Dit is die stad waar hy gebore is. Dit is de stad waar hij geboren is. Dit is de stad waar hij geboren is. Ek het drie dogters. Ik heb drie dochters. Ik heb drie dochters. Ek het 'n vragmotor. Ik heb een vrachtwagen. Ik heb een vrachtwagen. Is jy honger? Heb je honger? Hebt u honger? Weet jy hoe om 'n motor te bestuur? Weet je hoe je een auto moet besturen? Weet je hoe je moet autorijden? Sy sal weer probeer. Ze zal het weer proberen. Ze zal het nog eens proberen. Streng verbode. Strikt verboden. Strikt verboden. Praat jy Volapük? Spreek je Volapük? Spreek je Volapük? Ons is die mense. Wij zijn het volk. Wij zijn de mensen. Kyk agter jou. Kijk achter je. Kijk achter je. Nijmegen is die oudste stad van Nederland. Nijmegen is de oudste stad van Nederland. Nymegen is de oudste stad van Nederland. Jim is geneig om te vêr te gaan. Jim is geneigd om te ver te gaan. Jim is geneigd om gemeen te gaan. "Hoe oud is jy?" "Ek is sestien." "Hoe oud ben je?" "Ik ben zestien." "Hoe oud ben je?" "Ik ben zestien." Skryf met 'n pen. Schrijf met een pen. Schrijf met een pen. Eergister was dit baie koud. Eergisteren was het erg koud. Eergister was het erg koud. Ons moet die blomme natmaak. We moeten de bloemen water geven. Wij moeten de bloemen begieten. Ek kan nie raserige kinders verdra nie. Ik kan luidruchtige kinderen niet verdragen. Ik kan lawaaiige kinderen niet verdragen. Ek werk nie Sondags nie. Ik werk niet op zondag. Ik werk geen zondag. Het jy van hulle gehoor? Heb je van hen gehoord? Hebt u van hen gehoord? Ek werk by 'n bank. Ik werk bij een bank. Ik werk op een bank. Baie dankie! Hartelijk dank! Heel erg bedankt! Het u 'n afspraak? Hebt u een afspraak? Heeft u een afspraak? Ek sal jou nooit bedrieg nie! Ik zal je nooit bedriegen! Ik zal je nooit bedriegen! My lessenaar is oud. Mijn bureau is oud. Mijn bureau is oud. Waar eet Tom ontbyt? Waar ontbijt Tom? Waar eet Tom het ontbijt? Ek is 'n brandweerman. Ik ben brandweerman. Ik ben een brandweerman. Dis gevaarlik om rondom die vuur te speel. Het is gevaarlijk dicht bij het vuur te spelen. Het is gevaarlijk om rond het vuur te spelen. Maria se skoene is vuil. Maria’s schoenen zijn vuil. Maria’s schoenen zijn vuil. Ek soek werk. Ik zoek een baan. Ik zoek werk. Van watse land is jy? Uit welk land kom je? Van wat voor land ben jij? Die rasionaal agter spesifieke New Age behandelings kan gevaarlik mis sy. De grondgedachte achter bepaalde New Age behandelingen kunnen gevaarlijk mis zijn. De nationaal achter specifieke New Age - behandelingen kunnen gevaarlijk mislopen. Wat 'n mooi reënboog! Wat een mooie regenboog! Wat een mooie regenboog. Voer my asseblief! Voer mij alstublieft. Voer me alstublieft in! Swem verbode. Verboden te zwemmen! Zwem verboden. Moenie vet word nie. Je moet niet dik worden. Zorg dat u niet dik wordt. Sy was jonk. Ze was jong. Ze was jong. Hoe oud is jy? Hoe oud ben je? Hoe oud ben je? Sy broer is verlede maand oorlede. Zijn broer is afgelopen maand overleden. Zijn broer stierf vorig jaar maand. Ons petrol is op. Onze benzine is op. Onze benzine is op. Winterdae eindig vroeg. Winterdagen eindigen vroeg. De winterdagen eindigen vroeg. Peter is lief vir Jane. Peter houdt van Jane. Peter houdt van Jane. Ek berig hom deur middel van 'n sms dat hy so spoedig moontlik sy werk moes staak. Ik berichtte hem door middel van een sms dat hij zo spoedig mogelijk zijn werk moest staken. Ik meldde hem door middel van een sms dat hij zo snel mogelijk moest stoppen met zijn werk. Dit is hoe ek oor haar voel. Dat is hoe ik over haar voel. Zo denk ik over haar. Ek het 'n kat en 'n hond. Die kat is swart en die hond is wit. Ik heb een kat en een hond. De kat is zwart, en de hond wit. Ik heb een kat en een hond. De kat is zwart en de hond is wit. Ek sal graag 'n vraag wil vra Ik zou iets willen vragen. Ik zou graag een vraag stellen. Ek is 'n vry man. Ik ben een vrije man. Ik ben een vrij man. Die aanpaskamer is beset. De paskamer is bezet. De aanpassingsruimte was bezet. Hy is lui. Hij is lui. Hij is lui. In sy teenwoordigheid bloos sy dadelik. In zijn aanwezigheid bloost zij meteen. In zijn aanwezigheid blozet ze onmiddellijk. Tom ken die stelsel. Tom kent het systeem. Tom kent het systeem. Waar is haar huis? Waar is haar huis? Waar is haar huis? Ek sal kom, indien nodig. Ik kom, indien nodig. Ik kom zo nodig. Grawe 'n diep gat. Graaf een diep gat. Graven een diep gat. Hy is nie siek nie. Hij is niet ziek. Hij is niet ziek. Wie sing hierdie liedjie? Wie zingt dit liedje? Wie zingt dit lied? Hy is 'n onderwyser. Hij is leraar. Hij is een leraar. Tom is my vriend. Tom is een vriend van mij. Tom is mijn vriend. Dit was net die begin. Dat was nog maar het begin. Dat was nog maar het begin. Haar stilte het my verbaas. Haar stilte verraste mij. Haar stilte verbaasde me. Lees jy Tom se blog? Lees jij Toms blog? Lees je Toms blog? Ek sal graag 'n vraag wil vra Ik wil graag een vraag stellen. Ik zou graag een vraag stellen. Wat verkoop jy? Wat verkoop jij? Wat verkoop je? Hierdie mosterd byt regtig die tong. Die mosterd bijt echt in de tong. Deze mosterd beet echt de tong. Vergeet van hom. Vergeet hem. Vergeet hem maar. Vergeet van ons. Vergeet ons. Vergeet ons niet. Gelukkige Moedersdag! Gelukkige Moederdag! Gelukkige moederdag! Ek het 'n bietjie van 'n koors. Ik heb een beetje koorts. Ik heb een beetje koorts. Jy ken nie die waarheid nie. Jij kent de waarheid niet. Je kent de waarheid niet. Is jy skaam? Schaam je je? Schaam je je? Waar is die bank? Waar is de bank? Waar is de bank? Die toets was maklik. De test was eenvoudig. De test was gemakkelijk. Ek raai jy het dit nie vir jouself gekoop nie. Ik denk dat jij dit niet voor jezelf hebt gekocht. Ik denk dat je het niet voor jezelf hebt gekocht. Dankie en totsiens! Dank je wel en tot ziens! Bedankt en gedag! Tom dog dat dit onregverdig was. Tom dacht dat het oneerlijk was. Tom maar dat het oneerlijk was. Ek hou van boontjies. Ik hou van boontjes. Ik hou van bonen. My broer is 'n idioot. Mijn broer is een idioot. Mijn broer is een idioot. Teken dit. Onderteken dit. Teken het. Maak asseblief die venster toe. Kunt u alstublieft het raam sluiten. Doe a.u.b. het kader dicht. Hy het water nodig. Hij heeft water nodig. Hij heeft water nodig. Ek weet nie of dit waar is nie. Ik weet niet of het waar is. Ik weet niet of dat waar is. Tom kan dit afhandel. Tom kan dit afhandelen. Tom kan het afmaken. Ons kat is in die kombuis. Onze kat is in de keuken. Onze kat is in de keuken. Waar is die ingang? Waar is de ingang? Waar is de ingang? Ons hoofkantoor is in Osaka. Ons hoofdkantoor is in Osaka. Ons hoofdkantoor is in Osaka. Probeer hierdie sous. Probeer eens deze saus. Probeer deze saus. Vermy hierdie onderwerp in sy teenwoordigheid. Vermijd dit onderwerp in zijn tegenwoordigheid. Vermijd dit onderwerp in zijn aanwezigheid. Dit is winderig vandag. Het is winderig vandaag. Het is vandaag winderig. Ek het oor hom gedroom. Ik heb over hem gedroomd. Ik droomde over hem. Alles is onder beheer. Alles is onder controle. Alles is onder controle. Is dit 'n misdaad? Is dit een misdaad? Is het een misdrijf? Daar is heelwat teorieë oor die oorsprong van die lewe. Er zijn veel theorieën over de oorsprong van het leven. Er bestaan heel wat theorieën over de oorsprong van het leven. Ek soek my broer. Ik ben op zoek naar mijn broer. Ik zoek mijn broer. Tom is Maria se buurman. Tom is de buurman van Maria. Tom is de buurman van Maria. Hoekom moet Tom dit doen? Waarom moet Tom dit doen? Waarom moet Tom dat doen? Tom se aansoek by die universiteit is afgekeur. Toms sollicitatie is door de universiteit afgekeurd. Toms aanvraag aan de universiteit werd afgewezen. Ek dog jy sou hierin belangstel. Ik dacht dat je hierin wel geïnteresseerd zou zijn. Ik maar je zou hier wel belangstelling voor hebben. Ek het hom slegs twee keer gesien. Ik heb hem maar twee keer gezien. Ik heb hem maar twee keer gezien. Soek verder! Blijf zoeken. Zoek verder! Sy het haar paspoort verloor. Ze heeft haar paspoort verloren. Zij verloor haar paspoort. Daardie is 'n mooi paar bene. Dat daar is een mooi paar benen. Dat zijn een mooi aantal botten. Hou die woordeboek by jou. Hou het woordenboek bij je. Houd het woordenboek aan u. In Italië is daar baie huise met groot tuine. In Italië zijn veel huizen met grote tuinen. In Italië zijn veel huizen met grote tuinen. Moet jouself nie ontstel nie! Maak jezelf niet van streek! Maak uzelf niet van streek! Hy is op die toilet. Hij is op het toilet. Hij is op het toilet. Hierdie boek is goed maar daardie een is nog beter. Dit boek is goed maar dat is nog beter. Dit boek is goed, maar dat boek is nog beter. Ek lees baie. Ik lees veel. Ik lees veel. Tom is 'n helder seuntjie. Tom is een slimme jongen. Tom is een heldere jongen. Gaan binne. Ga naar binnen. Ga naar binnen. Ek weet jy gaan nee sê. Ik weet dat je nee gaat zeggen. Ik weet dat je gaat Nee zeggen. Vandag is dit Maandag. Vandaag is het maandag. Vandaag is het maandag. Die skip is gesink. Het schip is gezonken. Het schip is gezonken. Tom woon in Boston. Tom woont in Boston. Tom woont in Boston. Ek is 'n man wat altyd siek is. Ik ben een man die altijd ziek is. Ik ben een man die altijd ziek is. Sy is swanger. Ze is zwanger. Ze is zwanger. Jy verloor. Jij verloor. Je verliest. Hallo! Hallo! Hallo! Jy moet hom ontmoet. Je moet hem ontmoeten. Je moet hem ontmoeten. Maak die bottel oop. Open de fles. Open de fles. Ken ek hom? Ken ik hem? Ken ik hem? Dis hoekom ons 'n blou hemel sien. Daarom zien we een blauwe hemel. Daarom zien we een blauwe hemel. Tom sal nee sê. Tom zal nee zeggen. Tom zal nee zeggen. Mari en Maki is susters. Mary en Maki zijn zussen. Mari en Maki zijn zusters. Jy moet hierdie vorm invul. Je moet dit formulier invullen. U moet deze vorm invullen. Die gewig neem af. Het gewicht neemt af. Het gewicht neemt af. Skilpaaie het geen tande nie. Schildpadden hebben geen tanden. Schildwegen hebben geen tanden. Ons moet vinnig optree. We moeten snel handelen. We moeten snel handelen. Ons het heeltemal van hulle vergeet. We zijn ze volledig vergeten. Wij vergaten hen helemaal. Ek het verkoue gekry. Ik ben verkouden. Ik werd verkouden. Arme kat. Arme kat. Arme kat. Is daardie 'n pruik? Is dat een pruik? Is dat een pruik? Sy was bly met haar nuwe rok. Ze was blij met haar nieuwe jurk. Ze was blij met haar nieuwe jurk. Versigtig! Pasop! Voorzichtig! Kijk uit! Pas op! Rekenaars is masjiene. Computers zijn machines. Computers zijn machines. Hierdie is my rekenaar. Dit is mijn computer. Dit is mijn computer. Ek het 'n boot. Ik heb een boot. Ik heb een boot. Dankie vir die inligting. Bedankt voor de informatie. Bedankt voor de informatie. Tom soek sy beursie. Tom zoekt zijn portemonnee. Tom zoekt zijn portemonnee. Ek wil nie gebruik word nie. Ik wil niet gebruikt worden. Ik wil niet gebruikt worden. Is hierdie piesangs ryp? Zijn deze bananen rijp? Zijn deze bananen rijp? U moet hierdie vorm invul. U moet dit formulier invullen. U moet deze vorm invullen. Tom het die ligbulb ontskroef. Tom heeft de gloeilamp losgeschroefd. Tom ontskroefde de bulb. Jy is swanger. Ge zijt zwanger. Je bent zwanger. Ek moet nou gaan. Ik moet nu gaan. Ik moet gaan. Maak jou sakke leeg! Maak je zakken leeg. Maak je zakken leeg. Tom sal jou betaal. Tom zal je betalen. Tom zal je betalen. Ons is nog nie daar nie. We zijn er nog niet. We zijn er nog niet. Ek wonder wat het van Tom geword. Ik vraag me af wat er van Tom geworden is. Ik vraag me af wat er met Tom gebeurde. Ek eet sop. Ik eet soep. Ik eet soep. Moenie gly nie. Glij niet uit. Kijk niet uit. Griekeland is 'n ou land. Griekenland is een oud land. Griekenland is een oud land. Ek aanvaar geskenke. Ik accepteer geschenken. Ik accepteer cadeautjes. Ek hou van jou. Ik hou van je. Ik hou van je. Ek ken haar nie. Ik ken haar niet. Ik ken haar niet. Hulle is vyande. Zij zijn vijanden. Het zijn vijanden. Wil jy jou huis verhuur? Wil jij je huis verhuren? Wilt u uw huis verhuren? Julle het almal gedoen wat julle kon. Jullie hebben allemaal gedaan wat jullie konden. Jullie hebben allemaal gedaan wat jullie konden. Ons het twee ore. We hebben twee oren. We hebben twee oren. Mary is Tom se vrou. Maria is Toms vrouw. Mary is Toms vrouw. Ek is nie skaam nie. Ik schaam me niet. Ik schaam me niet. Saterdag is my pa oop. Zaterdag is mijn vader vrij. Zaterdag is mijn vader open. Die rekening asseblief. De rekening alsjeblieft. Dit account a.u.b. Die omstandighede is gunstig. De omstandigheden zijn gunstig. De omstandigheden zijn gunstig. Robert was so besig dat hy 'n uitnodiging om golf te speel van die hand moes wys. Robert was zo druk dat hij een uitnodiging om te gaan golfen van de hand moest wijzen. Robert was zo druk bezig dat hij een uitnodiging om golf te spelen moest weigeren. Jy het belowe jy sal kom. Jij hebt beloofd te komen. Je beloofde dat je zou komen. Dit was 'n goeie dag. Dit was een goede dag. Het was een goede dag. Dit is sy foto. Dit is zijn foto. Het is zijn foto. Is dit wat U dink? Denkt u dit? Denkt u dat ook? Sy is sterk. Ze is sterk. Ze is sterk. Ek hou van die stadige ritme van daai liedjie. Ik hou van het trage ritme van dat liedje. Ik hou van het langzame ritme van dat lied. Tom is 'n slim kind. Tom is een slimme jongen. Tom is een slim kind. Die kos het nie so sleg geproe nie. Het eten heeft niet zo slecht gesmaakt. Het voedsel smaakte niet zo slecht. Hulle is saam weg. Zij zijn samen weg. Ze zijn samen weg. Die twee afsprake bots. De twee afspraken botsen tijdelijk met elkaar. De twee afspraken zijn met elkaar in botsing. Waar is hy? Waar is hij? Waar is hij? Ek aanvaar geskenke. Ik neem geschenken aan. Ik accepteer cadeautjes. Ek is nie meer bang nie. Ik ben niet meer bang. Ik ben niet meer bang. Sê my asseblief wat jy dink. Zeg mij alsjeblieft wat jij denkt. Vertel me alsjeblieft wat je denkt. Mary is Tom se suster. Mary is de zus van Tom. Mary is Toms zus. My broer leef in Tokio. Mijn broer woont in Tokio. Mijn broer woont in Tokio. Die privaat kolleges en universiteite van die Verenigde State is onafhanklik. De particuliere hogescholen en universiteiten in de Verenigde Staten zijn onafhankelijk. De privéscholen en universiteiten van de Verenigde Staten zijn onafhankelijk. Ons vertrou op God. Wij vertrouwen op God. We vertrouwen op God. Ek is lief vir my ma. Ik hou van mijn moeder. Ik hou van mijn moeder. Is dit 'n vlermuis? Is dat een vleermuis? Is het een vleermuis? Jy is bang vir hom. U bent bang voor hem. Je bent bang voor hem. Het u 'n selfoon? Hebt u een mobieltje? Heeft u een mobiele telefoon? Huil jy? Huil je? Huil je? Het hy vyande? Heeft hij vijanden? Heeft hij vijanden? Jy is bang vir hom. Jij bent bang voor hem. Je bent bang voor hem. Hier kom hy. Hier komt hij. Daar komt hij. Dis die lewe. Dat is het leven. Het is het leven. Ek ruik gas. Ik ruik gas. Ik rook gas. Hy is 'n goeie skrywer. Hij is een goede schrijver. Hij is een goede schrijver. Ekskuus, hoe laat is dit? Sorry, hoe laat is het? Excuus, hoe laat is het? Ek is lief vir jou. Ik hou van je. Ik hou van je. Vir 'n oomblik het ek vergeet wat haar naam was. Een moment was ik vergeten wat haar naam was. Voor een moment was ik vergeten wat haar naam was. Hy is my broer. Hij is mijn broer. Hij is mijn broer. Ek benodig 'n koevert. Ik heb een envelop nodig. Ik heb een envelop nodig. Sy kan jou vraag beantwoord. Zij kan jouw vraag beantwoorden. Zij kan uw vraag beantwoorden. Neem asseblief nog een. Neem er alsjeblieft nog een. Neem alstublieft nog een exemplaar. Sy slaap in die kar. Zij slaapt in de auto. Ze slaapt in de auto. Is daar genoeg stoele? Zijn er genoeg stoelen? Zijn er voldoende stoelen? Daar is geen gebreekte bene. Er zijn geen gebroken botten. Er zijn geen gebroken botten. Ma, ek is honger. Ma, ik heb honger. Ma, ik heb honger. Sy hardloop. Zij rent. Ze rende weg. Tom en Mary het albei baie min vriende. Tom en Mary hebben beiden weinig vrienden. Tom en Mary hebben allebei heel weinig vrienden. Was jy al ooit in Parys gewees? Ben je ooit in Parijs geweest? Ben je ooit in Parijs geweest? Sy was besig om die huis op te ruim. Zij was bezig met het huishouden. Zij ruimde het huis op. 'n Broodjie sonder ham is nie 'n broodjie nie. Een broodje zonder ham is geen broodje. Een brood zonder ham is geen brood. Het jy geroep? Hebt ge geroepen? Heeft u geroepen? Sport is moord. Sport is moord. Sport is moord. Dit is my broer. Dit is mijn broer. Dat is mijn broer. Van watter sportsoort hou jy die meeste? Van welke sport hou jij het meest? Welke sport vind je het leukst? My ma het skoon lakens op my bed gesit. Mijn moeder heeft schone lakens op mijn bed gelegd. Mijn moeder legde schone lakens op mijn bed. Hoeveel penne het jy? Hoeveel pennen heb je? Hoeveel pennen heb je? Rook benadeel ons gesondheid. Roken schaadt onze gezondheid. Roken is schadelijk voor onze gezondheid. Het jy enige Bitcoins? Heb jij bitcoins? Heb je Bitcoins? Dit is moeilik. Dit is moeilijk. Het is moeilijk. Ons is manlik. Wij zijn mannelijk. We zijn mannelijk. Is dit wat jy dink? Denk jij dit? Denkt u er ook zo over? Hulle ondersoek die probleem. Zij onderzoeken het probleem. Zij onderzoeken het probleem. Die pensioen is nie genoeg vir die lewenskoste nie. Het pensioen is niet toereikend voor levensonderhoud. Het pensioen is niet voldoende voor de kosten van levensonderhoud. Waarom wil jy hierdie boek koop? Waarom wil je dit boek kopen? Waarom zou u dit boek willen kopen? Ons sien uit na die vakansies. We kijken uit naar de vakantie. Wij zien uit naar de vakanties. Sy het selfmoord gepleeg. Ze pleegde zelfmoord. Zij pleegde zelfmoord. Die masjien is stukkend. De machine is defect. De machine is kapot. Tom is Maria se buurman. Tom is Maria’s buurman. Tom is de buurman van Maria. Ek sal jou sê wanneer ek terug is. Ik zal het je zeggen wanneer ik terug ben. Ik zal je zeggen wanneer ik terug ben. Ek weet dat sy slaap. Ik weet dat zij slaapt. Ik weet dat ze slaapt. Hy het belowe om weer te kom. Hij heeft beloofd terug te komen. Hij beloofde terug te komen. Korrigeer die volgende sinne. Corrigeer de volgende zinnen. Corrigeer de volgende zinnen. Ek is vry soos 'n voël. Ik ben zo vrij als een vogeltje. Ik ben vrij als een vogel. Hy hardloop. Hij rent. Hij rende weg. Wie is daardie vrou? Wie is die vrouw? Wie is die vrouw? Die vereniging is in 1990 gestig. De vereniging is in 1990 opgericht. De vereniging werd in 1990 opgericht. Gesondheid! Op uw gezondheid! Gezondheid! My suster is mooi. Mijn zus is knap. Mijn zus is knap. Die aartappel was so warm, dat dit my mond verbrand het. De aardappel was zo heet dat hij mijn mond verbrandde. De aardappel was zo heet dat hij mijn mond verbrandde. Dit is nie 'n grap nie. Dit is geen grap. Het is geen grapje. Betaal jy? Betaal jij? Betaalt u zich mee? Drink 'n glasie water. Drink een glaasje water. Drink een glas water. Hy is gewoond daaraan om vroeg op te staan. Hij is gewend om vroeg op te staan. Hij is gewend vroeg op te staan. Nog koffie, asseblief. Meer koffie, alstublieft. Nog meer koffie, alstublieft. Ek het nie vir Tom omhels nie. Ik omhelsde Tom niet. Ik omhelsde Tom niet. In hierdie sop is te veel sout. Er is te veel zout in die soep. In deze soep is te veel zout. Verkoop jy batterye? Verkoop jij batterijen? Verkoop je accu's? Water is lewe. Water is leven. Water is leven. Ons moet uitvind wat dit is. We moeten uitvinden wat dit is. We moeten erachter komen wat het is. Iemand moet die leiding neem. Iemand moet het voortouw nemen. Iemand moet de leiding nemen. Hierdie is een of ander teken. Dit is een of ander teken. Dit is een teken. Ek sal niemand van hulle vertel nie. Ik zal niemand over hen vertellen. Ik zal niemand over hen vertellen. Tom lyk nuuskierig. Tom lijkt nieuwsgierig. Tom ziet er nieuwsgierig uit. Dit is 'n grap. Dit is een grap. Het is een grapje. Hoe drink jy jou koffie? Hoe drink jij je koffie? Hoe drinkt u uw koffie? Ek het 'n probleem met my motor. Ik heb een probleem met mijn auto. Ik had een probleem met mijn auto. Durf ek dit hier sê? Durf ik dit hier te zeggen? Durf ik het hier te zeggen? Jy is mooi. Jij bent mooi. Je bent mooi. My hand is in warm water. Mijn hand is in warm water. Mijn hand is in warm water. Vergeet van hulle. Vergeet ze maar. Vergeet het maar. Hierdie vraag is nie maklik nie. Deze vraag is niet makkelijk. Die vraag is niet makkelijk. Dit is duur om in Japan te woon. In Japan wonen is duur. In Japan wonen is duur. Ek is ongemaklik. Ik ben niet op mijn gemak. Ik ben niet op mijn gemak. Tom se moeite word beloon. Toms moeite wordt beloond. Toms inspanningen worden beloond. Die mense is altyd vriendelik. De mensen zijn altijd vriendelijk. De mensen zijn altijd vriendelijk. Kan plante praat? Kunnen planten praten? Kunnen planten praten? Die meer is groot. Het meer is groot. Het meer is groot. My vader is besig. Mijn vader is bezig. Mijn vader heeft het druk. Moenie skiet nie! Niet schieten. Niet schieten! Dankie! Dank u wel! Bedankt! Gesondheid! Op je gezondheid! Gezondheid! Dankie vir vandag. Bedankt voor vandaag. Bedankt voor deze tijd. Is jy dors? Heb je dorst? Hebt u dorst? Ons het die dag in die buitelug spandeer. We hebben de dag in de buitenlucht doorgebracht. We besteedden die dag buiten. Ek sal alles betaal. Ik zal alles betalen. Ik betaal alles. Ek soek my broer. Ik ben mijn broer aan het zoeken. Ik zoek mijn broer. Ek hou ook nie daarvan nie. Ik houd er ook niet van. Ik vind het ook niet leuk. Dis wat ek gekoop het in Spanje. Dit is wat ik gekocht heb in Spanje. Dat heb ik in Spanje gekocht. Layla het geen ondervinding met manne gehad nie. Layla heeft geen ervaring met mannen gehad. Layla had geen ervaring met mannen. Is jy ryk? Ben je rijk? Bent u rijk? Sy het haarself vermoor. Ze pleegde zelfmoord. Ze heeft zichzelf vermoord. Hy hou van ham en eiers. Ik hou van ham en eieren. Hij houdt van ham en eieren. Ek het regtig nodig om iemand te moker. Ik heb echt de behoefte om iemand te slaan. Ik heb echt iemand nodig die mokert. Hoe oud skat u haar? Hoe oud schat u haar? Hoe oud schat u haar? Ek kan nie vlieg nie. Ik kan niet vliegen. Ik kan niet vliegen. Moet dit nie misloop nie. Mis het niet. Zorg dat u het niet mist. Ons moet politiek van geloof skei. We moeten de politiek van het geloof scheiden. Wij moeten politiek van geloof scheiden. Ek rem. Ik rem. Ik rem. Môre kom die klante vir wie jy die brosjure gestuur het. Morgen komen de klanten voor die je de brochure hebt gestuurd. Morgen komen de klanten voor wie u de brochure hebt gestuurd. Praat jy Engels? Spreek je Engels? Spreek je Engels? 'N Kat het onder die lessenaar uit gekom. Een kat kwam onder het bureau vandaan. Een Kat kwam uit onder het bureau. Ek werk. Ik werk. Ik werk. Sy het aangehou werk. Ze ging door met werken. Ze bleef werken. 'n Groen piesang is nie ryp genoeg om te eet nie. Een groene banaan is niet rijp genoeg om te eten. Een groene banaan is niet rijp genoeg om te eten. Wie eet graag boontjies? Wie eet graag bonen? Wie eet er graag bonen? Hoekom het jy by die weermag aangesluit? Waarom ben je bij het leger gegaan? Waarom ging je in het leger? Ek eet geen vleis nie. Ik eet geen vlees. Ik eet geen vlees. Ek moet my kar hier parkeer. Ik moet mijn auto hier parkeren. Ik moet hier mijn auto parkeren. Voltooi asseblief die sinne. Maak alsjeblieft de zin af. Maak a.u.b. de zinnen af. Waarom het hy nie gekom nie? Waarom is hij niet gekomen? Waarom is hij niet gekomen? Sami kan somtyds 'n las wees. Sami kan soms lastig zijn. Sami kan soms een last zijn. Ek het dit nie gesien nie. Dat heb ik niet gezien. Ik heb het niet gezien. Ek gaan nie geintimideer word nie. Ik word niet geïntimideerd. Ik ga niet geintimideerd worden. Jy moet gaan. Je moet gaan. Je moet gaan. Tom het koffie gemaak. Tom heeft koffie gemaakt. Tom maakte koffie. Ek hou van boontjies. Ik hou van bonen. Ik hou van bonen. Van wanneer af? Sinds wanneer? Sinds wanneer? Ek reis gereeld in die buiteland. Ik reis geregeld in het buitenland. Ik reis geregeld naar het buitenland. Geld beteken baie in politieke kringe. Geld is erg belangrijk in politieke kringen. Geld betekent veel in politieke kringen. Sy is selfstandig vanaf haar 18de verjaarsdag. Zij is vanaf haar 18e verjaardag zelfstandig. Ze is zelfstandig vanaf haar achttiende verjaardag. Bly tuis. Blijf thuis. Blijf thuis. Hierdie hond is van my. Deze hond is van mij. Deze hond is van mij. Sy is nie hier nie. Ze is niet hier. Ze is niet hier. Praat jy Volapük? Spreekt u Volapük? Spreek je Volapük? Twee honde veg vir 'n been, en die derde hardloop daarmee weg. Als twee honden vechten om een been, loopt de derde ermee heen. Twee honden vechten voor een been, en de derde liep weg. Waarom gee jy vir haar om? Waarom geef je om haar? Waarom geef je om haar? Die kelner het ons glase tot die randjie gevul. De kelner heeft onze glazen tot het randje gevuld. De ober vulde onze glazen tot de rand. Sy het belowe om vir my 'n ring te gee. Zij beloofde mij een ring te geven. Ze beloofde me een ring te geven. Enigiemand mag deelneem. Iedereen mag deelnemen. Iedereen mag meedoen. Wat het jy gister gemaak? Wat heb je gisteren gedaan? Wat heb je gisteren gemaakt? Ek is lief vir jou. Ik hou van jou. Ik hou van je. Ek is baie gelukkig in Georgië. Ik ben heel gelukkig in Georgië. Ik ben heel gelukkig in Georgië. Wat 'n lang komkommer. Wat een lange komkommer. Wat een lange komkommer. Wees rustig tydens die les. Wees rustig tijdens de les. Wees rustig tijdens de les. Ek het hom nooit hoor sing nie. Ik heb hem nog nooit horen zingen. Ik hoorde hem nooit zingen. Leer hierdie sinne. Leer die zinnen. Leer die zinnen. Een, drie en vyf is ongelyke getalle. Eén, drie en vijf zijn oneven getallen. Eén, drie en vijf zijn ongelijke getallen. Wat 'n toeval! Wat een toeval! Wat een toeval. Ek kan nie glo jy het dit aan my gedoen nie. Ik kan niet geloven dat jij mij dit hebt aangedaan. Ik kan niet geloven dat je het in mij hebt gedaan. Laat ek jou aan my ma voorstel. Laat me je aan mijn moeder voorstellen. Laat me je voorstellen aan mijn moeder. Waar is my handdoek? Waar is mijn handdoek? Waar is mijn handdoek? My oom is gediagnoseer met bloedkanker. Mijn oom is gediagnosticeerd met leukemia. Mijn oom kreeg te horen dat hij bloedkanker had. Die oorsaak van die brand was onbekend. De oorzaak van de brand was onbekend. De oorzaak van de brand was onbekend. Daardie is my suster se boeke. Die boeken zijn van mijn zus. Dat zijn de boeken van mijn zus. Tom kan nie swem nie. Tom kan niet zwemmen. Tom kan niet zwemmen. Ek betaal die rekening. Ik betaal de factuur. Ik betaal de rekening. Maak my speelgoed reg. Repareer mijn speelgoed. Maak mijn speelgoed klaar. My ma het skoon lakens op my bed gesit. Mijn moeder heeft mijn bed verschoond. Mijn moeder legde schone lakens op mijn bed. Ons het meer onderwysers soos u nodig. We hebben meer onderwijzers zoals u nodig. Wij hebben meer onderwijzers nodig zoals u. Drink jou melk. Drink je melk op. Drink uw melk. Jy is taamlik dronk. Je bent tamelijk dronken. Je bent nogal dronken. Weet jy hoekeom hy nie kon kom nie? Weet jij waarom hij niet kon komen? Weet je hoe hij niet kon komen ? Sy het nat hare. Ze heeft nat haar. Ze heeft nat haar. Dit is sy foto. Het is zijn foto. Het is zijn foto. Hoekom vra jy? Waarom vraag je? Waarom vraag je dat? Ek was aangenaam verras. Ik was aangenaam verrast. Ik was aangenaam verrast. Jy is ryk. Jij bent rijk. Je bent rijk. Waar is die apteek? Waar is de apotheek? Waar is de apotheek? Luister. Luister. Luister. Ek wens ek was ryk. Was ik maar rijk. Ik wou dat ik rijk was. Dit was gister koud. Gisteren was het koud. Het was gisteren koud. Tom praat. Tom praat. Tom praat. Wat maak hy op die oomblik? Wat doet hij momenteel? Wat doet hij momenteel? Piesangs is lekker. Bananen zijn lekker. Bananen zijn lekker. Julle is dronk! Je bent dronken! Jullie zijn dronken! Jy mag nou maar gaan meneer. U mag nu gaan, meneer. Je mag nu maar gaan meneer. 'n Knippie sout en peper is genoeg om 'n gewone gebakte eier in 'n heerlike maaltyd te transformeer. Een beetje zout en peper is genoeg om gewone gebakken eieren in een heerlijke maaltijd te veranderen. Een Knip zout en peper zijn genoeg om een gewoon gebakken ei te transformeren in een heerlijke maaltijd. Dit was nie my skuld nie. Het was mijn schuld niet. Het was niet mijn schuld. Jou bloed is rooi. Je bloed is rood. Uw bloed is rood. Water is nat. Water is nat. Water is nat. Moet asseblief nie vergeet nie! Vergeet alsjeblieft niet. Vergeet het alsjeblieft niet! Wie se idee was dit? Wiens idee was het? Wiens idee was dat? Kan ek my verblyf verleng? Kan ik mijn verblijf verlengen? Kan ik mijn verblijf verlengen? Ek moet aan my kinders dink. Ik moet aan mijn kinderen denken. Ik moet aan mijn kinderen denken. Tom het dit nie gedoen nie. Tom heeft dit niet gedaan. Tom deed dat niet. Twee kilometer van die treinstasie is 'n gastehuis. Twee kilometer van het station vandaan is een pension. Twee kilometer van het station is een pension. Ek smaak sout. Ik proef zout. Ik smaak zout. Tom het die cola gedrink. Tom heeft de cola gedronken. Tom dronk de cola. Wat verkoop u? Wat verkoopt u? Wat verkoopt u? Ek is nie meer lief vir haar nie. Ik hou niet meer van haar. Ik hou niet meer van haar. Oscar was my ma se hond. Oscar was mijn moeders hond. Oscar was de hond van mijn moeder. Die kinders slaap. De kinderen slapen. De kinderen slapen. Water is belangrik. Water is belangrijk. Water is belangrijk. Tom het vir my gesê dat ek met jou Frans moet praat. Tom zei tegen me dat ik Frans met jou moet praten. Tom zei dat ik je Frans moest spreken. Ek haat wasbere. Ik haat wasberen. Ik haatte wasberen. Wat is jou geliefkoosde sin? Wat is jouw favoriete zin? Wat is uw favoriete zin? Ek is lief vir Italiaanse kos. Ik hou van Italiaans eten. Ik hou van Italiaans voedsel. Die trein kom! De trein komt eraan! De trein komt! Hoe voel jy nou oor hulle? Wat vind je nu van hen? Hoe denkt u nu over hen? Die see is blou. Het meer is blauw. De zee is blauw. Tom vertrou my. Tom vertrouwt me. Tom vertrouwt me. Hierdie potlood is wit. Dit potlood is wit. Dit potlood is wit. Rome is die hoofstad van die wêreld. Rome is de hoofdstad van de wereld. Rome is de hoofdstad van de wereld. Ek was by die hospitaal. Ik was in het ziekenhuis. Ik lag in het ziekenhuis. Ek luister na jou. Ik luister naar je. Ik luister naar je. Ek het oor haar gedroom. Ik heb over haar gedroomd. Ik droomde over haar. Tom was reg van die begin af. Tom had vanaf het begin gelijk. Tom was helemaal vanaf het begin. Ek is seker ons sal iets vind om te doen. Ik ben er zeker van dat we iets zullen vinden om te doen. Ik weet zeker dat we iets te doen zullen vinden. Sy het water nodig. Ze heeft water nodig. Ze heeft water nodig. Roosblare is baie sag. Rozenblaadjes zijn heel zacht. Roosbladeren zijn heel zacht. Niemand lewe vir ewig nie. Niemand leeft voor eeuwig. Niemand leeft eeuwig. Jim hou van die doktor. Jim houdt van de dokter. Jim houdt van de doctor. Kersvader bly in die Noordpool. De Kerstman woont op de Noordpool. De kerstman woont in de noordpool. Ek het hom in die skare verloor. Ik ben hem in de menigte kwijtgeraakt. Ik verloor hem in de menigte. Kan ek 'n koppie tee kry, asseblief? Kan ik alsjeblieft een kopje thee krijgen? Kan ik een kopje thee? Ek dink met my kop. Ik denk met mijn hoofd. Ik denk met mijn hoofd. Ek is te moeg om te hardloop. Ik ben te moe om te rennen. Ik ben te moe om te lopen. Ruik jy iets? Ruik jij iets? Ruikt u iets? Het jy van ons gehoor? Heb je over ons gehoord? Heb je van ons gehoord? Net toe hy wou uitgaan, het n aardbewing begin. Net toen hij wilde uitgaan, begon er een aardbeving. Toen hij op het punt stond naar buiten te gaan, begon er een aardbeving. Sal jy asseblief jou motor skuif? Kan je jouw auto verzetten, alsjeblieft? Wilt u uw auto verplaatsen? My gunsteling wors is Weißwurst. Mijn favoriete worst is Weißwurst. Mijn favoriete worst is Wei Educationwurst. Waar is jou bagasie? Waar is je bagage? Waar is uw bagage? Ek het jou lief. Ik hou van jou! Ik hou van je. My ouers woon in Windhoek en ek woon in Lüderitz. Mijn ouders wonen in Windhoek en ik woon in Lüderitz. Mijn ouders wonen in Windhoek en ik woon in Lüderitz. Tom sal ons nie seer makk nie. Tom zal ons geen pijn doen. Tom zal ons niet verwonden. Hierdie rok pas jou GOED. Deze jurk past goed bij jou. Deze jurk past uw GOED. Ek moet my ma help. Ik moet mijn moeder helpen. Ik moet mijn moeder helpen. "Dankie." "Jy is welkom." "Bedankt." "Graag gedaan." "Dank je." "Je bent welkom." Hul het hul seun John benoem. Ze hebben hun zoon John genoemd. Zij hebben hun zoon John benoemd. Ek noem Boston my tuiste. Ik noem Boston mijn thuis. Ik noem Boston mijn thuis. Dis nou genoeg! Dat is genoeg nu! Dat is genoeg. Ek sal jou volgende jaar kan sien. Ik zal je volgend jaar kunnen zien. Ik zal je volgend jaar kunnen zien. Wil iemand saamry ? Wil iemand meerijden? Wil iemand meerijden ? Ek het geen tyd vir u nie. Ik heb geen tijd voor u. Ik heb geen tijd voor u. Ek is baie jammer om dit te hoor. Het spijt me erg om dat te horen. Het spijt me dat te horen. Minder lawaai, asseblief. Minder lawaai alsjeblieft. Minder lawaai, alstublieft. Jy sal nie Tom vandag kan sien nie. Je zult Tom vandaag niet zien. Je zult Tom vandaag niet kunnen zien. Ek hou baie van slaptjips. Ik hou erg van friet. Ik ben dol op slapjips. Jou gedrag was skandalig. Jouw gedrag was schandalig. Uw gedrag was schandelijk. Ek dog jy sou hierin belangstel. Ik dacht dat je hiervoor wel belangstelling zou hebben. Ik maar je zou hier wel belangstelling voor hebben. Hierdie is die tydskrif waaroor ek met jou gepraat het. Hier is het tijdschrift waarover ik met je heb gesproken. Dit is het tijdschrift waarover ik met u heb gesproken. Daar is soveel wat ek vir jou wil sê. Er is zo veel wat ik je wil zeggen. Er is zo veel wat ik je wil zeggen. Hy is 'n wolf in skaapsklere. Hij is een wolf in schaapskleren. Hij is een wolf in schaapsklederen. Ek is nie afgedank nie. Ek het bedank. Ik ben niet ontslagen. Ik heb mijn ontslag gegeven. Ik ben niet ontslagen en ontslag genomen. Tom het 'n uitstekende geheue. Tom heeft een uitstekend geheugen. Tom heeft een uitstekend geheugen. Moenie haar nou bel nie. Bel haar nu niet op. Je hoeft haar niet te bellen. My perd is swart. Mijn paard is zwart. Mijn paard is zwart. Daai is redelik normaal. Dat is redelijk normaal. Daai is vrij normaal. Jy kan my kar gebruik as jy wil. Je mag mijn auto gebruiken, als je wil. Je kunt mijn auto gebruiken als je dat wilt. Tom is my vriend. Tom is mijn vriend. Tom is mijn vriend. Ek is dronk. Ik ben dronken. Ik ben dronken. Tom wil beroemd word. Tom wil beroemd worden. Tom wil beroemd worden. Jy is mal. Je bent gek. Je bent gek. Ich bin 1968 in Tokio geboren. Ik ben in 1968 in Tokyo geboren. Ich bin 1968 in Tokio geboren. Jy mag 'n maksimum van 100 Dollar spandeer. Je mag een maximum van 100 dollar besteden. U mag een maximum van 100 Dllar uitgeven. As ek die tyd gehad het, sou ek dit gedoen het. Als ik tijd had gehad, zou ik het hebben gedaan. Als ik de tijd had gehad, zou ik dat gedaan hebben. Ek is op die agste verdieping. Ik ben op de achtste verdieping. Ik ben op de eerste verdieping. Tom het 'n artikkel oor die sonnestelsel gelees. Tom heeft een artikel over het zonnestelsel gelezen. Tom las eenartkkel over het zonnestelsel. Praat asseblief harder. Praat alsjeblieft harder. Praat alstublieft harder. Ek hou nie van diere nie. Ik hou niet van dieren. Ik hou niet van dieren. Hy het gewig opgetel. Hij is zwaarder geworden. Hij viel op. Hoeveel penne het jy? Hoeveel pennen heb jij? Hoeveel pennen heb je? Tom sal nie bang vir jou wees nie. Tom zal niet bang voor je zijn. Tom zal niet bang voor je zijn. Ek was verbaas. Ik stond paf. Ik was verbaasd. Dis weer herfs. Het is weer herfst. Het is weer herfst. Is jou ma tuis? Is jouw moeder thuis? Thuis? Onafhanklik van wat hy doen, sal hy altyd geprys word. Wat hij ook doet, hij zal geprezen worden. Als hij niet afhankelijk is van wat hij doet, zal hij altijd geprezen worden. Dit reën hard teen die vensterraam. Het regent hard tegen het raam. Het regent hard tegen het raamraam. Tom het aangeneem dat Mary nie by die partytjie gaan wees nie. Tom nam aan dat Maria niet bij het feestje zou zijn. Tom nam aan dat Mary niet op het feest zou zijn. Kook 'n eier. Kook een ei. Kook een ei. Wat is die ware rede waarom jy dit nie wil doen nie? Wat is de ware reden waarom je dat niet wilt doen? Wat is de ware reden waarom u dat niet wilt doen? Het enigiemand 'n foto hiervan? Heeft iemand hier een foto van? Heeft iemand hier een foto van? Praat jy Frans? Spreek je Frans? Heb je Frans gesproken? Ek glo nie dat jy Hebreeus kan praat nie. Ik geloof niet dat je Hebreeuws kunt spreken. Ik geloof niet dat je Hebreeuws kunt spreken. Ek het 'n kar. Ik heb een auto. Ik heb een auto. Die musiek is moeilik vir volwassenes om te verstaan. De muziek is moeilijk voor volwassenen om te begrijpen. Voor volwassenen is de muziek moeilijk te begrijpen. Hy het 'n paar dae later gekom. Hij kwam een paar dagen later. Hij kwam een paar dagen later. Ek wil deelneem aan die protes. Ik wil deelnemen aan het protest. Ik wil meedoen aan het protest. My huis is klein. Mijn huis is klein. Mijn huis is klein. Kan ek 'n koffie vir die pad kry? Kan ik een koffie krijgen om mee te nemen? Kan ik een koffie voor de weg vinden? Is Tom 'n goeie vent? Is Tom een goede kerel? Is Tom een goede vent? Moet ek vir die petrol betaal? Moet ik voor de benzine betalen? Zal ik voor de benzine betalen? Maar jy weet goed dat hierdie negatiewe gevolge sou hê. Maar je weet wel goed dat dit negatieve gevolgen zou hebben. Maar u weet heel goed dat dit negatieve effect zou hebben. Die rekening asseblief. De rekening alstublieft. Dit account a.u.b. Die drie manne het gelag. De drie mannen lachten. De drie mannen lachten. Moet my nie slaan nie! Je moet mij niet slaan! Probeer me niet te slaan! Ek het geen tyd vir julle nie. Ik heb geen tijd voor jullie. Ik heb geen tijd voor u. Daar is reëls. Er zijn regels. Er zijn regels. Carol het 'n hoofpyn. Carol heeft hoofdpijn. Carol heeft hoofdpijn. Hoeveel verdiepings het hierdie gebou? Hoeveel verdiepingen heeft dit gebouw? Hoeveel verdiepingen heeft dit gebouw? U het 'n vakansie nodig. U hebt vakantie nodig. U heeft een vakantie nodig. Skielik het ek vaste grond on my voete gevoel. Opeens voelde ik vaste grond onder mijn voeten. Plotseling voelde ik een vaste grond voor mijn voeten. My huis het twee slaapkamers. Mijn huis heeft twee slaapkamers. Mijn huis heeft twee slaapkamers. Ek het my seun die aandete laat voorberei. Ik liet mijn zoon het avondeten klaarmaken. Ik liet mijn zoon het avondeten klaarmaken. Tom het selfmoord gepleeg deur van 'n brug af te spring. Tom pleegde zelfmoord door van een brug af te springen. Tom pleegde zelfmoord door van een brug naar beneden te springen. Moenie huil nie! Je moet niet huilen. Huil niet! Sy het nat hare. Ze heeft natte haren. Ze heeft nat haar. Gee my 'n pond ham! Geef me een pond ham. Geef me een pond ham! Haar fiets is beter as myne. Haar fiets is beter dan die van mij. Haar fiets is beter dan de mijne. Sy het haar seun alleen in die kar gelos. Zij heeft haar zoon alleen in de auto achtergelaten. Zij liet haar zoon alleen in de auto achter. Weet jy enige iets van hom? Weet jij iets over hem? Ken je iets van hem? Wie is hierdie dame? Wie is deze dame? Wie is deze vrouw? Ek het 'n droeë vel. Ik heb een droge huid. Ik heb een bedroge huid. Ek sal graag hierdie pakkie na Kanada toe wil pos. Ik wil graag dit pakketje naar Canada sturen. Ik zou dit pakje graag naar Canada willen sturen. Dink jy dat Tom kom sal? Denk jij dat Tom zal komen? Denk je dat Tom komt ? 'n Dollar is gelyk aan 'n honderd sent. Een dollar is gelijk aan honderd dollarcent. Een Dollar is gelijk aan honderd cent. Besoekers is welkom. Bezoekers zijn welkom. Bezoekers zijn welkom. Hulle kan hierdie wasmasjien nie gebruik nie. Zij kunnen deze wasmachine niet gebruiken. Ze kunnen deze wasmachine niet gebruiken. Felipe het twee motors en een motorfiets. Felipe heeft twee auto's en een motorfiets. Felipe heeft twee auto’s en één motor. Ek het drie keer soveel geld as jy. Ik heb driemaal zoveel geld als jij. Ik heb driemaal zoveel geld als jij. My kat is nat. Mijn kat is nat. Mijn kat is nat. Tom het vet geword. Tom is dik geworden. Tom werd dik. Laat ons oefen. Laten we oefenen. Laten wij oefenen. Glo jy in UFO's? Geloof jij in ufo's? Geloof je in UFO's? Die punt aan die einde van die sin kort. De punt op het einde van de zin ontbreekt. De punt aan het eind van de zin kort. Ek woon naby die dyk. Ik woon dicht bij de dijk. Ik woon bij de dijk. Ons dogter het haar vinger aan 'n vuurhoutjie gebrand. Onze dochter heeft haar vinger verbrand aan een lucifer. Onze dochter brandde haar vinger aan een lucifer. Hy verkoop drank. Hij verkoopt drankjes. Hij verkoopt drank. Sonder twyfel! Zonder twijfel! Zonder enige twijfel! Tomiko het my gewig geraai. Tomiko heeft mijn gewicht geraden. Tomiko raadde mijn gewicht. Besit julle 'n apteek? Bezitten jullie een apotheek? Bezitten jullie een apotheek? Glas is deursigtig. Glas is doorzichtig. Glas is doorzichtig. Vroue en kinders eerste! Vrouwen en kinderen eerst! Vrouwen en kinderen het eerst! Hierdie koninkryk benodig 'n nuwe koning. Dit koninkrijk heeft een nieuwe koning nodig. Dit koninkrijk heeft een nieuwe koning nodig. Wat makeer? Wat ontbreekt er? Wat is er aan de hand? Dit kan met enigiemand gebeur. Dit kan met iedereen gebeuren. Dat kan iedereen overkomen. Wat wil jy hê? Wat wil je hebben? Wat wil je? Ek weet hy ken 'n paar argitekte. Ik weet dat hij een paar architecten kent. Ik weet dat hij een aantal architecten kent. Die nuwe biblioteek is onder konstruksie sedert verlede jaar. De nieuwe bibliotheek is sinds vorig jaar in aanbouw. De nieuwe bibliotheek behoort sinds vorig jaar tot de bouw. Dit werk regtig. Het werkt echt. Het werkt echt. Hy bly in 'n dorpie naby Osaka. Hij woont in een dorpje nabij Osaka. Hij woont in een dorp in de buurt van Osaka. Klein kinders vat graag aan alles. Kleine kinderen zitten graag overal aan. Kleine kinderen raken graag alles aan. Asseblief deel my sambreel. Deel mijn paraplu alsjeblieft. Vertel mijn paraplu alsjeblieft. Tom het vergeet om sy hande te was. Tom is vergeten om zijn handen te wassen. Tom vergat zijn handen te wassen. Waar het u Italiaans geleer? Waar heeft u Italiaans geleerd? Waar heb je Italiaans geleerd? Gelukkig het niemand nat geword nie. Gelukkig is niemand nat geworden. Gelukkig raakte niemand nat. Ek het betaalde verlof. Ik heb betaald verlof. Ik heb betaalde verlof. Baie dankie! Heel hartelijk bedankt. Heel erg bedankt! Mnr. Sato het my baie vrae oor die verkiesing gevra. Meneer Sato heeft me veel vragen over de verkiezingen gesteld. De heer Sato stelde me veel vragen over de verkiezingen. Een taal is nooit genoeg nie. Eén taal is nooit voldoende. Eén taal is nooit genoeg. Skoenmaker, hou by jou lees. Schoenmaker, blijf bij uw leest. Schoenmaker, lees bij u. Julle werk te veel. Jullie werken te veel. Jullie werken te veel. Hoekom huil jy? Waarom huil je? Waarom huil je? Melk is 'n belangrike bousteen vir babas en kinders. Melk is een belangrijke bouwsteen voor baby's en kinderen. Melk is een belangrijke bouwsteen voor baby’s en kinderen. Ek het 'n kat en 'n hond. Ik heb een kat en een hond. Ik heb een kat en een hond. Ek hou van jou. Ik hou van jou. Ik hou van je. Dit werk op my senuwees as jy in my woonstel rook. Het werkt op mijn zenuwen als je in mijn huis rookt. Het werkt op mijn zenuwen als je in mijn flat rookt. Ek het nodig om my huissleutels te vind. Ik moet mijn huissleutels vinden. Ik heb nodig om mijn huissleutels te vinden. Hoekom praat jy nie met my daaroor nie? Waarom praat jij niet daarover met mij? Waarom praat je er niet met me over? Ons sal jou roep wanneer jou tafel gereed is. We zullen u roepen wanneer uw tafel gereed is. We roepen u wanneer uw tafel klaar is. Die stad slaap. De stad slaapt. De stad slaapt. Ek gaan nie gereed wees om dit te doen tot Maandag nie. Ik ben niet klaar om dit te doen tot maandag. Ik ga er niet klaar voor zijn tot maandag. Tom het die lig terug aangesit. Tom heeft het licht weer aangedaan. Tom kwam het licht weer aan. Hierdie is 'n goeie boek vir kinders om te lees. Dit is een goed boek voor kinderen om te lezen. Dit is een goed boek voor kinderen om te lezen. Het jy my sleutel gesien? Heb jij mijn sleutel gezien? Heb je mijn sleutel gezien? Haar toespraak was uitmuntend. Haar toespraak was uitmuntend. Haar lezing was schitterend. Sy het met hom getrou. Ze trouwde hem. Zij trouwde met hem. Sterk leierskap was nodig. Sterk leiderschap was nodig. Er was een krachtig leiderschap nodig. Jy is die liefde van my lewe. Jij bent de liefde van mijn leven. Gij zijt de liefde van mijn leven. My buurman se hond blaf. De hond van mijn buurman blaft. De hond van mijn buurman blaft. Ek is 'n vry man. Ik ben een vrije mens. Ik ben een vrij man. Aandag asseblief! Aandacht alsjeblieft! Attentie alstublieft! Kosovo is nou 'n onafhanklike staat. Kosovo is nu een onafhankelijke staat. Kosovo is nu een onafhankelijke staat. Waar is Jim? Waar is Jim? Waar is Jim? Waar is pa? Waar is pappa? Waar is vader? Skoenmaker, hou by jou lees. Schoenmaker, houd u bij uw leest. Schoenmaker, lees bij u. Die voëls sing rondom die parkie. De vogels zingen rond het park. De vogels zingen rondom het parkje. Welkom. Welkom! Welkom. Hoekom sal ek lieg? Waarom zou ik liegen? Waarom zal ik liegen? Jy behoort self te gaan kyk. Je moet zelf gaan kijken. Je zou zelf moeten gaan kijken. Ek het drie honde. Ik heb drie honden. Ik heb drie honden. Geelkoper is 'n legering van koper en sink. Messing is een legering van koper en zink. Geelkoper is een ladder van koper en zink. Ek leef my droom. Ik leef mijn droom. Ik leef mijn droom. Jy is 'n verraier. Jij bent een verrader. Je bent een verraier. Wat is die duurder een van die twee? Welk van de twee is de duurste? Wat is de duurder een van de twee? Ek hou baie daarvan om jou kwaad te maak. Ik hou er erg van om jou kwaad te maken. Ik vind het heerlijk je boos te maken. Vul asseblief hierdie vorm in. Vul alsjeblieft dit formulier in. Vul deze vorm a.u.b. in. Gaan asseblief vinniger. Ga alsjeblieft sneller. Ga alstublieft sneller. Ek is 'n meisie. Ik ben een meisje. Ik ben een meisje. Ek moet my kamer opruim. Ik moet mijn kamer opruimen. Ik moet mijn kamer opruimen. Sami sal die reëls verduidelik. Sami zal de regels verduidelijken. Sami zal de regels uitleggen. Kan ons hierdie deur sluit? Kunnen wij deze deur sluiten? Kunnen we deze deur afsluiten? Hy het baie ervaring op hierdie gebied. Hij heeft veel ervaring op dat terrein. Hij heeft op dit terrein veel ervaring. My selfoon werk nie. Mijn gsm werkt niet. Mijn mobiele telefoon werkt niet. Een, twee, drie, vier, vyf, ses, sewe, ag, nege, tien. Een, twee, drie, vier, vijf, zes, zeven, acht, negen, tien. Eén, twee, drie, vier, vijf, zes, zeven, acht, negen, tien. Hy het 30 minute laat opgedaag. Hij verscheen dertig minuten te laat. Hij kwam dertig minuten te laat. Die hond is in die huis. De hond is in het huis. De hond is in huis. Teen die tyd dat ons getrou het, was sy ouers al oorlede. Toen wij trouwden, waren zijn ouders al overleden. Tegen de tijd dat we trouwden, waren zijn ouders al overleden. Wil jy nie weet hoekom ek dit nie gedoen het nie? Wil je niet weten waarom ik het niet heb gedaan? Weet je niet waarom ik dat niet deed? Is daar nog sout oor? Is er zout over? Is er nog zout over? Dit was 'n vogtige, grou somer dag aan die einde van Junie. Het was een vochtige, grauwe zomerdag eind juni. Het was een vochtige, sombere zomerdag eind juni. Bemoei jou met jou eie sake! Bemoei je met je eigen zaken! Bemoei u met uw eigen zaken! Hallo! Goedemorgen! Hallo! Ek moes 'n kar huur. Ik moest een auto huren. Ik moest een auto huren. Ek sal aandag gee. Belowe. Ik zal opletten. Beloofd. Ik zal aandacht schenken. Echt waar. Ek gaan nogsteeds niks koop nie. Ik ga nog steeds niets kopen. Ik ga nog steeds niets kopen. Ons kon net niks kry nie. We konden gewoon niets vinden. We konden niets krijgen. Appels is gewoonlik groen, geel of rooi. Appelen zijn gewoonlijk groen, geel of rood. Appels zijn meestal groen, geel of rood. Dis maklik vir jou om te sê. Dat is makkelijk voor jou om te zeggen. Dat is makkelijk te zeggen. Hou jou vriend van tee? Houdt je vriend van thee? Houdt uw vriend van thee? In Sjina is daar 56 minderheidsgroepe. In China zijn er 56 minderheidsgroepen. In China zijn 56 minderheden. Ek is bly dat dit jou gelukkig maak. Ik ben blij dat dit je gelukkig maakt. Ik ben blij dat het je gelukkig maakt. Ek glo nie in die duiwel nie. Ik geloof niet in de duivel. Ik geloof niet in de duivel. Het u vars aarbeie? Hebt u verse aardbeien? Heeft u verse aardbeien? Hy is nie my neef nie. Hij is niet mijn neef. Hij is niet mijn neef. Ek is bly jy kon hier wees. Ik ben blij dat je hier kon zijn. Ik ben blij dat je hier kon zijn. Ek gee nie 'n fok om vir my CV nie. Ik geef geen barst om mijn CV. Ik geef geen fik om voor mijn cv. Laat die sjokolade in die mond smelt. Laat de chocolade in de mond smelten. Laat de chocolade in de mond smelten. Ons benodig geld. We hebben geld nodig. We hebben geld nodig. Hoe gaan dit met u, mevrou Jones? Hoe gaat het met u, mevrouw Jones? Hoe gaat het met u, mevrouw Jones? Dit is my vriend. Dit is mijn vriend. Dat is mijn vriend. Ek moet weet waarvan hulle gepraat het. Ik moet weten waarover zij hebben gepraat. Ik moet weten waar ze over spraken. Ek het twee katte. Ik heb twee katten. Ik heb twee katten. Jy behoort self te gaan kyk. Je behoort zelf te gaan kijken. Je zou zelf moeten gaan kijken. Het jy geroep? Heb jij geroepen? Heeft u geroepen? Het jy 'n vuurhoutjie? Heb je een lucifer? Heb je een lucifer? Ek sal vir jou 'n bier koop. Ik zal een biertje voor je kopen. Ik zal een biertje voor je kopen. Die bome was deur hulle geplant. Deze bomen zijn door hen geplant. De bomen waren door hen geplant. Ek kan nie nou aan sy naam dink nie. Ik kan even niet op zijn naam komen. Ik kan nu niet aan zijn naam denken. Ek het jou gister gesien. Ik heb je gisteren gezien. Ik heb je gisteren gezien. As jy hierdie bus neem, sal jy die dorp bereik. Als ge deze bus neemt, zult ge het dorp bereiken. Als u deze bus neemt, komt u in de stad. Ek weet nie wie hierdie man is nie. Ik weet niet wie deze man is. Ik weet niet wie deze man is. Ek is nie blind nie. Ik ben niet blind. Ik ben niet blind. Ek is lief vir jou. Ik hou van je! Ik hou van je. Tom het nie die kans gehad wat jy en ek gehad het nie. Tom heeft niet de kans gehad die jij en ik hebben gehad. Tom had niet de kans die jij en ik hadden. Jou naam staan eerste op die lys. Jouw naam staat bovenaan de lijst. Uw naam staat het eerst op de lijst. Die hond is dood. De hond is dood. De hond is dood. Kan jy dit herhaal? Kun jij dit herhalen? Kunt u het herhalen? Alle menslike wesens word vry, met gelyke waardigheid en regte, gebore. Hulle het rede en gewete en behoort in die gees van broederskap teenoor mekaar op te tree. Alle mensen worden vrij en gelijk in waardigheid en rechten geboren. Zij zijn begiftigd met verstand en geweten, en behoren zich jegens elkander in een geest van broederschap te gedragen. Alle menselijke schepselen worden vrij, met gelijke waardigheid en rechten, geboren en hebben reden en geweten en behoren zich jegens elkaar in de geest van broederschap te gedragen. Ek hou van jou nuwe haarkleur. Ik vind je nieuwe haarkleur mooi. Ik hou van je nieuwe haarkleur. Ping pong word ook tafeltennis genoem. Het pingpong wordt ook tafeltennis genoemd. Ping pong wordt ook tafeltennis genoemd. Tom en Mary het 'n dogter. Tom en Mary hebben een dochter. Tom en Mary hadden een dochter. Tom wil nie die res van sy lewe in die tronk spandeer nie. Tom wil niet de rest van zijn leven in de gevangenis doorbrengen. Tom wil niet de rest van zijn leven in de gevangenis doorbrengen. Hy is geen apteker nie. Hij is geen apotheker. Hij is geen apotheker. Die nuwe stelsel tree vanaf volgende maand in werking. Het nieuwe stelsel treedt vanaf volgende maand in werking. Vanaf de volgende maand treedt het nieuwe systeem in werking. Die bome is groen. De bomen zijn groen. De bomen zijn groen. Die pensioen is nie genoeg vir die lewenskoste nie. Het pensioen is niet voldoende voor levensonderhoud. Het pensioen is niet voldoende voor de kosten van levensonderhoud. Ons is sy seuns. Wij zijn zijn zonen. Wij zijn zijn zonen. Helsinki is die hoofstad van Finland. Helsinki is de hoofdstad van Finland. Helsinki is de hoofdstad van Finland. Tom hardloop vinnig. Tom loopt snel. Tom rende snel. Hierdie kan nie 'n egte diamant wees nie. Dat kan geen echte diamant zijn. Dit kan geen echte diamant zijn. Vra, en jy sal ontvang. Vraag en u zal gegeven worden. Vraag, en u zult ontvangen. Jy is so dapper! Je bent zo dapper! Je bent zo moedig! Het jy hom gebel? Heb jij hem gebeld? Heb je hem gebeld? Met die geld kon hy 'n nuwe motor koop. Hij kon met het geld een nieuwe motor kopen. Met het geld kon hij een nieuwe auto kopen. Ek weet nie. Weet ik niet. Ik weet het niet. Was Tom gehospitaliseer? Lag Tom in het ziekenhuis? Werd Tom gehospitaliseerd? Hy het die firma gestig. Hij heeft het bedrijf opgericht. Hij richtte het bedrijf op. Dis onmoontlik. Dat is onmogelijk. Dat is onmogelijk. Ek wil dit nie eet nie. Ik wil dit niet eten. Ik wil het niet eten. Sy skryf nou 'n boek. Ze schrijft nu een boek. Ze schrijft nu een boek. Waar is die skool? Waar is de school? Waar is de school? Ekskuus! Mag ek 'n venster oopmaak? Excuseer, mag ik het venster opendoen? Excuus, kan ik een raam openen? Sy hou van katte. Ze houdt van katten. Ze houdt van katten. Die landskap is awemrowend. Het landschap is adembenemend. Het landschap is avemrowend. Ek het vir hom om gegee. Ik gaf om hem. Ik gaf om hem. Daar is eilande in die see. Er zijn eilanden in de zee. Er zijn eilanden in de zee. Skakel af die lig. Doe het licht uit. Uitschakelen uit het licht. In my land werk niemand nie. In mijn land werkt niemand. In mijn land werkt niemand. Jy is my buurman. Je bent mijn buurman. Je bent mijn buurman. Ek het baie hard geleer sodat ek die eksamen kan deur kom. Ik heb heel hard geleerd om het examen te kunnen halen. Ik heb heel hard geleerd om het examen door te kunnen komen. Ek is regtig gevlei om dit te hoor. Ik ben echt gevleid om het te horen. Ik ben echt gevleid om het te horen. Gesondheid! Proost! Gezondheid! Wat maak julle? Wat ben je aan het doen? Wat maakt u? Ons plan is om 'n loop deur die park te neem na middagete. We zijn van plan om na de lunch een wandeling door het park te maken. We zijn van plan om een wandeling door het park naar het middagmaal. My mond was droog. Mijn mond was droog. Mijn mond was droog. My suster is twee jaar ouer as ek. Mijn zus is twee jaar ouder dan ik. Mijn zus is twee jaar ouder dan ik. Jy gesels soos my ouma. Jij praat zoals mijn oma. Je praat als mijn grootmoeder. Ek is 'n vriend van Robert. Ik ben een vriend van Robert. Ik ben een vriend van Robert. Het jy 'n kar? Heb je een auto? Heb je een auto? Los volgende Saterdag middag oop asseblief. Hou volgende weeg zaterdagmiddag vrij, alsjeblieft. Laat zaterdagmiddag a.u.b. open. Ons het 'n groot tuin. We hebben een grote tuin. We hebben een grote tuin. Baie dankie! Heel erg bedankt! Heel erg bedankt! Hy het besluit om dokter te word. Hij besloot om arts te worden. Hij besloot arts te worden. Jy sal nie glo wat ek het nie. Je zal niet geloven wat ik heb. Je zult niet geloven wat ik heb. Hou op om te skree! Hou op met schreeuwen! Stop met schreeuwen! Jy het water en jy drink dit. Je hebt water en je drinkt het. Je hebt water en je drinkt het. Dis maar duur. Het is alleen duur. Het is maar duur. Sy het my vertel hoe verkeerd dit was om te steel. Ze heeft me verteld dat het verkeerd was om te stelen. Ze vertelde me hoe verkeerd het was om te stelen. Gaan reguit aan in hierdie straat. Ga op deze straat rechtdoor. Ga rechtstreeks door op deze straat. Skryf hy briewe in Engels? Schrijft hij brieven in het Engels? Schrijft hij brieven in het Engels? Sami is in 'n heeltemal ander land. Sami is in een totaal ander land. Ze is in een totaal ander land. Dit is wonderlik. Dit is geweldig. Het is geweldig. Dit reën. Het regent. Het regent. Sy kyk na ons. Zij kijkt naar ons. Ze kijkt ons aan. Alles goed eindig goed. Eind goed, al goed. Alles goed eindigt goed. Ek wens ek het 'n broer gehad. Ik wou dat ik een broer had gehad. Ik wou dat ik een broer had. My seun kan nog nie tel nie. Mijn zoon kan nog niet tellen. Mijn zoon kan nog niet tellen. Dit is haar foto. Het is haar foto. Het is haar foto. Hoeveel eiendom besit die verhuurder? Hoeveel eigendom bezit de verhuurder? Hoeveel onroerend goed bezit de verhuurder? Asseblief beantwoord my vraag. Beantwoord mijn vraag alsjeblieft. Luister alstublieft naar mijn vraag. Ek haat reëls. Ik haat regels. Ik haat regels. Waarvan praat jy? Waar praat je over? Waar heb je het over? Daar is 'n kaart op die muur. Er hangt een kaart aan de muur. Er is een kaart op de muur. Hy is trots op sy seun. Hij is trots op zijn zoon. Hij is trots op zijn zoon. Ek gaan strand toe. Ik ga naar het strand. Ik ga naar het strand. Ek kan dit weer doen. Ik kan dit weer doen. Ik kan het weer doen. Ek wil hom leer ken. Ik wil hem leren kennen. Ik wil hem leren kennen. Ons het geld nodig. We hebben geld nodig. We hebben geld nodig. Ek weet nie. Ik weet het niet. Ik weet het niet. Moenie dit doen nie! Doe het niet! Doe dat niet! Ek het broers. Ik heb broers. Ik heb broers. Hy het hom nooit weer gesien nie. Hij heeft hem nooit terug gezien. Hij heeft hem nooit meer gezien. Tom sal alles betaal. Tom zal alles betalen. Tom zal alles betalen. Ek het 'n bierbuik. Ik heb een bierbuik. Ik heb een bierbuik. Sy het droë hare. Ze heeft droog haar. Ze heeft droog haar. Kan jy die ligte afskakel? Wil je het licht uitdoen alsjeblieft? Kunt u het lichten uitzetten? Ek is bloot 'n klein seuntjie. Ik ben maar een kleine jongen. Ik ben gewoon een kleine jongen. Hier is die rekening. Hier is de factuur. Hier is het account. Tom sal alles betaal. Tom betaalt alles. Tom zal alles betalen. Ek hou van die lente. Ik hou van de lente. Ik hou van de lente. 'n Halwe hoender met slaptjips asseblief. Een halve haan met friet, alstublieft. Een Halve kip met slapjips alstublieft. Hy kyk partymal TV. Soms kijkt hij naar de tv. Hij kijkt soms tv - kijken. Ek sal haar vanaand bel. Ik zal haar vanavond bellen. Ik zal haar vanavond bellen. Die rekening asseblief. De rekening, alstublieft. Dit account a.u.b. Tom gaan nie so moeilik oorreed word nie. Tom zal niet zo moeilijk te overreden zijn. Tom zal niet zo moeilijk overgehaald worden. Ek wens ek was verkeerd. Ik wou dat ik het fout had. Ik wou dat ik het bij het verkeerde eind had. Goeie môre. Goedemorgen! Goedemorgen. Moet nie so na my kyk nie! Je moet niet zo naar mij kijken! Kijk niet zo naar me. Ek weet nie wie hierdie koek gemaak het nie. Ik weet niet wie hier de cake heeft gebakken. Ik weet niet wie deze cake heeft gemaakt. Welkom in ons huis! Welkom in ons huis. Welkom in ons huis! Welkom om Tatoeba. Welkom in Tatoeba. Welkom bij Tatoeba. Hy is baie tevrede met die nuwe fiets. Hij is heel tevreden met zijn nieuwe fiets. Hij is heel tevreden met de nieuwe fiets. Ons het reëls. We hebben regels. We hebben regels. Die voël is in die hemel. De vogel is in de hemel. De vogel is in de hemel. Jy kan by ons oornag. Je kan bij ons overnachten. U kunt bij ons overnachten. Ons het twee kinders. Wij hebben twee kinderen. We hebben twee kinderen. Sami bly by 'n vriend. Sami verblijft bij een vriend. Ze woont bij een vriend. Sy woon in Kioto. Ze woont in Kyoto. Ze woont in Kyoto. Ek het jou lief. Ik hou van je. Ik hou van je. Ek wil nie eet nie. Ik wil niet eten. Ik wil niet eten. Hierdie is die volgende! Dit is de volgende! Dit is het volgende! Ek glo nie dat jy Hebreeus kan praat nie. Ik geloof niet dat u Hebreeuws kunt spreken. Ik geloof niet dat je Hebreeuws kunt spreken. Hy het vir 'n maand gegaan. Hij ging voor een maand. Hij ging voor een maand. Ek wil nie hier eet nie. Ik wil hier niet eten. Ik wil hier niet eten. Hy het my ma gevra. Hij heeft mijn moeder gevraagd. Hij vroeg mijn moeder. Trier is die oudste stad van Duitsland. Trier is de oudste stad van Duitsland. Trier is de oudste stad van Duitsland. Ek is 'n huisman. Ik ben een huisman. Ik ben een huisman. Hy rook nie. Hij rookt niet. Hij rookt niet. Waar is ma? Waar is ma? Waar is moeder? Ek gaan slaap om tien. Ik ga slapen rond tien uur. Ik ga slapen om tien. Daar is 'n voël hier. Er is een vogel hier. Er is een vogel hier. Laat Tom besluit wat jy moet doen. Laat Tom beslissen wat je doen moet. Laat Tom beslissen wat je moet doen. Hy woon in Kioto. Hij woont in Kioto. Hij woont in Kyoto. Ek weet nie of ek jou ooit gesê het nie, maar jy het mooi oë. Ik weet niet of ik het je al eens gezegd hebt, maar je hebt mooie ogen. Ik weet niet of ik je ooit gezegd heb, maar je hebt mooie ogen. Ek het 'n nuwe rooi kar. Ik heb een nieuwe rode auto. Ik heb een nieuwe rode auto. Ek wil jou graag sien, asseblief. Ik wil je graag zien, alsjeblieft. Ik wil u graag zien, alstublieft. Ek dans. Ik dans. Ik dans. Ek eet botter. Ik eet boter. Ik eet boter. Goeie môre. Goedemorgen. Goedemorgen. My ouers is albei dood. Mijn beide ouders zijn dood. Mijn ouders zijn allebei overleden. Ek is spontaan. Ik ben spontaan. Ik ben spontaan. Ek betaal die rekening. Ik betaal de rekening. Ik betaal de rekening. My seun glo nogsteeds in Kersvader. Mijn zoon gelooft nog steeds in de kerstman. Mijn zoon gelooft nog steeds in de kerstman. Waarom sou hy lieg? Waarom zou hij liegen? Waarom zou hij liegen? Voeg jy nie suiker by nie? Voeg je geen suiker toe? Voegt u geen suiker toe? Dit was sy besluit. Het was zijn beslissing. Dat was zijn beslissing. Asseblief moet nie vergeet van hoofletters en lettergrepe nie! Vergeet alsjeblieft geen hoofdletters en lettergrepen! Vergeet a.u.b. niet hoofdletters en lettergrepen! Julle werk te veel. Jullie werken te veel! Jullie werken te veel. Iemand moet die leiding neem. Iemand moet de leiding overnemen. Iemand moet de leiding nemen. Ek wil nie bly nie. Ik wil niet blijven. Ik wil niet blijven. Hy berou homself daaroor. Hij heeft berouw. Hij heeft er berouw van. Ons het nog baie tyd. We hebben nog veel tijd. We hebben nog veel tijd. Die mens is die enigste dier wat kan praat. De mens is het enige dier dat kan spreken. De mens is het enige dier dat kan spreken. Hoe weet jy? Hoe weet jij dat? Hoe weet u dat? Kan u 'n goedkoop gastehuis aangebeel? Kunt u een goedkoop pension aanbevelen? Kunt u een goedkoop gastenhuis bepuilen? Die reuk van gefermenteerde sojabone maak hom siek. Hij wordt ziek van de geur van gefermenteerde sojabonen. De geur van gefermenteerde sojabonen maakt hem ziek. Ek hou van tee. Ik hou van thee. Ik hou van thee. Ek dog jy sou opgewonde wees. Ik dacht dat jij opgewonden zou zijn. Ik maar je zou opgewonden zijn. Hy is arm. Hij is arm. Hij is arm. Ontbyt! Ontbijt! Ontbijt! Was jy besig gister? Was jij druk gisteren? Was je gisteren bezig? Hy woon alleen in die woud. Hij woont alleen in het bos. Hij woont alleen in het bos. Melk is baie verfrissend op sy tyd. Melk is heel verfrissend op zijn tijd. Melk is heel verfrissend op zijn tijd. Hierdie kamer is te huur. Deze kamer is te huur. Deze kamer is te huur. Jy is mal. Je bent mal. Je bent gek. Hy het 'n motor. Hij heeft een auto. Hij heeft een auto. Hy hou van sport. Hij houdt van sport. Hij houdt van sport. Ek drink. Ik drink. Ik drink. Op die westelike front alles stil. Niets nieuws in het westen. Op het westelijke front alles stil. Tom gaan nie volgende maand hier wees nie. Tom zal de volgende maand niet hier zijn. Tom zal er niet volgende maand zijn. Dis lekker hier! Het is lekker hier! Het is hier lekker! Hoekom het jy Japan toe gegaan? Waarom ben je naar Japan gegaan? Waarom ben je naar Japan gegaan? Hier is die rekening. Hier is de rekening. Hier is het account. Tom het Mary as tolk aangestel. Tom heeft Mary als tolk aangesteld. Tom stelde Mary als tolk aan. Ons ken mekaar nogal goed. We kennen elkaar best goed. We kennen elkaar heel goed. Tom was baie bang. Tom was heel bang. Tom was erg bang. Ons is baie dronk. We zijn heel dronken. Wij zijn erg dronken. En jy? En jij? En jij? Ek hou van jou. Ik hou van jou! Ik hou van je. Tom het ontbyt gemaak. Tom maakte ontbijt. Tom maakte het ontbijt klaar. Martha is 'n uitstekende pianis. Martha is een uitstekende pianiste. Martha is een uitstekende pianist. Ons neuse bloei. Onze neuzen bloeden. Onze neus bloedt. Kan jy my help, asseblief. Kun jij me alsjeblieft helpen? Kun je me helpen, alstublieft. Wat dink jy van hierdie trui? Wat denk jij van deze trui? Hoe denkt u over deze trui? Hierdie kitaar het oorspronklik aan Tom behoort. Deze gitaar was oorspronkelijk van Tom. Deze gitaar was oorspronkelijk van Tom. Die wind waai. De wind waait. De wind waait. Almal kyk. Iedereen is aan het kijken. Iedereen kijkt. U is bang vir hom. U bent bang voor hem. U bent bang voor hem. Tom sal my nie seer maak nie. Tom doet me geen pijn. Tom doet me geen pijn. Ek gaan nie hier volgende maand wees nie. Ik zal hier volgende maand niet zijn. Ik ga hier niet volgende maand zijn. Ek hou van sport. Ik hou van sport. Ik hou van sport. Volgens my is jy verkeerd. Volgens mij heb je het fout. Volgens mij ben je het mis. Ons is familie. We zijn familie. We zijn familie. Ek is bly jy het uiteindelik terug gekom. Ik ben blij dat je eindelijk terug bent. Ik ben blij dat je eindelijk terug bent. One kom baie goed oor die weg. Het gaat goed met elkaar. One kan heel goed met elkaar opschieten. My ouers is albei dood. Mijn ouders zijn allebei dood. Mijn ouders zijn allebei overleden. Kan jy asseblief jou kar skuif. Kan je jouw auto verzetten, alsjeblieft? Kunt u uw auto verplaatsen. Tom drink sap. Tom drinkt sap. Tom drinkt sap. Hulle was oorspronklik boere. Zij waren oorspronkelijk boeren. Oorspronkelijk waren het boeren. Sy het die eksamen geslaag. Zij is geslaagd voor haar examen. Zij slaagde voor het examen. Ek deel niks. Ik deel niets. Ik deel niets. Ek was woedend en verward. Ik was woedend en in de war. Ik was woedend en verward. Ek dink nie jou plan sal werk nie. Ik denk niet dat je plan zal werken. Ik denk niet dat je plan zal werken. Tom is 'n busdrywer. Tom is buschauffeur. Tom is een busdrijver. Ek weet alles van haar. Ik weet alles van haar. Ik weet alles van haar. Dis onmoontlik. Dat kan niet! Dat is onmogelijk. Waarom doen jy dit? Waarom doe je dit? Waarom doet u dat? Is perske bome baie vrugbaar? Zijn perzikbomen erg vruchtbaar? Zijn perzikbomen erg vruchtbaar? Die kok sit in die kombuis. De kok zit in de keuken. De kok zit in de keuken. Waar is die naaste toilet? Waar is het dichtstbijzijnde toilet? Waar is het dichtstbijzijnde toilet? Ek eet botter. Ik ben boter aan het eten. Ik eet boter. Sy het 'n huis by die see. Ze heeft een huis aan de zee. Ze heeft een huis aan de zee. Die arbeiders het daarop aangedring om met die eienaar te praat. De arbeiders hebben erop aangedrongen met de eigenaar te praten. De arbeiders stonden erop met de eigenaar te praten. Sy is twee jaar ouer as jy. Ze is twee jaar ouder dan jij. Ze is twee jaar ouder dan jij. Daar is hy. Daar is hij. Daar is hij. Die toilet is bo. De w.c. is boven. Het toilet ligt boven. Dis hoekom ek hier is. Daarom ben ik hier. Daarom ben ik hier. Vandag reën dit weer. Vandaag regent het weer. Nu regent het opnieuw. Ek sal baie versigtig wees. Ik zal heel voorzichtig zijn. Ik zal heel voorzichtig zijn. Die boek gaan oor die koning wat sy kroon verloor. Het boek gaat over de koning die zijn kroon verloor. Het boek gaat over de koning die zijn kroon verliest. Ek soek die toilet. Ik zoek de w.c. Ik zoek het toilet. Wil jy 'n iPhone hê? Wil jij een iPhone? Wilt u een iPhone? Groet asseblief vir Nancy as jy haar by die partytjie sien. Doe Nancy alsjeblieft de groeten als je haar op het feestje ziet. Groet Nancy alstublieft als u haar op het feest ziet. Hulle het hulle seun John genoem. Ze hebben hun zoon John genoemd. Zij noemden hun zoon John. Die masjien is stukkend. De machine is stuk. De machine is kapot. Gesondheid! Gezondheid! Gezondheid! Ek kon nie al die vrae antwoord nie. Ik kon niet alle vragen beantwoorden. Ik kon niet alle vragen beantwoorden. My ouer suster speel goed kitaar. Mijn oudere zus speelt goed gitaar. Mijn oudere zus speelt goed gitaar. Dis 'n goeie begin. Dat is een goed begin. Het is een goed begin. Die lughawe is gesluit. De luchthaven is gesloten. De luchthaven werd gesloten. Ek gaan beide van julle skiet. Ik ga jullie allebei neerschieten.. Ik ga jullie allebei neerschieten. Ek sou nie weddingskap neem nie. Ik zou die weddenschap niet aannemen. Ik zou het weddenschap niet nemen. Die plante moes dood gegaan het omdat niemand hulle water gegee het nie. De planten moeten dood zijn gegaan omdat niemand ze water heeft gegeven. De planten moeten gestorven zijn omdat niemand hun water had gegeven. Tom het 'n keuse gemaak. Tom heeft een keuze gemaakt. Tom heeft een keuze gemaakt. Ons het meer onderwyseresse soos jy nodig. We hebben meer onderwijzeressen zoals jij nodig. We hebben meer leraressen zoals jij nodig. Tom hou van die mense wat andere manipuleer nie. Tom houdt niet van mensen die anderen manipuleren. Tom houdt van mensen die anderen manipuleren. Treurig, maar waar! Treurig, maar waar! Treurig, maar waar! Ek werk nie Sondags nie. Ik werk 's zondags niet. Ik werk geen zondag. Dit kan met enigiemand gebeur. Dit kan iedereen overkomen. Dat kan iedereen overkomen. Die skip is in die hawe. Het schip ligt in de haven. Het schip ligt in de haven. Ons is selfs vroeg. Wij zijn zelfs te vroeg. Wij zijn zelfs vroeg. Tom hou daarvan om Engelse literatuur te lees. Tom leest graag Engelse literatuur. Tom leest graag Engels. Jy is regtig wonderlik. Je bent echt geweldig. Je bent echt geweldig. Die telefoon het gelui, maar ek was te besig om dit te antwoord. De telefoon is overgegaan maar ik was te druk om die te beantwoorden. De telefoon ging, maar ik was het te druk om het te beantwoorden. Sy is bly oor haar nuwe rok. Ze is blij met haar nieuwe jurk. Ze is blij met haar nieuwe jurk. Ons het wyn. We hebben wijn. We hebben wijn. Ons tyd is beperk. Onze tijd is beperkt. Onze tijd is beperkt. Hy het my 'n mooi kersgeskenk gegee. Hij gaf mij een aardig kerstcadeau. Hij gaf me een mooi kerstcadeau. Sal jy asseblief aandag gee? Wil jij alsjeblieft opletten? Zou u alstublieft aandacht willen schenken? Leer is effektief as jy die stof telkens herhaal Leren is effectief als je de stof telkens herhaalt. Leren is effectief als u herhaaldelijk stof herhaalt Wanneer het jy hierdie melk gekoop? Wanneer heb je deze melk gekocht? Wanneer heb je deze melk gekocht? Dis my dogter. Dit is mijn dochter. Dat is mijn dochter. Wag totdat die verkeerslig groen word. Wacht tot het verkeerslicht groen wordt. Wacht tot het verkeerslicht groen wordt. Amerika is ryk aan olie. Amerika is rijk aan olie. Amerika is rijk aan olie. My suster is mooi. Mijn zus is mooi. Mijn zus is knap. Hy is te gevoelig. Hij is te gevoelig. Hij is te gevoelig. Die remme was stukkend. De remmen waren defect. De remmen waren gebroken. Ek laat dit toe. Ik laat dit toe. Ik laat het toe. Berlyn is die hoofstad van Duitsland. Berlijn is de hoofdstad van Duitsland. Berlijn is de hoofdstad van Duitsland. "Dankie." "Jy is welkom." "Dank je." "Graag gedaan." "Dank je." "Je bent welkom." Na die reen is dit koud. Het is koud na de regen. Na de reen is het koud. Mans moet werk. Een man moet werken. Mannen moeten werken. Drink Tom koffie? Drinkt Tom koffie? Drinkt Tom koffie? Tom bestuur soos 'n maniak. Tom rijdt als een maniak. Tom rijdt als een maniak. Ek het teen ses opgestaan. Ik ben tegen zessen opgestaan. Ik stond op tegen zes. Hy is 'n gentleman. Hij is een heer. Hij is een heer. Hierdie groente kook stadig. Deze groenten koken langzaam. Die groenten koken langzaam. Ek hou van die Oksitaanse taal. Ik hou van de Occitaanse taal. Ik hou van de Ocsiaanse taal. Vir wie werk jy? Voor wie werkt u? Voor wie werk je? Ek werk in 'n hospitaal. Ik werk in een ziekenhuis. Ik werk in een ziekenhuis. Ek is al gewoond daaraan teen nou. Ik ben er nu aan gewend. Ik ben er al aan gewend tegen nu. Mag ek 'n blikkie oopmaak? Mag ik een blikje openen? Mag ik een blikje openen? Ek hou nie van slaai nie. Ik hou niet van sla. Ik hou niet van salade. Is jy 'n meisie of 'n seun? Ben jij een meisje of een jongen? Ben je een meisje of een jongen? As jy nie harder praat nie gaan hy nie instaat wees om jou te hoor nie. Als jij niet harder praat zal hij jou niet kunnen horen. Als je niet harder gaat praten, zal hij niet in staat zijn je te horen. Sy is wel instaat om te lees. Zij is goed in staat om te lezen. Zij is wel in staat te lezen. Moenie die bus verpas nie. Mis de bus niet. Pas de bus niet aan. Wees geduldig. Wees geduldig. Heb geduld. Hy kon nie kom nie, omdat hy siek was. Hij kon niet komen, omdat hij ziek was. Hij kon niet komen omdat hij ziek was. Hoe oud is jy? Hoe oud bent u? Hoe oud ben je? So 'n man kan mens nie vertrou nie. Zo’n man kan men niet vertrouwen. Zo iemand kan niet vertrouwen. Ons is bekommerd oor haar. We maken ons zorgen om haar. We maken ons zorgen over haar. Dit is op een of ander manier verkeerd. Dit is op de een of andere manier verkeerd. Het is op de een of andere manier verkeerd. Weet jy wanneer hy gaan terug kom? Weet je wanneer hij terugkomt? Weet je wanneer hij terug gaat? Wys my wat jy het. Laat me zien wat je hebt. Laat me zien wat je hebt. Hy is Taro se broer. Hij is Taro's broer. Hij is Taro’s broer. Dit is die gebou waar my pa werk. Dat is het gebouw waar papa werkt. Het is het gebouw waar mijn vader werkt. Daar word gesê hy lewe nog. Men zegt dat hij nog leeft. Daar wordt gezegd dat hij nog leeft. Ek herstel stukkende horlosies. Ik herstel defecte horloges. Ik repareer kapotte horloges. Glenn het twee vriendinne. Glenn heeft twee vriendinnen. Glenn heeft twee vriendinnen. Is dit wat julle dink? Denken jullie dit? Denken jullie er ook zo over? Sy's baie mooi. Zij is zeer mooi. Ze is heel knap. Dit is warm vandag. Het is warm vandaag. Het is warm vandaag. Ek was bekommerd oor hom. Ik maakte me zorgen over hem. Ik maakte me zorgen over hem. Ek sal eerder medisyne eet, as om n inspuiting te kry. Ik zal eerder medicijnen innemen dan een injectie te krijgen. Ik eet liever medicijnen dan een injectie. Tom gaan nie ons môre help nie. Tom gaat ons morgen niet helpen. Tom zal ons niet morgen helpen. My huis is naby die stasie. Mijn huis is dicht bij het station. Mijn huis ligt vlak bij het station. My horlosie raak elke maand twee minute voor. Mijn horloge loopt iedere maand twee minuten voor. Mijn horloge wordt elke maand twee minuten voor. Ek weet nie waarvan jy praat nie. Ik weet niet waar je het over hebt. Ik weet niet waar je het over hebt. Ons staan met ons rûe teen die muur. We staan met de rug tegen de muur. We staan met onze rug tegen de muur. Die ou tafel word nogsteeds gebruik. Deze oude tafel wordt nog steeds gebruikt. De oude tafel wordt nog steeds gebruikt. Ek werk hier. Ik werk hier. Ik werk hier. Jy kan die skemerkelkie versier met 'n kersie of pynappel. Je kunt de cocktail versieren met een kers of met ananas. U kunt het schemerkje sieren met een kersen of ananas. Het julle 'n kar? Hebben jullie een auto? Heb je een auto? Het jy besluit om Japan toe te gaan? Heb je besloten om naar Japan te gaan? Heb je besloten naar Japan te gaan? Hy was baie moeg. Hij was erg moe. Hij was erg moe. Hallo! Hallo. Hallo! Het u vuurhoutjies? Heeft u lucifers? Heeft u lucifers? Hy het laasweek na Amerika toe gegaan. Hij is afgelopen week naar Amerika gegaan. Hij is afgelopen week naar Amerika gegaan. Jy is swanger. Jij bent zwanger. Je bent zwanger. Ek hou van koek. Ik hou van gebak. Ik hou van taart. Ek verstaannie Ik begrijp het niet. Ik begrijp het niet. Ek het vergeet om die seël aan die brief te plak voordat ek dit gestuur het. Ik ben vergeten de postzegel op de brief te plakken voor ik hem verstuurde. Ik vergat het zegel aan de brief te plakken voordat ik het verstuurde. 'n Mens moet niemand te gou vertrou nie. Je moet iemand niet te snel vertrouwen. Je moet niemand te snel vertrouwen. Die Titanic het op sy eerste vaart gesink. Dit was 'n groot skip. De Titanic zonk tijdens haar eerste vaart. Ze was een groot schip. De Titanic zonk op zijn eerste reis. Het was een groot schip. Hy kon nie sy oë glo nie. Hij kon zijn eigen ogen niet geloven. Hij kon zijn ogen niet geloven. Jy is altyd te laat. Je bent altijd te laat. Je bent altijd te laat. Praat met my! Praat met mij! Praat tegen me! Ouma kyk graag televisie. Oma kijkt graag tv. Oma kijkt graag televisie. Ek ken hom nie. Ik ken hem niet. Ik ken hem niet. Ek kan dalk jou kom optel. Ik haal je misschien op. Misschien kan ik je komen oppakken. 'n Bier is nie 'n bier sonder daai lekker lagie skuim nie. Bier is geen bier zonder een lekker laagje schuim. Een Bier is geen bier zonder dat mooie laagje schuim. Ek is bly om jou weer te sien. Het doet me plezier je weer te zien. Ik ben blij je weer te zien. Laat my iets verduidelik. Laat me iets duidelijk maken. Laat mij iets uitleggen. Waar studeer u? Waar studeert u? Waar studeert u? Ek is nie 'n digter nie. Ik ben geen dichter. Ik ben geen dichter. Ek moes myself voorgestel het. Ik had mezelf moeten voorstellen. Ik had mijzelf moeten voorstellen. Hy was 'n goeie koning. Hij was een goede koning. Hij was een goede koning. Ek het baie familielede. Ik heb veel familieleden. Ik heb veel familie. Hy is in my pad. Hij staat me in de weg. Hij is in mijn weg. Die Titanic het gesink op haar eerste vaart. Sy was 'n groot skip. De Titanic zonk tijdens haar eerste vaart. Ze was een groot schip. De Titanic zonk op haar eerste reis. Ze was een groot schip. Niemand praat met my nie. Niemand praat met me. Niemand praat tegen me. Hy het 500,000 ten in aandele belê. Hij heeft vijfhonderd duizend yen in aandelen geïnvesteerd. Hij bevesteerde 500,000 in aandelen. Daar is 'n bottel wyn op die tafel. Er staat een fles wijn op tafel. Er is een fles wijn op tafel. Ek blameer jou nie. Ik neem het je niet kwalijk. Ik geef je niet de schuld. Ek soek die toilet. Ik zoek het toilet. Ik zoek het toilet. Ek gee om oor hom. Ik geef om hem. Ik geef om hem. Koue water, asseblief. Koud water, alstublieft. Koud water, alstublieft. Jy kan nie verwag dat hy die storie ken nie, sienende dat hy dit nog nie gelees het nie. Je kan niet verwachten dat hij het verhaal kent, aangezien hij het nog niet gelezen heeft. Je kunt niet verwachten dat hij het verhaal kent, dat hij het nog niet heeft gelezen. Ek's seker ons sal iets vind om te doen. Ik ben er zeker van dat we iets zullen vinden om te doen. Ik weet zeker dat we iets te doen zullen vinden. Sny asseblief die koeke met 'n mes. Snij alsjeblieft de cakejes met een mes. Snijd de koeken alstublieft met een mes. My selfoon werk nie. Mijn mobieltje werkt niet. Mijn mobiele telefoon werkt niet. Perskes proe soet. Perziken smaken zoet. Persken proeven zoet. Die dogter brei. De dochter breit. De dochter breidt zich uit. Wanneer eet jy ontbyt? Wanneer ontbijt jij? Wanneer eet u het ontbijt? Jou das is skeef. Je stropdas zit scheef. Je stropdas is fout. Asseblief, vergewe my. Vergeef me alsjeblieft. Alstublieft, vergeef me. Ek herstel stukkende horlosies. Ik repareer defecte horloges. Ik repareer kapotte horloges. Tom sal pret hê. Tom zal lol hebben. Tom zal plezier hebben. Jy is dronk! Je bent dronken! Je bent dronken! I wil nie gedwing wees nie. Ik wil niet gedwongen worden. I wil niet gedwongen worden. Ek het niks die afgelope drie dae geëet nie. Ik heb niets gegeten de laatste drie dagen. Ik heb de afgelopen drie dagen niets gegeten. My kinders is baie stout. Mijn kinderen zijn erg stout. Mijn kinderen zijn erg ondeugend. "Hoe oud is jy?" "Ek is sestien." "Hoe oud ben je?" "Ik ben 16 jaar." "Hoe oud ben je?" "Ik ben zestien." My hond is wit. Mijn hond is wit. Mijn hond is wit. Hierdie verhittingstelsel verbrand olie. Dit verwarmingssysteem verbrandt olie. Dit verwarmingssysteem verbrandt olie. Hoekom sou jy wou iets soos dit doen? Waarom zou je zoiets willen doen? Waarom zou je zoiets willen doen? Toegang verbode! Verboden toegang! Toegang verboden! Die toilet is bo. Het toilet is boven. Het toilet ligt boven. Ek haat dit om jou te onderbreek, maar ek moet iets sê. Het spijt met dat ik je moet onderbreken, maar ik moet iets zeggen. Ik vind het verschrikkelijk je te onderbreken, maar ik moet iets zeggen. Die appels is ryp. De appels zijn rijp. De appels zijn rijp. Waar het jy dit geleer? Waar heb je dat geleerd? Waar hebt u dat geleerd? Die nasionale vlag van Brasilië is op 11 Mei 1992 amptelik in gebruik geneem. De nationale vlag van Brazilië is op 11 mei 1992 officieel in gebruik genomen. Op 11 mei 1992 werd de nationale vlag van Brazilië officieel in gebruik genomen. Kan jy jou kar beweeg asseblief? Kan je jouw auto verzetten, alsjeblieft? Kunt u uw auto bewegen alstublieft? Hou jou vriendin van tee? Houdt je vriendin van thee? Houdt je vriendin van thee? Die toets was maklik. De test was gemakkelijk. De test was gemakkelijk. Ons almal lieg. We liegen allemaal. We liegen allemaal. Dis my vriend. Dit is mijn vriend. Dat is mijn vriend. Die sperdatum kom nader. De uiterste datum nadert. De deadline nadert. Wat moet ek hom vir Valentynsdag gee? Wat moet ik hem geven voor Valentijnsdag? Wat moet ik hem geven voor Valentijnsdag? Wat 'n mooi dag! Wat een mooie dag! Wat een mooie dag. Dis baie stout van jou. Dat is heel ondeugend van je. Het is erg onaangenaam van je. Hy het laasweek na Amerika toe gegaan. Hij is vorige week naar de Verenigde Staten toe gegaan. Hij is afgelopen week naar Amerika gegaan. Botter is sag. Boter is zacht. Botter is zacht. Ek moet gaan. Ik moet gaan. Ik moet gaan. Dit is ons droom. Dit is onze droom. Dat is onze droom. Moenie met Tom praat nie. Je moet niet met Tom praten. Praat niet met Tom. Die wêreld is 'n gevaarlike plek. De wereld is een gevaarlijke plaats. De wereld is een gevaarlijke plek. Ek kort jou hulp. Ik heb je hulp nodig. Ik kort je hulp. Ek het 'n hond. Ik heb een hond. Ik heb een hond. Die vraag is, waar koop 'n mens die boek. De vraag is waar men het boek kan kopen. De vraag is, waar koopt men het boek. Ek is nou baie moeg. Ik ben nu erg moe. Ik ben nu erg moe. My rok is te lank. Mijn rok is te lang. Mijn jurk is te lang. Jy is hartseer. Je bent verdrietig. Je bent verdrietig. Jy is die meisie van my drome. Je bent het meisje van mijn dromen. Je bent het meisje van mijn dromen. Kan ek julle 'n voorstel maak? Kan ik jullie een voorstel doen? Kan ik je een suggestie doen? Reëls is reëls. Regels zijn regels. Regels zijn regels. Tom glo dat Mary sy beste vriendin is. Tom gelooft dat Mary zijn beste vriendin is. Tom gelooft dat Mary zijn beste vriendin is. Ek praat geen Japannees nie. Ik spreek geen Japans. Ik spreek geen Japans. Die telefoon is in 1876 deur Bell uitgevind. De telefoon is uitgevonden door Bell in achttien zesenzeventig. De telefoon werd in 1876 uitgevonden door Bell. Kies 'n persoon. Kies één persoon. Kies een persoon. Ek is jammer dat nie van meer hulp kan wees nie. Het spijt me dat ik niet meer van dienst kan zijn. Het spijt me dat er niet meer hulp kan zijn. My vader rook. Mijn vader rookt. Mijn vader rookt. Ek wil niemand seermaak nie. Ik wil niemand pijn doen. Ik wil niemand kwetsen. Dankie! Dank je wel! Bedankt! Jy is swanger. U bent zwanger. Je bent zwanger. Ek is nie doof nie. Ik ben niet doof. Ik ben niet doof. 'n Kêrel het jy nie nodig nie. Jij hebt geen vriendje nodig. Eenaire heb je niet nodig. Ek hou van jou. Ik hou van je! Ik hou van je. Hierdie meisie kom van Japan. Dit meisje komt uit Japan. Dit meisje komt uit Japan. Ek gee dit terug. Ik geef dit terug. Ik geef het terug. My skerm gebruik min krag. Mijn screen gebruikt weinig energie. Mijn scherm heeft weinig kracht. Het jy hierdie man gesien? Hebt u deze man gezien? Heb je deze man gezien? Waar is jul bagasie? Waar is jullie bagage? Waar zijn uw bagage? Jy mag my nuwe motor gebruik. Je mag mijn nieuwe auto gebruiken. U mag mijn nieuwe auto gebruiken. Gee my 'n vel papier. Geef me een vel papier. Geef me een vel papier. Hy is nie my neef nie. Hij is mijn neef niet. Hij is niet mijn neef. Ek het geen tyd vir jou nie. Ik heb geen tijd voor jou. Ik heb geen tijd voor je. Tom lyk altyd of hy dieselfde ding dra. Het lijkt of Tom altijd dezelfde kleren draagt. Tom lijkt altijd hetzelfde te dragen. Vir my is dit nog nie bekend nie. Mij is dit nog niet bekend. Voor mij is het nog niet bekend. Hulle is bang vir hom. Ze zijn bang voor hem. Ze zijn bang voor hem. Ek is tans besig. Ik ben momenteel bezig. Ik heb het op dit moment druk. Is hulle vriende? Zijn ze vrienden? Zijn het vrienden? Die kat het die voël bespring. De kat heeft de vogel besprongen. De kat sprong op de vogel af. Dit is 'n perd. Dit is een paard. Het is een paard. My vrou is 'n vegetariër. Mijn vrouw is een vegetariër. Mijn vrouw is een vegetariër. Hierdie meisie kom van Japan. Dit meisje komt van Japan. Dit meisje komt uit Japan. Ek neem 'n tamatie. Ik neem een tomaat. Ik neem een tomaat. Op watter verdieping is ons? Op welke verdieping zijn we? Op welke verdieping bevinden wij ons? Glo my dat ek u wou help. Geloof me dat ik u wilde helpen. Geloof me dat ik u wilde helpen. Ek wil dans. Ik wil dansen. Ik wil dansen. Die oorsaak van die brand was bekend. De oorzaak van de brand was bekend. De oorzaak van de brand was bekend. Dankie! Bedankt! Bedankt! Hy het gewig opgetel. Hij heeft gewicht opgepikt. Hij viel op. Ek is nou al gewoond daaraan. Ik ben er nu aan gewend. Ik ben er nu aan gewend. Het jy 'n selfoon? Heb je een gsm? Heb je een mobieltje? Help ons! Help ons! Help ons! Kan jy dit oopmaak? Kun jij dit openen? Kunt u het openen? Sy het geen vyande nie. Zij heeft geen vijanden. Ze heeft geen vijanden. Tom is van Mary afhanklik. Tom is van Mary afhankelijk. Tom is van Mary afhankelijk. Soek die kat. Zoek de kat. Zoek de kat. Baie dankie! Hartelijk bedankt! Heel erg bedankt! Met die hulp van doktors, sal sy oor die siekte kom. Met de hulp van dokters, zal zij over de ziekte heen komen. Met de hulp van doctoren zal ze over de ziekte heen komen. Sport beteken gesondheid. Sport betekent gezondheid. Sport betekent gezondheid. My geheim is baie eenvoudig. Hier is dit : Dis net met die hart dat jy werklik kan sien. Wat regtig belangrik is, is onsigbaar vir die oog. Dit is mijn geheim, het is heel eenvoudig: alleen met het hart kun je goed zien. Het wezenlijke is voor de ogen onzichtbaar. Hier is mijn geheim heel eenvoudig: het is gewoon met het hart dat je echt kunt zien, maar wat echt belangrijk is, is onzichtbaar voor het oog. Jy het my lewe gered. Je hebt mijn leven gered. Je hebt mijn leven gered. Ons maak staat op julle om te help. We rekenen op jullie voor hulp. Wij verlaten ons op u om te helpen. Hy't hard gewerk. Hij heeft hard gewerkt. Hij werkte hard. 'n Mens kan nie olie en water meng nie. Je kunt niet olie en water mengen. Men kan olie en water niet mengen. Die hotel is vol buitelanders. Het hotel zit vol buitenlanders. Het hotel zit vol buitenlanders. Ek is baie groter as wat jy is. Ik ben veel groter dan jij bent. Ik ben veel groter dan jij. Ek het perongeluk die melk gemors. Ik heb per ongeluk de melk gemorst. Ik had per ongeluk de melk verspild. Ek wil hierdie hond. Ik wil die hond. Ik wil deze hond. Hy weet hoe om in Japannees te sing. Hij kan zingen in het Japans. Hij weet in het Japans te zingen. Moenie beweeg nie. Niet bewegen. Niet bewegen. Dit reën altyd. Het regent zonder ophouden. Het regent altijd. Hoe was u verblyf? Hoe was uw verblijf? Hoe was uw verblijf? Parys is die hoofstad van Frankryk. Parijs is de hoofdstad van Frankrijk. Parijs is de hoofdstad van Frankrijk. Hy het weg gehardloop sodat hy nie gevang sou word nie. Hij rende weg om niet gevangen te worden. Hij rende weg om niet betrapt te worden. Hy is my buurman. Hij is mijn buur. Hij is mijn buurman. Julle is bang vir hom. Jullie zijn bang voor hem. Jullie zijn bang voor hem. Weet Tom wat hy doen? Weet Tom wat hij aan het doen is? Weet Tom wat hij doet? Ek dog Tom was dalk jou kêrel. Ik dacht dat Tom je vriend was. Misschien was Tom wel je vriend. Hy het die firma gestig. Hij heeft de firma gesticht. Hij richtte het bedrijf op. Tom vul die aansoek in. Tom vult de aanvraag in. Tom vult het programma in. Die blare val stadig. De bladeren vallen gestaag. De bladeren vallen langzaam. Dit is die einde. Dit is het einde. Dat is het einde. Ek's nie eintlik seker nie. Ik ben niet helemaal zeker. Ik weet het niet zeker. Hy en sy suster het roomys geëet, terwyl die radio speel. Hij en zijn zus aten roomijs, terwijl de radio aanstond. Hij en zijn zus aten ijs, terwijl de radio speelde. Niemand het gekom nie. Er kwam niemand. Niemand kwam. Jy maak my seer. Ge doet mij pijn. Je doet me pijn. Ek het my ouers gisteraand gehoor fluister. Ik hoorde mijn ouders gisteravond fluisteren. Gisteravond hoorde ik mijn ouders fluisteren. Daar was blomme orals. Overal waren bloemen. Overal waren bloemen. Ek is nou terug met julle drankies. Ik ben zo terug met jullie drankjes. Ik ben nu terug met uw drankje. Tom was 'n goeie vriend. Tom was een goede vriend. Tom was een goede vriend. Ek aanvaar geskenke. Ik aanvaard geschenken. Ik accepteer cadeautjes.