeline Lilly est canadienne. Evangeline Lilly is Canadees. Evangeline Lilly is Canadees. Elle m'a écrit un SMS. Ze heeft mij een sms gestuurd. Ze sms'te me. Nous avons attendu mais il n'est pas arrivé. We hebben gewacht, maar hij is niet gekomen. We hebben gewacht, maar hij is er niet. L'apprécie t-il ? Vindt hij haar leuk? Vindt hij haar leuk? Je vais me marier en octobre. Ik ga trouwen in oktober. Ik ga trouwen in oktober. Je parle anglais, espéranto, français et japonais. Ik spreek Engels, Esperanto, Frans en Japans. Ik spreek Engels, Esperanto, Frans en Japans. Tu n'es pas aussi petit que moi. Je bent niet zo klein als ik. Je bent niet zo klein als ik. Il pleuvait. Het was aan het regenen. Het regende. Tu l'as rencontrée ? Heb je haar ontmoet? Heb je haar ontmoet? "Oui, du jus d'orange s'il vous plait", dit Mike. "Ja, sinaasappelsap graag," zegt Mike. "Ja, sinaasappelsap alsjeblieft," zei Mike. L'essence se vend au litre. Benzine wordt per liter verkocht. De benzine wordt per liter verkocht. Elle aime prendre des photos. Ze houdt van fotograferen. Ze maakt graag foto's. Ne m'oublie jamais. Vergeet me nooit. Vergeet me nooit. C'était une chaude journée. Het was een warme dag. Het was een warme dag. Regarde attentivement ! Kijk goed! Kijk goed. Je me sentis un peu raide. Ik voelde me een beetje stijf. Ik voelde me een beetje stijf. Rapproche-toi pour voir. Kijk dichterbij. Kom dichterbij om het te zien. Qu'il vienne ou pas, pour moi c'est égal. Het maakt mij niet uit of hij wel of niet komt. Of hij nu komt of niet, voor mij maakt het niet uit. Ce serait quelque chose qu'il faudrait que je programme. Dat zou iets zijn wat ik zou moeten programmeren. Dat zou iets zijn wat ik zou moeten plannen. Attends encore un peu ! Wacht nog een beetje. Wacht eens even. Elle n'est pas encore arrivée. Zij is er nog niet. Ze is er nog niet. C'est laid. Dat is lelijk. Het is lelijk. Je ne bois jamais du thé avec du citron. Ik drink nooit thee met citroen. Ik drink nooit thee met citroen. Regarde-toi dans le miroir. Bekijk je in de spiegel. Kijk naar jezelf in de spiegel. Avez-vous des animaux ? Hebt u dieren? Heb je dieren? Cet arbre est très vieux. Deze boom is erg oud. Deze boom is erg oud. À cette époque, l'Angleterre n'était pas préparée pour la guerre. In die tijd was Engeland niet bereid om oorlog te voeren. In die tijd was Engeland niet voorbereid op oorlog. Je suis fier de mon humilité. Ik ben trots op mijn nederigheid. Ik ben trots op mijn nederigheid. Mangez votre soupe pendant qu'elle est chaude. Eet uw soep terwijl ze warm is. Eet je soep terwijl het warm is. Ils méritent le respect. Zij verdienen respect. Ze verdienen respect. C'est le meilleur restaurant de fruits de mer des environs. Dit is het beste zeevruchtenrestaurant in de omgeving. Het is het beste visrestaurant in de buurt. De nombreuses personnes furent tuées par l'explosion. Vele mensen werden gedood door de explosie. Veel mensen werden gedood door de explosie. Ne le trompe pas. Bedrieg hem niet. Bedrieg hem niet. J'ai demandé à mon instituteur ce que je devais faire ensuite. Ik vroeg aan mijn leraar wat ik nu moest doen. Ik vroeg mijn onderwijzer wat ik daarna moest doen. Il était content de sa nouvelle voiture. Hij was tevreden met zijn nieuwe auto. Hij was blij met zijn nieuwe auto. Lève-toi. Sta recht. Sta op. Nous plantions un arbre. We hebben een boom geplant. We plantten een boom. Sa femme est française. Zijn vrouw is Franse. Zijn vrouw is Frans. Mon jeune frère regarde la télévision. Mijn jonge broer kijkt tv. M'n jongere broer kijkt tv. Tu es tellement impatiente avec moi. Je hebt zo weinig geduld met me. Je bent zo ongeduldig met me. Ne remettez pas ces affaires à plus tard ! Stel deze dingen niet tot later uit! Zet die spullen niet uit. Susan ne fume jamais. Susan rookt nooit. Susan rookt nooit. J'aimerai beaucoup apprendre à danser. Ik zou graag willen leren dansen. Ik wil graag leren dansen. J'ai joué au foot hier. Gisteren heb ik gevoetbald. Ik heb gisteren voetbal gespeeld. J'aimerais faire mes études à Paris. Ik zou graag in Parijs studeren. Ik wil graag studeren in Parijs. Ce bateau se dirige vers Vancouver. Dit schip vaart naar Vancouver. Dit schip gaat naar Vancouver. Ce ne sera pas aussi amusant que tu le penses. Het zal niet zo leuk zijn als je denkt. Het zal niet zo leuk zijn als je denkt. Ma grand-mère écrit ses SMS plus vite que toi. Mijn grootmoeder sms't sneller dan jij. Mijn oma sms't sneller dan jij. La chance a tourné. Het tij is gekeerd. Het geluk is omgedraaid. Il y a deux zombies à l'intérieur de ma maison. Er zijn twee zombies in mijn huis. Er zijn twee zombies in mijn huis. Mes urines sont claires. Mijn urine is helder. M'n urine is helder. À quoi vous intéressez-vous ? Waarvoor interesseert u zich? Waar ben je in geïnteresseerd? Notre dette est supérieure à ce que nous pouvons payer. Onze schuld is groter dan dat wat we kunnen betalen. Onze schuld is hoger dan we kunnen betalen. Pourquoi ne pas consulter le médecin ? Waarom niet naar de dokter gaan? Waarom ga je niet naar de dokter? Soyez heureuses. Wees vrolijk. Wees blij. Je me lave souvent les cheveux sans utiliser de shampoing. Ik was vaak mijn haar zonder haarwasmiddel te gebruiken. Ik was m'n haar vaak zonder shampoo. Qui est ton petit copain ? Wie is jouw vriend? Wie is je vriendje? Premièrement, nous devons retrouver notre fille. Eerst moeten we onze dochter terugvinden. Ten eerste moeten we onze dochter vinden. Il porte un kilt. Hij draagt een kilt. Hij draagt een kilt. Il ne s'écoule pas une heure sans que je pense à toi avec amour. Geen uur gaat voorbij zonder dat mijn gedachten in liefde bij jou zijn. Er gaat geen uur voorbij zonder dat ik met liefde aan je denk. Tom se rétablissait. Tom herstelde. Tom was aan het herstellen. Chacun ses goûts. Smaken verschillen. Iedereen heeft z'n eigen smaak. Vous devriez moins fumer. U zou minder moeten roken. Je moet minder roken. Compare tes réponses avec celles du professeur. Vergelijk jouw antwoorden met die van de professor. Vergelijk je antwoorden met die van de professor. Cette année les vendanges ont été plutôt bonnes, les vignerons ne pouvaient espérer mieux. Dit jaar was de druivenoogst redelijk goed, de druiventelers konden niets beters verwachten. Dit jaar waren de oogsten vrij goed, de wijnbouwers konden niet beter hopen. Dépêchez-vous. Opschieten. Schiet op. Tom est mort en essayant de sauver un enfant d'un bâtiment en feu. Tom is gestorven toen hij probeerde een kind uit een brandend gebouw te redden. Tom stierf toen hij een kind probeerde te redden van een brandend gebouw. Il courut plus vite que son frère. Hij liep vlugger dan zijn broer. Hij rende sneller dan zijn broer. Amsterdam est célèbre pour ses canaux. Amsterdam is beroemd om zijn grachten. Amsterdam staat bekend om zijn grachten. Le virage est serré. Het is een strakke bocht. De bocht is strak. Cent-vingt-cinq ans l'ont démontré : l'espéranto est beaucoup plus qu'une langue. Honderdvijfentwintig jaar hebben het aangetoond: Esperanto is veel meer dan enkel een taal. Honderdvijfentachtig jaar hebben aangetoond dat Esperanto veel meer is dan een taal. Il parle russe admirablement. Hij spreekt uitstekend Russisch. Hij spreekt prachtig Russisch. Partage avec ton frère ! Deel met je broer. Delen met je broer. Il salua la dame. Hij begroette de dame. Hij groette de dame. Où étiez-vous cette semaine ? Waar was u deze week? Waar was je deze week? Tom boit de la bière tous les jours. Tom drinkt alle dagen bier. Tom drinkt elke dag bier. Une des lampes ne fonctionne pas. Penses-tu pouvoir venir regarder ? Een van de lampen werkt niet. Denk je dat je eens kan komen kijken? Een van de lampen doet het niet, denk je dat je kunt komen kijken? Merci du fond du cœur. Heel hartelijk bedankt. Dank u uit het diepst van mijn hart. Elle n'est pas assez bonne pour lui. Zij is niet goed genoeg voor hem. Ze is niet goed genoeg voor hem. Je vais leur donner à manger. Ik zal hun eten geven. Ik geef ze wat te eten. Jouis de ta vie ! Geniet van je leven! Geniet van je leven. Je suis content que ça vous rende heureuses. Ik ben blij dat dat jullie gelukkig maakt. Ik ben blij dat het jullie gelukkig maakt. Mon grand-père m'a offert quelque chose pour mon anniversaire. Mijn grootvader heeft mij iets gegeven voor mijn verjaardag. M'n opa gaf me iets voor m'n verjaardag. Intéressant. Interessant. Interessant. Je déteste ça ! Ik haat dat! Ik haat het. Tom a appris le langage des signes. Tom heeft gebarentaal geleerd. Tom heeft gebarentaal geleerd. Aux échecs, ce sont les blancs qui commencent. Bij schaken zijn het de witte die beginnen. Bij schaken beginnen de blanken. Lequel est neuf ? Welke is nieuw? Welke is nieuw? Ils n'ont pas demandé ça. Dat hebben ze niet gevraagd. Dat hebben ze niet gevraagd. Il ne peut pas parler le français sans faire quelques fautes. Hij kan geen Frans spreken zonder een paar fouten te maken. Hij kan geen Frans spreken zonder een paar fouten te maken. Il a risqué sa vie pour la sauver. Hij heeft zijn leven gewaagd om haar te redden. Hij riskeerde zijn leven om haar te redden. Savez-vous où Tom est allé ? Weet jij waar Tom naartoe is gegaan? Weet je waar Tom is? Ne le raconte à personne. Niet doorvertellen. Vertel het aan niemand. Avez-vous écrit ce livre ? Hebben jullie dit boek geschreven? Heb je dit boek geschreven? Qui est-il ? Wie is hij? Wie is hij? Nous comptons sur toi. We rekenen op jou. We rekenen op je. Je dois en acheter un. Ik moet er een kopen. Ik moet er een kopen. Tes O ressemblent à des A. Je o's zien eruit als a's. Je O's zien eruit als A's. Je ne parle ni le français, ni l'allemand. Ik spreek geen Frans of Duits. Ik spreek geen Frans of Duits. Tu n'es pas obligé de rester à l'hôpital. Je hoeft niet in het ziekenhuis te blijven. Je hoeft niet in het ziekenhuis te blijven. Elle a dormi. Zij sliep. Ze heeft geslapen. Les papillons ont la vie courte. Vlinders leven niet lang. Vlinders hebben een kort leven. Pourquoi pas ? Waarom niet? Waarom niet? Le quai a vraiment été battu par l'ouragan. De kaai werd echt getroffen door de orkaan. De kade is echt verslagen door de orkaan. Le fisc remua le couteau dans la plaie en réclamant des impôts supplémentaires auprès de ces citoyens ordinaires qui avaient perdu leur argent. De fiscus strooide zout in de wonde door naheffingen te verhalen bij al die gewone burgers die hun geld kwijt waren. De fiscus stak het mes in de wonde en eiste extra belastingen van de gewone burgers die hun geld verloren hadden. Cela nous ne l'avons pas fait. Dat hebben wij niet gedaan. Dat hebben we niet gedaan. As-tu une idée de ce à quoi ma vie ressemble ? Kunt ge u voorstellen hoe mijn leven is? Heb je enig idee hoe mijn leven eruit ziet? J'aime la marmelade d'orange. Ik hou van sinaasappelmarmelade. Ik hou van sinaasappelmarmelade. Il sait un peu d'anglais. Hij kent een beetje Engels. Hij weet wat Engels. Elles adorent les pommes. Zij houden van appels. Ze zijn dol op appels. Je veux le faire ce soir. Ik wil dat vanavond doen. Ik wil het vanavond doen. Je suis à Tokyo aujourd'hui. Ik ben vandaag in Tokyo. Ik ben vandaag in Tokio. Tom avait tort. Tom had ongelijk. Tom had het mis. Tu peux entrer, maintenant. Nu mag je binnenkomen. Je mag nu naar binnen. Je conduisis. Ik reed. Ik reed. Je n'ai pas le temps de regarder la télévision. Ik heb geen tijd om tv te kijken. Ik heb geen tijd om tv te kijken. Je labourais. Ik ploegde. Ik was aan het ploegen. Ce qui est déplaisant est qu'il ne pense qu'à son propre avantage. Het ergerlijke is dat hij alleen aan zijn eigen voordeel denkt. Wat onplezierig is, is dat hij alleen maar aan zijn eigen voordeel denkt. Parle-t-il anglais, français ou allemand ? Spreekt hij Engels, Frans of Duits? Spreekt hij Engels, Frans of Duits? Yoko a traduit quelques poèmes du japonais vers l'anglais. Joko heeft enkele gedichten uit het Japans naar het Engels vertaald. Yoko vertaalde enkele gedichten van Japans naar Engels. Buvez ce jus ! Drink dit sap! Drink dat sap op. Les lumières s'éteignirent d'un coup. Plots gingen de lichten uit. De lichten gingen ineens uit. Je suis ravi d'apprendre un peu de néerlandais. Ik ben gelukkig, want ik leer wat Nederlands. Ik ben blij om wat Nederlands te leren. Hier il a vu un grand homme. Gisteren heeft hij een grote man gezien. Gisteren zag hij een grote man. Attends là-bas ! Wacht daar! Wacht daar. Elle a une imagination fertile. Ze heeft een rijke verbeelding. Ze heeft een vruchtbare verbeelding. Pote pote les carottes, à la place des tomates, boule de canon tu fiches le camp ! Onder de piano lag een ei, in dat ei daar zat een brief, waarop te lezen stond wie is uw lief? Rot op met de wortelen, in plaats van de tomaten, kanonbal, ga weg. J'écris des lettres que je n'envoie jamais. Ik schrijf brieven die ik nooit opstuur. Ik schrijf brieven die ik nooit stuur. Il pleut déjà depuis deux jours. Het regent al twee dagen. Het regent al twee dagen. Mon père va me tuer. Mijn vader gaat me vermoorden. M'n vader vermoordt me. Sami ne sait pas nager. Sami kan niet zwemmen. Sami kan niet zwemmen. De quoi riez-vous ? Waar lacht u over? Waar lach je om? Tom s'intéresse beaucoup à la biologie. Tom interesseert zich erg voor biologie. Tom is erg geïnteresseerd in biologie. Encore vous ? U weer? Jij weer? Huit ans d'études pour ensuite tout plaquer et aller élever des chèvres dans la montagne. Acht jaar studeren om vervolgens alles te laten liggen en geiten te houden in de bergen. Acht jaar studie om dan alles te laten vallen en geiten op te voeden in de bergen. Tu as l'air de penser à autre chose. Je lijkt aan iets anders te denken. Je lijkt aan iets anders te denken. Je serai très heureux d'accepter ton invitation. Ik zal jouw uitnodiging graag aannemen. Ik neem je uitnodiging graag aan. Est-ce ta mère? Is dat jouw mama? Is dat je moeder? Pour faire cela, il te faut prendre des risques. Om dat te doen, moet je risico's nemen. Om dat te doen, moet je risico's nemen. Nous ne sommes pas tristes. We zijn niet bedroefd. We zijn niet verdrietig. J'enseignais. Ik gaf les. Ik gaf les. Il n'est pas moins intelligent que son père. Hij is niet minder intelligent dan zijn vader. Hij is niet minder slim dan zijn vader. Même moi je n'arrive pas à le croire. Zelfs ik kan dat niet geloven. Zelfs ik kan het niet geloven. Ta maison est en flammes ! Je huis staat in brand! Je huis staat in brand. Que dois-je emporter ? Wat moet ik meenemen? Wat moet ik meenemen? Écoutez ! Luister! Luister naar me. Maria a les yeux bleus. Maria heeft blauwe ogen. Maria heeft blauwe ogen. Hier, nous avons eu du mauvais temps. Gisteren hebben we slecht weer gehad. Gisteren hadden we slecht weer. Le matin, je bois toujours une tasse de café. 's Morgens drink ik altijd een kop koffie. 's Ochtends drink ik altijd een kop koffie. Tom parle romanche. Tom spreekt Reto-Romaans. Tom spreekt romantisch. Heureusement, le temps vira au beau. Gelukkig werd het weer beter. Gelukkig veranderde het weer in schoonheid. Ils adoptèrent l'orpheline. Zij adopteerden de wees. Ze adopteerden de wees. Les absents ont toujours tort. De afwezigen hebben altijd ongelijk. Afwezigen hebben het altijd mis. Veuillez m'excuser. Pouvez-vous me dire comment je puis me rendre à la gare ? Pardon. Kunt u me zeggen hoe ik bij het station kan komen? Kunt u me vertellen hoe ik naar het station kan komen? J'aurais aimé que tu me dises la vérité à ce moment-là. Ik had graag gehad, dat je me toen de waarheid had verteld. Ik wou dat je me toen de waarheid had verteld. Est-ce toi ? Ben jij dit? Ben jij dat? Tu attendais. Je zat te wachten. Je wachtte. Est-ce que tu essayes, au moins ? Probeer je het überhaupt? Probeer je het tenminste? Une petite sieste de quelques heures te fera du bien. Een dutje van een paar uurtjes zal je goed doen. Een dutje van een paar uur zal je goed doen. Je t'aime tant. Ik hou zoveel van je! Ik hou zoveel van je. Je ne suis pas votre bonne. Ik ben uw meid niet. Ik ben je dienstmeid niet. Comme c'est très étrange. Heel vreemd. Wat vreemd. Rencontrons-nous après-demain. Laten we overmorgen samenkomen. We ontmoeten elkaar overmorgen. Peut-on justifier l'usage de la violence ? Kan men geweld goedpraten? Kunnen we het gebruik van geweld rechtvaardigen? J'ai acheté du shampooing et du dentifrice. Ik heb shampoo en tandpasta gekocht. Ik heb shampoo en tandpasta gekocht. Le petit déjeuner est prêt. Het ontbijt is klaar. Het ontbijt is klaar. Je ne suis pas téméraire. Ik ben niet roekeloos. Ik ben niet roekeloos. Layla a ôté son voile. Layla deed haar hijaab af. Layla heeft haar sluier afgedaan. Et alors ? En? Nou en? Tom est un an plus vieux que Mary. Tom is een jaar ouder dan Mary. Tom is een jaar ouder dan Mary. Voulez-vous bien nous excuser un instant ? Kunt u ons even excuseren? Wilt u ons even excuseren? Parfait ! Tout le monde est là. Perfect! Iedereen is er. Iedereen is er. J'ignore comment ils l'ont fait. Ik heb geen idee hoe ze dat voor elkaar gekregen hebben. Ik weet niet hoe ze het gedaan hebben. Quand arrive le printemps, tout le monde se lève tôt. In het voorjaar staat iedereen vroeg op. Als de lente aanbreekt, staat iedereen vroeg op. Deux familles vivent dans la même maison. Twee families wonen in hetzelfde huis. Twee gezinnen wonen in hetzelfde huis. Tu te souviens de moi ? Herinner je je mij nog? Ken je me nog? Compris? Is het duidelijk? Begrepen? Suis-je soupçonnée ? Word ik verdacht? Wordt ik verdacht? Vous voulez boire quelque chose ? Wilt u iets drinken? Wil je iets drinken? C'est précisément ce que je voulais. Dit is precies wat ik wou. Dat is precies wat ik wilde. «Cela vous dérange-t-il si j'utilise votre téléphone ?» «Non, je vous en prie.» "Stoort het u als ik uw telefoon gebruik?" "Neen, doet u maar." « Vindt u het erg als ik uw telefoon gebruik?» «Nee, alstublieft.» J'accepte, mais à une condition. Ik doe het, maar op één voorwaarde. Ik accepteer het, maar op één voorwaarde. Nous avons assez de temps. Wij hebben genoeg tijd. We hebben genoeg tijd. Afin d'être à l'heure, j'ai couru. Ik heb gelopen om op tijd te kunnen zijn. Om op tijd te zijn, rende ik. J'ai reçu son invitation mais je ne l'ai pas acceptée. Ik heb van hem een uitnodiging gekregen, maar ik accepteerde ze niet. Ik heb haar uitnodiging ontvangen, maar ik heb haar niet geaccepteerd. Il faisait plus froid hier qu'aujourd'hui. Gisteren was het kouder dan vandaag. Het was gisteren kouder dan vandaag. Il n'a pas d'animaux domestiques. Hij heeft geen huisdieren. Hij heeft geen huisdieren. Je ne peux pas boire de lait. Ik mag geen melk drinken. Ik kan geen melk drinken. Sommes-nous poursuivis ? Worden we achtervolgd? Worden we vervolgd? Je n'ai jamais eu de mal à m'endormir. Ik heb nooit moeite gehad om in slaap te vallen. Ik heb nooit moeite gehad om in slaap te vallen. Il n'y a pas de limite. Er is geen limiet. Er is geen grens. Peu importe ! Dat maakt niet uit! Dat doet er niet toe. Va te faire couper les cheveux ! Laat je haar knippen. Laat je haar knippen. Qu'est une phrase ? Wat is een zin? Wat is een zin? Tu as tout compris de travers. Je hebt alles verkeerd begrepen. Je hebt alles verkeerd begrepen. N'importe quel livre fera l'affaire pourvu qu'il soit intéressant. Elk boek is goed, als het maar interessant is. Elk boek is de moeite waard, als het maar interessant is. Ils ont une grande maison. Ze hebben een groot huis. Ze hebben een groot huis. "Est-ce que je peux donc y aller ?" "Cours." "Ben ik dus vrij om te gaan?" "Loop." "Kan ik gaan?" "Gaat het?" "Gaat het?" Est-ce que je te dérange ? Stoor ik? Stoor ik? Je manifesterai. Ik zal betogen. Ik zal protesteren. Je suis Susan Greene. Ik ben Susan Greene. Ik ben Susan Greene. Le poisson avait goût de saumon. De vis smaakte als zalm. De vis smaakte naar zalm. Son comportement était dangereux. Zijn gedrag was gevaarlijk. Zijn gedrag was gevaarlijk. Au royaume des aveugles, les borgnes sont rois. In het land der blinden is éénoog koning. In het rijk der blinden zijn de eenogige koningen. C'est visible à l'œil nu. Het is zichtbaar met het blote oog. Het is zichtbaar met het blote oog. Tout s'est arrêté. Alles stopte. Het is allemaal gestopt. Très bien ! Goed dan! Goed. Aujourd'hui, un pouce mesure précisément 2,54 centimètres. Nu is een duim precies gelijk aan 2,54 centimeter. Vandaag de dag is een duim precies 2,54 centimeter. Nous leur donnâmes de l'argent et des vêtements. We gaven hen geld en kleding. Wij gaven hun geld en kleren. J'aime le soleil. Ik hou van de zon. Ik hou van de zon. Il allume des bougies dans sa chambre. Hij steekt kaarsen aan in zijn kamer. Hij steekt kaarsen aan in zijn kamer. Tu as peut-être raison. Goed, het is mogelijk dat je gelijk hebt. Misschien heb je gelijk. Tout sournois que tu sois, tu ne peux jamais te surprendre toi-même. Hoe sluw je ook bent, je kan nooit jezelf verrassen. Hoe achterbaks je ook bent, je kunt jezelf nooit verrassen. Ils se voient une fois par semaine. Ze zien elkaar een keer per week. Ze zien elkaar één keer per week. Allume la gazinière ! Zet het fornuis aan! Zet het gastoestel aan. À vrai dire, ton idée ne me plaît pas. Eerlijk gezegd bevalt je idee me niet. Eerlijk gezegd vind ik je idee niet leuk. Tom et Mary sont toujours jeunes. Tom en Marie zijn nog steeds jong. Tom en Mary zijn nog jong. Es-tu bien attaché ? Zit je goed vast? Ben je goed vastgebonden? Il s'est suicidé. Hij heeft zelfmoord gepleegd. Hij heeft zelfmoord gepleegd. Il va quitter Tokyo en juin et aller dans le Kansai. Hij zal Tokio verlaten in juni en naar Kansai gaan. Hij verlaat Tokio in juni en gaat naar de Kansai. Ce mec est complètement zinzin ! Die vent is helemaal gestoord! Die gast is helemaal gek. Tom sait jouer au poker. Tom kan poker spelen. Tom kan pokeren. A-t-il une copine ? Heeft hij een vriendin? Heeft hij een vriendin? Je l'avoue, j'ai eu tort. Ik geef toe, ik had het mis. Ik geef toe dat ik het mis had. J'étudie de 8 heures à 11 heures. Ik studeer van acht tot elf. Ik studeer van acht tot elf uur. L'innocence est une belle chose. Onschuld is een schone zaak. Onschuldigheid is iets moois. Libérez la Palestine ! Bevrijd Palestina! Laat Palestina vrij. J'ai perdu la clé. Ik ben de sleutel kwijt. Ik ben de sleutel kwijt. Toutes les pommes sont rouges. Alle appels zijn rood. Alle appels zijn rood. Il est nécessaire de suivre les règles. Het is nodig de regels te volgen. We moeten ons aan de regels houden. « Où vas-tu ? » « N'importe où, pourvu que ce soit très loin d'ici. » "Waar ga je heen?" - "Ergens, gewoon ver weg van hier." "Waar ga je heen?" "Waar dan ook, als het maar heel ver van hier is." C'est une vraie folle, celle-là ! Ze is echt gek, zij. Dat is een gekke meid. Comme cet avion est énorme ! Dat vliegtuig is pas groot! Wat een groot vliegtuig. Ne me téléphone pas ce soir. Telefoneer mij niet deze avond. Bel me vanavond niet. Je me suis levé très tôt ce matin. Ik ben die ochtend vroeg opgestaan. Ik ben vanmorgen vroeg opgestaan. N'y touche pas. Niet aanraken. Raak het niet aan. Est-ce toi ? Ben jij 't? Ben jij dat? De nombreux insectes chantent dans les champs. Veel insecten tsjilpen op het veld. Veel insecten zingen op het veld. Ça ne dérangera pas Tom. Dat zal Tom niet storen. Tom zal het niet erg vinden. Les feuilles d'eucalyptus sont fines et longues. De bladeren van de eucalyptus zijn lang en dun. De eucalyptusbladeren zijn dun en lang. Allez, tu peux le toucher. Kom op, je mag het wel aanraken. Kom op, je mag hem aanraken. Elles noircissaient. Ze werden zwart. Ze waren zwart. J'aime beaucoup mon pullover jaune. Ik hou van mijn gele trui. Ik hou van mijn gele trui. Ce puzzle compte cinq-cents pièces. Die puzzel telt vijfhonderd stuks. Deze puzzel telt 500 stukjes. Coupez-le. Snij hem. Snij 'm door. Où sont-elles nées ? Waar zijn zij geboren? Waar zijn ze geboren? Commencez par compter. Begin met tellen. Begin maar met tellen. Tom chantait. Tom zong. Tom zong. Il passa la nuit au cachot. Hij bracht de nacht in de gevangenis door. Hij bracht de nacht door in de kerker. Comment pourrais-je être un robot ? Les robots ne rêvent pas. Hoe zou ik een robot kunnen zijn? Robots dromen niet. Hoe kan ik een robot zijn? Marie mentait. Maria loog. Marie loog. Tom pensait souvent à Mary. Tom dacht vaak aan Mary. Tom dacht vaak aan Mary. Êtes-vous en difficulté ? Bent u in de moeilijkheden? Zit je in de problemen? Je suis heureux pour vous deux. Ik ben blij voor jullie twee. Ik ben blij voor jullie. Et que dira ta mère? En wat zal je moeder zeggen? En wat zal je moeder zeggen? Vous mouriez. Jullie stierven. Je ging dood. Combien pèses-tu ? Hoeveel weeg je? Hoeveel weeg je? Les souvenirs que j'ai d'elle commencent à s'estomper. Mijn herinneringen van haar beginnen te verflauwen. De herinneringen die ik aan haar heb beginnen te vervagen. Tu chassais. Je joeg. Je was aan het jagen. Je suis plus grand que toi. Ik ben groter dan jij. Ik ben groter dan jij. Tom a mis trop de sucre dans mon café. Tom heeft te veel suiker in mijn koffie gestopt. Tom heeft te veel suiker in mijn koffie gedaan. C'était juste un baiser. Het was maar een kus. Het was maar een kus. Quel festin! Wat een festijn! Wat een feestmaal! J'ai manqué le bus. Ik heb de bus gemist. Ik heb de bus gemist. Tom a fait de la prison. Tom heeft in de gevangenis gezeten. Tom heeft in de gevangenis gezeten. Hier soir, ma carte graphique a cramé. Gisteren avond heeft mijn grafische kaart de geest gegeven. Gisteravond brandde m'n grafische kaart af. Daniel a remercié les policiers. Daniël bedankte de politiemensen. Daniel bedankte de politie. Est-ce possible ? Is het mogelijk? Is dat mogelijk? Je ne trouve pas ta vie pathétique. Ik denk niet dat je leven zielig is. Ik vind je leven niet zielig. Elle ne fume pas. Zij rookt niet. Ze rookt niet. Nous vivons près de la frontière. We wonen in de buurt van de grens. We wonen in de buurt van de grens. Il ne parle pas du tout le français. Hij kan helemaal geen Frans. Hij spreekt helemaal geen Frans. Tom est trilingue. Tom is drietalig. Tom is drietalig. Je photographiais. Ik was aan het fotograferen. Ik was foto's aan het maken. Un certain jeune médecin a pris soin de lui. Hij werd verzorgd door een of andere jonge dokter. Een zekere jonge arts zorgde voor hem. Par-dessus tout, les enfants ont besoin d'amour. Boven alles hebben kinderen liefde nodig. Vooral kinderen hebben liefde nodig. L'aménagement horaire révisé prendra effet le 5 de ce mois. De herziene dienstregeling zal op de 5de van deze maand in werking treden. De herziene uurregeling wordt van kracht op de 5e van deze maand. J'ai une vieille voiture. Ik heb een oude auto. Ik heb een oude auto. Vous nasilliez. Jullie snaterden. Je was aan het sneuvelen. Pourriez-vous, s'il vous plaît, épeler cela ? Kunt u dat alstublieft spellen? Kunt u dit even spellen? Et toi ? En jij? En jij? Ils se regardent amoureusement. Ze kijken elkaar liefdevol aan. Ze kijken verliefd naar elkaar. Ils survivront. Ze zullen overleven. Ze overleven het wel. De quoi s'agit-il, exactement ? Waarover gaat het precies? Waar gaat het precies om? Tom me regarda triomphant et dit : "échec et mat." Tom keek me zegevierend aan en zei: "Schaakmat". Tom keek me triomfantelijk aan en zei: "Falen en mat." C'est trop dangereux. Dat is te gevaarlijk. Het is te gevaarlijk. Elle était en Amérique le mois dernier. Ze was afgelopen maand in Amerika. Ze was vorige maand in Amerika. La porte est maintenant fermée. De deur is nu gesloten. De deur is nu op slot. C'était une journée agréable, mais il y avait peu de monde dans le parc. Het was een aangename dag, maar er waren weinig mensen in het park. Het was een leuke dag, maar er waren niet veel mensen in het park. Va te présenter ! Ga en stel jezelf voor! Ga jezelf voorstellen. Demandez, et l'on vous donnera. Vraag en u zal gegeven worden. Vraag het en we geven het je. Il est le seul américain ayant traversé la Manche à la nage. Hij is de enige Amerikaan die het Kanaal overgezwommen is. Hij is de enige Amerikaan die het Kanaal heeft overgestoken. Nous amerrissions. Zij landden in zee. We waren aan het landen. Elle ne l'a à proprement parler pas du tout trouvé bien, mais elle n'a rien dit. Eigenlijk vond ze het helemaal niet leuk, maar ze zei niets. Ze vond het helemaal niet goed, maar ze zei niets. Les tragiques attentats du World Trade Center restent dans nos mémoires. De tragische aanslagen tegen het World Trade Center blijven in ons geheugen. De tragische aanslagen in het World Trade Center blijven in ons geheugen. C'est une bénédiction que d'être en bonne santé. Het is een zegen in goede gezondheid te verkeren. Het is een zegen om gezond te zijn. L'église est juste de l'autre côté de la rue. De kerk is juist aan de overkant van de straat. De kerk is aan de overkant van de straat. Tom approchait. Tom kwam dichterbij. Tom kwam dichterbij. Il a osé ne pas obéir à mon ordre. Hij heeft het gewaagd om mijn bevel niet te gehoorzamen. Hij durfde mijn bevel niet op te volgen. L'enjeu est de taille. Dit is een belangrijke kwestie. Er staat veel op het spel. Il aime les oranges. Hij houdt van sinaasappels. Hij houdt van sinaasappels. C'était le film le plus intéressant que nous ayons jamais vu. Het was de interessantste film die wij ooit gezien hadden. Het was de meest interessante film die we ooit gezien hebben. Marie a acheté du beurre, du pain et du fromage. Maria kocht boter, brood en kaas. Marie kocht boter, brood en kaas. La porte ne s'ouvre pas. De deur gaat niet open. De deur gaat niet open. Le monde est plein d’idiots. De wereld loopt vol met idioten. De wereld zit vol idioten. Tu n'as pas l'air Japonais. Je ziet er niet Japans uit. Je ziet er niet Japans uit. C'est toujours tel que ça a été. Dat is altijd zo geweest. Het is altijd zo geweest. Vivez. Leef. Leef. Celui qui a beaucoup veut encore plus avoir. Wie veel heeft, wil nog meer hebben. Wie veel heeft, wil meer. Sautez. Spring. Spring. Elle rougit. Zij werd rood. Ze bloost. Ça ne prend guère de temps. Dat neemt nauwelijks tijd in beslag. Het duurt niet lang. Tom grimpe à un arbre. Tom beklimt een boom. Tom klimt in een boom. Je n'ai pas encore pris le petit-déjeuner. Ik heb nog niet ontbeten. Ik heb nog niet ontbeten. Il fut difficile de le convaincre de changer d'idée. Het was moeilijk hem te overtuigen om van gedachten te veranderen. Het was moeilijk om hem te overtuigen van gedachten te veranderen. Le plagiat est nécessaire. Le progrès l'implique. Il serre de près la phrase d'un auteur, se sert de ses expressions, efface une idée fausse, la remplace par l'idée juste. Het plagiaat is noodzakelijk. De vooruitgang houdt dat in. Het trekt de zin van een auteur naderbij, het bedient zich van zijn uitdrukkingen, verwijdert een verkeerd denkbeeld, vervangt dat door het juiste denkbeeld. Het plagiaat is noodzakelijk, de vooruitgang houdt hem in, het klemt de zin van een schrijver, gebruikt zijn uitdrukkingen, verwijdert een verkeerd idee, vervangt het door het juiste idee. Apporte-moi le journal du jour. Breng mij de krant van vandaag. Breng me de krant van vandaag. Bien sûr. Jawel. Natuurlijk. Je viens du Japon. Ik kom uit Japan. Ik kom uit Japan. Veux-tu danser avec moi ? Wil je met me dansen? Wil je met me dansen? Fais le tour. Ga eromheen. Ga er omheen. Quand arriverons-nous à un registre de langue plus élevé ? Wanneer gaan we een hoger taalniveau bereiken? Wanneer komen we bij een hoger taalregister? Je continue de chanter. Ik zing door. Ik blijf zingen. Je n'ai pas le moindre doute. Ik heb niet de minste twijfel. Ik twijfel er niet aan. Les baleines se nourrissent de petits poissons. Walvissen voeden zich met kleine visjes. Walvissen voeden zich met kleine vissen. D'accord ? Begrepen? Oké? Elle ne peut être dans cet hôtel puisqu'elle est retournée au Canada. Ze kan niet in dit hotel zijn, aangezien ze is teruggekeerd naar Canada. Ze kan niet in dit hotel zijn omdat ze terug is naar Canada. Je veux dire que je suis désolée. Ik wil zeggen dat het me spijt. Ik bedoel, het spijt me. Tu es Tom, n'est-ce pas ? Jij bent Tom, nietwaar? Jij bent Tom, toch? Remplace-moi. Neem mijn plek. Vervang me. Oubliez-moi. Vergeet me. Vergeet me. Je pars en vacances dans trois semaines. Ik vertrek over drie weken op vakantie. Ik ga over drie weken op vakantie. Un léger rhume m'a empêché d'aller à Ibusuki avec ma famille. Door een lichte verkoudheid kon ik niet met mijn gezin naar Ibusuki. Een lichte verkoudheid hield me tegen om met mijn familie naar Ibusuki te gaan. Penses-tu que ces super-héros sont dotés de pouvoirs dont nous sommes dépourvus ? Denk je dat die superhelden begiftigt zijn met talenten die wij niet hebben? Denk je dat deze superhelden krachten hebben die we niet hebben? Tous mes devoirs sont faits. Al mijn huiswerk is klaar. Al mijn huiswerk is gedaan. Tu vas habiter en ville. Jij gaat in de stad wonen. Je gaat in de stad wonen. Je travaillais. Ik werkte. Ik was aan het werk. Vous êtes la plus belle fille du monde. Jij bent het mooiste meisje ter wereld. Je bent het mooiste meisje ter wereld. La cause de l'incendie était connue. De oorzaak van de brand was bekend. De oorzaak van de brand was bekend. J'aime apprendre des langues anciennes. Ik leer graag oude talen. Ik leer graag oude talen. Boycottez Facebook. Boycot Facebook. Boycot Facebook. Sois mon bras droit. Wees mijn rechterhand. Wees mijn rechterhand. Où vais-je ? Waar ga ik naartoe? Waar ga ik heen? Recharge les piles ! Laad de batterijen op! Laad de batterijen op. Le ciel est bleu. De lucht is blauw. De lucht is blauw. Qu'est-ce que tu fais ? Wat doe je? Wat doe je? Peux-tu la distinguer de sa sœur ? Kunt ge haar onderscheiden van haar zus? Kun je haar onderscheiden van haar zus? Je veux faire l'amour avec elle. Ik wil seks met haar hebben. Ik wil seks met haar hebben. Tom a toujours des sentiments pour toi. Tom heeft nog steeds gevoelens voor jou. Tom heeft nog steeds gevoelens voor je. Lorsque les chats chassent les souris, ils ne miaulent pas. Katten die muizen, mauwen niet. Als katten op muizen jagen, miauwen ze niet. Vous n'êtes pas occupé, n'est-ce pas ? Je bent niet ergens mee bezig, wel? Je hebt het niet druk, hè? Il joue dehors. Hij speelt buiten. Hij speelt buiten. Les Palestiniens ne renonceront jamais au droit de retour vers la terre de leurs ancêtres qui est la Palestine. De Palestijnen zullen nooit hun recht opgeven op terugkeer naar het land van hun voorvaderen, Palestina. De Palestijnen zullen nooit het recht op terugkeer naar het land van hun voorouders, Palestina, opgeven. Soyez prêts ! Wees voorbereid! Maak je klaar. Étudies-tu chaque jour ? Leer je iedere dag? Studeer je elke dag? J'ai oublié le nom. Ik ben de naam vergeten. Ik ben de naam vergeten. Elle a laissé son fils seul dans la voiture. Zij heeft haar zoon alleen in de auto achtergelaten. Ze liet haar zoon alleen in de auto. Il a réussi à s'échapper. Het lukte hem te ontsnappen. Hij is ontsnapt. Tom a pleuré toute la nuit. Tom weende de hele nacht lang. Tom heeft de hele nacht gehuild. Crois ce que tu veux. Geloof wat je wil. Geloof wat je wilt. D'où ? Waarvandaan? Waar vandaan? Cela saute aux yeux. Dat springt in het oog. Dat is duidelijk. Dans la chambre d’hôtel, sur la table, il y avait une pastèque. In de hotelkamer lag een watermeloen op tafel. In de hotelkamer op de tafel lag een watermeloen. Sais-tu où il a acheté son appareil photo ? Weet je waar hij zijn fototoestel gekocht heeft? Weet je waar hij zijn camera heeft gekocht? Laissez-le seul. Laat hem alleen. Laat hem met rust. Tu peux maintenant rentrer à la maison. Ge moogt naar huis gaan nu. Je kunt nu naar huis. Oslo, c'est la capitale de la Norvège. Oslo is de hoofdstad van Noorwegen. Oslo is de hoofdstad van Noorwegen. Il a pu déduire l'équipement de son bureau de ses impôts. Hij kon de inrichting van kantoor van zijn belastingen aftrekken. Hij kon de apparatuur van z'n kantoor aftrekken van z'n belasting. L'homme qui était tombé ne pouvait se relever. De man die gevallen was, kon niet opstaan. De man die gevallen was, kon niet opstaan. À qui est ce crayon ? Wiens potlood is dit? Van wie is dat potlood? Il avait mis sa chemise à l'envers. Hij had zijn hemd binnenste buiten aan. Hij had z'n shirt ondersteboven gedaan. Les gens avec des handicaps physiques détestent qu'on les prenne en pitié. Mensen met fysieke beperkingen hebben er een hekel aan dat men medelijden met ze heeft. Mensen met lichamelijke handicaps haten het als we medelijden met ze hebben. Il doit s'exercer. Hij moet oefenen. Hij moet oefenen. La télé est restée allumée toute la nuit. De tv stond de hele nacht aan. De tv stond de hele nacht aan. Cette fleur est la plus belle de ce jardin. Deze bloem is de mooiste in de tuin. Deze bloem is de mooiste van deze tuin. Ils riaient. Ze waren aan het lachen. Ze lachten. Parler l'anglais est utile. Engels spreken is nuttig. Spreken in het Engels is nuttig. La plupart des gens écrivent à propos de leur vie quotidienne. De meeste mensen schrijven over hun dagelijks leven. De meeste mensen schrijven over hun dagelijks leven. Mon téléphone ne fonctionne pas. Mijn telefoon doet het niet. Mijn telefoon werkt niet. Le coût de la vie a augmenté. De kosten voor levensonderhoud zijn gestegen. De kosten van levensonderhoud zijn gestegen. J'ai mangé avec mon petit frère. Ik at met mijn kleine broer. Ik heb met m'n broertje gegeten. Merci pour votre recommandation. Dank je wel voor de aanbeveling. Bedankt voor uw aanbeveling. Tom était impressionné. Tom was beïndrukt. Tom was onder de indruk. Le bandit se montre. De boef verschijnt. De bandiet komt opdagen. De quel pays viens-tu ? Uit welk land kom je? Uit welk land kom je? Tu conduisais. Je reed. Jij reed. Il a deux crayons ; l'un est long, et l'autre est court. Hij heeft twee potloden; het ene is lang en het andere kort. Hij heeft twee potloden, de ene is lang en de andere is kort. Il y aura toujours des choses que je n'apprendrai jamais, je n'ai pas l'éternité devant moi ! Er zijn altijd dingen die ik nooit zal leren, ik heb de eeuwigheid niet voor de boeg. Er zullen altijd dingen zijn die ik nooit zal leren. Ik heb geen eeuwigheid voor me. Je copiai des phrases. Ik kopieerde zinnen. Ik kopieerde zinnen. D'accord. Akkoord. Oké. Le fusible a brûlé. De smeltzekering is doorgeslagen. De zekering is afgebrand. Les troupes ennemies initièrent une attaque. De vijandelijke troepen starten een aanval. De vijandelijke troepen begonnen een aanval. Le train express est passé si vite qu'on l'a à peine aperçu. De sneltrein reed zo snel voorbij, dat we hem nauwelijks zagen. De exprestrein kwam zo snel dat we hem nauwelijks konden zien. Soyez tout simplement heureuses. Wees gewoon gelukkig. Wees gewoon blij. Où sont tous mes amis ? Waar zijn al mijn vrienden? Waar zijn al mijn vrienden? Il y a beaucoup de nouvelles rues à Paris. Er zijn veel nieuwe straten in Parijs. Er zijn veel nieuwe straten in Parijs. J'ai peur de tomber. Ik ben bang om te vallen. Ik ben bang om te vallen. Un oiseau vola dans l'arbre. Er vloog een vogel in de boom. Een vogel vloog in de boom. Tom a été d'accord. Tom ging akkoord. Tom was het ermee eens. Il chassait. Hij was aan het jagen. Hij was aan het jagen. Pour ma part, je suis d'accord avec le plan. Wat mij betreft, ben ik het eens met het plan. Ik ben het met het plan eens. La Grèce souffre d'une crise économique et sociale. Griekenland lijdt onder een economische en maatschappelijke crisis. Griekenland heeft te kampen met een economische en sociale crisis. Est-ce que tu parles tétoum ? Spreek je Tetum? Spreek je tetoum? Elle a besoin de notre aide. Ze heeft onze hulp nodig. Ze heeft onze hulp nodig. Père, Fils et Saint-Esprit forment la Sainte Trinité. De Vader, de Zoon en de Heilige Geest vormen de Heilige Drievuldigheid. Vader, Zoon en Heilige Geest vormen de Heilige Triniteit. L'homme est un loup pour l'homme. De mens is een wolf voor de mens. De mens is een wolf voor de mens. Il a trois ans de plus que moi. Hij is drie jaar ouder dan ik. Hij is drie jaar ouder dan ik. Ne rien toucher sans demander la permission au préalable. Niets aanraken zonder eerst toestemming te vragen. Raak niets aan zonder eerst toestemming te vragen. Je serai là à sept heures et demie. Ik zal er om half acht zijn. Ik ben er om half acht. J'enseigne. Ik geef les. Ik geef les. Lorsque la bourse est vide, l'amour s'en va. Als de beurs leeg is, is de liefde weg. Als de beurs leeg is, gaat de liefde weg. C’est sa photo. Het is haar foto. Het is zijn foto. Tu ne te souviens pas de mon nom ? Herinner je je mijn naam niet? Weet je mijn naam niet meer? Une jolie serveuse s'occupa de nous. Een mooie kelnerin bediende ons. Een mooie serveerster zorgde voor ons. Nous n'avons pas de sucre. We hebben geen suiker. We hebben geen suiker. L'opération devait rester secrète. De operatie moest geheim blijven. De operatie moest geheim blijven. Je veux aller à Seattle. Ik wil naar Seattle gaan. Ik wil naar Seattle. Pourrais-tu être silencieux ? Zou je stil kunnen zijn? Kun je stil zijn? Tu râlais. Je zeurde. Je was aan het zeuren. Es-tu sourd ? Ben je doof? Ben je doof? Nous devrions recycler plus. We zouden meer moeten recyclen. We moeten meer recyclen. Le médecin vous a prescrit des médicaments. De dokter heeft u medicatie voorgeschreven. De arts heeft u medicijnen voorgeschreven. Veux-tu quelque chose à boire ? Wil je iets om te drinken? Wil je iets drinken? Cela arrive régulièrement. Het gebeurt regelmatig. Dat gebeurt regelmatig. Merci de me dire où je dois garer ma voiture. Vertel me alstublieft waar ik mijn wagen moet parkeren. Bedankt dat je me vertelt waar ik mijn auto moet parkeren. Je ne veux pas perdre mes idées, même si certaines d'entre elles sont un peu extrêmes. Ik wil mijn ideeën niet kwijtraken, zelfs als sommige ervan een beetje extreem zijn. Ik wil mijn gedachten niet verliezen, ook al zijn sommige een beetje extreem. Le temps était ensoleillé hier. Het weer was gisteren zonnig. Gisteren was het zonnig. Elle n'a jamais vu la mer. Ze heeft nog nooit de zee gezien. Ze heeft de zee nog nooit gezien. Le café est prêt. De koffie is klaar. De koffie is klaar. Ne le racontez à personne. Niet doorvertellen. Vertel het aan niemand. Elle pleurait amèrement. Ze weende bitter. Ze huilde bitter. J'ai besoin que tu m'aides. Ik heb je hulp nodig. Ik heb je hulp nodig. Cherche Tom. Zoek Tom. Zoek Tom. Sait-il que tu l’aimes ? Weet hij dat je van hem houdt? Weet hij dat je van hem houdt? En été, je vais à la mer, en hiver à la montagne. Zomers ga ik naar de zee, 's winters naar de bergen. In de zomer ga ik naar de zee, in de winter naar de bergen. Mon disque dur est presque plein. Mijn harde schijf is bijna vol. Mijn harde schijf is bijna vol. Pourriez-vous composer le numéro pour moi ? Le téléphone est placé trop haut. Zou u het nummer voor mij kunnen draaien? De telefoon is te hoog geplaatst. Kunt u het nummer voor me bellen? Je crève de faim. Ik ga dood van de honger! Ik verga van de honger. Il fut condamné à mort. Hij werd ter dood veroordeeld. Hij werd ter dood veroordeeld. Tout le monde s'est affolé. Iedereen raakte in paniek. Iedereen raakte in paniek. Ne revenez pas. Blijf weg. Kom niet terug. Cette émission m'ennuie, je zappe. Die uitzending werkt op mijn zenuwen. Ik zap verder. Ik verveel me met deze show. Tout ce qu'il sait, c'est qu'il ne sait pas qu'il le sait. Alles wat hij weet is dat hij niet weet dat hij het weet. Hij weet alleen dat hij het niet weet. Je n'arrive pas à croire que tu prends des clichés de cafards. Ik kan niet geloven dat je foto's van kakkerlakken maakt. Ik kan niet geloven dat je kakkerlakken gebruikt. Je dois prendre le train de 8 h 15 pour Paris. Ik moet de trein van 8:15 naar Parijs nemen. Ik moet de trein van 8:15 naar Parijs nemen. La montagne entière devient rouge en automne. De hele berg wordt rood in de herfst. De hele berg wordt in de herfst rood. J'ai déjà mangé du riz. Ik heb al rijst gegeten. Ik heb al rijst gegeten. Je suis parti avec deux compagnons de voyage. Ik ben begonnen met twee medereizigers. Ik vertrok met twee reisgenoten. C'est une vieille combine. Dat is een oude truc. Het is een oude truc. Cette fourchette est sale. Deze vork is vies. Die vork is vies. Quels sont les aliments qu'on mange habituellement avec du vin rouge ? Welk voedsel eet men meestal met rode wijn? Wat eten we meestal met rode wijn? Tu n'aimes pas les histoires d'amour. Je houdt niet van liefdesverhalen. Je houdt niet van liefdesverhalen. J'ai deux livres. Ik heb twee boeken. Ik heb twee boeken. Le service culturel est ouvert aux heures indiquées ci-contre. De cultuurdienst is open op de hiernaast vermelde uren. De culturele dienst is open op de aangegeven uren. Elles ne peuvent pas avoir raison. Ze kunnen niet gelijk hebben. Ze kunnen geen gelijk hebben. Tu dois également écouter l'autre partie. Je moet ook naar de andere kant luisteren. Je moet ook naar het andere deel luisteren. Qui sommes-nous ? Wie zijn wij? Wie zijn wij? Donne-moi le tournevis. Geef me de schroevendraaier. Geef me de schroevendraaier. Je ne connais pas du tout le français. Ik spreek helemaal geen Frans. Ik ken geen Frans. D'accord ? Afgesproken? Oké? Est-ce que vous parlez espéranto ? Spreekt u Esperanto? Spreekt u Esperanto? Ils sont lutteurs. Het zijn worstelaars. Ze zijn worstelaars. Es-tu fier de toi ? Ben je trots op jezelf? Ben je trots op jezelf? Pour ma part, je n'ai pas d'objection. Geen bezwaar wat mij betreft. Ik heb geen bezwaar. Nous mourrons tôt ou tard. Vroeg of laat gaan we dood. We zullen vroeg of laat sterven. Il en sait beaucoup sur les animaux. Hij weet veel over dieren. Hij weet veel over dieren. Ce fleuve est le plus large d'Europe. Deze rivier is de breedste van Europa. Deze rivier is de grootste van Europa. Il est en train de jouer dans sa chambre. Hij is in zijn kamer aan het spelen. Hij speelt in zijn kamer. Vous le pensez sérieusement ? Meent u dat echt? Denk je dat echt? J'ai lu le livre de bout en bout. Ik heb het boek van kaft tot kaft gelezen. Ik heb het boek van begin tot eind gelezen. Elles ont planté des arbres. Ze plantten bomen. Ze hebben bomen geplant. Nous sommes tous deux férus de la poésie. We zijn allebei gek op poëzie. We zijn allebei gek op poëzie. Je vais le tuer. Ik maak hem af. Ik vermoord hem. Descendons. Laten we naar beneden gaan. Laten we naar beneden gaan. Demain a lieu son anniversaire. Morgen is het haar verjaardag. Morgen is z'n verjaardag. Il a atterri en prison. Hij belandde in de gevangenis. Hij is in de gevangenis beland. L'addition comporte une erreur. Er staat een fout in de rekening. Op de rekening staat een fout. Je l'ai battu aux échecs. Ik versloeg hem in het schaken. Ik heb hem verslagen met schaken. Fais semblant d'être moi. Doe alsof je mij bent. Doe alsof je mij bent. Le lundi je ne travaille pas. Ik werk niet op maandag. Op maandag werk ik niet. Trois ans se sont écoulés depuis. Sindsdien zijn er drie jaar voorbijgegaan. Sindsdien zijn er drie jaar verstreken. Tom prit une autre gorgée. Tom nam nog een slok. Tom nam nog een slokje. Je l'ai vu de mes propres yeux. Ik heb het met eigen ogen gezien. Ik zag het met mijn eigen ogen. Je dois vous avouer que je ronfle... Ik moet jullie toegeven dat ik snurk... Ik moet toegeven dat ik snurk... Helen a dix-sept ans. Helen is zeventien jaar oud. Helen is zeventien. Quel film as-tu vu ? Welke film heb je gezien? Welke film heb je gezien? Je n'ai reconnu aucun d'entre eux. Ik heb geen van hen herkend. Ik herkende ze niet. Avez-vous un GSM ? Hebt u een mobieltje? Heb je een gsm? Quelqu'un criait. Iemand schreeuwde. Iemand schreeuwde. Elle mange une poire. Ze eet een peer. Ze eet een peer. Elle a accompagné son ami au concert. Zij begeleidde haar vriend naar het concert. Ze ging met haar vriend naar het concert. Tom était malade la semaine passée. Tom was de vorige week ziek. Tom was vorige week ziek. Des crimes de guerre ont été commis à Gaza. Er zijn oorlogsmisdaden begaan in Gaza. Er zijn oorlogsmisdaden gepleegd in Gaza. Je n'adhérerais jamais à une société secrète. Ik zou nooit lid worden van een geheim genootschap. Ik zou nooit lid worden van een geheim genootschap. J'aime les oranges, mais j'aime plus les citrons. Ik hou van sinaasappel, maar ik hou meer van citroen. Ik hou van sinaasappels, maar ik hou meer van citroenen. Ce soir, elle n'avait rien à manger, et ses enfants n'avaient plus la force de crier, ils se taisaient quand je suis arrivé. Ze had vanavond niets te eten, en haar kinderen hadden niet langer de kracht om te huilen, ze zwegen toen ik aankwam. Vanavond had ze niets te eten, en haar kinderen konden niet meer schreeuwen, ze hielden hun mond toen ik aankwam. Le dixième jour de février est le quarante-et-unième jour de l'année. De tiende dag van februari is de eenenveertigste dag van het jaar. De tiende dag van februari is de eenenveertigste dag van het jaar. Fais tout ce qu'il t'ordonne. Doe alles wat hij je ook beveelt. Doe wat hij zegt. Elle m'a écrit un texto. Ze heeft me ge-sms't. Ze sms'te me. Où habitent tes parents ? Waar wonen je ouders? Waar wonen je ouders? Pourquoi n'est-elle pas venue ? Waarom is ze niet gekomen? Waarom is ze niet gekomen? Ils atterrissaient. Ze waren aan het landen. Ze landden. Achevez-le. Maak het af. Maak hem af. Il a décidé de devenir son mari. Hij besloot met haar te trouwen. Hij besloot haar man te worden. Bill se leva tôt pour pouvoir prendre le premier train. Bill stond vroeg op om de eerste trein te halen. Bill stond vroeg op om de eerste trein te kunnen nemen. Dégagez, les gamins ! Maak de weg vrij, kinderen! Aan de kant, kinderen. Les deux frères sont toujours en vie. Beide broers zijn nog in leven. Beide broers leven nog. Avez-vous été invité ? Was u uitgenodigd? Bent u uitgenodigd? Ta femme est en colère contre toi. Je vrouw is boos op je. Je vrouw is boos op je. Maintenant j'ai soif. Ik heb nu dorst. Nu heb ik dorst. Regarde ! Le livre brûle. Kijk! Het boek brandt! Kijk, het boek brandt. Il nous faut agir vite. We moeten snel handelen. We moeten snel handelen. Je suis épileptique. Ik ben een epilepticus. Ik heb epilepsie. Puis-je aider ? Kan ik helpen? Kan ik helpen? Arrête le train. Stop de trein. Stop de trein. Il regrettait d'avoir trahi son pays au profit de l'ennemi. Hij berouwde het dat hij zijn land had verraden aan de vijand. Hij had er spijt van dat hij zijn land had verraden ten gunste van de vijand. Tom souhaite rester. Tom wil blijven. Tom wil blijven. Nous disposons de suffisamment de temps. Wij hebben genoeg tijd. We hebben genoeg tijd. Je vais essayer de faire court. Ik zal proberen om het kort te houden. Ik zal het kort houden. Pleures-tu ? Huil je? Huil je? L'auteur dédicaçait le livre à sa sœur. De schrijver droeg het boek aan zijn zus op. De schrijver signeerde het boek aan zijn zus. Il est impossible de faire cela. Het is onmogelijk om dat te doen. Het is onmogelijk om dat te doen. L'affaire est classée. De zaak wordt gesloten. De zaak is gesloten. Bonjour, comment ça va ? Goedemorgen, hoe maakt u het? Hallo, hoe gaat het? Elle écrit à son fils de temps en temps. Zij schrijft nu en dan naar haar zoon. Ze schrijft haar zoon af en toe. Merci de m'avoir prévenu. Dank voor de waarschuwing. Bedankt voor de waarschuwing. Avec grand plaisir ! Met groot genoegen! Graag gedaan. Elles étaient soldats. Ze waren soldaten. Ze waren soldaten. Jouons au tennis ! Laten we tennissen! Laten we tennissen. Elle est comme ma propre fille. Zij is zoals mijn echte dochter. Ze is als mijn eigen dochter. J'ai reçu le modèle 345 dans de bonnes conditions. Ik heb model driehonderd vijfenveertig in goede staat ontvangen. Ik kreeg model 345 in goede omstandigheden. La physique ne m'intéresse pas le moins du monde. Natuurkunde interesseert me totaal niet. Ik ben niet geïnteresseerd in natuurkunde. Tu es folle ? Ben je gek? Ben je gek geworden? Je ne sais pas qui est ce gamin. Ik weet niet wie die jongen is. Ik weet niet wie die jongen is. Je l'ai noté. Ik heb het genoteerd. Ik heb het opgeschreven. Me feras-tu savoir quand il viendra ? Laat je me weten wanneer hij komt? Laat je me weten wanneer hij komt? Il a survécu trois crises cardiaques. Hij overleefde drie hartaanvallen. Hij overleefde drie hartaanvallen. Il a un chat et deux chiens. Hij heeft een kat en twee honden. Hij heeft een kat en twee honden. Il aime chasser. Hij houdt van jagen. Hij houdt van jagen. Les chauffeurs de bus sont aujourd'hui en grève. De buschauffeurs zijn vandaag in staking. De buschauffeurs staken vandaag. Vous ne pouvez pas nous tuer tous les deux. Je kan ons niet beiden vermoorden. Jullie kunnen ons niet allebei doden. Tu ne dois pas le faire maintenant. Dat moet je nu niet doen. Je hoeft het nu niet te doen. Est-ce une bonne ou mauvaise nouvelle ? Is dat goed of slecht nieuws? Is dat goed of slecht nieuws? Quelle marque préfères-tu ? Welk merk heb je het liefst? Welk merk vind je het leukst? Je suis d'accord avec vous. Ik ben het met jullie eens. Ik ben het met u eens. Êtes-vous fatigués ? Zijn jullie moe? Zijn jullie moe? J'étais allongé sur le ventre. Ik lag op mijn buik. Ik lag op m'n buik. L'air est plus léger que l'eau. Lucht is lichter dan water. De lucht is lichter dan water. À qui est-ce utile ? Voor wie is het nuttig? Voor wie is dit nuttig? J'ai profité de la confusion et j'ai attaqué l'ennemi. Ik maakte gebruik van de verwarring en viel de vijand aan. Ik maakte misbruik van de verwarring en viel de vijand aan. Combien d'étoiles y a-t-il dans notre galaxie ? Hoeveel sterren zijn er in ons melkwegstelsel? Hoeveel sterren zijn er in onze melkweg? Pourquoi avez-vous deux voitures ? Waarom hebt u twee auto's? Waarom heb je twee auto's? Tom ne veut pas attendre aussi longtemps. Tom wil niet zo lang wachten. Tom wil niet zo lang wachten. Est-ce que vous savez pourquoi ? Weten jullie waarom? Weet je waarom? La naissance est, d'une certaine manière, le début de la mort. De geboorte is, in zekere zin, het begin van de dood. De geboorte is in zekere zin het begin van de dood. Tu attendais. Je wachtte. Je wachtte. Fais au mieux. Doe het zoals het je het beste lijkt. Doe wat je moet doen. S'il pleut demain, je resterai toute la journée à la maison. Als het morgen regent, blijf ik de hele dag thuis. Als het morgen regent, blijf ik de hele dag thuis. On dit que les Américains considèrent le revenu d'un homme comme critère majeur de ses capacités. Men zegt dat Amerikanen de hoeveelheid geld die iemand verdient beschouwen als een maatstaf van wat hij kan. Men zegt dat de Amerikanen het inkomen van een man beschouwen als een belangrijk criterium voor zijn capaciteiten. Sami a répondu. Sami heeft geantwoord. Sami nam op. C'est particulièrement difficile pour les gens comme moi. Het is vooral moeilijk voor mensen zoals ik. Het is vooral moeilijk voor mensen zoals ik. Je ne comprends pas ce qui arrive. Ik begrijp niet wat er gebeurt. Ik begrijp niet wat er gebeurt. Javier devient rouge. Javier wordt rood. Javier wordt rood. J'ai un ami qui habite à Sapporo. Ik heb een vriend die in Sapporo woont. Ik heb een vriend in Sapporo. Je veux manger. Ik wil eten. Ik wil eten. Il vous a peut-être compris de travers. Hij heeft u misschien verkeerd verstaan. Misschien heeft hij je verkeerd begrepen. Je n'ai reconnu aucun d'entre eux. Ik heb geen van deze mensen herkend. Ik herkende ze niet. L'école commence au printemps. De school begint in de lente. De school begint in de lente. Pendant l'hiver je dors avec deux couvertures. In de winter slaap ik onder twee dekens. In de winter slaap ik met twee dekens. À l'aide ! Help me. Help. Nous allons avoir une réunion ici demain. We gaan morgen hier vergaderen. We hebben hier morgen een vergadering. Tom est toujours confiant. Tom blijft zelfverzekerd. Tom is altijd zelfverzekerd. Je n'arrive pas à me rappeler comment utiliser cette machine. Ik kan me niet meer herinneren hoe ik deze machine moet gebruiken. Ik kan me niet herinneren hoe ik deze machine moet gebruiken. Tire-toi avant qu'ils ne te voient ici. Maak dat je weg komt vooraleer ze je hier zien. Ga weg voor ze je hier zien. Nous avons besoin d'aide. We hebben hulp nodig. We hebben hulp nodig. Visiteras-tu d'autres pays ? Ga je andere landen bezoeken? Ga je andere landen bezoeken? Le tableau est l'œuvre d'un maître néerlandais. Het schilderij is het werk van een Nederlandse meester. Het schilderij is het werk van een Nederlandse meester. Tom est naïf, n'est-ce pas? Tom is naïef, nietwaar? Tom is naïef, hè? J'espère que les choses iront mieux. Ik hoop dat de dingen beter zullen gaan. Ik hoop dat het beter gaat. Peux-tu me fournir un exemple ? Kan je me een voorbeeld geven? Kun je me een voorbeeld geven? Chaque membre du club était présent. Elk lid van de club was aanwezig. Elk lid van de club was aanwezig. Elle est très mignonne. Zij is zeer mooi. Ze is erg schattig. Es-tu occupé ? Ben je bezig? Heb je het druk? Je suis arrivé à Tokyo hier. Ik ben gisteren in Tokio aangekomen. Ik ben gisteren in Tokio aangekomen. Tom ne sait pas ce que c'est. Tom weet niet wat dit is. Tom weet niet wat het is. Dans deux semaines l'équipe belge de football, les Diables Rouges, joue au Brésil. De Belgische voetbalploeg, de Rode Duivels, spelen over twee weken in Brazilië. Over twee weken speelt het Belgische voetbalteam, de Rode Duivels, in Brazilië. Je lis beaucoup de romans. Ik lees veel romans. Ik lees veel romans. Elles avaient l'air soulagées. Ze zagen er opgelucht uit. Ze leken opgelucht. Je suis fier de mon fils. Ik ben trots op mijn zoon. Ik ben trots op mijn zoon. Fais-moi confiance. Vertrouw me. Vertrouw me. Tom a dit que nous vous trouverions ici. Tom zei dat we jullie hier zouden vinden. Tom zei dat we je hier zouden vinden. Je ne vous ai pas entendues entrer. Ik hoorde u niet binnenkomen. Ik hoorde je niet binnenkomen. J'ai oublié d'acheter un gâteau d'anniversaire. Ik ben vergeten een verjaardagstaart te kopen. Ik ben vergeten een verjaardagstaart te kopen. Tom noircissait. Tom werd zwart. Tom was zwart. Tom suivait ses cours chez lui Tom volgde thuis onderwijs. Tom volgde zijn lessen thuis. Il mourut récemment. Hij stierf onlangs. Hij stierf pas geleden. Parfois, les gens sourient quand ils ne se sentent pas bien. Soms glimlachen de mensen als ze zich niet goed voelen. Soms lachen mensen als ze zich niet goed voelen. Avez-vous des questions ? Hebt u vragen? Heb je nog vragen? J'espère que la situation s'améliorera. Ik hoop dat de situatie zich zal verbeteren. Ik hoop dat de situatie zal verbeteren. Elle est plus âgée que lui. Zij is ouder dan hij. Ze is ouder dan hij. Je ne pouvais en prendre moins. Ik kon daar niet minder van nemen. Ik kon niet minder nemen. Le patient a finalement vaincu sa maladie. De patiënt overwon eindelijk zijn ziekte. De patiënt heeft eindelijk zijn ziekte overwonnen. Reste avec moi. Blijf bij mij. Blijf bij me. Je veux apprendre à nager. Ik wil leren zwemmen. Ik wil leren zwemmen. Il promit de l'épouser. Hij beloofde met haar te trouwen. Hij beloofde met haar te trouwen. Tom et Marie sont tous les deux plus âgés que Johan. Tom en Maria zijn allebei ouder dan Johan. Tom en Marie zijn allebei ouder dan Johan. Attendez là-bas. Wacht daar. Wacht daar. Il ouvre la fenêtre. Hij zet het raam open. Hij opent het raam. Je savais que je l'avais vu auparavant. Ik wist dat ik het al vroeger gezien had. Ik wist dat ik hem eerder had gezien. Il le soulève. Hij tilt het op. Hij tilt hem op. Bois-tu du café ? Drink je koffie? Drink je koffie? Nous ne pouvons pas compter sur l'aide de Tom. We kunnen niet rekenen op Toms hulp. We kunnen niet op Tom's hulp rekenen. Pour autant que je sache, il est aimable. Voor zover ik weet is hij vriendelijk. Voor zover ik weet, is hij aardig. Les portes se ferment automatiquement. De deuren sluiten automatisch. De deuren sluiten automatisch. Nous pouvons t'aider. Wij kunnen je helpen. We kunnen je helpen. Je fermais. Ik was aan het sluiten. Ik was aan het sluiten. Qu'est-ce que tu vas faire avec cette caméra ? Wat ga je doen met deze camera? Wat ga je met die camera doen? Nous avons trois semaines. We hebben drie weken. We hebben drie weken. La ville est tombée à l'ennemi. De stad viel in de handen van de vijand. De stad viel voor de vijand. Je rôtirai de la viande pour lui. Ik zal wat vlees roosteren voor hem. Ik zal vlees voor hem roosteren. Depuis le mont Fuji, on a une vue fantastique. Vanop de berg Fuji heeft men een prachtig uitzicht. Vanaf Mount Fuji hebben we een fantastisch uitzicht. Soyez tout simplement heureuse. Wees gewoon gelukkig. Wees gewoon blij. Je ne l'ai plus vu depuis des années. Ik heb hem al jaren niet gezien. Ik heb hem al jaren niet meer gezien. Qu'est-ce que le polyamour ? Wat is polyamorie? Wat is polyamour? Toi aussi, Brutus ? Ook gij, Brutus? Jij ook, Brutus? Il y en a une bouteille dans le réfrigérateur. Er ligt een fles van in de koelkast. Er ligt een fles in de koelkast. Quand mangerons-nous ? Wanneer zullen we eten? Wanneer gaan we eten? Vous avez tout compris de travers. U hebt alles verkeerd begrepen. Je hebt alles verkeerd begrepen. Elle a écrit plusieurs livres. Ze heeft verschillende boeken geschreven. Ze heeft een paar boeken geschreven. Que fait-elle ? Wat doet ze? Wat doet ze? Si ça vaut le coup, fais-le bien. Als het de moeite waard is om te doen, doe het dan goed. Als het het waard is, doe het dan goed. Je m'en fiche ! Ik geef er geen bal om! Kan me niet schelen. Ton sourire me rend toujours heureux. Jouw glimlach maakt me altijd gelukkig. Je glimlach maakt me altijd gelukkig. J'étais adolescent quand mon père est décédé. Ik was een tienerjongen toen mijn vader overleed. Ik was een tiener toen mijn vader stierf. Le français est parlé en France. Frans wordt in Frankrijk gesproken. Frans wordt gesproken in Frankrijk. Il a tort d'insister. Hij doet er verkeerd aan van aan te dringen. Hij heeft het mis als hij aandringt. Comment avez-vous su que c'était moi ? Hoe wist je dat ik het was? Hoe wist je dat ik het was? Heureusement, personne ne fut blessé. Gelukkig werd er niemand gewond. Gelukkig werd er niemand gewond. Nous vous protégeons. Wij beschermen u. We beschermen je. Et si je dis non ? Wat als ik nee zeg? En als ik nee zeg? Laissez-moi faire mon boulot ! Laat mij mijn werk doen! Laat me m'n werk doen. Il pleut dru. Het giet. Het regent Dru. Au final, on a eu du bol. Tout s’est bien goupillé! Uiteindelijk hebben we gezwijnd. Alles is op zijn pootjes terechtgekomen! Uiteindelijk hadden we geluk, en alles ging goed! C'est à une distance de quelques 5 milles. Dat is ongeveer vijf mijlen hiervandaan. Het is op een afstand van 5 mijl. J'ai un ami dont le père est vétérinaire. Ik heb een vriend wiens vader dierenarts is. Ik heb een vriend wiens vader dierenarts is. Monte. Stap in. Stap in. La nouvelle pourrait être vraie. Het nieuws zou waar kunnen zijn. Het nieuws kan waar zijn. Tom s'est-il suicidé ? Heeft Tom zelfmoord gepleegd? Heeft Tom zelfmoord gepleegd? Soyez généreuse ! Wees gul! Wees royaal. Laissez-moi tranquille, Tom et Marie, je veux regarder la télé. Laat me met rust, Tom en Marie, ik wil televisie kijken. Laat me met rust, Tom en Marie. Ik wil tv kijken. J'aime la pizza au fromage. Ik hou van kaaspizza. Ik hou van kaaspizza. Parles-tu néerlandais ? Spreek je Nederlands? Spreek je Nederlands? Les investisseurs étrangers ont retiré leur argent des États-Unis. De buitenlandse investeerders trokken hun geld uit de VS terug. Buitenlandse investeerders hebben hun geld uit de Verenigde Staten gehaald. Ce mec est complètement maboul ! Die gozer is compleet geschift! Die vent is zo'n idioot. Disparais ! Wegwezen! Ga weg. Tes chaussures me plaisent beaucoup. Ik vind je schoenen erg leuk. Ik vind je schoenen erg mooi. As-tu vu ce film ? Heb je deze film gezien? Heb je die film gezien? Mon nom est Hisashi. Mijn naam is Hisashi. Mijn naam is Hisashi. Ils le font chaque semaine. Ze doen het elke week. Dat doen ze elke week. Voilà ce qui s’appelle un jeune homme bien élevé. En dat noem je nou een goed opgevoede jongeman. Dit is de naam van een welgemanierde jonge man. L'argent importe beaucoup dans les cercles politiques. Geld is erg belangrijk in politieke kringen. Geld is belangrijk in politieke kringen. Je me rappelle l'année où il a eu un travail. Ik herinner mij het jaar waarin hij een betrekking bekwam. Ik herinner me het jaar dat hij een baan kreeg. Prenez votre temps. Nous attendrons. Neem uw tijd. Wij wachten. Neem de tijd, we wachten. Je dois acheter quelque chose pour Tom. Ik moet iets kopen voor Tom. Ik moet iets voor Tom kopen. Es-tu amoureuse ? Ben je verliefd? Ben je verliefd? Ma lettre a-t-elle été envoyée ? Is mijn brief verzonden? Is mijn brief verstuurd? Je ne sais pas lire le français, ni le parler d'ailleurs. Ik kan Frans noch lezen, noch spreken. Ik kan Frans niet lezen of spreken. Elles ont une heure. Ze hebben een uur. Ze hebben een uur. Mon sac est très lourd. Mijn tas is heel zwaar. Mijn tas is erg zwaar. Pourrais-tu le contacter ? Zou je contact met hem kunnen opnemen? Kun je contact met hem opnemen? Nous voulons vivre ici. We willen hier wonen. We willen hier wonen. Quand on ne peut pas faire ce que l’on veut, on fait ce que l’on peut. Als we niet kunnen doen wat we willen, doen we wat we kunnen. Als je niet kunt doen wat je wilt, doe je wat je kunt. Je vais rester. Ik zal blijven. Ik blijf. La chaleur du soleil durcit l'argile. De warmte van de zon maakt de klei hard. De hitte van de zon verhardt de klei. Les Pays-Bas sont un petit pays. Nederland is een klein land. Nederland is een klein land. À vos ordres. Tot uw orders. Ja, sir. Il ne pouvait pas en croire ses oreilles. Hij kon zijn oren niet geloven. Hij kon zijn oren niet geloven. "Tu aimeras ton prochain" est une citation de la Bible. "Heb uw naaste lief als uzelf" is een citaat uit de Bijbel. 'Je zult van je naaste houden' is een citaat uit de Bijbel. De combien d'heures de sommeil as-tu besoin ? Hoeveel uur slaap heb jij nodig? Hoeveel slaap heb je nodig? Mon poids me fait du souci. Ik maak me zorgen over mijn gewicht. Ik maak me zorgen om m'n gewicht. Je compte sur vous. Ik reken op u. Ik reken op je. Pourquoi est-ce que tu étudies ? Waarom studeer je? Waarom studeer je? Je suis stricte. Ik ben streng. Ik ben streng. J'ai oublié mon mot de passe. Ik ben mijn wachtwoord vergeten. Ik ben mijn wachtwoord vergeten. Il mourut quelques jours avant son centenaire. Hij stierf enkele dagen voor zijn honderdste verjaardag. Hij stierf een paar dagen voordat hij honderd jaar oud was. J'essayais de convaincre un ami à moi de ne pas se marier. Ik probeerde een vriend van me te overtuigen niet te trouwen. Ik probeerde een vriend van me te overtuigen niet te trouwen. Cela pourrait-il aider ? Zou het kunnen helpen? Zou dat kunnen helpen? Tom a montré quelque chose à Mary. Tom toonde iets aan Mary. Tom liet Mary iets zien. Sans eau, aucune vie n'est possible. Zonder water is geen enkel leven mogelijk. Zonder water is er geen leven mogelijk. Nos enfants aiment les chiens, mais moi, je préfère les chats. Onze kinderen houden van honden, maar ik hou meer van katten. Onze kinderen houden van honden, maar ik hou van katten. Tom est allé au musée avec Marie. Tom is met Maria naar het museum gegaan. Tom ging met Marie naar het museum. Il s'avéra que la rumeur était sans fondements. Het bleek dat dit gerucht noch kop noch staart had. Het bleek dat het gerucht ongegrond was. Vous m'avez trahi. Pourquoi ? U hebt me verraden. Waarom? Je hebt me verraden. La Terre est une des planètes. De aarde is een van de planeten. De aarde is één van de planeten. Il volait. Hij vloog. Hij was aan het stelen. L'une des réponses est exacte. Een van de antwoorden is juist. Een van de antwoorden is juist. Je mange du riz. Ik eet rijst. Ik eet rijst. Nous aimons bien ton camion. We vinden jouw vrachtwagen echt leuk. We houden van je truck. Les idées vertes incolores dorment furieusement. Kleurloze groene ideeën slapen woedend. Kleurloze groene ideeën slapen woedend. Tu peux me tutoyer. Je mag me jijen. Je kunt me tutoyeren. Elle a décidé de l'épouser. Ze besliste met hem te trouwen. Ze besloot met haar te trouwen. Tom a besoin d'aide. Tom heeft hulp nodig. Tom heeft hulp nodig. Au début je ne savais pas quoi faire. In het begin wist ik niet wat te doen. Eerst wist ik niet wat ik moest doen. Les adieux sont toujours tristes. Een afscheid is altijd triest. Afscheid is altijd triest. Allons nous coucher ! Laten we naar bed gaan! Laten we naar bed gaan. C'est une faute de frappe. Désolé. Het is een tikfout. Sorry. Het is een typefout. Venez nous aider. Kom ons helpen. Kom ons helpen. Ils connaissent Tom. Zij kennen Tom. Ze kennen Tom. Honnêtement, ce boulot n’est vraiment pas bien payé. Eerlijk gezegd, het is echt geen goedbetaalde baan. Eerlijk gezegd wordt deze baan echt niet goed betaald. Vous gagnez! Jullie winnen! Jij wint. Je descends à la prochaine station. Ik stap uit op het volgende station. Ik ga naar het volgende station. Nous devons parler en privé. We moeten onder vier ogen praten. We moeten onder vier ogen praten. Veux-tu venir, avec moi, jusqu'à la gare ? Wil je met mij tot aan het station lopen? Wil je met me mee naar het station? Notre précédente maison était en Suède. Ons voormalige huis was in Zweden. Ons vorige huis was in Zweden. Il voulait seulement discuter d'art. Hij wilde alleen over kunst praten. Hij wilde alleen maar over kunst praten. J'ai besoin d'un nouveau manteau. Ik heb een nieuwe jas nodig. Ik heb een nieuwe jas nodig. Il doit beaucoup d'argent. Hij is veel geld schuldig. Hij is veel geld schuldig. As-tu joué au baseball hier ? Heb je gister baseball gespeeld? Heb je gisteren honkbal gespeeld? Ne va pas trop loin. Blijf dichtbij. Ga niet te ver. Les hérissons sont omnivores. Egels zijn omnivoren. Egels zijn omnivoren. Le mot de passe est « Muiriel ». Het wachtwoord is "Muiriel". Het wachtwoord is "Muiriel". Allons-nous réussir ? Zullen we erin slagen? Gaan we het redden? Pourquoi y a-t-il des différences entre mâles et femelles ? Waarom zijn er verschillen tussen mannetjes en vrouwtjes? Waarom zijn er verschillen tussen mannen en vrouwen? Je ne veux pas sortir cet après-midi. Ik wil vanmiddag niet weggaan. Ik wil vanmiddag niet naar buiten. Objection ! Ik protesteer! Bezwaar. Tu grandis vite ! Je groeit snel! Je groeit snel. J'ai écrit une lettre en anglais. Ik heb een brief geschreven in het Engels. Ik schreef een brief in het Engels. La batterie de mon portable ne marche plus très bien. De batterij van mijn gsm werkt niet meer goed. De batterij van m'n telefoon doet het niet meer zo goed. Il a été deux fois en Angleterre. Hij was twee keer in Engeland. Hij is twee keer in Engeland geweest. Bon appétit ! Eet smakelijk. Eet smakelijk. Le téléviseur ne fonctionne pas. De tv werkt niet. De tv werkt niet. Il s'en lavait les mains. Hij waste zijn handen in onschuld. Hij waste z'n handen. Elle était debout regardant la mer. Ze stond naar de zee te kijken. Ze stond naar de zee te kijken. Je dois venir le lundi. Ik moet maandag komen. Ik moet maandag komen. Choisissez une seule personne, s'il vous plaît. Kies één persoon a.u.b. Kies één persoon, alsjeblieft. Vous mentez ! U liegt! Je liegt. Tu es belle. Jij bent mooi. Je ziet er mooi uit. Lorsque la pauvreté frappe à la porte de devant, l'amour fuit par celle de derrière. Als de armoede aan de voordeur klopt, vlucht de liefde de achterdeur uit. Wanneer de armoede aan de voordeur klopt, vlucht de liefde door de achterdeur. Ne soyez pas en retard à l'école. Wees niet te laat op school. Kom niet te laat op school. Combien de sacs as-tu ? Hoeveel tassen heb je? Hoeveel tassen heb je? Il loge près de l'école. Hij woont in de buurt van de school. Hij logeert in de buurt van de school. J'essaye de ne pas pleurer. Ik probeer niet te wenen. Ik probeer niet te huilen. Taro a un grand sens des responsabilités. Taro heeft een sterk verantwoordelijkheidsgevoel. Taro heeft een groot verantwoordelijkheidsgevoel. Veuillez cesser de fumer ! Stop alstublieft met roken! Stop alsjeblieft met roken. Je suis en ligne. Ik ben verbonden. Ik ben aan de lijn. Tom a peur des grands chiens. Tom heeft angst voor grote honden. Tom is bang voor grote honden. Le chat est incapable de faire ça. De kat kan dat niet doen. De kat is niet in staat om dit te doen. Se lever tôt est bon pour la santé. Vroeg opstaan is goed voor de gezondheid. Vroeg opstaan is goed voor je gezondheid. Tom était la star de l'équipe de basket. Tom was de ster van het basketbalteam. Tom was de ster van het basketbalteam. Ce dont j'ai besoin, c'est d'une bière. Wat ik nodig heb is een pint. Ik heb een biertje nodig. Tu sais que je n'aime pas les œufs. Je weet dat ik niet van eieren hou. Je weet dat ik niet van eieren hou. Il ira en ville. Hij zal naar de stad gaan. Hij gaat naar de stad. Va chez le barbier te faire couper les cheveux. Ga naar de kapper en laat je haar snijden. Ga naar de kapper en laat je haar knippen. La cérémonie d'ouverture a eu lieu hier. De openingsceremonie vond gisteren plaats. De openingsceremonie vond gisteren plaats. Je gesticulais. Ik gesticuleerde. Ik was aan het slijmen. Il y en a une bouteille dans le frigidaire. Er ligt een fles van in de koelkast. Er zit een fles in de koelkast. Où vas-tu cet après-midi ? Waar ga je deze namiddag naartoe? Waar ga je vanmiddag heen? Tu n'as pas besoin de t'y rendre. Je hoeft daar niet heen te gaan. Je hoeft er niet heen te gaan. Puis-je voir ça ? Kan ik dat zien? Mag ik dat zien? Charlemagne fut couronné par le pape. Karel de Grote werd door de paus gekroond. Karel de Grote werd door de paus gekroond. N'enfreins pas les règles. Overtreed de regels niet. Overtreedt de regels niet. Le spectacle a duré deux heures. De voorstelling heeft twee uur geduurd. De show duurde twee uur. La santé est indispensable au bien-être. Gezondheid is onmisbaar voor het welbevinden. Gezondheid is essentieel voor het welzijn. Hier, je suis devenu un dieu, mais j'ai trouvé ça un peu ennuyeux, alors aujourd'hui je suis devenu un diable. Gisteren werd ik een god, maar ik vond dat te vervelend, dus vandaag werd ik een duivel. Gisteren werd ik een god, maar ik vond het een beetje saai, dus vandaag werd ik een duivel. Je n'aime pas les sciences. Ik hou niet van wetenschap. Ik hou niet van wetenschap. As-tu révélé ton vrai nom à quelqu'un ? Heb je iemand verteld wat je echte naam is? Heb je iemand je echte naam verteld? Ça ne commence pas avant huit heures trente. Het begint niet voor half negen. Het begint pas om half negen. Regarde ce beau garçon. Kijk, die mooie jongen. Moet je die knappe jongen zien. Pensez à votre avenir. Denk aan uw toekomst. Denk aan je toekomst. S'il vous plaît abstenez-vous de fumer dans les endroits publics. Gelieve in het openbaar niet te roken. Houdt u alstublieft van roken op openbare plaatsen. Les atomes sont dans tout. In alles zijn er atomen. Atomen zitten in alles. Je vais nous faire du thé. Ik zal wat thee voor ons maken. Ik ga thee voor ons zetten. Chantons la chanson anglaise. Laten we het Engelse liedje zingen. Laten we het Engelse lied zingen. Elle est venue à mon secours. Ze kwam me ter hulp. Ze kwam me redden. Nous avons des marguerites, blanches et jaunes, mais seulement en bouquets. We hebben madeliefjes, witte en gele, maar enkel in tuilen. We hebben madeliefjes, wit en geel, maar alleen in boeketten. Tu n'y arriveras pas. Ge zult er niet geraken. Je haalt het niet. Ce n'est point par la rigueur des supplices qu'on prévient le plus sûrement les crimes, c'est par la certitude de la punition. Het is niet door de wreedheid van de martelingen dat we de misdaden het zekerst voorkomen, maar door de stelligheid van de straf. Het is niet door de strengheid van de martelingen dat misdaden het meest zeker worden voorkomen, het is door de zekerheid van de straf. Je ne pense pas que ça va te plaire. Ik denk niet dat het je zal bevallen. Ik denk niet dat je het leuk vindt. L'été dernier j'ai travaillé à temps partiel à la ferme. De voorbije zomer heb ik deeltijds op de boerderij gewerkt. Vorige zomer werkte ik part-time op de boerderij. Es-tu toujours mariée ? Ben je nog altijd gehuwd? Ben je nog steeds getrouwd? Tom ne pense pas que Marie fera très bien le travail. Tom denkt niet dat Mary het werk erg goed zal doen. Tom denkt niet dat Marie het goed doet. Bien qu'elle ait des défauts, je l'apprécie. Ofschoon ze fouten heeft, mag ik haar. Hoewel ze fouten heeft, mag ik haar wel. S'il neige demain, je ferai un bonhomme de neige. Als het morgen sneeuwt, maak ik een sneeuwpop. Als het morgen sneeuwt, maak ik een sneeuwpop. Je préfère l'eau minérale. Ik geef de voorkeur aan mineraalwater. Ik geef de voorkeur aan mineraalwater. Il est temps pour elle de rentrer chez elle. Het is tijd voor haar om naar huis te gaan. Het is tijd voor haar om naar huis te gaan. Il a l'air bien pour son âge. Hij ziet er goed uit voor zijn leeftijd. Hij ziet er goed uit voor zijn leeftijd. Es-tu étudiant ? Ben je student? Ben je een student? Il y a tellement de choses que je veux te dire. Er is zo veel wat ik je wil zeggen. Er is zoveel dat ik je wil vertellen. Il abandonna tout espoir. Hij gaf alle hoop op. Hij gaf alle hoop op. Tu as droit à trois essais pour deviner où j'ai été hier ! Drie keer raden waar ik gisteren ben geweest! Je mag drie keer raden waar ik gisteren was. Ma mère est morte lorsque j'étais enfant. Mijn moeder stierf toen ik nog een kind was. Mijn moeder stierf toen ik een kind was. Parlez un peu plus lentement, s'il vous plaît. Spreekt u alstublieft langzamer. Praat wat langzamer, alsjeblieft. On peut facilement couper du fromage avec un couteau. Het is makkelijk om kaas te snijden met een mes. Je kunt makkelijk kaas snijden met een mes. Le vélo à côté de la porte est le mien. De fiets bij de deur is van mij. De fiets naast de deur is van mij. Y a-t-il quelqu'un ? Is daar iemand? Is daar iemand? Je ne peux pas vivre comme ça. Ik kan zo niet leven. Zo kan ik niet leven. Je veux être avec toi. Ik wil bij jou zijn. Ik wil bij je zijn. Mettez cet espion au cachot. Stop die spion in de kerker. Zet die spion in de cel. Suis-je soupçonnée ? Ben ik verdacht? Wordt ik verdacht? Elles avaient faim. Ze hadden honger. Ze hadden honger. Tom était comme ça. Tom was zo iemand. Tom was zo. Je suis tout seul. Ik ben helemaal alleen. Ik ben alleen. Je me suis levé tôt pour prendre le premier train. Ik stond vroeg op om de eerste trein te nemen. Ik stond vroeg op om de eerste trein te nemen. Apporte-moi un morceau de papier s'il te plait. Breng mij een stukje papier a.u.b. Breng me een stukje papier, alsjeblieft. Augmente le son. Zet het geluid harder. Verhoog het geluid. Je ne peux me permettre de gaspiller le moindre yen. Ik kan het me niet veroorloven om ook maar één yen te verspillen. Ik kan het me niet veroorloven om een yen te verspillen. Ici et maintenant. Hier en nu. Hier en nu. Je n’en peux plus ! Ik kan niet meer! Ik kan er niet meer tegen! Je dois rêver. Ik droom vast. Ik moet dromen. Ajoutons-nous un peu plus de sel ? Zouden we er een beetje meer zout bij doen? Zullen we wat meer zout toevoegen? Avez-vous déjà fait l'ascension du Mont Fuji ? Hebt u de berg Fuji al eens beklommen? Heb je ooit de berg Fuji beklommen? Les larmes ont coulé le long de mes joues. Tranen liepen over mijn wangen. De tranen stroomden langs mijn wangen. Tom est aveugle. Tom is blind. Tom is blind. Je veux juste te faire savoir que je ne te laisserai pas tomber. Ik wil je alleen laten weten dat ik je niet zal teleurstellen. Ik wil je laten weten dat ik je niet in de steek laat. On ne sait même pas qui Tom a épousé. We weten zelfs niet met wie Tom getrouwd is. We weten niet eens met wie Tom is getrouwd. Elle me frappa sur l'épaule. Ze klopte me op de schouder. Ze sloeg me op m'n schouder. Je ne peux pas attendre. Ik kan niet wachten. Ik kan niet wachten. Il parle anglais et français. Hij kan Engels en Frans spreken. Hij spreekt Engels en Frans. Un, deux, trois, quatre, cinq, six, sept, huit, neuf, dix. Een, twee, drie, vier, vijf, zes, zeven, acht, negen, tien. Eén, twee, drie, vier, vijf, zes, zeven, acht, negen, tien. Elle est à peu près du même âge que moi. Ze is ongeveer even oud als ik. Ze is ongeveer even oud als ik. Pourquoi portes-tu cette chemise ? Waarom draag je dit shirt? Waarom draag je dat shirt? Cette entreprise imprime beaucoup d'ouvrages d'enseignement. Deze firma drukt veel leerboeken. Dit bedrijf drukt veel onderwijsboeken uit. Ne dis rien à mon petit copain ! Zeg niets tegen mijn vriendje. Zeg niets tegen m'n vriendje. Y a-t-il un trajet en bus ici? Is er hier een busroute? Is er een busrit hier? L'espéranto est plus facile que toutes les langues nationales ou naturelles, on peut donc l'apprendre à fond, incomparablement plus rapidement, moins cher et plus facilement. Esperanto is gemakkelijker dan alle nationale of natuurlijke talen, men kan het dus onvergelijkbaar veel sneller, goedkoper en gemakkelijker ten gronde leren. Esperanto is gemakkelijker dan alle nationale of natuurlijke talen, dus je kunt het volledig leren, onvergelijkbaar sneller, goedkoper en gemakkelijker. Ensuite je suis descendu dans le métro. Daarna ging ik de metro in. Toen ging ik de metro in. J'ai ri. Ik heb gelachen. Ik lachte. Je suis entièrement d'accord. Ik ga helemaal akkoord. Daar ben ik het helemaal mee eens. Resteras-tu à la maison ce soir ? Blijft ge thuis vanavond? Blijf je vanavond thuis? Vous devez faire de votre mieux. Ge moet uw best doen. Je moet je best doen. Les circonstances de notre vie sont le fruit de nos pensées. De omstandigheden van ons leven worden veroorzaakt door onze gedachten. De omstandigheden van ons leven zijn de vrucht van onze gedachten. Son frère va à l'école en bus. Zijn broer gaat met de bus naar school. Haar broer gaat met de bus naar school. Mets ce livre au-dessus des autres. Leg dat boek boven op de andere. Leg dat boek boven de anderen. Avez-vous déjà été à l'étranger ? Was u al in het buitenland? Ben je ooit in het buitenland geweest? Ce parc me rappelle mon enfance. Dat park doet me aan mijn kindsheid denken. Dit park doet me denken aan mijn jeugd. Avez-vous pensé à revoir la première leçon ? Heb jullie erover nagedacht de eerste les te herzien? Heb je erover nagedacht om de eerste les nog eens door te nemen? Il pleut comme vache qui pisse. Het regent pijpenstelen. Het regent als een plaskoe. Vous avez façonné l'argile en un vase. U hebt de klei in een vaas gevormd. Je hebt de klei in een vaas gemaakt. Je sais nager rapidement. Ik kan snel zwemmen. Ik kan snel zwemmen. Tu mangeras tes bananes. Je zult je bananen eten. Dan eet je je bananen op. Comment t'es-tu procuré cet argent ? Hoe ben je aan dat geld geraakt? Hoe kom je aan dat geld? As-tu besoin de ce livre ? Heb je dit boek nodig? Heb je dat boek nodig? Elle a sept fils. Zij heeft zeven zonen. Ze heeft zeven zoons. Savez-vous où il réside ? Weten jullie waar hij woont? Weet je waar hij woont? Retournez à vos places. Ga terug naar uw plaatsen. Ga terug naar jullie plaatsen. Pas ce soir. Niet vanavond. Vanavond niet. Il fume. Hij is aan het roken. Hij rookt. Foutaises. Onzin. Onzin. Nous avions tous les deux faim. We hadden beiden honger. We hadden allebei honger. Parlez-vous japonais ? Spreekt u Japans? Spreekt u Japans? Je parle avec mon enfant. Ik praat met mijn kind. Ik praat met mijn kind. Tu ne connais pas mon frère. Je kent mijn broer niet. Je kent m'n broer niet. Tom ne veut pas en parler. Tom wil niet erover praten. Tom wil er niet over praten. Ils haïssaient Tom. Zij haatten Tom. Ze haatten Tom. La prévision météorologique n'est pas jubilatoire. De weervoorspelling is niet om vrolijk om te worden. De weervoorspelling is niet joods. Hum. J'ai le sentiment que je vais me perdre, quelle que soit la route que je prenne. Hmm. Ik heb het gevoel dat ik ga verdwalen, welke weg ik ook neem. Ik heb het gevoel dat ik verdwaal, ongeacht de weg die ik neem. Peut-être que non. Misschien niet. Misschien niet. Le chat jouait avec la souris en mousse. De kat speelde met de speelgoedmuis. De kat speelde met de mosmuis. La farine est faite à partir de blé. Meel wordt van tarwe gemaakt. Het meel is gemaakt van tarwe. Je désire aller en Angleterre. Ik heb een verlangen om naar Engeland te gaan. Ik wil naar Engeland. Je te l'ai envoyé il y a deux jours. Ik heb het twee dagen geleden naar je toegestuurd. Ik heb het je twee dagen geleden gestuurd. Tu es super. Je bent echt goed. Je ziet er geweldig uit. Il mit son repas dans un sac en papier. Hij stak zijn maaltijd in een papieren zak. Hij stopte zijn maaltijd in een papieren zak. Maman et papa sont très nerveux. Mama en papa zijn erg nerveus. Mam en pap zijn erg nerveus. La réunion aura lieu demain. De vergadering zal morgen plaatshebben. De vergadering vindt morgen plaats. Est-ce que Robin des Bois est vivant ? Leeft Robijn der Bossen nog? Leeft Robin Hood nog? Elle a l'air jeune, mais en réalité elle est plus vieille que toi. Ze lijkt jong maar eigenlijk is ze ouder dan jij. Ze ziet er jong uit, maar ze is ouder dan jij. C'est intrigant. Dat maakt nieuwsgierig. Het is intrigerend. Le trafic était très important. Les voitures étaient à la file pare-chocs contre pare-chocs. Het verkeer was heel druk. De auto's stonden bumper aan bumper in de file. De auto's stonden in de rij tegen de bumper. Et vous ? En u? En jij? Ce drapeau est très beau. Deze vlag is erg mooi. Deze vlag is heel mooi. Combien de livres lis-tu par mois ? Hoeveel boeken leest ge per maand? Hoeveel boeken lees je per maand? Un flot de gens sortit du théâtre. Er kwamen heel wat mensen uit het theater. Er kwam een stroom van mensen uit het theater. Ils écrivent. Ze schrijven. Ze schrijven. Tom m'a donné trente dollars. Tom heeft mij dertig dollar gegeven. Tom gaf me 30 dollar. Pendant que les mouches volent après les mouches, après les mouches volent les mouches. Als vliegen achter vliegen vliegen, vliegen vliegen vliegen achterna. Vliegen vliegen achter vliegen aan, vliegen vliegen achter vliegen aan. Dégagez ! Opzij! Aan de kant. Vous pouvez le voir à l'œil nu. U kan het zien met het blote oog. Je kunt het met het blote oog zien. Je voudrais prendre un cours d'arabe. Ik zou graag een cursus Arabisch volgen. Ik wil graag een les Arabisch volgen. J’attends avec impatience d’entendre votre opinion sur ce sujet. Ik wacht met ongeduld op uw ideeën over dat thema. Ik kijk uit naar uw mening over dit onderwerp. Quel âge a l'univers ? Hoe oud is het universum? Hoe oud is het universum? Je suis si heureux de te revoir. Ik ben zo blij je weer te zien. Ik ben zo blij je weer te zien. Nous sommes émaciés. We zijn vermagerd. We zijn ontmaagd. D'accord. In orde. Oké. Tu chantes tout le temps. Jij zingt altijd. Je zingt de hele tijd. Pourquoi papa est-il dans la cuisine ? Waarom is pap in de keuken? Waarom ligt papa in de keuken? Ne fais pas une tête d'enterrement, rien n'est fini ! Kijk niet zo somber, niets is voorbij! Kijk niet naar een begrafenis. Het is nog niet voorbij. Dis-le en russe ! Zeg het in het Russisch! Zeg het in het Russisch. Nous avons beaucoup de concurrents. We hebben veel concurrenten. We hebben veel concurrenten. Mes amis sont compréhensifs. Mijn vrienden zijn begripvol. Mijn vrienden zijn begripvol. Ce lac ressemble à une mer. Dat meer ziet er uit als een zee. Dit meer lijkt op een zee. Je n'ai pas encore vu de canard souchet. Slobeenden heb ik nog nooit gezien. Ik heb nog geen eend gezien. Tom vient ici presque tous les jours. Tom komt hier bijna dagelijks. Tom komt hier bijna elke dag. La grand-mère de Tom semble être en bonne santé. De grootmoeder van Tom lijkt gezond te zijn. Tom's oma lijkt gezond te zijn. Tokyo est à 5 miles d'ici. Tokio is vijf mijl van hier. Tokio is vijf mijl hier vandaan. Vous nagez. U zwemt. Je zwemt. Nous sommes obéissantes. Wij zijn gehoorzaam. We zijn gehoorzaam. Sami sortait avec quelqu'un. Sami was aan het daten. Sami ging met iemand uit. Je mange une pomme. Ik eet een appel. Ik eet een appel. Continuez ! Schiet op. Ga door. La phrase suivante est fausse. De volgende zin is onjuist. De volgende zin is onjuist. Je suis mélancolique. Ik ben melancholisch. Ik ben melancholisch. Excusez-moi, j'ai une question. Neem me niet kwalijk, ik heb een vraag. Pardon, ik heb een vraag. Nous étions toutes un peu fatiguées. We waren allemaal een beetje moe. We waren allemaal een beetje moe. Avez-vous des boissons sans alcool ? Hebt ge niet-alcoholische dranken? Heeft u alcoholvrije dranken? J'ai trois chiens. L'un est un mâle et les deux autres sont des femelles. Ik heb drie honden. Eentje is mannelijk en de andere twee zijn vrouwelijk. Ik heb drie honden, één is een mannetje en de andere twee zijn vrouwtjes. La vie commence à quarante ans. Het leven begint bij veertig. Het leven begint op veertigjarige leeftijd. Continue à monter. Blijf klimmen. Blijf naar boven gaan. J’ai appris à vivre sans elle. Ik heb geleerd te leven zonder haar. Ik leerde zonder haar te leven. Tu peux rester ici aussi longtemps que tu veux. Je kan hier zo lang blijven als je wilt. Je kunt hier zo lang blijven als je wilt. Les guerres ne commencent pas simplement comme le fait l'hiver, ce sont les hommes qui commencent les guerres. Oorlogen starten niet zoals de winter start, maar het zijn de mensen die een oorlog starten. Oorlogen beginnen niet alleen maar zoals in de winter, het zijn de mensen die oorlogen beginnen. Ce genre de chose ne se passait jamais ici d'habitude. Zo iets gebeurde hier nog nooit. Zulke dingen gebeuren hier normaal nooit. Aujourd'hui, j'ai un léger mal de tête. Ik heb lichte hoofdpijn vandaag. Vandaag heb ik een lichte hoofdpijn. Quel est le numéro de ma chambre ? Wat is mijn kamernummer? Wat is het nummer van mijn kamer? Son jouet est bleu. Zijn speelgoed is blauw. Z'n speeltje is blauw. Tom voudrait un petit mouchoir blanc. Tom zou graag een kleine witte zakdoek willen. Tom wil een kleine witte zakdoek. Tom parle mieux français que toi. Tom spreekt beter Frans dan jij. Tom spreekt beter Frans dan jij. Aidez-nous ! Help ons! Help ons. Après notre première attaque, l'ennemi fuit. Na onze eerste aanval vluchtte de vijand. Na onze eerste aanval vlucht de vijand. Le mur est épais de deux mètres. De muur is twee meter dik. De muur is twee meter dik. Je préfère les chats aux chiens. Ik heb liever katten dan honden. Ik heb liever katten dan honden. Un médecin examina Monsieur Brun. Een dokter onderzocht meneer Brown. Een arts heeft Mr Brun onderzocht. Tom était si heureux. Tom was zo gelukkig. Tom was zo gelukkig. Tom est prêt à commencer. Tom is klaar om te beginnen. Tom is klaar om te beginnen. Pouvons-nous utiliser le laboratoire de langues ? Mogen wij het talenpracticum gebruiken? Kunnen we het taallab gebruiken? Ils n'ont pas suffisamment d'amis. Ze hebben niet genoeg vrienden. Ze hebben niet genoeg vrienden. Il n'y a rien que l'argent ne puisse acheter. Er is niets dat je niet met geld kan kopen. Er is niets dat geld niet kan kopen. C'était un long voyage ? Lange reis? Was het een lange reis? On pouvait voir l'hôtel. Het hotel was in zicht. We konden het hotel zien. Connaissez-vous votre taille ? Weet u uw maat? Weet je hoe groot je bent? Où as-tu obtenu ça ? Waar heb je dat vandaan? Waar heb je dat vandaan? Marie s'est couchée tard hier soir. Mary is gisteravond laat opgebleven. Marie is gisteravond laat naar bed gegaan. Que vas-tu faire en France ? Wat ga je in Frankrijk doen? Wat ga je doen in Frankrijk? Je ne t'avais jamais vue ainsi auparavant. Ik had je nog nooit eerder zo gezien. Ik heb je nog nooit zo gezien. Qu'attendez-vous ? Waar wacht u op? Waar wacht je op? Je me demande si elle est mariée. Ik vraag mij af of ze getrouwd is. Ik vraag me af of ze getrouwd is. Nos rues s'inondent quand il pleut. Onze straten overstromen wanneer het regent. Onze straten zijn overstroomd als het regent. Que penses-tu du plan de ton patron ? Wat denkt ge van het plan van uw baas? Wat vind je van het plan van je baas? La pièce était si sombre que nous dûmes chercher la porte à tâtons. De kamer was zo donker dat we op de tast naar de deur moesten gaan. De kamer was zo donker dat we de tastdeur moesten zoeken. Cette montagne est couverte de neige durant toute l'année. Deze berg is het hele jaar door bedekt met sneeuw. Deze berg is het hele jaar door bedekt met sneeuw. Nous ne pouvons pas vivre ainsi. Zo kunnen we niet leven. Zo kunnen we niet leven. Il est fier d'être musicien. Hij is fier, muzikant te zijn. Hij is er trots op dat hij muzikant is. L'avortement est interdit dans de nombreux pays. Abortus is in vele landen verboden. Abortus is in veel landen verboden. Je suis presque aussi grand que Tom. Ik ben bijna zo groot als Tom. Ik ben bijna zo groot als Tom. Ils annonçaient de la pluie pour aujourd'hui. Ze kondigden regen aan voor vandaag. Ze kondigden regen aan voor vandaag. Est-ce que son père est enseignant ? Is haar vader leraar? Is zijn vader leraar? Mon frère est professeur. Mijn broer is leraar. Mijn broer is een leraar. Vous avez mon soutien. U heeft mijn steun. Je hebt mijn steun. L'étranger parle assez bien le japonais. De buitenlander spreekt redelijk goed Japans. De vreemdeling spreekt vrij goed Japans. La faim nous étreint. De honger heeft ons in zijn greep. De honger omhelst ons. Tu es irresponsable. Jij bent onverantwoordelijk. Je bent onverantwoordelijk. Je les ai invités à la fête. Ik heb hen uitgenodigd voor het feest. Ik heb ze uitgenodigd voor het feest. Je veux juste dire quelque chose à Tom. Ik wil gewoon wat zeggen tegen Tom. Ik wil gewoon iets tegen Tom zeggen. Ma réponse est-elle juste ? Is mijn antwoord juist? Is mijn antwoord juist? Désolé, quelque chose est allé de travers. Sorry, er ging iets mis. Sorry, er is iets mis gegaan. Ne laisse pas le chien dormir sur notre lit. Laat de hond niet op ons bed slapen. Laat de hond niet op ons bed slapen. J'aime mon bifteck saignant. Ik heb mijn biefstuk graag kort gebakken. Ik hou van mijn bloedende biefstuk. Arrête ! Tu la mets mal à l'aise ! Hou op! Je brengt haar in verlegenheid! Je maakt haar ongemakkelijk. Je ne le comprends pas. Ik versta hem niet. Ik begrijp het niet. Je pense savoir qui l'a fait. Ik denk te weten wie het gedaan heeft. Ik denk dat ik weet wie het gedaan heeft. Amenez-la en salle d'op. Breng haar naar de operatiekamer. Breng haar naar de OK. Le contrat d'assurance est dans la boîte à gants. Het verzekeringscontract ligt in het handschoenkastje. Het verzekeringscontract ligt in het handschoenenkastje. Tom perdra du temps. Tom zal tijd verliezen. Tom verspilt tijd. Ne regrettes-tu pas d'avoir fait ce tatouage ? Heb je geen spijt van deze tatoeage die je hebt gezet? Heb je er geen spijt van dat je die tatoeage hebt gemaakt? Combien as-tu d'argent ? Hoeveel geld heb je? Hoeveel geld heb je? Bill a été au Japon. Bill is in Japan geweest. Bill is naar Japan geweest. L'odeur est insupportable. De geur is onverdraaglijk. De geur is ondraaglijk. L'apprécie t-il ? Vindt hij hem leuk? Vindt hij haar leuk? Buvons un peu de café. Laat ons wat koffie drinken. Laten we koffie drinken. Es-tu pour ou contre l'avortement ? Ben je voor of tegen abortus? Ben je voor of tegen abortus? Nous avons deux oreilles. We hebben twee oren. We hebben twee oren. Je suis un végétarien. Ik ben vegetariër. Ik ben vegetariër. Oh putain ! Verdomme! Verdomme. Je pense que c'est vrai. Ik denk dat het waar is. Ik denk dat het waar is. Je ne peux pas réparer l'ordinateur. Ik kan de computer niet repareren. Ik kan de computer niet repareren. Faites attention. Voorzichtig. Wees voorzichtig. Il y avait du tonnerre et des éclairs la nuit dernière. Er was donder en bliksem vorige nacht. Gisteravond waren er donder en bliksem. Hors de question ! Geen sprake van! Nee, dat doe ik niet. Tout bien considéré, il a une vie heureuse. Alles in acht genomen heeft hij een gelukkig leven. Al met al heeft hij een gelukkig leven. Je dois rattraper le temps perdu en conduisant vite. Ik moet sneller rijden om de verloren tijd in te halen. Ik moet de verloren tijd inhalen door snel te rijden. Je recommande un bilan complet pour votre époux. Ik raad een grondig medisch onderzoek aan voor uw echtgenoot. Ik beveel een volledige check-up aan voor uw man. Je me lave les cheveux maintenant. Ik ben nu mijn haar aan het wassen. Ik was mijn haar nu. J'ai travaillé dans un restaurant. Ik werkte in een restaurant. Ik heb in een restaurant gewerkt. Comment pouvez-vous en être tellement sûr ? Hoe kunt u daar zo zeker van zijn? Hoe kun je daar zo zeker van zijn? Keiko est en tête de sa classe. Keiko zit aan de kop van haar klas. Keiko staat aan de top van zijn klas. Sa paresse était un mauvais présage pour l'avenir. Haar luiheid was een slecht teken voor de toekomst. Zijn luiheid was een slecht voorteken voor de toekomst. Je bois un jus de fruit. Ik drink een fruitsap. Ik drink een sapje. Je voulais seulement vous poser quelques questions. Ik wou u gewoon enkele vragen stellen. Ik wilde je alleen een paar vragen stellen. Nous sommes toutes retraitées. Wij zijn allen gepensioneerd. We zijn allemaal met pensioen. Comment ça se fait que tu parles si bien français ? Hoe komt het dat je zo goed Frans spreekt? Waarom spreek je zo goed Frans? Ce fromage est fait avec du lait de chèvre. Deze kaas is gemaakt van geitenmelk. Deze kaas is gemaakt van geitenmelk. Là ? Daar? Hier? C'était un musicien pauvre. Hij was een arme muzikant. Hij was een arme muzikant. La Grèce est un vieux pays. Griekenland is een oud land. Griekenland is een oud land. Vous n'êtes pas la seule avec ce problème. U bent niet de enige met dat probleem. Je bent niet de enige met dit probleem. C'est tout ce que je sais de lui. Dat is alles wat ik over hem weet. Dat is alles wat ik over hem weet. Quelle idée bizarre ! Wat een bizar idee! Wat een raar idee. Puis-je utiliser ton téléphone ? Mag ik je telefoon gebruiken? Mag ik je telefoon gebruiken? Sont-ils heureux ? Zijn ze blij? Zijn ze gelukkig? Natasha est un nom russe. Natasja is een Russische naam. Natasha is een Russische naam. Ma maison est sur le côté ouest de la rue. Mijn huis staat aan de westelijke kant van de weg. Mijn huis ligt aan de westkant van de straat. La digitale est très belle, mais vénéneuse. Vingerhoedskruid is heel mooi, maar giftig. De digitale is erg mooi, maar giftig. Tom est déjà rentré à la maison. Tom is al thuisgekomen. Tom is al thuis. Il aime effectuer des promenades. Hij houdt ervan wandelingen te maken. Hij houdt van wandelen. Tu peux utiliser mon dictionnaire. Je mag mijn woordenboek gebruiken. Je kunt mijn woordenboek gebruiken. Nous approchions. Wij kwamen dichterbij. We kwamen dichterbij. Il n'est en aucune manière aisé de maîtriser une langue étrangère. Het is helemaal niet gemakkelijk een vreemde taal onder de knie te krijgen. Het is op geen enkele manier gemakkelijk om een vreemde taal te beheersen. Marie est toujours de mauvaise humeur. Maria is altijd humeurig. Marie is altijd in een slechte bui. Elle ne l'écoute pas. Ze luistert niet naar hem. Ze luistert niet naar hem. Vous êtes professeur. U bent professor. Je bent een leraar. Si le monde n'était pas dans l'état où il est maintenant, je pourrais faire confiance à n'importe qui. Als de wereld niet was zoals ze is, zou ik iedereen kunnen vertrouwen. Als de wereld niet zo was als hij nu is, zou ik iedereen kunnen vertrouwen. Commence à chanter. Begin met zingen. Begin maar te zingen. Je dois trouver la clé. Ik moet de sleutel vinden. Ik moet de sleutel vinden. Bois ça ! Drink dat op! Drink op. La découverte d'un mets nouveau fait plus pour le genre humain que la découverte d'une étoile. De ontdekking van een nieuw soort maaltijd brengt de mensheid meer dan de ontdekking van een nieuwe ster. De ontdekking van een nieuw gerecht doet meer voor de mensheid dan de ontdekking van een ster. Il a beaucoup d'argent. Hij heeft veel geld. Hij heeft veel geld. Tom est monté à bord. Tom is aan boord gegaan. Tom is aan boord. Jouons aux cartes. Laten we kaart spelen. Laten we kaarten. Cette petite étoile est la plus brillante. Dat kleine sterretje is het helderste. Deze kleine ster is de helderste. Disparaissez. Ga uit mijn zicht. Verdwijn. « Aimes-tu les serpents ? » « Bien sûr que non. » „Hou je van slangen?” „Natuurlijk niet.” "Hebt gij de slangen lief?" "Natuurlijk niet." L'acuité intellectuelle, qui est le propre de l'exilé, suscite invariablement la méfiance des sédentaires, qui refusent de se dessaisir de leurs certitudes immédiates. De intellectuele scherpte, die eigen is aan de balling, wekt onvermijdelijk wantrouwen op bij de sedentaire mensen die weigeren zich te ontdoen van hun onmiddellijke zekerheden. De intellectuele scherpte, die eigen is aan de balling, wekt voortdurend het wantrouwen van de sedentaires, die weigeren zich te onttrekken aan hun onmiddellijke zekerheden. Il est hautement respecté par ses étudiants. Hij wordt enorm gerespecteerd door zijn studenten. Hij wordt zeer gerespecteerd door zijn studenten. À chacun son dû. Ieder zijn ding. Iedereen heeft z'n verdiende loon. Sami vit Layla. Sami zag Layla. Sami woont in Layla. Je perdais. Ik was aan het verliezen. Ik verloor. En as-tu un ? Heb jij er een? Heb je er een? Pensez à elle. Denk aan haar. Denk aan haar. Il se mit au lit tôt. Hij ging vroeg naar bed. Hij ging vroeg naar bed. J'ai besoin de votre réponse avant la fin de la journée. Ik heb uw antwoord nodig voor het einde van de dag. Ik heb uw antwoord nodig voor het einde van de dag. J'en ai plein la tête. Mijn hoofd zit vol. Ik heb er genoeg van. J'ai rencontré ton fils hier et il m'a poliment saluée. Gisteren heb ik je zoon ontmoet en hij heeft me beleefd gegroet. Ik ontmoette je zoon gisteren en hij groette me beleefd. Comment crois-tu que Tom et Marie font ça ? Hoe denk je dat Tom en Maria dat doen? Hoe denk je dat Tom en Marie dat doen? Je viens du Brésil. Ik kom uit Brazilië. Ik kom uit Brazilië. Il se peut que j'abandonne bientôt et fasse une sieste à la place. Het kan dat ik zo meteen opgeef en in plaats hiervan een dutje ga doen. Het kan zijn dat ik binnenkort opgeef en in plaats daarvan een dutje doe. Sans toi je ne suis rien. Zonder jou ben ik niets. Zonder jou ben ik niets. J'ai conseillé à Tom de ne pas faire cela. Ik heb Tom aangeraden dat niet te doen. Ik adviseerde Tom dit niet te doen. Le garçon est allé à l'école. De jongen ging naar school. De jongen ging naar school. Il commença à neiger. Het is beginnen sneeuwen. Het begon te sneeuwen. Muiriel a 20 ans maintenant. Muiriel is nu 20 jaar oud. Muiriel is nu 20. Ma chambre est au quatrième étage. Mijn kamer is op de vierde verdieping. Mijn kamer is op de vierde verdieping. Tom est-il venu ici hier ? Is Tom gister hier geweest? Is Tom hier gisteren geweest? Je filais. Ik was aan het rennen. Ik liep weg. La poule a picoré du blé. De kip heeft tarwe gepikt. De kip heeft geld gepikt. Vous devriez être fiers de vous. Jullie zouden trots op jezelf moeten zijn. Je zou trots op jezelf moeten zijn. Je n'ai aucune chambre à louer. Ik heb geen kamers om te verhuren. Ik heb geen kamer te huur. Alors, où devons-nous commencer ? Dus, waar zullen we beginnen? Waar moeten we beginnen? J'ai vu une lumière au bout du tunnel. Ik zag een licht aan het einde van de tunnel. Ik zag een licht aan het einde van de tunnel. Il est loin de chez lui. Hij is ver van huis weg. Hij is ver van huis. Je vous trouve très attirant. Ik vind je heel aantrekkelijk. Ik vind je erg aantrekkelijk. Je finirai ce travail dans une semaine, c'est-à-dire le 5 mai. Ik zal dat werk over een week klaar hebben, dus op 5 mei. Ik maak dit werk over een week af, dat wil zeggen op 5 mei. Un artiste doit avoir le sens des couleurs. Een artiest moet zin voor kleuren hebben. Een kunstenaar moet kleurgevoel hebben. La tempête évolua en un typhon. De storm ontwikkelde zich tot een tyfoon. De storm woedde tot een tyfoon. C'est un homme très courageux. Hij is een zeer dappere man. Hij is een dappere man. Peux-tu monter un cheval ? Kun jij paardrijden? Kun je een paard rijden? Lequel est nouveau ? Welke is nieuw? Welke is nieuw? Qu'espérez-vous trouver ici ? Wat hoopt u hier te vinden? Wat hoopt u hier te vinden? Les flics ! Flikken! De politie. Je sais qu'il me surveille. Ik weet dat hij me in het oog houdt. Ik weet dat hij me in de gaten houdt. Elles nous ont vus alors qu'elles étaient en train de descendre du train. Ze zagen ons terwijl ze bezig waren uit de trein te stappen Ze zagen ons toen ze uit de trein stapten. Je ne le sais pas. Ik weet het niet. Ik weet het niet. Je le ferai avec plaisir. Ik zal dit met veel plezier doen. Ik doe het graag. Sa femme est originaire de Californie. Zijn vrouw komt uit Californië. Zijn vrouw komt uit Californië. Il y a une carte sur le mur. Er hangt een kaart aan de muur. Er staat een kaart op de muur. J'en suis sûr. Ik weet het zeker. Ik weet het zeker. La dévaluation de la monnaie a causé un coup dur à l'économie nationale. De devaluatie van de munt was een zware tegenslag voor de economie van het land. De devaluatie van de munt heeft de nationale economie een zware klap toegebracht. Le prix monte. De prijs gaat omhoog. De prijs stijgt. Ce livre-ci n'est pas aussi facile que celui-là. Dit boek is niet zo gemakkelijk als dat daar. Dit boek is niet zo makkelijk als dit. Dieu n'existe pas. God bestaat niet. God bestaat niet. Ça fonctionnera. Het zal werken. Het zal werken. Avance ! Vooruit! Lopen. Il parvint à résoudre le problème. Hij slaagde erin het probleem op te lossen. Hij slaagde erin het probleem op te lossen. Je l’ai mise en colère. Ik heb haar kwaad gekregen. Ik maakte haar kwaad. Un veilleur était assis avec les jambes croisées. Een bewaker zat met zijn benen gekruist. Een wachter zat met gekruiste benen. J'ai peur de l'obscurité. Ik ben bang voor het donker. Ik ben bang voor de duisternis. Je ne sais pas si c'est un médecin. Ik weet niet of hij dokter is. Ik weet niet of hij een dokter is. Je dispose d'un dictionnaire. Ik heb een woordenboek. Ik heb een woordenboek. Il faut tourner pendant des heures pour trouver une place de stationnement à Paris. Je moet uren rondrijden om een parkeerplaats in Parijs te vinden. Je moet uren ronddraaien om een parkeerplaats in Parijs te vinden. J'ai perdu mon chemin dans les bois. Ik ben verdwaald in het bos. Ik heb m'n weg verloren in het bos. Melanie boit du lait. Melanie drinkt melk. Melanie drinkt melk. C'est une ancienne loi. Het is een oude wet. Het is een oude wet. Je m'inquiétais pour ta santé. Ik heb me zorgen gemaakt over je gezondheid. Ik maakte me zorgen om je. Sont-ils en train de parler français ? Zijn ze Frans aan het spreken? Spreken ze Frans? Quel est votre vin préféré ? Wat is jullie lievelingswijn? Wat is je favoriete wijn? La batterie est à plat. De batterij is leeg! De batterij is leeg. Comme c'est romantique ! Hoe romantisch! Wat romantisch. Je suis née à Hiroshima en 1945. Ik ben in 1945 in Hiroshima geboren. Ik ben in 1945 in Hiroshima geboren. Il doit prononcer un discours pendant la fête. Hij moet een toespraak houden tijdens het feest. Hij moet een toespraak houden tijdens het feest. L'assurance profitait de la reprise de la conjoncture. De verzekering profiteerde van de verbeterde conjunctuur. De verzekering profiteerde van het herstel van de conjunctuur. Pourquoi la neige est-elle blanche ? Waarom is sneeuw wit? Waarom is de sneeuw wit? S'il vous plaît prêtez-moi la vidéo quand vous l'aurez vue. Wilt ge de film aan mij uitlenen als ge hem gezien hebt? Mag ik de video als je haar ziet? J'aimerais l'addition, je vous prie. Mag ik de rekening? Ik wil graag de rekening. Je n'ai pas appelé d'ambulance. Ik heb geen ziekenwagen gebeld. Ik heb geen ambulance gebeld. Je pense que j'ai une tendinite. Ik denk dat ik tendinitis heb. Ik denk dat ik peesontsteking heb. Tu ne saigneras pas à mort. Je zult niet doodbloeden. Je zult niet doodbloeden. Comment appelles-tu ceci ? Hoe noem je dit? Hoe noem je dit? Ma sœur pleure souvent. Mijn zus huilt vaak. Mijn zus huilt vaak. Nous y allons à pied ou en voiture ? Zullen we lopend of met de auto gaan? Gaan we te voet of met de auto? Je m'en doutais! Dacht ik het niet! Dat dacht ik al. Le cercueil fut chargé dans le corbillard. De kist werd in de lijkwagen geladen. De kist werd in de lijkwagen geladen. Es-tu née là-bas ? Ben je daar geboren? Ben je daar geboren? Range ton portefeuille. Steek je portefeuille weg. Doe je portemonnee weg. Cette machine arrive à imprimer 60 pages par minute. Dit toestel kan 60 pagina's per minuut printen. Deze machine kan 60 pagina's per minuut afdrukken. Ne touche pas à ceci ! Raak dit niet aan! Raak dit niet aan. Pour une certaine raison je me sens plus vivant la nuit. Om de één of andere reden ben ik 's nachts levendiger. Om een of andere reden voel ik me 's nachts levendiger. Tu volais. Je was aan het stelen. Je was aan het stelen. J'aime plus le coca que le café. Ik hou meer van cola dan van koffie. Ik hou meer van cola dan van koffie. Nous devons ralentir. We moeten langzamer gaan. We moeten rustiger aan doen. Pourquoi es-tu seul ? Waarom ben je alleen? Waarom ben je alleen? Me prends-tu pour un idiot ? Neemt ge mij voor een idioot? Denk je dat ik gek ben? Le noir l'emporte. Zwart wint. Zwart wint. J'ai besoin d'un visa pour entrer dans ce pays. Ik heb een visa nodig om dat land binnen te komen. Ik heb een visum nodig om dit land binnen te komen. Le plaisir fut de courte durée. Het plezier was kort. Het plezier was van korte duur. Tout le monde aime bien glander. Iedereen houdt van luieren. Iedereen vindt het leuk om rond te glippen. Appelle la police en cas d'urgence. Bel de politie in geval van nood. Bel de politie in geval van nood. Tout le monde veut te rencontrer, tu es célèbre ! Iedereen wil u ontmoeten, u bent een beroemdheid! Iedereen wil je ontmoeten. Je bent beroemd. Elle a une maladie du cœur. Ze heeft een hartkwaal. Ze heeft een hartaandoening. Je me demande ce qui les fait rire. Ik vraag me af wat hen doet lachen. Ik vraag me af waarom ze lachen. Tom est l'un de mes amis. Tom is een vriend van mij. Tom is een vriend van me. Nous sommes mari et femme. We zijn een echtpaar. We zijn man en vrouw. Il ne s'intéresse pas du tout à ce qui se passe dans le monde. Hij interesseert zich absoluut niet voor wat er gebeurt in de wereld. Hij is helemaal niet geïnteresseerd in wat er in de wereld gebeurt. Il connaît beaucoup de choses sur les fleurs. Hij weet veel van bloemen. Hij weet veel over bloemen. Et puis j'ai éteint la télé et je suis allée dormir. En toen zette ik de tv uit en ging slapen. Toen zette ik de tv uit en ging slapen. Premier arrivé, premier servi. Die het eerst komt, die het eerst maalt. Wie het eerst komt, het eerst maalt. Parles-tu gilbertin ? Spreek je Kiribati? Spreek je gilbertin? Si seulement je pouvais être comme lui. Kon ik maar zoals hij zijn. Ik wou dat ik zoals hem kon zijn. Ma petite copine est chinoise. Mijn vriendin is Chinees. Mijn vriendin is Chinees. Quel cadeau veux-tu pour Nöel ? Wat had je graag voor Kerstmis? Wat wil je voor Nöel? Elle est bonne en tennis. Ze is goed in tennis. Ze is goed in tennis. Il s'y rendit en personne. Hij ging er persoonlijk naartoe. Hij ging er zelf heen. Regarde là ! Kijk daar! Kijk daar eens. Cette vieille table française est un meuble très précieux. Deze oude Franse tafel is een waardevol meubel. Deze oude Franse tafel is een zeer waardevol meubelstuk. Les feuilles du bouleau ont déjà jauni. De bladeren van de berk zijn al vergeeld. De berkenbladeren zijn al geel. Je suis rancunier. Ik ben rancuneus. Ik heb wrok. Prend-on le métro ? Nemen we de metro? Gaan we met de metro? Elles doivent beaucoup d'argent. Ze zijn veel geld verschuldigd. Ze zijn veel geld schuldig. Tom est en cinquième maintenant. Tom is nu in het vijfde jaar. Tom zit nu in de vijfde klas. Les mathématiciens sont des poètes, sauf qu'ils doivent démontrer ce que leur fantaisie crée. Wiskundigen zijn dichters, alleen moeten ze de vruchten van hun fantasie ook nog bewijzen. Wiskundigen zijn dichters, behalve dat ze moeten laten zien wat hun fantasie creëert. Ces derniers temps, je ne le vois presque jamais. Ik zie hem de laatste tijd bijna nooit. De laatste tijd zie ik hem bijna nooit. J'aurais dû vous le dire. Ik had het u moeten vertellen. Ik had het je moeten vertellen. Parlez en espéranto ! Spreek Esperanto! Spreek in het Esperanto. Tu as encore assez de temps. Je hebt nog genoeg tijd. Je hebt nog genoeg tijd. Le peuple chinois est très travailleur. De Chinezen zijn een hardwerkend volk. Het Chinese volk is erg hard. Prévois-tu d'acheter cette voiture ? Ben je van plan die auto te kopen? Ben je van plan om deze auto te kopen? Quels sont tes projets pour le week-end ? Wat ben je van plan voor het weekend? Wat zijn je plannen voor het weekend? Il ne pouvait pas en croire ses yeux. Hij kon zijn eigen ogen niet geloven. Hij kon zijn ogen niet geloven. Jimmy est deux ans plus jeune que moi. Jimmy is twee jaar jonger dan ik. Jimmy is twee jaar jonger dan ik. Les vaches derrière chez moi ne mangent que des tulipes. De koeien bij mij achter eten alleen maar tulpen. De koeien achter mijn huis eten alleen tulpen. Toi seul peux le faire, mais tu ne peux le faire seul. Jij alleen kunt het doen, maar je kunt het niet alleen doen. Alleen jij kunt het, maar je kunt het niet alleen. Arrête de me considérer comme quelqu'un de « normal » ! Hou op me als een "normaal" iemand te zien! Zie me niet als 'normaal'. Tu vas bien ? Gaat het goed met je? Gaat het? Ça devrait partir tout seul dans les deux semaines. Dat zal vanzelf weggaan binnen twee weken. Het zou binnen twee weken vanzelf moeten vertrekken. L'Allemagne est un pays froid. Duitsland is een koud land. Duitsland is een koud land. Les oiseaux boivent de l'eau. Vogels drinken water. Vogels drinken water. Lorsque je me suis rendu compte qu'il pleuvait, j'ai sorti mon parapluie. Toen ik zag dat het regende, heb ik mijn paraplu gepakt. Toen ik besefte dat het regende, pakte ik mijn paraplu. N'ajoutez pas d'annotations. Voeg geen annotaties toe. Voeg geen aantekeningen toe. Je suis en congés payés. Ik heb betaald verlof. Ik heb betaald verlof. J'ai besoin de dentifrice. Ik heb tandpasta nodig. Ik heb tandpasta nodig. Que penses-tu d'eux à présent ? Wat vind je nu van hen? Wat vind je nu van hen? Aujourd'hui je n'ai pas d'argent. Vandaag zit ik zonder geld. Vandaag heb ik geen geld. Je n'ai pas encore pris de petit déjeuner. Ik heb nog niet ontbeten. Ik heb nog geen ontbijt gehad. Je veux savoir quand mes bagages arriveront. Ik wil weten wanneer mijn bagage zal aankomen. Ik wil weten wanneer m'n bagage komt. Prenons une photo ici. Laat ons hier een foto maken. Laten we hier een foto nemen. Lequel d'entre vous est Tom ? Wie van jullie is Tom? Wie van jullie is Tom? L’homme qui parle est l’homme qui pense tout haut. De man die praat is de man die hardop denkt. De man die spreekt, is de man die hardop denkt. Magnifique ! Wonderbaarlijk! Prachtig. Pouvez-vous répéter cela ? Kunt u dat herhalen? Kunt u dat herhalen? Pourquoi avez-vous besoin de cet argent ? Waarvoor hebt ge dat geld nodig? Waarom heb je dat geld nodig? Tu es toujours en retard. Je bent altijd te laat. Je bent altijd te laat. Ne le dites à personne. Niet doorvertellen. Zeg het tegen niemand. Les médecins ne sont généralement pas formés à l'éducation des enfants. Artsen zijn over het algemeen niet getraind in het opvoeden van kinderen. Artsen worden meestal niet opgeleid in het opvoeden van kinderen. Changez de sujet. Verander het onderwerp. Verander van onderwerp. Les oies volent en formation en V. Ganzen vliegen in een V-vorm. De ganzen vliegen in V-formatie. C’est difficile d'avoir des idées géniales. Het is moeilijk geniale ideeën te hebben. Het is moeilijk om geweldige ideeën te hebben. John est bon en maths. John is goed in wiskunde. John is goed in wiskunde. Ce sont mes livres, ceux-là sont les siens. Dit zijn mijn boeken, die zijn van hem. Dit zijn mijn boeken, deze zijn van hem. Qu'avez-vous encore dans la poche ? Wat hebt ge nog meer op zak? Wat heb je nog meer in je zak? Celui qui meurt s'acquittera de toutes ses dettes. Hij die sterft lost alle schulden af. Wie sterft, zal al zijn schulden kwijtschelden. L'imagination est amie de l'avenir. De verbeeldingskracht is bevriend met de toekomst. De verbeelding is een vriend van de toekomst. J'éternue beaucoup. Ik nies veel. Ik niest veel. Il résolut le problème facilement. Hij loste die opgave met gemak op. Hij lost het probleem gemakkelijk op. Où est le pain ? Waar is het brood? Waar is het brood? Je veux savoir ce qui est arrivé à Tom. Ik wil weten wat er met Tom gebeurd is. Ik wil weten wat er met Tom is gebeurd. Vous êtes libres. Jullie zijn vrij. Jullie zijn vrij. Ne bavardez pas ! Niet babbelen! Niet kletsen. Je ne devrais peut-être pas te le dire, mais je suis vraiment fasciné par ta beauté. Ik moet het misschien niet tegen je zeggen, maar ik ben echt gefascineerd door jouw schoonheid. Misschien moet ik het je niet vertellen, maar ik ben echt gefascineerd door je schoonheid. Point final. Punt uit. Punt uit. N'essaie pas de faire deux choses en même temps. Probeer niet twee dingen tegelijk te doen. Probeer niet twee dingen tegelijk te doen. J'ai la gueule de bois aujourd'hui. Ik heb vandaag een kater. Ik heb vandaag een kater. Je travaille comme jardinier. Ik werk als tuinman. Ik werk als tuinman. Salut ! Bonjour ! Hallo! Goedemorgen! Hallo. Couper, laver et sécher, s'il vous plaît. Knippen, wassen en drogen alstublieft. Knippen, wassen en drogen, alstublieft. Tu veux quelque chose ? Wens je iets? Wil je iets? Il but une bière. Hij dronk een biertje. Hij drinkt een biertje. J'étudie le français car j'en ai besoin pour mon travail. Ik leer Frans, omdat ik het nodig heb voor mijn werk. Ik studeer Frans omdat ik het nodig heb voor mijn werk. Tu ne peux pas aller en ville. Je mag niet naar de stad gaan. Je kunt niet naar de stad. Dans cinq minutes, j'ai fini. Over vijf minuten ben ik klaar. Over vijf minuten ben ik klaar. Sa mère parle italien. Zijn moeder spreekt Italiaans. Z'n moeder spreekt Italiaans. Nous devons renforcer le toit. We moeten het dak versterken. We moeten het dak versterken. Je vois Tom ce soir. Ik zie Tom vanavond. Ik zie Tom vanavond. T'as besoin des clefs ? Heb je de sleutels nodig? Heb je de sleutels nodig? Ceci est un pot de chambre et il est grand. Dit is een pispot en 't is een grote. Dit is een kamerpot en het is groot. Tom dormait à poings fermés. Tom sliep diep. Tom sliep met gesloten vuisten. Quel dommage que tu ne saches pas danser ! Wat jammer dat je niet kan dansen! Jammer dat je niet kunt dansen. Aujourd’hui, il fait horriblement froid. Het is verschrikkelijk koud vandaag. Nu is het verschrikkelijk koud. Le propriétaire parlait magnifiquement le russe et mettait tout en œuvre pour nous mettre à l'aise et nous garantir que nous étions entre de bonnes mains. De eigenaar sprak fantastisch Russisch en deed speciale moeite om ons op ons gemak te stellen en te garanderen dat we in goede handen waren. De eigenaar sprak prachtig Russisch en deed er alles aan om ons op onze gemak te stellen en ervoor te zorgen dat we in goede handen waren. Le chien est beau. De hond is mooi. De hond is mooi. Est-elle ta mère ? Is zij jouw moeder? Is ze je moeder? Il n'y avait aucun chat. Er was geen kat. Er waren geen katten. Tu as davantage d'énergie que moi. Jij hebt meer energie dan ik. Je hebt meer energie dan ik. J'ai besoin de lumière. Ik heb licht nodig. Ik heb licht nodig. Un repas sans vin est comme une journée sans soleil. Een maaltijd zonder wijn is als een dag zonder zonneschijn. Een maaltijd zonder wijn is als een dag zonder zon. Est-ce que tu as des copains en Antigua ? Heb je vrienden in Antigua? Heb je vrienden in Antigua? Le prince Charles sera le prochain roi d'Angleterre. Prins Charles zal de volgende koning van Engeland zijn. Prins Charles zal de volgende koning van Engeland zijn. Je pensais qu'il était innocent. Ik dacht dat hij onschuldig was. Ik dacht dat hij onschuldig was. Sa moustache est plus grise que sa barbe. Zijn snor is grijzer dan zijn baard. Z'n snor is grijzer dan z'n baard. Peux-tu commencer demain ? Kan je morgen beginnen? Kun je morgen beginnen? John, je te jure qu'à partir de maintenant j'arrête la cigarette. John, ik zweer je dat ik vanaf nu zal stoppen met roken. John, ik zweer je, vanaf nu stop ik met roken. Vas-tu faire tes devoirs cet après-midi ? Ga je vanmiddag je huiswerk maken? Ga je je huiswerk doen vanmiddag? Le temps est orageux. Het is onweerachtig. Het weer is stormachtig. Je te rendrai heureuse. Ik zal je gelukkig maken. Ik zal je gelukkig maken. J'ai accepté son invitation. Ik heb haar uitnodiging aanvaard. Ik heb zijn uitnodiging geaccepteerd. Regarde-moi quand je te parle ! Kijk me aan wanneer ik tegen je praat! Kijk me aan als ik tegen je praat. Hier Tom était désespéré, car il a perdu beaucoup d'argent, et aujourd'hui il a une gueule de bois. Tom was gisteren uitzichtloos, want hij had veel geld verloren, en vandaag heeft hij een kater. Gisteren was Tom wanhopig omdat hij veel geld verloor, en vandaag heeft hij een kater. Une fourchette est tombée de la table. Een vork viel van de tafel. Er viel een vork van de tafel. Êtes-vous toujours mariées ? Bent u nog altijd gehuwd? Zijn jullie nog steeds getrouwd? Je te trouve très attirante. Ik vind je heel aantrekkelijk. Ik vind je erg aantrekkelijk. Ça peut être dangereux. Het kan gevaarlijk zijn. Het kan gevaarlijk zijn. Il plaça le livre sur l'étagère. Hij plaatste het boek op de plank. Hij legde het boek op de plank. Nous irons. We zullen gaan. We gaan wel. Que faites-vous pendant votre temps libre ? Wat doet gij in uw vrije tijd? Wat doe je in je vrije tijd? Dînons ! Laten we dineren! Laten we gaan eten. J'ai oublié mes clés. Ik ben mijn sleutels kwijt. Ik ben m'n sleutels vergeten. Je veux vous poser des questions. Ik wil u een paar vragen stellen. Ik wil je wat vragen stellen. Lucy est venue me voir il y a trois jours. Lucy heeft me drie dagen geleden bezocht. Lucy kwam drie dagen geleden naar me toe. La France et l'Espagne sont des pays frontaliers. Frankrijk grenst aan Spanje. Frankrijk en Spanje zijn grenslanden. Tu veux des cotons-tiges ? Wil je oorstokjes? Wil je wattenstaafjes? Regarde-moi. Kijk me aan. Kijk me aan. Quelqu'un doit parler. Er moet iemand spreken. Iemand moet praten. Ne dites jamais de mensonges. Vertel nooit leugens. Zeg nooit leugens. Il aime cuisiner pour sa famille. Hij kookt graag voor zijn gezin. Hij kookt graag voor z'n familie. Debout ! Omhoog! Sta op. Tom était impitoyable. Tom was meedogenloos. Tom was meedogenloos. Je regarde la télévision tous les jours. Ik kijk iedere dag televisie. Ik kijk elke dag tv. Son histoire est vraie. Zijn verhaal is waar. Haar verhaal is waar. Le navire apparut à l'horizon. Het schip kwam in zicht. Het schip verscheen aan den horizon. Chacun peut faire la différence dans sa propre vie et ainsi faire collectivement du monde un endroit meilleur, pour eux et pour les autres autour d'eux. Iedereen kan een verschil maken in zijn eigen leven en daarmee gezamenlijk de wereld een betere plaats maken voor zichzelf en anderen om zich heen. Iedereen kan het verschil maken in zijn eigen leven en zo de wereld collectief een betere plek maken, voor hen en voor anderen om hen heen. J'ai gagné l'or. Ik won de gouden medaille. Ik heb het goud gewonnen. Je te dois une explication. Ik ben je een verklaring schuldig. Ik ben je een verklaring schuldig. Il était une fois une belle princesse... Er was eens een mooie princes ... Er was eens een mooie prinses... Ils mangent des pommes. Ze zijn appels aan het eten. Ze eten appels. Disposes-tu d'un permis de chasse ? Heb je een jachtvergunning? Heb je een jachtvergunning? Tom a dit que Mary viendrait. Tom heeft gezegd dat Mary zou komen. Tom zei dat Mary zou komen. Il m'a aidé à déménager. Hij hielp me verhuizen. Hij hielp me verhuizen. Venez avec moi, je vous prie. Volgt u mij maar, als het u belieft. Kom met me mee, alsjeblieft. Le livre se trouve sur la table. Het boek ligt op de tafel. Het boek ligt op tafel. Je ne suis pas encore si désespérée. Ik ben nog niet zo wanhopig. Ik ben nog niet zo wanhopig. On comprend sa réaction. We begrijpen haar reactie. We begrijpen z'n reactie. Viande ou poisson ? Vlees of vis? Vlees of vis? Laisse tomber les études ! Stop met studeren! Laat de school maar zitten. Je vais au mouvement de jeunesse Ik ga naar de jeugdbeweging Ik ga naar de jeugdbeweging. Sa mère est en train d'écrire une lettre. Haar moeder is een brief aan het schrijven. Z'n moeder schrijft een brief. Tout le monde dit que c'est un homme bon. Iedereen zegt dat het een goed mens is. Iedereen zegt dat hij een goede man is. Il vaut mieux tard que jamais. Beter laat dan nooit. Beter laat dan nooit. Nous habitons en Hongrie. We leven in Hongarije. We wonen in Hongarije. Aucune ville en Europe n'est aussi peuplée que Tokyo. Geen stad in Europa is zo dichtbevolkt als Tokio. Geen enkele stad in Europa is zo bevolkt als Tokio. Il a écrit deux livres. Hij heeft twee boeken geschreven. Hij schreef twee boeken. Ambiance. Sfeer. Sfeer. As-tu des livres à lire ? Heb je boeken om te lezen? Heb je boeken te lezen? Je ne savais pas qu'il avait autant bu. Ik wist niet dat hij zoveel gedronken had. Ik wist niet dat hij zoveel had gedronken. Tom est très satisfait de son résultat. Tom is zeer tevreden met het resultaat. Tom is zeer tevreden met zijn resultaat. L'eau était bleue. Het water was blauw. Het water was blauw. Elle ignore tout de la sexualité. Ze weet niets van de bloempjes en de bijtjes. Ze weet niets van seks. Que ferais-tu à ma place ? Wat zou je in mijn plaats doen? Wat zou jij doen als je mij was? Rien ne vaut un bon hamburger avec des frites. Er gaat niets boven een hamburger met friet. Er gaat niets boven een goede hamburger met frietjes. Pourquoi ne me donnes-tu pas ce que je veux ? Waarom geef je me niet wat ik hebben wil? Waarom geef je me niet wat ik wil? De nombreux arbres churent. Veel bomen zijn omgevallen. Er vallen veel bomen. Fais-le ! Doe het! Doe het. Nous sommes voisins. We zijn buren. We zijn buren. Je suis libre ce soir. Ik ben deze nacht vrij. Ik ben vanavond vrij. La police veut te poser des questions. De politie wilt je vragen stellen. De politie wil je wat vragen stellen. Nous ne sommes pas tes parents. We zijn jouw ouders niet. We zijn je ouders niet. Ses résultats furent reconnus. Zijn prestaties genoten erkenning. Zijn resultaten werden erkend. Le mariage gay est légal ici. Het homohuwelijk is legaal hier. Het homohuwelijk is hier legaal. Que pensez-vous de la guerre ? Wat denken jullie van oorlog? Wat vind je van de oorlog? Restez concentrées. Blijf gefocust. Blijf geconcentreerd. J'ai besoin de son aide. Ik heb zijn hulp nodig. Ik heb zijn hulp nodig. Banco ! Oké, we doen het! Banco! Tom aime bien essayer de nouvelles choses. Tom vindt het leuk om iets nieuws te proberen. Tom probeert graag nieuwe dingen. Réfléchis-y encore. Denk nog eens na. Denk er nog eens over na. La table ne prend pas beaucoup de place. De tafel neemt niet veel plaats in. De tafel neemt niet veel plaats in. Tom ne peut pas vous aider maintenant. Tom kan u nu niet helpen. Tom kan je nu niet helpen. Chantez ! Zing! Zing. Je suis le plus grand de nous trois. Ik ben de grootste van ons drie. Ik ben de grootste van ons drieën. Je suis désolé, mais c'est tout simplement impossible. Sorry, maar dat kan gewoon niet. Het spijt me, maar dat is gewoon onmogelijk. Il est connu pour être un grand peintre. Hij is bekend als een groot schilder. Hij staat bekend als een grote schilder. C'est le plus grand de tous les garçons. Hij is de grootste van alle jongens. Hij is de grootste van alle jongens. Nous n'avons même pas commencé. We zijn zelfs nog niet begonnen. We zijn nog niet eens begonnen. Il a manqué la classe. Hij miste de les. Hij heeft de klas gemist. Si Dieu le veut… Als God het wil... Als God het wil... Salue tes parents de ma part. Doe je ouders de groeten van me. Doe je ouders de groeten van me. Elle est très forte. Zij is erg sterk. Ze is erg sterk. Ma maison est juste de l'autre côté de la rue. Mijn huis is precies aan de andere kant van de straat. Mijn huis is aan de overkant van de straat. Nous apprenons par expérience que les hommes n'apprennent jamais rien par expérience. We leren uit ervaring dat mensen nooit iets leren uit ervaring. We leren uit ervaring dat mannen nooit iets leren uit ervaring. Arrêtez d'être si naïve. Stop ermee zo naïef te zijn. Doe niet zo naïef. Je déteste absolument l'écriture formelle ! Ik heb een ontzettende hekel aan een formele schrijfstijl! Ik haat formeel schrijven. Je n'ai pas dormi assez. Ik heb niet lang genoeg geslapen. Ik heb niet genoeg geslapen. Ces lunettes ne me vont pas bien. Elles sont trop grandes. Deze brillen passen me niet goed, ze zijn te groot. Die bril staat me niet goed, ze zijn te groot. Quel est ton nom ? Wat is je naam? Hoe heet je? Malheureusement, elle a déjà un petit copain attitré. Jammer genoeg heeft ze al een vaste vriend. Helaas heeft ze al een vriend. Je sais où elles emmènent Tom. Ik weet waar ze Tom naartoe brengen. Ik weet waar ze Tom heen brengen. Marie est dans son deuxième mois de grossesse. Maria is twee maanden zwanger. Marie is in haar tweede maand van de zwangerschap. Je suis trop fatigué. Ik ben te moe. Ik ben te moe. Voici le lieu où est né mon père. Dit is de plaats waar mijn vader geboren is. Dit is waar mijn vader geboren is. Ils doivent les acheter à l'étranger. Ze kopen ze waarschijnlijk in het buitenland. Ze moeten ze in het buitenland kopen. Sept moins quatre égale trois. Zeven min vier is drie. Zeven min vier is drie. Elle m'a laissé tomber. Ze heeft me gedumpt. Ze heeft me in de steek gelaten. Vous êtes ici. U bent hier. Je bent hier. La gare est dans les environs. Het station is dichtbij. Het station is in de buurt. Je n'ai pas ça. Ik heb dat niet. Dat heb ik niet. Beaucoup en a été dit. Er werd veel over gezegd. Er is veel gezegd. Je suis déjà prête. Ik ben al klaar. Ik ben er al klaar voor. Je voulais juste vérifier mon courrier électronique. Ik wilde gewoon mijn e-mail checken. Ik wilde alleen m'n e-mail controleren. Un oiseau chante sur l'arbre. Een vogel is aan het zingen in de boom. Een vogel zingt op de boom. Il fait chaud aujourd'hui. Het is heet vandaag. Het is warm vandaag. Je bricolais. Ik sleutelde. Ik was aan het knutselen. Je viens de voir Tom. Ik heb Tom net gezien. Ik heb Tom net gezien. La fille l'a également vu. Ook het meisje zag het. Het meisje zag het ook. Vous êtes très courageux. U bent erg moedig. Je bent erg dapper. Arrives-tu à nous entendre ? Kan je ons horen? Kun je ons horen? Pourquoi es-tu encore là ? Waarom ben je er nog? Waarom ben je hier nog? Vous nagez. U bent aan het zwemmen. Je zwemt. Tom a trouvé son nouvel emploi intéressant. Tom vond zijn nieuwe baan interessant. Tom vond zijn nieuwe baan interessant. Parlez-vous le polonais ? Spreekt u Pools? Spreekt u Pools? Il a facilement gagné la course. Hij heeft de wedren gemakkelijk gewonnen. Hij won makkelijk de race. Tom nous aide. Tom helpt ons. Tom helpt ons. C’est l’endroit idéal pour une embuscade. Het is de perfecte plaats voor een hinderlaag. Het is de ideale plek voor een hinderlaag. Ma voiture est là-bas. Mijn auto staat daar. Mijn auto staat daar. Je ne vous défends pas. Ik verdedig u niet. Ik verdedig je niet. Cela en valait bien la peine. Dat was de moeite waard. Het was het waard. Puis-je garder ceci ? Mag ik dit houden? Mag ik dit houden? J'éternue. Ik nies. Ik niest. Aidez-le ! Help hem! Help hem. Je ne suis pas en colère, loin de là. Ik ben niet boos, verre van dat zelfs. Ik ben niet boos, verre van dat. Tu volais. Je stal. Je was aan het stelen. Elle me souffla qu'elle avait faim. Ze fluisterde me toe dat ze honger had. Ze blies me op dat ze honger had. Donnez-nous des exemples s'il vous plait. Kunt u ons een paar voorbeelden geven? Geef ons voorbeelden, alsjeblieft. De loin, il ressemblait à un visage humain. Vanuit de verte gezien zag het eruit als een menselijk gezicht. Van ver zag hij eruit als een menselijk gezicht. Il sait aussi parler russe. Hij spreekt ook Russisch. Hij spreekt ook Russisch. L'avez-vous fait vous-même ? Heeft u het zelf gemaakt? Heb je het zelf gedaan? J'ai beaucoup travaillé aujourd'hui. Ik heb vandaag veel gewerkt. Ik heb vandaag hard gewerkt. L'auteur a un beau style. De auteur heeft een mooie stijl. De schrijver heeft een mooie stijl. J’éternuais. Ik niesde. Ik was aan het niezen. Reste vigilant. Blijf alert. Blijf op je hoede. Tu as bu. Je hebt gedronken. Je hebt gedronken. Trouve Tom. Zoek Tom. Vind Tom. Je suis fou de joie. Ik ben dolblij. Ik ben dolblij. Est-ce si urgent ? Is het zo dringend? Is het zo dringend? Fais attention aux pickpockets. Let op voor zakkenrollers. Pas op voor de zakkenrollers. Laissez-moi vous présenter ma femme. Staat u mij toe u mijn echtgenote voor te stellen. Dit is m'n vrouw. Ils veulent de la paraffine. Ze willen paraffine. Ze willen paraffine. Je suis ton amie. Ik ben je vriend. Ik ben je vriendin. L'avion avait déjà décollé quand je suis arrivé à l'aéroport. Het vliegtuig was al weg toen ik op de vlieghaven aankwam. Het vliegtuig was al opgestegen toen ik op het vliegveld aankwam. Je délirais. Ik ijlde. Ik was aan het flippen. La police ne te trouvera pas là-bas. De politie zal je daar niet vinden. De politie zal je daar niet vinden. Est-ce que tu aimes ta mère ? Hou je van je moeder? Hou je van je moeder? Viens voir ! Kom kijken! Kom eens hier. Tu applaudissais. Je applaudisseerde. Je was aan het applaudisseren. C'est une question de goût. Dat is een kwestie van smaak. Het is een kwestie van smaak. Pourtant je te crois. Toch geloof ik je. En toch geloof ik je. On y va ? Zijn we weg? Zullen we gaan? Je préfère le poisson à la viande. Ik heb liever vis dan vlees. Ik heb liever vis dan vlees. Les cuisines américaines sont plus grandes que les cuisines japonaises. Amerikaanse keukens zijn veel groter dan Japanse keukens. Amerikaanse keukens zijn groter dan Japanse keukens. La voiture est cabossée. De auto is gedeukt. De auto is kapot. Je noircissais. Ik werd zwart. Ik was aan het verduisteren. Je suis un robot et je ne peux pas comprendre le discours figuré. Ik ben een robot en ik kan de stijlfiguur niet begrijpen. Ik ben een robot en ik kan de figuurlijke toespraak niet begrijpen. C'est Copacabana ! Dat is Copacabana! Het is Copacabana. Heureusement il faisait beau. Gelukkig was het weer mooi. Gelukkig was het mooi weer. Marie adore cette voiture. Maria is gek op die auto. Marie houdt van deze auto. Je chantais. Ik zong. Ik was aan het zingen. Il prit son crayon et se mit à écrire. Hij nam zijn potlood en begon te schrijven. Hij nam zijn potlood en begon te schrijven. Pourquoi tout le monde chuchote-t-il ? Waarom fluistert iedereen? Waarom fluistert iedereen? Je peux l'apporter. Ik kan het brengen. Ik kan het brengen. Tout le monde a souri. Iedereen glimlachte. Iedereen lachte. Le Brésil compte presque 200 millions d'habitants. Brazilië telt bijna 200 miljoen inwoners. Brazilië telt bijna 200 miljoen inwoners. Je ne sais pas quelle est la réponse. Ik weet niet wat het antwoord is. Ik weet niet wat het antwoord is. Incroyable, mais vrai. Ongelooflijk, maar waar. Ongelooflijk, maar waar. Personne ne pouvait savoir avec certitude ce qui devait alors advenir. Niemand kon zeker weten wat er dan zou gebeuren. Niemand kon met zekerheid weten wat er dan zou gebeuren. J'ai des nouvelles pour toi! Ik heb nieuws voor je! Ik heb nieuws voor je. Qu'est-ce que ceci fait ici ? Wat doet dit hier? Wat doet dit hier? Avez-vous du mal à perdre du poids ? Heb je moeite af te vallen? Heb je het moeilijk om gewicht te verliezen? Je l'ignore. Ik weet het niet. Ik weet het niet. Les jeunes Français parlent-ils aussi de politique ? Spreken jonge Fransen ook over politiek? Hebben de jonge Fransen het ook over politiek? Ne fumes-tu pas ? Rook je niet? Rook je niet? Je suis bon en ski. Ik ben goed in skiën. Ik ben goed in skiën. Nous n'avons pas pu le convaincre. We hebben hem niet kunnen overtuigen. We konden hem niet overtuigen. Je veux apprendre une nouvelle langue. Ik wil een nieuwe taal leren. Ik wil een nieuwe taal leren. Ils se sont mariés quand ils étaient encore jeunes. Zij zijn getrouwd toen ze nog jong waren. Ze trouwden toen ze nog jong waren. Il vint à Berlin comme enseignant. Hij kwam naar Berlijn als een leraar. Hij kwam naar Berlijn als leraar. Est-ce que vous l'aidez ? Helpt u hem? Help je hem? Le chemin était étroit. De doorgang was smal. Het pad was smal. C'est trop cher ! Dat is te duur! Het is te duur. Il s'est mis en colère. Hij werd kwaad. Hij werd boos. Cette sorte de livres est presque sans valeur. Zulke boeken zijn bijna waardeloos. Dit soort boeken is bijna waardeloos. C'est une excellente étudiante. Zij is een uitstekende student. Ze is een geweldige studente. Quelqu'un frappe à la porte. Iemand klopt op de deur. Er klopt iemand op de deur. Elle boit du jus de pomme. Ze drinkt appelsap. Ze drinkt appelsap. Nous prenons le petit déjeuner à l'intérieur. We ontbijten binnen. We ontbijten binnen. J'ai un programme complet aujourd'hui. Ik heb een vol programma vandaag. Ik heb vandaag een compleet programma. Il y a du beau temps, ce soir. Het is vannacht mooi weer. Het is mooi weer vanavond. Il est bien trop tard. Het is al te laat. Het is veel te laat. C'est très cher. Het is erg duur. Dat is erg duur. Je me suis caché sous la table. Ik heb me onder de tafel verstopt. Ik verstopte me onder de tafel. Il y existe beaucoup de problèmes non résolus. Er bestaan veel onopgeloste problemen. Er zijn veel onopgeloste problemen. L'Homme est le seul animal à utiliser le feu. De mens is het enige dier dat gebruik maakt van vuur. De mens is het enige dier dat vuur gebruikt. Comprenez-vous ce qui est en train de se passer ? Begrijpt u wat er aan het gebeuren is? Begrijp je wat er aan de hand is? Il prononça un discours. Hij hield een rede. Hij hield een toespraak. Un pont s’est effondré à Gênes, en Italie, faisant 39 morts. Een brug stortte in in Genua, Italië, en kostte het leven aan 39 mensen. In Genua (Italië) stortte een brug in, waardoor 39 mensen omkwamen. Je ne suis pas sûr de comprendre. Ik weet niet zeker of ik het begrijp. Ik weet niet of ik het begrijp. Allons-nous passer notre temps à chercher la petite bête ? Gaan we spijkers op laag water zoeken? Gaan we de hele tijd op zoek naar dat beestje? Il a de nombreux locataires sur sa terre. Hij heeft vele pachters op zijn land. Hij heeft veel huurders op zijn land. Pour éviter d'attraper un rhume, prenez beaucoup de vitamine C. Om een verkoudheid te vermijden, neem veel vitamine C. Om een verkoudheid te voorkomen, neem veel vitamine C. Elles exagéraient. Ze overdreven. Ze overdreefen. Tout le monde veut vous rencontrer, vous êtes célèbres ! Iedereen wil u ontmoeten, u bent een beroemdheid! Iedereen wil je ontmoeten. Jullie zijn beroemd. Une tenue de soirée est souhaitée. Een avondjurk is gewenst. Een avondkleding is gewenst. Ne laisse pas entrer le chien. Laat de hond niet binnen! Laat de hond niet binnen. On se voit dimanche à trois heures. Ik ontmoet je zondag om drie uur. Ik zie je zondag om drie uur. La récente pénurie de café a donné lieu à un grand nombre de problèmes. Het recente koffietekort bracht veel problemen met zich mee. De recente koffieschaarste heeft tot veel problemen geleid. Linda adore le chocolat. Linda houdt van chocola. Linda houdt van chocolade. J'ai envie de sortir manger ce soir. Ik heb zin in uit eten vanavond. Ik wil vanavond uit eten. Pourquoi mentirait-elle ? Waarom zou ze liegen? Waarom zou ze liegen? Le ping-pong est aussi appelé tennis de table. Het pingpong wordt ook tafeltennis genoemd. De tafeltennis wordt ook wel tafeltennis genoemd. Nous pouvons tous bénéficier de son expérience. We kunnen allen bij zijn ervaringen baat hebben. We kunnen allemaal profiteren van zijn ervaring. Quand tes yeux aperçoivent une belle femme, assomme-la. Wanneer je ogen een schone vrouw aanschouwen, sla ze dan neer. Als je ogen een mooie vrouw zien, sla haar dan neer. Le bus vient de partir. De bus is juist vertrokken. De bus is net vertrokken. Nous ne sommes pas mariées. Wij zijn niet getrouwd. We zijn niet getrouwd. Je trouve ce tableau génial. Ik vind dat schilderij geweldig. Ik vind dit een geweldig schilderij. Ceci peut être un vrai diamant. Dit kan een echte diamant zijn. Dit kan een echte diamant zijn. Mon bras me fait affreusement mal. Mijn arm doet vreselijk pijn. M'n arm doet zo'n pijn. Ici, il fait froid tout au long de l'année. Het is hier koud het hele jaar door. Hier is het het hele jaar door koud. J'ai un peu plus de 5 dollars. Ik heb iets meer dan vijf dollar. Ik heb iets meer dan vijf dollar. Sa voiture faisait trois mètres de long. Zijn auto was drie meter lang. Zijn auto was drie meter lang. Comment se manifeste le défaut ? Hoe uit zich de fout? Hoe manifesteert zich het gebrek? Je parle par expérience. Ik spreek uit ervaring. Ik spreek uit ervaring. Il a eu une note de 90 sur 100 en anglais. Hij had 90 op 100 voor Engels. Hij kreeg een cijfer van 90 op 100 in het Engels. Tom noua ses bras autour du cou de son frère et le serra contre lui. Tom gooide zijn armen om de nek van zijn broer en omhelsde hem. Tom legde zijn armen om de nek van zijn broer en hield hem tegen hem vast. C'est au huitième étage. Het is op de achtste verdieping. Het is op de achtste verdieping. Tes parents t'adorent. Je ouders houden van jou. Je ouders houden van je. Il connaît la vérité. Hij kent de waarheid. Hij kent de waarheid. Parles-en ! Praat erover! Zeg het maar. Oh, je suis désolée. Oh, sorry. Het spijt me. Bête comme ses pieds. Zo stom als het achtereind van een varken. Beest als zijn voeten. J'ai un cousin avocat. Ik heb een neef die advocaat is. Ik heb een neef-advocaat. Ici, il n'a pas neigé. Hier sneeuwt het niet. Hier heeft het niet gesneeuwd. Le voleur a utilisé un tournevis pour s'introduire dans la voiture. De dief gebruikte een schroevendraaier om in de auto in te breken. De dief gebruikte een schroevendraaier om in de auto in te breken. C'est uniquement par curiosité que j'ai acheté ces biographies. Het is louter uit nieuwsgierigheid dat ik die biografieën gekocht heb. Alleen uit nieuwsgierigheid heb ik deze biografieën gekocht. Ce mot est d'origine grecque. Dit woord komt uit het Grieks. Dit woord is van Griekse oorsprong. Pose le fusil sur la table. Leg het geweer op de tafel. Leg het geweer op de tafel. Il dit que son fils sait à présent compter jusqu'à cent. Hij zegt dat zijn zoon nu kan tellen tot honderd. Hij zegt dat zijn zoon nu tot honderd kan tellen. Je ne retrouve plus le dossier Vivendi. Ik vind het Vivendi-dossier niet meer terug. Ik kan het dossier van Vivendi niet meer vinden. Demain, j'amènerai les livres à la bibliothèque. Morgen breng ik de boeken naar de bibliotheek. Morgen breng ik de boeken naar de bibliotheek. J'étais un peu tendu. Ik was een beetje gespannen. Ik was een beetje gespannen. Je ne lis pas. Ik lees niet. Ik lees niet. Je sors cet après-midi. Ik ga vanmiddag uit. Ik ga vanmiddag weg. Ta mort est ma vie. Jouw dood is mijn leven. Jouw dood is mijn leven. L'eau est transparente. Water is doorzichtig. Het water is helder. La population de la Chine est huit fois celle du Japon. De bevolking in China is acht keer groter dan die in Japan. De bevolking van China is acht keer zo groot als die van Japan. Pourquoi personne ne t'aide ? Waarom helpt niemand je? Waarom helpt niemand je? Il volait. Hij was aan het stelen. Hij was aan het stelen. Vu de loin, le rocher ressemblait à un visage humain. Van ver gezien leek die rots op een menselijk gezicht. Van veraf gezien, leek de rots op een menselijk gezicht. Votre frère est sérieusement colère. Uw broer is erg kwaad. Je broer is erg boos. Voici une photo d'elle. Hier is een foto van haar. Dit is een foto van haar. Clairement, ce n'était pas le cas. Klaarblijkelijk was dat niet het geval. Dat was duidelijk niet het geval. La femme mange du pain. De vrouw eet brood. De vrouw eet brood. L'alcool et le tabac sont tous deux mauvais pour la santé. Drinken en roken zijn beide slecht voor je gezondheid. Alcohol en tabak zijn beide slecht voor de gezondheid. Que dirais-tu à ma place ? Wat zou jij zeggen als je mij was? Wat zou je zeggen als je mij was? Ses paroles me surprirent. Zijn woorden verbaasden mij. Zijn woorden verbaasden me. Elle amerrissait. Zij landde in zee. Ze was aan het landen. Je dois me rendre à la pharmacie. Ik moet naar de apotheek. Ik moet naar de apotheek. Tout ira bien maintenant. Nu komt alles goed. Het komt allemaal goed. Nous nous verrons demain. We zien elkaar morgen. We zien elkaar morgen. Comment nomme-t-on ce poisson en anglais ? Hoe noem je deze vis in het Engels? Hoe noemen ze deze vis in het Engels? C'est un boulot de rêve. Het is een droomjob. Het is een droombaan. Lisez la lettre. Lees de brief. Lees de brief. Tom doit être fatigué. Tom moet moe zijn. Tom zal wel moe zijn. Ce n'est pas un type aussi désagréable que tu le penses. Hij is niet zo'n akelige kerel als je denkt. Hij is niet zo'n vervelende vent als je denkt. L'enfer, c'est les autres. De hel, dat zijn de anderen. De hel is de rest. Puis-je visiter une galerie d'art? Kan ik een kunstgalerij bezoeken? Mag ik een kunstgalerie bezoeken? Je joins trois fichiers. Ik voeg drie bestanden toe. Ik voeg drie bestanden toe. Je suis au lit. Ik ben in bed. Ik lig in bed. Quel est votre prénom ? Wat is je voornaam? Wat is je voornaam? La CIA vous surveille. De CIA houdt je in de gaten. De CIA houdt je in de gaten. Crois-tu aux fantômes ? Geloof je in spoken? Geloof je in geesten? Notre amitié n'a pas duré. Onze vriendschap hield geen stand. Onze vriendschap duurde niet lang. La consommation d'une personne devient le souhait de son prochain. De consumptie van de ene man wordt de wens van zijn buurman. De consumptie van een persoon wordt de wens van zijn naaste. Avec l'âge, sa mémoire a baissé. Zijn geheugen nam af vanwege de leeftijd. Met de leeftijd is z'n geheugen gedaald. Voilà ma cuisine. Dat is mijn keuken. Dit is mijn keuken. C'est mon crayon. Dit is mijn potlood. Dat is mijn potlood. Il est possible que tu aies raison. Goed, het is mogelijk dat je gelijk hebt. Misschien heb je gelijk. Tom a été en prison. Tom heeft in de gevangenis gezeten. Tom zat in de gevangenis. Le jour de son examen, Tom avait très mal à l'estomac. Op de dag van zijn examen had Tom heel veel last van zijn maag. Op de dag van z'n onderzoek had Tom maagpijn. Pourquoi fais-tu semblant ? Waarom doe je alsof? Waarom doe je alsof? Je me suis levé très tôt ce matin. Ik ben deze morgen vroeg opgestaan. Ik ben vanmorgen vroeg opgestaan. Les enfants et les saoulons ne mentent pas. Kinderen en dronkaards liegen niet. Kinderen en dronkaards liegen niet. Étudiez-vous chaque jour ? Studeren jullie elke dag? Studeert u elke dag? Comment suis-je supposé me vêtir ? Hoe hoor ik mezelf te kleden? Hoe moet ik me kleden? Je suis certain qu'il gagnera. Ik ben zeker dat hij zal winnen. Ik weet zeker dat hij zal winnen. Combien y a-t-il de chats dans cette maison ? Hoeveel katten zijn er in dit huis? Hoeveel katten zijn er in dit huis? Elle est ma femme. Zij is mijn vrouw. Ze is mijn vrouw. Pourquoi êtes-vous si intéressés ? Waarom bent u zo geïnteresseerd? Waarom ben je zo geïnteresseerd? Ça je ne l'ai pas vu. Dat heb ik niet gezien. Dat heb ik niet gezien. Tu volais. Je vloog. Je was aan het stelen. "OK" est-il répertorié dans le Robert ? Staat „OK” al in Van Dale? Staat 'OK' in de Robert? Au revoir, papy ! Doei opa! Dag, opa. Où sont-ils ? Waar zijn ze? Waar zijn ze? Le bras de Tom a dû être amputé. Toms arm moest geamputeerd worden. Toms arm moet geamputeerd zijn. J'aime à la fois les chats et les chiens. Ik hou zowel van honden als van katten. Ik hou van katten en honden. Puis-je dormir ? Mag ik slapen? Mag ik slapen? Il a écrit une lettre hier. Gisteren heeft hij een brief geschreven. Hij heeft gisteren een brief geschreven. Le chirurgien a amputé la mauvaise jambe. De chirurg heeft het verkeerde been afgezet. De chirurg heeft het verkeerde been geamputeerd. Ils ne nous aideront pas. Ze zullen ons niet helpen. Ze zullen ons niet helpen. Partez demain. Vertrek morgen. Ga morgen weg. Je ne dirais pas non à une bière, là. Ik zou op dit moment wel een biertje lusten. Ik zou nu geen nee zeggen tegen een biertje. Ne sois pas si naïf, Tom. Wees niet zo naïef, Tom. Doe niet zo naïef, Tom. Êtes-vous frères ? Zijn jullie broers? Zijn jullie broers? Vous avez appris. U hebt geleerd. Je hebt het geleerd. Je ne savais pas qu'il était là. Ik wist het niet, dat ie daar was. Ik wist niet dat hij hier was. Donne-moi mes lunettes, s'il te plaît, pour que je te voie mieux. Geef me alsjeblieft mijn bril, zodat ik je beter kan zien. Geef me alsjeblieft mijn bril, zodat ik je beter kan zien. Le problème, c'est que tu es trop jeune. Het probleem is dat je te jong bent. Het probleem is dat je te jong bent. Tout le monde a résisté. Iedereen heeft zich verzet. Iedereen heeft zich verzet. Vends-la ! Verkopen! Verkoop haar. Elles sourient toutes les deux. Ze glimlachen allebei. Ze lachen allebei. Puis-je utiliser les toilettes ? Mag ik naar de wc gaan? Mag ik het toilet gebruiken? Elle essaya de cacher ses larmes. Ze probeerde haar tranen te verbergen. Ze probeerde haar tranen te verbergen. Où a-t-elle appris l'italien ? Waar heeft zij Italiaans geleerd? Waar heeft ze Italiaans geleerd? Elle devenait rouge. Zij werd rood. Ze werd rood. Il n'a lu ce poème qu'une fois, il ne peut le connaître par cœur. Hij heeft dat gedicht maar één keer gelezen. Hij kan het niet uit het hoofd kennen. Hij heeft dit gedicht maar één keer gelezen. Hij kan het niet uit z'n hoofd kennen. Puis-je commencer à manger maintenant ? Mag ik nu beginnen met eten? Mag ik nu beginnen met eten? Sois très heureuse. Wees heel gelukkig. Wees heel gelukkig. Les animaux ne peuvent pas distinguer le vrai du faux. Een dier kan waar en vals niet onderscheiden. Dieren kunnen geen onderscheid maken tussen echt en vals. Nous avons pris le car d'Aix-la-Chapelle à Liège. We zijn met de bus van Aken naar Luik gereden. We namen de bus van Aken naar Luik. Mary a aidé Tom. Mary hielp Tom. Mary hielp Tom. Il faut que j'apprenne le japonais. Ik moet Japans leren. Ik moet Japans leren. N'oublie pas de poster cette lettre sur le chemin de l'école. Vergeet niet deze brief op weg naar school op de bus te doen. Vergeet niet deze brief op de weg naar school te plaatsen. Ne tenez aucun compte de ce qu'il dit. Let niet op wat hij zegt. Let niet op wat hij zegt. Ne te soucie pas du passé. Maak je geen zorgen over het verleden. Maak je geen zorgen over het verleden. Je n'ai pas de bicyclette. Ik heb geen fiets. Ik heb geen fiets. Je dois aider ces gens. Ik moet deze mensen helpen. Ik moet deze mensen helpen. J'ai été dans un magasin de chaussures hier. Ik ging gisteren naar de schoenenwinkel. Ik ben gisteren in een schoenenwinkel geweest. Nous ne demandons pas vraiment d'argent. We vragen niet echt geld. We vragen niet echt om geld. Les Anglais parlent rarement aux étrangers dans le train. Engelse mensen praten zelden met vreemden in de trein. Engelsen praten zelden met vreemden in de trein. Elle a besoin d'aide. Ze heeft hulp nodig. Ze heeft hulp nodig. Je sais ce que je veux faire. Ik weet wat ik wil doen. Ik weet wat ik wil doen. Il fait seulement 10 degrés dehors et il marche à l'extérieur avec un T-shirt. J'ai froid juste à le regarder. Het is maar tien graden, en hij loopt in een T-shirt buiten. Ik krijg het al koud als ik naar hem kijk. Het is maar 10 graden buiten en hij loopt buiten met een T-shirt. Le mauvais temps n'est jamais un obstacle. Slecht weer is geen hinderpaal. Slecht weer is nooit een obstakel. Les U.S.A sont un grand pays. De VS is een groot land. De VS is een groot land. Continue à chercher. Blijf zoeken. Blijf zoeken. Même s'il y avait 30 millions de Palestiniens, il devraient tous avoir un droit de retour en Palestine. Zelfs als er 30 miljoen Palestijnen waren, zouden allen een recht op terugkeer naar Palestina moeten hebben. Zelfs als er 30 miljoen Palestijnen waren, zouden ze allemaal recht moeten hebben op terugkeer naar Palestina. Je veux que tu saches la vérité. Ik wil dat je de waarheid weet. Ik wil dat je de waarheid weet. Continuez à vous battre. Blijf vechten. Blijf vechten. Fumez-vous ? Roken jullie? Rookt u? J'ai oublié son nom. Ik ben zijn naam kwijt. Ik ben haar naam vergeten. Tom a des taches de rousseur. Tom heeft sproeten. Tom heeft sproeten. Tom a flirté avec la serveuse. Tom heeft geflirt met de serveester. Tom flirtte met de serveerster. Quel temps fait-il aujourd'hui ? Hoe is het weer vandaag? Hoe is het weer vandaag? Les Français accomplissent leur devoir électoral. De Fransen vervullen hun electorale plicht. De Fransen voeren hun kiesplicht uit. Téléphone ! Telefoon! Telefoon. Ton amitié est très importante pour moi. Jouw vriendschap is heel belangrijk voor me. Je vriendschap is heel belangrijk voor me. Tu étais chez toi hier ? Was je gisteren thuis? Was je gisteren thuis? Combien de temps cela prend-il ? Hoelang duurt het? Hoe lang duurt dat? Il faut que tu te lèves. Je moet opstaan. Je moet opstaan. Tom dit qu'il n'a pas le choix. Tom zegt dat hij geen keuze heeft. Tom zegt dat hij geen keus heeft. J'aurais dû le savoir. Ik had het kunnen weten. Ik had het moeten weten. Je voulais mourir. Ik wilde dood. Ik wilde sterven. Pourquoi es-tu venue ici ? Waarom ben je naar hiertoe gekomen? Waarom ben je hier gekomen? Elle nous aide. Ze helpt ons. Ze helpt ons. Ce fut pour lui une expérience vraiment bonne ! Het was een heel goede ervaring voor hem. Het was een zeer goede ervaring voor hem! Je n'ai pas d'argent pour acheter ce livre. Ik heb geen geld om dat boek te kopen. Ik heb geen geld om dat boek te kopen. Apprendre une langue étrangère demande beaucoup de temps. Een andere taal leren kost veel tijd. Het kost veel tijd om een vreemde taal te leren. Tu es facilement distrait. Je raakt snel afgeleid. Je bent makkelijk afgeleid. C’est trop petit. Het is te klein. Het is te klein. Je mangeais du riz. Ik at rijst. Ik at rijst. Est-ce que quelqu'un ici parle japonais ? Is hier iemand die Japans spreekt? Spreekt hier iemand Japans? On a trouvé quelque chose. Men heeft iets gevonden. We hebben iets gevonden. Peut-être que ce monde est l'Enfer d'une autre planète. Misschien is deze wereld wel de hel van een andere planeet. Misschien is deze wereld de hel van een andere planeet. Je me lave les mains avant de déjeuner. Ik was mijn handen voor de lunch. Ik was m'n handen voor de lunch. Saperlipopette ! Ttjonge-jonge! Smeerlap. Impossible qu'elles aient raison. Ze kunnen niet gelijk hebben. Ik denk niet dat ze gelijk hebben. Prépare-toi pour le voyage une fois pour toutes. Bereid je eens en voor altijd voor op de reis. Maak je klaar voor de reis, voor eens en altijd. Le samedi est son jour de liberté. Zaterdag is zijn vrije dag. Zaterdag is zijn vrije dag. Les hommes sont des porcs. Mannen zijn varkens. Mannen zijn varkens. Est-ce que ton chat est rusé? Is jouw kat geslepen? Is je kat slim? Chaque pièce est équipée d'un grand bureau. Iedere kamer is met een groot bureau uitgerust. Elke kamer is voorzien van een groot bureau. Les enfants pleurent souvent juste pour attirer l'attention. Kinderen huilen vaak alleen maar om de aandacht te trekken. Kinderen huilen vaak om aandacht. Ton chien t'a-t-il jamais mordue ? Heeft jouw hond je ooit gebeten? Heeft je hond je ooit gebeten? J'étouffais. Ik stikte. Ik stikte. Il quitta son équipe car il ne s'entendait pas avec l'entraîneur. Hij verliet zijn ploeg omdat hij niet met de trainer overweg kon. Hij verliet zijn team omdat hij niet met de coach kon opschieten. Mais vous n'êtes pas là. Maar u bent niet daar. Maar je bent er niet. Marika aimait beaucoup la neige. Marika hield heel veel van de sneeuw. Marika hield heel veel van sneeuw. Comment s'appelle-t-il ? Hoe heet hij? Hoe heet hij? Où séjournes-tu ? Waar verblijf je? Waar logeer je? Il fait beau aujourd'hui. Het is mooi weer vandaag. Het is mooi weer vandaag. Ils cherchent une maison où habiter. Ze zijn op zoek naar een huis om in te leven. Ze zoeken een huis om te wonen. Chut ! Stil! Stil. Je n'aime pas parler devant les gens. Ik hou er niet van om voor mensen te spreken. Ik praat niet graag waar mensen bij zijn. Ils se déshabillaient. Ze waren zich aan het uitkleden. Ze kleedden zich uit. Il a besoin d'eau. Hij heeft water nodig. Hij heeft water nodig. Elles jouent aux dominos. Ze spelen domino. Ze spelen domino. Il y a une araignée dans la salle de bains. Er is een spin in de badkamer. Er is een spin in de badkamer. Nous avons acheté de beaux fruits au marché. We hebben op de markt mooi fruit gekocht. We kochten mooi fruit op de markt. Est-ce pour cela que vous êtes fâchée ? Is het daarvoor dat u kwaad bent? Ben je daarom boos? J'ai toujours la mienne. Ik heb nog altijd de mijne. Ik heb de mijne nog. Brosse tes dents après chaque repas. Poets je tanden na iedere maaltijd. Borstel je tanden na elke maaltijd. Tous les bus sont pleins. Alle bussen zijn vol. Alle bussen zijn vol. La musique est universelle. Muziek is universeel. Muziek is universeel. Je ne dispose d'aucune preuve. Ik heb geen enkel bewijs. Ik heb geen bewijs. Lentement ! Langzaam! Langzaam. Elle est pleine aux as. Ze zwemt in het geld. Ze zit vol met geld. Tu m'as mal compris. Je hebt me verkeerd begrepen. Je hebt me verkeerd begrepen. Je m'intéresse à la photographie. Ik interesseer me voor fotografie. Ik ben geïnteresseerd in fotografie. Pourquoi aller vivre en France si vous pouvez bien vivre en Algérie ? Waarom zou je in Frankrijk wonen als je net zo goed in Algerije kunt wonen? Waarom zou je in Frankrijk gaan wonen als je in Algerije kunt wonen? J'ignore s'il le sait. Ik weet niet of hij het weet. Ik weet niet of hij het weet. Je suis Finlandais, mais je parle aussi suédois. Ik ben Fins maar ik spreek ook Zweeds Ik ben Fins, maar ik spreek ook Zweeds. Nous atterrissions. We waren aan het landen. We landden. Je t'envie ta beauté. Ik benijd je om je schoonheid. Ik ben jaloers op je schoonheid. Voilà un flic. Daar is een flik. Daar is een agent. Elle a beaucoup d’amis aux États-Unis. Ze heeft vele vrienden in de Verenigde Staten. Ze heeft veel vrienden in de Verenigde Staten. Je ne sais pas où c'est. Ik weet niet waar het is. Ik weet niet waar het is. Dites-moi quel film vous avez vu. Vertel me welke film jullie gezien hebben. Vertel me welke film je hebt gezien. J'ai déjà dit trop. Ik heb al te veel gezegd. Ik heb al te veel gezegd. Parlez plus lentement, s'il vous plaît. Spreekt u alstublieft langzamer. Praat wat langzamer, alsjeblieft. Tes idées diffèrent des miennes. Je ideeën verschillen van de mijne. Jouw ideeën verschillen van die van mij. Elle vit seule. Ze woont alleen. Ze woont alleen. Rien ne vaut un bon hamburger avec des pommes frites. Er gaat niets boven een hamburger met friet. Er is niets beter dan een goede hamburger met gebakken appels. Je veux aller chez lui dans ma voiture. Ik wil naar zijn huis rijden in mijn auto. Ik wil naar zijn huis in mijn auto. Cet adolescent est boutonneux. Deze tiener is puisterig. Die tiener is een puistje. Tu es fâché ? Ben je kwaad? Ben je boos? Elle est ma camarade de classe. Zij is mijn klasgenoot. Ze is mijn klasgenoot. Alors il y a un problème... Dan hebben we een probleem... Dan is er een probleem. Tom n'est pas médecin. Tom is geen dokter. Tom is geen dokter. Débarrasse-toi d'elle ! Dump haar. Haal haar weg. Je mangeai des pommes. Ik at appels. Ik at appels. Ne partez pas, s'il vous plaît. Ga alstublieft niet. Ga alsjeblieft niet weg. C'est, avec certitude. Dat is zeker. Dat is zeker. Je l'ai vu entrer dans la pièce. Ik zag hem de kamer binnengaan. Ik zag hem de kamer in gaan. Je voulais juste te poser quelques questions. Ik wou je gewoon enkele vragen stellen. Ik wilde je een paar vragen stellen. Le chinois et l'italien sont les plus belles langues du monde. Chinees en Italiaans zijn de mooiste talen ter wereld. Chinees en Italiaans zijn de mooiste talen ter wereld. Il était peut-être malade. Misschien was hij ziek. Misschien was hij ziek. Tout ce qui brille n'est pas d'or. Het is niet al goud dat blinkt. Alles wat glinstert is niet van goud. Pourquoi personne ne parle du droit de retour des Palestiniens en Palestine ? Waarom praat niemand over het recht op terugkeer van de Palestijnen naar Palestina? Waarom heeft niemand het over het recht van de Palestijnen om naar Palestina terug te keren? Le monde est dangereux. De wereld is gevaarlijk. De wereld is gevaarlijk. Avez-vous déjà mis en place l'arbre de Noël ? Hebben jullie al de kerstboom opgezet? Heb je ooit de kerstboom opgezet? Je suis tout à fait d'accord avec vous, mon cher collègue. Ik ben het helemaal met u eens, mijn beste collega. Ik ben het volkomen met u eens, beste collega. J'ai acheté un pain chez le boulanger. Ik heb een brood gekocht bij de bakker. Ik heb brood gekocht bij de bakker. À qui est-ce le tour ? Wie is de volgende? Wie is de volgende? « D'où vient Tom ? » – « De Munich. » "Waar komt Tom vandaan?" - "Uit München." "Waar komt Tom vandaan?" – "Van München." Veux-tu cette chemise ? Wil je dit overhemd hebben? Wil je dat shirt? Il mit le pull à l'envers. Hij deed de trui binnenstebuiten aan. Hij trok de trui achterstevoren aan. Ce n'est ni de la viande, ni du poisson. Het is vis noch vlees. Het is geen vlees of vis. Marie volait. Maria was aan het vliegen. Marie was aan het stelen. C'est la fin du monde tel que nous le connaissons. Het is het eind van de wereld zoals we die kennen. Het is het einde van de wereld zoals we het kennen. Tom est environ de ma taille. Tom is ongeveer even groot als ik. Tom is ongeveer zo groot als ik. C'est le chameau de Tom. Dit is Toms kameel. Het is Tom's kameel. Marie n'a pas acheté de pain. Maria heeft geen brood gekocht. Marie heeft geen brood gekocht. Je n'ai pas moins de quatre frères. Ik heb niet minder dan vier broers. Ik heb niet minder dan vier broers. Je t'ai dit que ça ne fonctionnerait pas. Ik zei je toch dat het niet zou lukken. Ik zei toch dat het niet zou werken. On est tous dans le même bateau. We zitten allemaal in hetzelfde schuitje. We zitten allemaal in hetzelfde schuitje. Je rigolais. Ik was aan het lachen. Ik maakte maar een grapje. Qui ? Wie? Wie? Aimeriez-vous recevoir ma visite ? Zou u graag mijn bezoek ontvangen? Wilt u graag dat ik u bezoek? Tu me fais rêver. Ge doet mij dromen. Je maakt me aan het dromen. Oublie ! Vergeet 't maar! Vergeet het. Il faut croire que la lecture était une de ses habitudes maladives, car il se jetait avec la même avidité sur tout ce qui lui tombait entre les mains. Het leek erop dat lezen een van zijn ongezonde gewoontes was, aangezien hij zich even gretig stortte op alles wat hij maar in handen kreeg. Men moet geloven dat lezen een van zijn ziekelijke gewoonten was, want hij wierp zich met dezelfde hebzucht over alles wat in zijn handen viel. Êtes-vous pour ou contre cette proposition? Ben je vóór of tegen het voorstel? Bent u voor of tegen dit voorstel? Tu veux un jus de fruit ? Wil je een vruchtensap? Wil je een sapje? Tom toussait. Tom hoestte. Tom hoest. Interdit de cracher. Spuwen verboden. Je mag niet spugen. C'était juste dans le mille. Dat was recht in de roos. Het was gewoon in de roos. Elle chanta sa belle chanson avec du sentiment. Ze zong haar mooie lied met gevoel. Ze zong haar prachtige lied met gevoel. Le jeu a duré trop longtemps. Het spel heeft te lang geduurd. Het spel duurde te lang. Le navire traversait le canal de Suez. Het schip vaarde door het Suezkanaal. Het schip stak het Suezkanaal over. C'est chouette d'apprendre une langue étrangère. Het is leuk om een vreemde taal te leren. Het is leuk om een vreemde taal te leren. Elle atteignit son objectif. Zij bereikte haar doel. Zij bereikte haar doel. Personne ne peut t'aider, Tom. Niemand kan je helpen, Tom. Niemand kan je helpen, Tom. Marie était la vedette de l'équipe de football. Maria was de ster van het voetbalteam. Marie was de ster van het voetbalteam. Y a-t-il encore des loups dans cette région ? Zijn er nog steeds wolven in dit gebied? Zijn er nog wolven in dit gebied? Les changements environnementaux donnent naissance à de nouvelles espèces. Veranderingen in het milieu hebben geleid tot het ontstaan van nieuwe soorten. Veranderingen in het milieu leiden tot nieuwe soorten. Tom est le plus jeune fils de Mary. Tom is de jongste zoon van Mary. Tom is Mary's jongste zoon. Condoléances ! Mijn deelneming! Gecondoleerd. Elle amuse les enfants. Ze vermaakt de kinderen. Ze amuseert de kinderen. Ça ne peut être vrai. Dat kan niet waar zijn. Dat kan niet waar zijn. Je trouve que cette table prend trop de place. Ik vind dat deze tafel te veel ruimte inneemt. Ik vind dat deze tafel te veel ruimte in beslag neemt. Reculez, reculez ! Terug, terug! Achteruit. La malédiction a été brisée. De vloek is verbroken. De vloek is verbroken. Toutes les chambres sont prises. Alle kamers zijn bezet. Alle kamers zijn bezet. Quelqu'un ici sait-il comme faire ceci ? Weet iemand hier hoe dit moet? Weet iemand hier hoe je dit moet doen? La conduite sous l'influence de l'alcool est un grave problème. Het rijden onder invloed van alcohol is een belangrijk probleem. Rijden onder invloed van alcohol is een ernstig probleem. Je n'ai plus peur des araignées. Ik ben niet langer bang voor spinnen. Ik ben niet meer bang voor spinnen. Faire du bon travail, c'est toujours difficile. Goed werk doen, is altijd moeilijk. Goed werk is altijd moeilijk. Regardes-tu attentivement ? Kijk je aandachtig? Kijk je goed? La chambre est-elle assez grande ? Is de kamer groot genoeg? Is de kamer groot genoeg? Combien d'abonnés compte ce magazine ? Hoeveel abonnees heeft dit magazine? Hoeveel abonnees telt dit tijdschrift? Ça a l'air bien ! Klinkt goed! Dat ziet er goed uit. Pourquoi est-ce que je dois faire cela ? Waarom moet ik dat doen? Waarom moet ik dit doen? Le chirurgien amputa la mauvaise jambe. De chirurg heeft het verkeerde been afgezet. De chirurg amputeerde het verkeerde been. Crève lentement ! Sterf langzaam! Ga langzaam dood. J'ai 31 ans. Ik ben 31 jaar oud. Ik ben 31. Avez-vous vu les nouvelles ? Hebben jullie het nieuws gezien? Heb je het nieuws gezien? Puisque je suis libre de dire ce que je veux, je te dirai que tu es un tas de merde qui ne sait que faire des commentaires arrogants. Omdat ik vrij ben te zeggen wat ik wil, zeg ik je dat je een hoop stront bent die alleen maar arrogante commentaar kan geven. Nu ik vrij ben om te zeggen wat ik wil, zal ik je vertellen dat je een stuk stront bent die niet weet wat arrogant commentaar te geven. Connais-tu son frère ? Ken je zijn broer? Ken je z'n broer? Je n'ai pas obtenu de réponse. Ik heb geen antwoord ontvangen. Ik heb geen antwoord gekregen. Je ne suis pas en bonne santé. Ik ben ongezond. Ik ben niet gezond. Je suis désolé, mais c'est tout simplement impossible. Sorry, maar dat is gewoon onmogelijk. Het spijt me, maar dat is gewoon onmogelijk. Tu as déjà de la barbe ? Heb jij al een baard? Heb je al baard? Il y a des jours où j'ai l'impression que mon cerveau veut m'abandonner. Op sommige dagen heb ik het gevoel dat mijn hersenen me in de steek willen laten. Er zijn dagen dat ik het gevoel heb dat mijn hersenen me in de steek willen laten. M'écoutes-tu le moins du monde ? Luistert gij eigenlijk wel naar mij? Luister je naar me? N'oubliez pas d'éteindre le gaz avant de quitter la maison. Vergeet niet het gas uit te doen vooraleer het huis te verlaten. Vergeet niet het gas uit te zetten voordat je het huis verlaat. Tom a toujours été un cochon. Tom is altijd een zwijn geweest. Tom was altijd al een varken. Nous sommes émaciées. We zijn vermagerd. We zijn ontmaagd. Comment s'est passé ton voyage en Australie ? Hoe was jouw reis naar Australië? Hoe was je reis naar Australië? Il a admis avoir eu tort. Hij heeft toegegeven ongelijk gehad te hebben. Hij gaf toe dat hij ongelijk had. J'ai beaucoup de connaissances au sujet des problèmes environnementaux. Ik weet veel over milieuproblemen. Ik heb veel kennis over milieuproblemen. D'où partent les bus d'aéroport ? Waarvandaan vertrekken de bussen naar het vliegveld? Waar komen de luchthavenbussen vandaan? Ah, génial ! Ah, fantastisch! Geweldig. Les chances de succès sont plus grandes si l'homme d'affaire s'y connaît et aussi s'il dispose de davantage de fonds. De kans op succes is groter als de zakenman van wanten weet en ook als hij meer geld tot zijn beschikking heeft. De kans op succes is groter als de zakenman het weet en als hij over meer geld beschikt. Nous ne pouvons changer l'histoire, mais nous pouvons apprendre d'elle. We kunnen de geschiedenis niet veranderen, maar we kunnen er wel van leren. We kunnen de geschiedenis niet veranderen, maar we kunnen ervan leren. Avec l'argent tout est possible. Met geld gaat alles. Met het geld is alles mogelijk. Tom et Marie sont réputés pour leur hospitalité. Tom en Marie staan bekend om hun gastvrijheid. Tom en Maria staan bekend om hun gastvrijheid. La meilleure défense, c'est l'attaque. De aanval is de beste verdediging. De beste verdediging is de aanval. En C, les noms de variables sont sensibles à la casse. De namen van variabelen in C zijn hoofdlettergevoelig. In C zijn de namen van variabelen hoofdlettergevoelig. Pour moi, ça ne pose aucun problème. Ik heb daar geen enkel probleem mee. Voor mij is dat geen probleem. Dansez ! Dans! Dansen. Non, je n'y suis pas allé. Neen, ik ben niet gegaan. Nee, ik ben er niet geweest. Les rêves peuvent me rendre fou. Dromen kunnen me gek maken. Dromen kunnen me gek maken. J'ai besoin de remplir le vide que son départ a laissé dans ma vie. Ik moet de leegte opvullen die haar vertrek in mijn leven achtergelaten heeft. Ik moet de leegte vullen die zijn vertrek in mijn leven heeft achtergelaten. Marie-Louise est mère de huit enfants. Maria Louisa is moeder van acht kinderen. Marie-Louise is moeder van acht kinderen. Le nom du pianiste est connu de tous. De naam van de pianist is iedereen bekend. De naam van de pianist is algemeen bekend. Nous avions peur de rater notre train. We hadden schrik dat we de trein zouden missen. We waren bang dat we onze trein zouden missen. As-tu joué au baseball hier ? Heb je gisteren baseball gespeeld? Heb je gisteren honkbal gespeeld? Tous deux ne devaient jamais plus se rencontrer. Ze zouden elkaar nooit meer ontmoeten. Ze zouden elkaar nooit meer ontmoeten. Il se passe des choses. Dingen gebeuren. Er gebeuren dingen. C'est le train le plus rapide du monde. Dat is de snelste trein ter wereld. Het is de snelste trein ter wereld. Je n'aurais pas dû m'absenter aussi longtemps. Ik had niet zo lang weg moeten blijven. Ik had niet zo lang weg moeten zijn. Tu l'as fait ! Je hebt het gedaan! Je hebt het gedaan. Je sais qu’il aime le jazz. Ik weet dat hij van jazz houdt. Ik weet dat hij van jazz houdt. Elle m'a pris en train de regarder des trucs pornos. Ze verraste me toen ik porno aan het kijken was. Ze betrapte me op porno. Elle donna naissance à des jumelles. Ze heeft een tweeling gebaard. Zij baarde een tweeling. Est-ce qu'elle boit du lait ? Drinkt ze melk? Drinkt ze melk? Les hommes savent pourquoi. Mannen weten waarom. De mannen weten waarom. Le crocodile est une espèce protégée. De krokodil is een beschermde diersoort. Krokodillen zijn een beschermde soort. Comment trouver un repas dans l'espace ? Hoe vind je eten in de ruimte? Hoe vind ik een maaltijd in de ruimte? Un chat apparut de derrière le rideau. Een kat kwam vanachter het gordijn te voorschijn. Er verscheen een kat van achter het gordijn. Demain je viendrai à Téhéran. Morgen ga ik naar Teheran. Morgen kom ik naar Teheran. Oh, la pauvre ! Arm ding! Arme meid. J'attrape souvent froid. Ik ben vaak verkouden. Ik krijg vaak kou. Pourriez-vous m’aider ? Kunt u me helpen? Kunt u mij helpen? On va chanter. Wij zullen zingen. We gaan zingen. Comment dis-tu « homard » en français ? Hoe zeg je kreeft in het Frans? Hoe zeg je kreeft in het Frans? Les écureuils apprennent vite. Eekhoorns leren snel. Eekhoorns leren snel. Elle est chanteuse. Zij is zangeres. Ze is zangeres. Je vais courir. Ik ga hardlopen. Ik ga rennen. Laissez-moi vous poser une question stupide. Laat me jullie een domme vraag stellen. Laat me je een domme vraag stellen. Je ne sais pas quand il est revenu de France. Ik weet niet wanneer hij terug is gekomen uit Frankrijk. Ik weet niet wanneer hij terug is uit Frankrijk. J'ai rendu le couteau que j'avais emprunté. Ik heb het mes teruggegeven dat ik geleend had. Ik gaf het mes terug dat ik geleend had. Il faut que quelqu'un parle. Er moet iemand spreken. Iemand moet praten. La machine tourne en continu. De machine werkt de hele dag door. De machine draait continu. Il a trois frères. Hij heeft drie broers. Hij heeft drie broers. Pardonne Tom ! Vergeef Tom! Het spijt me, Tom. Je dispose de peu d'argent en ce moment. Ik heb weinig geld op het moment. Ik heb nu weinig geld. Je ne sais même pas si je veux continuer à faire ceci. Ik weet zelfs niet of ik dit verder wil doen. Ik weet niet eens of ik dit wil blijven doen. Je suis nerveux. Ik ben nerveus. Ik ben nerveus. Je ne bois pas de bière. Ik drink geen bier. Ik drink geen bier. Chaque jour j'écris dans mon journal intime. Ik schrijf dagelijks in mijn dagboek. Elke dag schrijf ik in mijn dagboek. Avez-vous ramassé des baies, quand vous étiez jeune ? Hebt u bessen geplukt toen u jong was? Heb je bessen verzameld toen je jong was? Voici une recette classique pour la crème brûlée. Hier is een klassiek recept voor crème brûlée. Dit is een klassiek recept voor crème brûlée. J'ai besoin de toi. Ik heb je nodig. Ik heb je nodig. Reste hors de ma chambre. Blijf uit mijn kamer. Blijf uit mijn kamer. Pouvez-vous me conseiller ? Kunt u mij adviseren? Kunt u me raad geven? Je vais bien, merci. Et vous ? Het gaat goed met me, dank u. En met u? Ik ben in orde, dank je. C'est cassé. Tu es content ? Het is kapot. Ben je nu blij? Het is kapot, ben je nu blij? Ça fait trente euros. Dat wordt dan 30 euro. Dat is 30 euro. Est-ce qu’ils sont frères ? Zijn ze broers? Zijn ze broers? La quantité de muffin que tu pourras avoir sera inversement proportionnelle au nombre de fois que tu discuteras sur IRC. Het aantal muffins dat je krijgt, zal omgekeerd evenredig zijn aan het aantal keer dat je op IRC praat. De hoeveelheid muffin die je kunt hebben zal omgekeerd evenredig zijn aan het aantal keren dat je over IRC praat. Les petits ruisseaux font les grandes rivières. Vele kleintjes maken een grote. Kleine beekjes maken grote rivieren. Mon insigne est plus grande que la tienne. Mijn badge is groter dan de jouwe. Mijn penning is groter dan die van jou. Autrefois, les rois et les empereurs gouvernaient sans parlement. Vroeger heersten de koningen en keizers zonder parlement. Koningen en keizers regeerden vroeger zonder parlement. Mon petit frère regarde la télé. Mijn broertje kijkt tv. M'n broertje kijkt tv. Florence est la ville la plus belle d'Italie. Florence is de mooiste stad van Italië. Florence is de mooiste stad van Italië. C'est un bon garçon et il est très fort. Het is een goede jongen en hij is heel sterk. Hij is een goede jongen en hij is heel sterk. Tu discutais. Je hebt gediscussieerd. Je was aan het praten. J'ai essayé de résoudre ce problème, mais je n'ai pas pu. Ik heb geprobeerd dat probleem op te lossen, maar het ging niet. Ik probeerde dit probleem op te lossen, maar ik kon het niet. Nous devons donner une chance à Tom. Wij moeten Tom een kans geven. We moeten Tom een kans geven. Ne désespère pas, tout n'est pas encore perdu. Wanhoop niet, alles is nog niet verloren. Wanhoop niet, alles is nog niet verloren. J'en suis réellement fière. Ik ben er echt fier op. Ik ben er echt trots op. Nous avons protesté en vain. We hebben vergeefs geprotesteerd. We hebben tevergeefs geprotesteerd. Aucun de nous n'a raison. Geen van ons heeft gelijk. Niemand van ons heeft gelijk. J'économisais. Ik spaarde. Ik was aan het sparen. Dépêchez-vous. Le train part dans quelques minutes. Nous ne voulons pas le rater. Haast u. De trein vertrekt over enkele minuten. We willen hem niet missen. De trein vertrekt over een paar minuten, we willen hem niet missen. J'en ai tellement marre de toi. Ik word zo moe van je. Ik ben je zo zat. J'ai besoin d'une fourchette propre. Ik heb een schone vork nodig. Ik heb een schone vork nodig. Il y a une bouteille dans le frigo. Er ligt een fles in de koelkast. Er ligt een fles in de koelkast. J'ai un chat dans la gorge. Ik heb een krop in de keel. Ik heb een kat in m'n keel. J'ai des panneaux solaires. Ik heb zonnepanelen. Ik heb zonnepanelen. Pourquoi viens-tu à moi ? Waarom kom je naar mij toe? Waarom kom je naar mij toe? Arrête de parler et écoute-moi. Stop met spreken en luister naar mij. Stop met praten en luister naar me. Je ne pense pas que tu crois vraiment cela. Ik denk niet dat je dat echt gelooft. Ik denk niet dat je dat echt gelooft. Nous n'avons plus d'essence. We hebben geen benzine meer. We hebben geen benzine meer. J'ai encore besoin de quelques jours. Ik heb nog enkele dagen de tijd nodig. Ik heb nog een paar dagen nodig. J'ai acheté une montre. Ik heb een horloge gekocht. Ik heb een horloge gekocht. Le cheval est noir. Het paard is zwart. Het paard is zwart. Ils te croient. Ze geloven je. Ze geloven je. On peut dire, qu'en règle générale, le climat du Japon est doux. Men kan zeggen dat het Japanse klimaat door de band mild is. Men kan zeggen dat het klimaat in Japan over het algemeen mild is. Tu es bon en ski ? Ben je goed in skiën? Ben je goed in skiën? Le bonheur n'est qu'un léger papillon. Geluk is slechts een vlindertje. Geluk is maar een kleine vlinder. J'ai déjà fini mon travail. Ik heb mijn werk al af. Ik ben al klaar met m'n werk. J'ai commandé deux hamburgers. Ik heb twee hamburgers besteld. Ik heb twee hamburgers besteld. Il était en France. Hij was in Frankrijk. Hij was in Frankrijk. Elle se lève toujours tôt. Zij staat altijd vroeg op. Ze staat altijd vroeg op. J'apprends le turc. Ik leer Turks. Ik leer Turks. Elle n'a finalement pas appelé. Uiteindelijk heeft ze niet gebeld. Ze heeft eindelijk niet gebeld. Je veux simplement te parler. Ik wil gewoon met je praten. Ik wil alleen met je praten. 7 dollars, s'il vous plaît. 7 dollar, alstublieft. Zeven dollar, graag. Combien de temps vous a-t-il fallu pour traduire le livre ? Hoeveel tijd had je nodig om dat boek te vertalen? Hoe lang duurde het om het boek te vertalen? Il s'en est sorti, d'une manière ou d'une autre. Hij heeft zichzelf op een of andere manier gered. Hij heeft het op de een of andere manier gered. Je veux acheter des chaussures de ski. Ik wil skischoenen kopen. Ik wil skischoenen kopen. J'étais toute ouïe. Ik was een en al oor. Ik was een en al oor. Le feu est au vert. Het licht staat op groen. Het licht staat op groen. J'aimerais bien poser une question. Ik zou iets willen vragen. Ik zou graag een vraag willen stellen. Apportez-moi l'addition s'il vous plaît. Breng me alstublieft de rekening! Breng me de rekening, alsjeblieft. Ça ne me dit rien. Dat zegt me niets. Dat komt me niet bekend voor. C'est votre stylo ? Is dit uw pen? Is dat uw pen? Le policier était ivre. De politieagent was dronken. De agent was dronken. Excusez-moi! Excuseer mij! Pardon. Crois-moi juste sur parole. Geloof me maar gewoon. Geloof me op mijn woord. Mes parents me téléphonent quotidiennement. Mijn ouders telefoneren mij alle dagen. Mijn ouders bellen me elke dag. Applaudissez. Klap. Geef me een applaus. J'ai encore un compte à régler avec mon jeune voisin. Ce sale gamin nous envoie toujours des avions en papier par la fenêtre de notre grenier. Ik heb nog een appeltje te schillen met mijn buurjongen. Dat rotjoch schiet steeds papieren pijltjes door ons zolderraam naar binnen. Ik heb nog wat af te handelen met m'n buurman... en hij stuurt nog steeds papieren vliegtuigen door het raam van onze zolder. Je profitais. Ik was aan het profiteren. Ik genoot ervan. Pourriez-vous, s'il vous plaît, épeler cela ? Kunt u dat spellen, alstublieft? Kunt u dit even spellen? Le bus est en retard. De bus is vertraagd. De bus is laat. C'est amusant. Dit is grappig. Het is leuk. J'ai couru aussi vite que j'ai pu, mais j'ai quand même raté le bus. Ik liep zo hard als ik kon, maar toch miste ik de bus. Ik rende zo snel als ik kon, maar ik miste de bus. Savez-vous taper à la machine ? Kunt u typen? Kun je met de machine typen? L'eau et l'huile sont toutes deux des liquides. Water en olie zijn allebei vloeistoffen. Water en olie zijn beide vloeistoffen. J'ai beaucoup de trous maintenant. Ik heb nu veel gaatjes. Ik heb nu veel gaten. Il était tard dans la nuit quand Tom est enfin arrivé chez lui. Het was laat in de nacht toen Tom eindelijk thuiskwam. Het was laat in de nacht toen Tom eindelijk thuis kwam. Je t'aime ! Ik hou van jou. Ik hou van je. Le voilà. Daar is hij. Daar is hij. Je vous laisserai la décision. Ik laat de beslissing aan u over. Ik laat de beslissing aan jou over. La traduction de Tokyo est « capitale de l'Est ». De vertaling van Tokio is "de oostelijke hoofdstad". De vertaling van Tokio is "de hoofdstad van het Oosten". Nous sommes tous à la pension. Wij zijn allen met pensioen. We zijn allemaal op pensioen. Je suis tombé dans les escaliers et j'ai pris un grand coup dans le dos. Ik viel van de trap en ik heb nu veel pijn in mijn rug. Ik viel van de trap en kreeg een klap op mijn rug. Il tomba par-dessus bord et se noya. Hij viel overboord en verdronk. Hij viel overboord en verdronk. Si tu veux être mince, suis ce régime. Als je slank wilt zijn, volg dit dieet. Als je slank wilt zijn, volg dan dit dieet. Je n'ai pas de fils. Ik heb geen zoon. Ik heb geen zoon. J'étais très riche, jusqu'à ce que je la rencontre. Ik was heel rijk, tot ik haar ontmoette. Ik was heel rijk, tot ik haar ontmoette. Je te déteste ! Ik haat je! Ik haat je. Nous aboyions. We waren aan het blaffen. We blaffen. Il a remarqué une lettre sur le bureau. Hij bemerkte een brief op de schrijftafel. Hij zag een brief op het bureau. Ils veulent de l'eau. Ze willen water. Ze willen water. Ça ne va pas. Het past niet. Het is niet goed. Qu’est-ce que je vais bien pouvoir faire, aujourd’hui ? Wat zal ik eens gaan doen vandaag? Wat moet ik vandaag doen? Qu'est-ce c'est "de temps en temps" ? Wat betekent „van tijd tot tijd”? Wat is 'af en toe'? Les vrais héros, c'est nous ! De echte helden zijn wij. Wij zijn de echte helden. Sa maison se trouve de l'autre côté du pont. Haar huis bevindt zich over de brug. Zijn huis ligt aan de andere kant van de brug. Nous sommes des prisonniers. We zijn gevangenen. We zijn gevangenen. Tu écoutes ? Luister je? Luister je wel? Tu es en train de dire que tu caches intentionnellement ta beauté ? Bedoel je dat je met opzet je schoonheid verbergt? Bedoel je dat je je schoonheid opzettelijk verbergt? Les peintures sont de grande valeur. De schilderijen zijn erg veel waard. Schilderijen zijn van grote waarde. Guéris bientôt ! Word snel beter! Zorg dat je snel beter bent. Il n'avait pas assez d'argent. Hij had niet genoeg geld. Hij had niet genoeg geld. Je viens d'arriver à la gare. Ik ben pas aangekomen in het station. Ik ben net aangekomen op het station. Du nouveau aujourd'hui ? Iets nieuws vandaag? Heb je al nieuws vandaag? Il est marié et a deux enfants. Hij is getrouwd en heeft twee kinderen. Hij is getrouwd en heeft twee kinderen. De rien ! 't Is niks. Graag gedaan. Sa théorie était totalement irréaliste. Zijn theorie was totaal onrealistisch. Zijn theorie was totaal onrealistisch. Je démarrais. Ik startte op. Ik was net aan het starten. Je ne pouvais pas en croire mes oreilles ! Ik kon mijn oren niet geloven. Ik kon m'n oren niet geloven. Je sais qui vous êtes. Ik weet wie jullie zijn. Ik weet wie je bent. Que feriez-vous à ma place ? Wat zoudt ge doen in mijn plaats? Wat zou jij doen als je mij was? Comment appelle-t-on ce légume en anglais ? Hoe heet deze groente in het Engels? Hoe noemen ze deze groente in het Engels? Je veux que tu m'attendes jusqu'à ce que je sorte du travail à 7 heures. Ik wil dat je op me wacht totdat ik klaar ben met mijn werk om zeven uur. Ik wil dat je op me wacht tot ik om zeven uur vrij ben. Il laissa tomber ses livres à terre. Hij liet zijn boeken op de grond vallen. Hij liet zijn boeken op de grond vallen. J'aimerais essayer cette robe. Ik zou deze jurk willen passen. Ik wil deze jurk wel eens passen. Essaie de te calmer ! Probeer jezelf te kalmeren! Probeer te kalmeren. Ma voiture n'a pas assez de puissance. Mijn auto is niet sterk genoeg. Mijn auto heeft niet genoeg vermogen. De la fumée apparut. Er verscheen rook. Er verscheen rook. Il en a parlé toute la soirée. Hij heeft er de hele avond over gepraat. Hij heeft er de hele avond over gepraat. Je cherche une mangue à manger. Ik zoek naar een mango om te eten. Ik zoek een mango om te eten. Combien de CD as-tu ? Hoeveel cd's heb je? Hoeveel cd's heb je? L'amour vrai n'existe pas ! Ware liefde bestaat niet! Echte liefde bestaat niet. Il aidera les pauvres. Hij zal de armen helpen. Hij zal de armen helpen. Marie demanda un prêt à sa famille. Marie vroeg haar familie om een lening. Maria vroeg haar familie om een lening. Nous avons quitté nos époux. We hebben onze echtgenoot verlaten. We hebben onze echtgenoten verlaten. Il pleut encore ? Regent het nog? Het regent nog steeds? De qui es-tu le fils ? Wiens zoon ben jij? Van wie ben jij de zoon? J'ai oublié ma carte de crédit à la maison. Ik heb mijn kredietkaart thuis vergeten. Ik ben m'n creditcard thuis vergeten. Il s'excite facilement. Hij raakt snel opgewonden. Hij windt zich snel op. J'ai pour ainsi dire fini de lire le roman. Ik heb de roman zo goed als uitgelezen. Ik ben bijna klaar met het lezen van de roman. Apprends le yiddish ! Leer Jiddisch! Leer het Jiddisch! Il n'y a pas beaucoup de meubles dans ma chambre. Er staan niet veel meubels in mijn kamer. Er zijn niet veel meubels in mijn kamer. Oui. C'est exact. Ja. Dat is juist. Ja, dat klopt. Il fait une tête de plus que moi. Hij is een hoofd groter dan ik. Hij ziet er meer uit dan ik. Elles volaient. Zij stalen. Ze waren aan het stelen. Fais venir le médecin car je suis malade. Laat de dokter komen, want ik ben ziek. Laat de dokter komen, want ik ben ziek. Je dois refuser. Ik moet weigeren. Ik moet nee zeggen. C'est tout à fait logique. Het is heel logisch. Dat is volkomen logisch. Où est le téléphone portable ? Waar is de gsm? Waar is de mobiele telefoon? Quelle était ta question ? Wat was je vraag? Wat was je vraag? Nous sommes à la maison aujourd'hui. We zijn vandaag thuis. We zijn thuis vandaag. Je réfléchissais. Ik dacht na. Ik zat te denken. Efforcez-vous d'être heureuses. Streef ernaar gelukkig te zijn. Probeer gelukkig te zijn. J’aimerais rester pour une nuit. Ik zou graag voor een nacht willen blijven. Ik zou graag één nacht willen blijven. J'ai appris à vivre avec la douleur dans mon dos. Ik heb geleerd met de pijn in mijn rug te leven. Ik heb geleerd om te leven met pijn achter mijn rug. Tu n'as jamais encore été en Europe, n'est-ce pas ? Je bent nog nooit in Europa geweest, toch? Je bent nog nooit in Europa geweest, hè? Restez où vous êtes ! Blijf staan! Blijf waar je bent. Ma maison se trouve près de la gare. Mijn huis staat in de buurt van het station. Mijn huis ligt in de buurt van het station. Plus long est le jour, plus courte est la nuit. Hoe langer de dag, des te korter de nacht. Hoe langer de dag, hoe korter de nacht. Aujourd'hui c'est mon anniversaire. Vandaag ben ik jarig. Vandaag is mijn verjaardag. Qui ne connait pas ce problème ! Wie kent dit probleem niet! Die dit probleem niet kent! Sa chanson est bien connue des jeunes. Haar lied is goed bekend onder de jeugd. Zijn lied is bekend bij de jeugd. J'avais très peur dans l'avion. Ik was erg bang in het vliegtuig. Ik was erg bang in het vliegtuig. Pose-le sur la table. Leg het op tafel. Leg hem op de tafel. Le whisky va très bien avec le thé. Whisky en thee gaan heel goed samen. Whisky past prima bij de thee. Vous pouvez décorer ce cocktail avec une cerise ou de l'ananas. Je kunt de cocktail versieren met een kers of met ananas. U kunt deze cocktail versieren met een kers of ananas. Non, va t'asseoir ! Nee, ga zitten. Nee, ga zitten. Elle devint heureuse. Ze werd gelukkig. Ze werd gelukkig. J'ai écrit ça. Ik schreef dat. Ik heb dit geschreven. Fermez les portes. Sluit de deuren. Doe de deuren dicht. Tout rusé que tu sois, tu ne peux jamais te surprendre toi-même. Hoe sluw je ook bent, je kan nooit jezelf verrassen. Hoe slim je ook bent, je kunt jezelf nooit verrassen. Ce bruit me tape sur les nerfs. Dat lawaai werkt op mijn zenuwen. Ik krijg de kriebels van dat geluid. Bob est le seul étudiant de notre classe qui puisse parler espagnol. Bob is de enige leerling in onze klas die Spaans kan spreken. Bob is de enige student in onze klas die Spaans kan spreken. Enchanté ! Aangenaam! Aangenaam. Plus de la moitié des résidents sont opposés au projet. Meer dan de helft van de bewoners zijn tegen het plan. Meer dan de helft van de bewoners is tegen het project. Je suis allé au jardin public ce matin. Ik ben deze morgen naar het park geweest. Ik ging vanmorgen naar de openbare tuin. J'avais honte de sortir avec de vieilles fringues. Ik schaamde me om in oude kleren uit te gaan. Ik schaamde me om met oude kleren uit te gaan. Les enfants dorment. De kinderen slapen. De kinderen slapen. Je veux améliorer mes connaissances des langues. Ik wil mijn talenkennis verbeteren. Ik wil mijn talenkennis verbeteren. Je me connais très bien. Ik ken mezelf erg goed. Ik ken mezelf heel goed. Je ne suis pas encore si désespéré. Ik ben nog niet zo wanhopig. Ik ben nog niet zo wanhopig. Mes amis, il est temps que je parte. Jongens, ik moet ervandoor. Vrienden, het is tijd dat ik ga. J'ai déjà parlé avec cet étudiant. Ik heb al met deze student gesproken. Ik heb al met die student gesproken. Epluche-la. Schil het. Schrap haar. Écrivez votre nom, s'il vous plaît. Schrijf uw naam alstublieft. Schrijf uw naam op, alstublieft. Débarrassez-vous d'elles ! Zorg dat je hen kwijt raakt. Haal ze weg. Je suis vraiment désolé. Het spijt me werkelijk. Het spijt me zo. La guerre, c'est l'enfer. Oorlog is de hel. Oorlog is een hel. Qui est-elle ? Wie is zij? Wie is ze? Il a l'air d'avoir très sommeil. Hij ziet er zeer slaperig uit. Hij ziet eruit alsof hij erg slaapt. Je ressens le besoin de faire quelque chose de différent aujourd'hui. Ik voel de behoefte vandaag iets anders te doen. Ik voel de behoefte om iets anders te doen vandaag. Je pourrai te voir lundi prochain ? Kan ik u komende maandag zien? Kan ik je volgende week maandag zien? Ma mère a quatre frères. Mijn moeder heeft vier broers. Mijn moeder heeft vier broers. Quelle équipe gagnera la partie ? Welk team zal de wedstrijd winnen? Welk team wint het spel? Ça va se rafraîchir ce soir. Vanavond wordt het frisser. Het wordt vanavond wel wat friser. Je déteste voler. Ik haat vliegen. Ik haat vliegen. Il traversa la rue au rouge. Hij liep bij roodlicht naar de overkant. Hij stak de straat over met rood. Tout ne peut être expliqué. Niet alles kan worden verklaard. Niet alles kan worden uitgelegd. Il a peur de la mer. Hij is bang van de zee. Hij is bang voor de zee. La police arrêta le suspect. De politie arresteerde de verdachte. De politie arresteerde de verdachte. Je suis arrivée la nuit dernière. Ik ben gisteravond aangekomen. Ik ben gisteravond aangekomen. Il a accepté le travail. Hij accepteerde de baan. Hij nam de baan aan. Lorsque le temps est clair, la côte estonienne est visible depuis Helsinki. Bij helder weer is de kust van Estland zichtbaar vanaf Helsinki. Wanneer het weer helder is, is de Estse kust zichtbaar vanaf Helsinki. J'aime être seul. Ik ben graag alleen. Ik ben graag alleen. Nous cuisinons avec un bâton. We koken met een stok. We koken met een stok. Mes pieds me font mal. Mijn voeten doen pijn. M'n voeten doen pijn. Le Maroc s'appelle "Al-Maghrib" en arabe. Marokko wordt ''Al-Maghrib'' genoemd in het Arabisch. Marokko heet Al-Maghrib in het Arabisch. Personne n'a été condamné. Niemand werd veroordeeld. Niemand is veroordeeld. Tom et Marie prétendent qu'ils ne se mentent jamais l'un a l'autre. Tom en Maria beweren dat ze nooit tegen elkaar liegen. Tom en Marie zeggen dat ze nooit tegen elkaar liegen. J'ai mangé du riz. Ik heb rijst gegeten. Ik heb rijst gegeten. Comment suis-je supposé m'habiller ? Hoe hoor ik mezelf te kleden? Hoe moet ik me aankleden? Tout le monde aime Mac. Iedereen houdt van Mac. Iedereen houdt van Mac. Aimes-tu ce parfum ? Bevalt dat parfum je? Hou je van dat parfum? Tu es un idiot. Jij bent een idioot. Je bent een idioot. Vous dramatisez. U overdrijft. Je overdrijft. Commence à écrire. Begin met schrijven. Begin maar te schrijven. J'espère que Tom sera très heureux. Ik hoop dat Tom heel gelukkig zal zijn. Ik hoop dat Tom heel gelukkig zal zijn. Rien de ceci n'est de ta faute. Niets van al dit is jouw fout. Dit is niet jouw schuld. Je commence cet après-midi. Ik begin deze namiddag. Ik begin vanmiddag. Vous jeûniez. Jullie vastten. Je was aan het vasten. Je n'arrive pas à trouver mon sac. Ik kan mijn tas niet vinden. Ik kan mijn tas niet vinden. Je lui ai dit: Je parie que tu l'aimes. Il m'a répondu bonne pioche! Ik zei hem: "Ik durf wedden dat je van haar houdt." Hij antwoordde: "Dat klopt!" Ik zei: ik wed dat je van hem houdt. C'est tout à fait pareil. Dat maakt geen verschil uit. Het is precies hetzelfde. T'as où les vaches ? Waar woont gij? Waar zijn de koeien? Pour qui est cette boîte ? Voor wie is deze doos? Voor wie is deze doos? Je n'y suis pas vraiment si intéressée. Ik ben er niet echt zo geïnteresseerd in. Ik ben er niet echt geïnteresseerd in. De petites lumières clignotaient dans le lointain. In de verte knipperden kleine lichtjes. Kleine lichten knipperden in de verte. Te souviens-tu du jour où nous avons vu l'accident ? Weet je die dag nog, dat we dat ongeluk gezien hebben? Weet je nog de dag dat we het ongeluk zagen? Vous êtes malade! U bent ziek! Je bent ziek. À quelle heure est-elle née ? Hoe laat is ze geboren? Hoe laat werd ze geboren? Où sont tes devoirs ? Waar is jouw huiswerk? Waar zijn je huiswerk? Parlez-vous hongrois ? Spreekt u Hongaars? Spreekt u Hongaars? Je ne sais pas avec certitude quelles armes on a utilisées pour la Troisième Guerre mondiale, mais au cours de la Quatrième Guerre mondiale, on se battra avec des bâtons et des pierres. Ik weet niet met welke wapens de Derde Wereldoorlog zal worden uitgevochten, maar de Vierde Wereldoorlog zal met stokken en stenen worden beslecht. Ik weet niet zeker welke wapens we voor de Derde Wereldoorlog hebben gebruikt, maar tijdens de Vierde Wereldoorlog zullen we vechten met stokken en stenen. Tu es impatient. Je bent ongeduldig. Je bent ongeduldig. Tu te trompes, ma femme s'appelle Fernanda. Je vergist je, mijn vrouw heet Fernanda. Je hebt het mis, mijn vrouw heet Fernanda. Elle joue très bien du piano. Zij speelt zeer goed piano. Ze speelt heel goed piano. Bisous ! Kusjes! Kusjes. Ils ont des problèmes. Ze hebben problemen. Ze hebben problemen. Nous achetons. We kopen. We kopen. Nous avons pris le bus d'Aix-la-Chapelle à Liège. We zijn met de bus van Aken naar Luik gereden. We namen de bus van Aken naar Luik. Quels types d'armes possédaient-ils ? Wat voor soort wapens bezaten zij? Wat voor wapens hadden ze? Non seulement parle-t-elle anglais, mais aussi allemand. Ze spreekt niet alleen Engels, maar ook Duits. Ze spreekt niet alleen Engels, maar ook Duits. Pourquoi cette route est-elle bouchée ? Waarom is die weg afgezet? Waarom is deze weg verstopt? C'est une sorcière. Zij is een heks. Ze is een heks. La capitale des Pays-Bas est Amsterdam. Amsterdam is de hoofdstad van Nederland. De hoofdstad van Nederland is Amsterdam. Quand est-il allé en Europe ? Wanneer ging hij naar Europa? Wanneer ging hij naar Europa? Qui est votre auteur favori ? Wie is uw lievelingsschrijver? Wie is je favoriete schrijver? Ça tu peux ! Dat kun je wel! Dat kun je wel. Sympa ! Leuk! Leuk. Les singes pullulent dans cette forêt. Het krioelt van apen in dit woud. De apen zwermen in dit bos. Il a abattu un arbre dans le jardin. Hij heeft een boom in de tuin geveld. Hij heeft een boom in de tuin omgehakt. Écris-moi, dès que tu es là. Schrijf me zodra je er bent. Schrijf me als je er bent. Ton arme est chargée ? Is je wapen geladen? Is je wapen geladen? Tom t'attendra. Tom zal op je wachten. Tom zal op je wachten. « Écoute-moi, » dit le Démon, en posant sa main sur ma tête. "Luister naar mij", zei de demoon, terwijl hij zijn hand op mijn hoofd legde. "Luister naar mij," zei de duivel, terwijl hij zijn hand op mijn hoofd legde. Il a arrêté de fumer l'année dernière. Hij stopte met roken vorig jaar. Hij is vorig jaar gestopt met roken. Ils réfléchissent tous. Ze zijn allemaal aan het nadenken. Ze denken er allemaal over na. Arrête d'être aussi politiquement correct. Stop ermee zo politiek correct te zijn. Doe niet zo politiek correct. C'est dommage que tu ne puisses pas venir. Het is een zonde dat je niet kan komen. Jammer dat je niet kunt komen. Tu plaisantes ? Hou je me voor de gek? Maak je een grapje? Attendez une minute. Wacht gewoon even. Wacht eens even. Qui est la fille à la robe rose ? Wie is het meisje in de roze jurk? Wie is dat meisje met die roze jurk? Cette arme est dévastatrice. Dit wapen is vernietigend. Dit wapen is verwoestend. Vous n'êtes pas le propriétaire de ces données de sauvegarde. Vous ne pourrez pas sauvegarder votre progression. Les trophées vont être désactivés. Je bent geen eigenaar van dit opslagbestand. Je kunt je voortgang niet opslaan. Trofeeën zijn niet beschikbaar. U bent niet de eigenaar van deze back-upgegevens. U kunt geen back-up maken van uw voortgang. De trofeeën worden gedeactiveerd. Je suis très petit. Ik ben erg klein. Ik ben heel klein. Millie mange une banane. Millie eet een banaan. Millie eet een banaan. Tom a fait une liste des chansons qu'il n'aimait pas. Tom heeft een lijst gemaakt van liedjes die hem niet bevallen. Tom maakte een lijst met liedjes die hij niet leuk vond. Il voulait avoir du succès. Hij wilde slagen. Hij wilde succes hebben. Le chauffage ne marche pas. De verwarming werkt niet. De verwarming doet het niet. Je te laisse deviner. Ik laat je gissen. Ik laat je raden. J’ai été attrapée. Ik werd gevangen. Ik werd gepakt. Il y a de nombreuses rivières, sur cette île. Er zijn veel rivieren op dat eiland. Er zijn veel rivieren op dit eiland. Écoute Tom ! Hoor Tom aan! Luister naar Tom. Comment peut-on concilier vie professionnelle et vie privée ? Hoe kan je het beroepsleven met het privéleven in overeenstemming brengen? Hoe kunnen we werk en privéleven combineren? Thomas fait une heure de gymnastique tous les jours. Thomas doet elke dag een uur gymnastiek. Thomas doet elke dag een uur gymnastiek. J'ai besoin de parler avec Tom. Ik moet met Tom spreken. Ik moet met Tom praten. Marie ne mange pas de viande rouge. Mary eet geen rood vlees. Marie eet geen rood vlees. Je pleure facilement. Ik huil gemakkelijk. Ik huil makkelijk. J'attends depuis des heures. Ik wacht al uren lang. Ik wacht al uren. Tom est dur d'oreille. Tom is slechthorend. Tom is hard voor z'n oren. Mais les hommes sont différents. Maar mensen zijn verschillend. Maar mannen zijn anders. Je ne peux pas vivre sans toi. Zonder jou kan ik niet leven. Ik kan niet zonder jou. Tom est traqué par la police. Tom wordt opgejaagd door de politie. Tom wordt achtervolgd door de politie. Il fait trop chaud pour travailler. Het is te warm om te werken. Het is te heet om te werken. Combien de langues y a-t-il en Europe ? Hoeveel talen zijn er in Europa? Hoeveel talen zijn er in Europa? Une certaine femme vous a appelé. Een of andere vrouw heeft u geroepen. Een zekere vrouw heeft je gebeld. Pour une raison quelconque, le message texte s'est corrompu. Je l'ai donc restauré avant de le lire. Om een of andere reden is het tekstbericht beschadigd geraakt. Dus heb ik het hersteld voordat ik het heb gelezen. Om welke reden dan ook, het sms-bericht is beschadigd, dus heb ik het hersteld voordat ik het las. J'apprends l'akkadien. Ik leer Akkadisch. Ik leer Akkadisch. Pensiez-vous que Marseille était la capitale de la France ? Dacht u dat Marseille de hoofdstad van Frankrijk was? Dacht u dat Marseille de hoofdstad van Frankrijk was? Va te coucher, si tu es fatigué. Als je moe bent, ga dan slapen. Ga naar bed als je moe bent. Continuez à monter. Blijf klimmen. Blijf naar boven gaan. Restez vigilants. Blijf alert. Blijf alert. Cette nouvelle devrait les réjouir. Dat nieuws zou hen moeten blij maken. Dit nieuws dient hen te verheugen. Je commence à m'en souvenir. De herinneringen beginnen naar boven te komen. Ik begin het me te herinneren. J'ai été chez le dentiste. Ik was bij de tandarts. Ik ben naar de tandarts geweest.