Ich werde dir helfen, wenn ich mit meiner Arbeit fertig bin. Ik zal u helpen wanneer ik met mijn werk klaar ben. Ik zal je helpen als ik klaar ben met mijn werk. Es waren keine weiteren Elefanten in der Nachbarschaft. Er waren geen andere olifanten in de buurt. Er waren geen andere olifanten in de buurt. Ist dir nicht kalt? Hebt ge het niet koud? Heb je het niet koud? Wie fühlen Sie sich? Hoe voelt ge u? Hoe voel je je? Tom und Maria sahen sich einen Moment lang an. Tom en Maria keken elkaar een ogenblik aan. Tom en Maria keken even naar elkaar. Tom will Schneebrett fahren lernen. Tom wil leren snowboarden. Tom wil leren sneeuwplank rijden. Bin ich der Einzige? Ben ik de enige? Ben ik de enige? "Ich habe sie vor fünf Tagen gesehen," sagte er. "Ik heb haar vijf dagen geleden gezien," zei hij. "Ik heb haar vijf dagen geleden gezien," zei hij. Hast du Papier? Hebt ge papier? Heb je papier? Diese Plätzchen sind sternförmig. Deze koekjes hebben de vorm van sterren. Deze koekjes zijn stervormig. Ich war Tom nicht böse. Ik was niet kwaad op Tom. Ik was Tom niet boos. Selbst Tom lächelte. Zelfs Tom glimlachte. Zelfs Tom glimlachte. Besteht die Möglichkeit, dass du schwanger bist? Is er een mogelijkheid dat je zwanger bent? Is er een kans dat je zwanger bent? Er ist zehn Jahre älter als du. Hij is tien jaar ouder dan jij. Hij is tien jaar ouder dan jij. Du hast was in den Haaren. Er zit iets in jouw haar. Je hebt iets in je haar. Ich bin todmüde. Ik ben doodmoe. Ik ben doodmoe. Männer sind Schweine. Mannen zijn varkens. Mannen zijn varkens. Spinnt ihr? Zijn jullie gek? Ben je gek geworden? Die beiden Grundstücke sind durch eine Mauer getrennt. De twee velden zijn gescheiden door een muur. De twee percelen zijn gescheiden door een muur. Wenn ich du wäre, würde ich es nicht tun. Als ik jou was, zou ik het niet doen. Als ik jou was, zou ik het niet doen. Der Aufzug fährt nicht bis zur Dachterrasse. De lift gaat niet tot het dakterras. De lift gaat niet naar het dakterras. Er hat seinen Plan nicht ausführen können. Hij heeft zijn plan niet kunnen uitvoeren. Hij kon zijn plan niet uitvoeren. Anders gesagt, er hat uns verraten. In andere woorden, hij heeft ons verraden. Met andere woorden, hij heeft ons verraden. Tom hatte eine gute Meinung von Maria. Tom had over Maria een goede mening. Tom had een goede mening over Maria. Was nehmen Sie? Wat gaat u nemen? Wat neem je? Es besteht kein Zweifel darüber, dass sie Talent hat. Er bestaat geen twijfel over dat ze talent heeft. Er is geen twijfel over dat ze talent heeft. Deine Hand sieht schwer aus. Lass mich sie halten! Jouw hand ziet er zwaar uit. Laat me ze even voor je vasthouden. Je hand ziet er zwaar uit. Ich gehe jeden Morgen einkaufen. Ik doe iedere morgen boodschappen. Ik ga elke ochtend boodschappen doen. "Wann fährt der Bus?" - "Zwanzig vor und zehn nach." "Wanneer vertrekt de bus?" "Om twintig voor en om tien over." "Wanneer rijdt de bus?" "Twintig voor en tien voor." Glauben Sie, dass Fernsehen schlecht für Kinder ist? Denkt ge dat tv-kijken slecht is voor kinderen? Denk je dat tv slecht is voor kinderen? Das ist eine Kopie. Dat is een kopie. Dit is een kopie. Europäer trinken gerne Wein. Europeanen drinken graag wijn. Europeanen drinken graag wijn. Im Eintritt ist ein Getränk inbegriffen. Bij de toegangsprijs is een drankje inbegrepen. Bij de entree is een drankje inbegrepen. Ich bin jetzt schon müde. Ik ben nu al moe. Ik ben nu al moe. Lasst uns mit dem zweiten Problem anfangen, einverstanden? Laten we het tweede probleem behandelen, goed? Laten we beginnen met het tweede probleem. Ich habe einige Statuen in meinem Garten. Ik heb een aantal standbeelden in mijn tuin. Ik heb beelden in mijn tuin. Warum sagt man in den USA "fall" für den Herbst? Waarom wordt de herfst " fall " genoemd in Amerika? Waarom zegt men in de Verenigde Staten "val" voor de herfst? Danke schön. Heel hartelijk bedankt. Bedankt. Wo wohnst du eigentlich? Waar woon je eigenlijk? Waar woon je eigenlijk? Sie hat nichts zu verlieren. Zij heeft niks te verliezen. Ze heeft niets te verliezen. Ich möchte bloß gewinnen. Ik wil gewoon winnen. Ik wil alleen maar winnen. Eins plus zwei ist gleich drei. Eén en twee is drie. Eén plus twee is gelijk aan drie. Er nimmt in einer Cafeteria sein Mittagessen ein. Hij luncht in een cafetaria. Hij neemt z'n lunch in een cafetaria. Das Restaurant ist schön. Het restaurant is mooi. Het restaurant is mooi. "Ist das wirklich ein natürlicher Ausdruck?" - "Fragen wir Herrn Google!" "Is dit echt een natuurlijke uitdrukking?" "Laten we het meneer Google vragen." "Is dit echt een natuurlijke uitdrukking?" - "Laten we het aan meneer Google vragen!" Hanako mag sehr gerne Kuchen. Hanako houdt erg van gebak. Hanako houdt van taart. In Zukunft! In de toekomst! In de toekomst. Meine Schwester hat mich angerufen, aber mein Bruder nicht. Mijn zus heeft mij opgebeld, maar mijn broer niet. M'n zus belde me, maar m'n broer niet. Lass uns eine Kaffeepause machen. Laten we koffiepauze houden. Laten we een koffiepauze nemen. Vergiss nicht, dir nach jedem Essen und vor dem Schlafengehen die Zähne zu putzen. Vergeet niet uw tanden te poetsen na elke maaltijd, en voor het slapengaan. Vergeet niet je tanden te poetsen na elk etentje en voor het slapen gaan. Alle Tragödien enden mit einem Tod. Alle treurspelen eindigen met een dood. Alle tragedies eindigen met een dood. Das werde ich dir nicht sagen. Dat ga ik je niet zeggen. Dat zal ik je niet vertellen. Sprichst du Bulgarisch? Spreek je Bulgaars? Spreek je Bulgaars? Du musst dir die Hände waschen. Je moet je handen wassen. Je moet je handen wassen. Maria hat Butter, Brot und Käse gekauft. Maria heeft boter, brood en kaas gekocht. Maria heeft boter, brood en kaas gekocht. Tom setzte sich zwischen Maria und ihren Mann. Tom ging tussen Maria en haar man zitten. Tom ging tussen Maria en haar man zitten. Sein Zeh blutet. Zijn teen bloedt. Zijn teen bloedt. Nimm mich nicht ernst. Ich hab nur Spaß gemacht. Neem me niet te serieus. Ik schertste zomaar wat. Neem me niet in de maling, ik maakte maar een grapje. Meine Mutter hat alles, was ihr lieb und teuer war, verkauft. Mijn moeder verkocht alles wat haar dierbaar was en duur. Mijn moeder verkocht alles wat haar dierbaar was. Das ist ein Versprechen. Dat is een belofte. Dat is een belofte. Wir würden gerne helfen. We zouden graag helpen. We willen graag helpen. Meine Mutter sieht des Abends selten fern. Mijn moeder kijkt 's avonds zelden tv. M'n moeder kijkt zelden tv. Wie sagt man das auf Französisch? Hoe zeg je dat in het Frans? Hoe zeg je dat in het Frans? Alles, was sie jetzt wollen, ist ein Dach über dem Kopf. Het enige wat ze nu willen is een dak boven hun hoofd. Het enige wat ze nu willen is een dak boven hun hoofd. Von oben konnte man den Fluss sehen. Van boven kon men de rivier zien. Van boven kon je de rivier zien. Ich möchte einen Flug nach Vancouver reservieren. Ik zou een vlucht naar Vancouver willen reserveren. Ik wil een vlucht naar Vancouver boeken. Ich helfe nur. Ik help alleen maar. Ik help alleen maar. Ich mag dich. Ge valt in mijn smaak. Ik vind je leuk. Wir haben keine Informationen dazu. Daarover hebben we geen informatie. We hebben hier geen informatie over. Schweden heißt auf Schwedisch "Sverige." Zweden wordt " Sverige " genoemd in het Zweeds. Zweden heet in het Zweeds "Sverige." In diesem Fluss gibt es viele Fische. Het krioelt van de vissen in die rivier. Er zijn veel vissen in deze rivier. Alle hassen Tom. Iedereen haat Tom. Iedereen haat Tom. Wir sehen mit den Augen und hören mit den Ohren. We zien met de ogen en horen met de oren. We kijken met onze ogen en luisteren met onze oren. Er mag mich, und ich mag ihn auch. Hij vindt mij aardig en ik hem ook. Hij mag me en ik mag hem ook. Sie hat Brot gebacken. Ze bakte brood. Ze heeft brood gebakken. Die Brücke wurde vor zwei Jahren errichtet. De brug is twee jaar geleden gebouwd. De brug is twee jaar geleden gebouwd. Die Versicherung profitierte von der Konjunkturerholung. De verzekering profiteerde van de verbeterde conjunctuur. De verzekering profiteerde van het herstel. Den Rest der Geschichte kennst du. Je kent de rest van het verhaal. Je kent de rest van het verhaal. Du tust mir weh. Ge doet mij pijn. Je doet me pijn. Versuch nicht, mich reinzulegen. Probeer me niet te foppen. Probeer me niet voor de gek te houden. Ann wird nicht zu unserer Party kommen. Anne zal niet op ons feest komen. Ann komt niet naar ons feestje. Jemand spielt Klavier. Iemand speelt piano. Iemand speelt piano. Wart ihr schon mal in Frankreich? Zijn jullie ooit in Frankrijk geweest? Ben je ooit in Frankrijk geweest? Er verliert ständig sein Handy. Hij speelt constant zijn gsm kwijt. Hij raakt z'n telefoon steeds kwijt. Tom hat um zwei Uhr dreißig einen Zahnarzttermin. Tom heeft om half drie een afspraak bij de tandarts. Tom heeft om twee uur dertig een afspraak met de tandarts. Was hast du gefragt? Wat heb je gevraagd? Wat vroeg je? Sie haben Toms Leichnam ausgegraben und gaben ihm ein würdiges Begräbnis. Ze hebben Toms lichaam opgegraven en gaven hem een waardige begrafenis. Ze hebben Toms lichaam opgegraven en hem een waardige begrafenis gegeven. Melanie hat die Vase auf den Tisch gestellt. Melanie heeft de vaas op de tafel gezet. Melanie heeft de vaas op tafel gezet. Ich muss vorsichtiger sein. Ik moet beter oppassen. Ik moet voorzichtiger zijn. Maria ist die weltweit führende Expertin für Eichhörnchen. Maria is wereldwijd de toonaangevende experte over eekhoorntjes. Maria is de wereldleider op het gebied van eekhoorns. Habt ihr Tom schon einmal singen hören? Hebben jullie Tom ooit al eens horen zingen? Hebben jullie Tom wel eens horen zingen? Zu spät. Te laat. Te laat. Tom vergaß es. Tom vergat het. Tom vergat het. Er schreibt mir einmal pro Woche. Hij schrijft mij eens per week. Hij schrijft me één keer per week. Wer hat das Foto geschossen? Wie nam de foto? Wie heeft die foto genomen? Du musst wissen, ob du es kaufst oder nicht. Jij moet weten of je het koopt of niet. Je moet weten of je het koopt of niet. "Wie alt bist du?" - "Ich bin sechzehn." "Hoe oud ben je?" "Ik ben zestien." "Hoe oud ben je?" - "Ik ben zestien." Es ist fast schon Zeit zum Nachhausegehen. Het is bijna tijd om naar huis te gaan. Het is bijna tijd om naar huis te gaan. Ich spreche kein Lojban. Ik spreek geen Lojban. Ik spreek geen Lojban. Er konnte kaum sprechen. Hij kon nauwelijks spreken. Hij kon nauwelijks praten. Ich spreche Japanisch. Ik spreek Japans. Ik spreek Japans. Tom lebt nicht in Boston. Tom woont niet in Boston. Tom woont niet in Boston. Ich kann nicht glauben, dass Tom und Mary schon seit zehn Jahren zusammen sind. Ik kan niet geloven dat Tom en Maria al tien jaar samen zijn. Ik kan niet geloven dat Tom en Mary al tien jaar bij elkaar zijn. "Entschuldige die Verspätung," sagte er schüchtern. 'Sorry voor de vertraging,' zei hij bedeesd. "Sorry dat ik te laat ben," zei hij verlegen. Wenn das Herz voll ist, läuft der Mund über. Waar het hart vol van is, loopt de mond van over. Als het hart vol is, loopt de mond over. Rauch stieg aus dem Schornstein empor. Rook steeg op uit de schouw. Rook kwam uit de schoorsteen. Ein Herr Miller möchte zu Ihnen. Een heer Miller zou u graag willen zien. Een Mr Miller wil u spreken. Tom backte Brot. Tom bakte brood. Tom bakte brood. Ich weiß nichts. Ik weet niets. Ik weet niets. Es herrschte Totenstille. Er heerste doodse stilte. Er heerste doodstilte. Wo warst du denn? Waar waart ge toch? Waar was je? Latein ist eine tote Sprache. Het Latijn is een dode taal. Latijn is een dode taal. Ich weiß einfach nicht, was ich sagen soll. Ik weet gewoon niet wat ik moet zeggen... Ik weet niet wat ik moet zeggen. Geister können von Menschen Besitz ergreifen. Spoken kunnen mensen bezitten. Geesten kunnen bezit nemen van mensen. Die erste Ausgabe ist vor zehn Jahren herausgekommen. De eerste uitgave verscheen tien jaar geleden. De eerste uitgave kwam tien jaar geleden uit. Ich sage dir Bescheid, sobald ich da bin. Ik laat je iets weten zodra ik daar ben. Ik laat het je weten zodra ik er ben. Legt es hin! Leg het neer! Leg neer. Ich habe nichts mit ihnen zu tun. Ik heb met hen niets te maken. Ik heb niets met ze te maken. Unser Sohn ist im Krieg umgekommen. Onze zoon is in de oorlog omgekomen. Onze zoon is in de oorlog omgekomen. Er ist vor vier oder sechs Wochen gestorben. Hij is vier tot zes weken geleden overleden. Hij stierf vier of zes weken geleden. Wie viele Eier legt diese Henne in jeder Woche? Hoeveel eieren legt deze hen elke week? Hoeveel eieren legt die kip elke week? Den Tapferen hilft das Glück. Het geluk staat de dapperen bij. De dapperen helpen geluk. Du musst Englisch lernen, ob du willst oder nicht. Ge moet Engels leren, of ge wilt of niet. Je moet Engels leren, of je dat nu wilt of niet. Die Blume ist rot. De bloem is rood. De bloem is rood. Vergessen Sie Ihre Zahnbürste nicht! Vergeet uw tandenborstel niet. Vergeet je tandenborstel niet. Sie schlafen in getrennten Betten. Ze slapen in verschillende bedden. Ze slapen in aparte bedden. Tom las den Brief. Tom las de brief. Tom las de brief. Ich will Wasser. Ik wil water. Ik wil water. Zigarre gefällig? Zin in een sigaar? Wil je sigaar? Tom hat sich entschieden, eine Partei zu wählen, welche die Abschaffung von Waffenexporten fordert. Tom heeft beslist te kiezen voor een partij, die de afschaffing van wapenuitvoer eist. Tom heeft besloten een partij te kiezen die eist dat de wapenuitvoer wordt afgeschaft. Das Kind fiel in eine Pfütze und machte sich sehr schmutzig. Het kind is in een plas gevallen, en is heel vuil geworden. Het kind viel in een plas en maakte zich erg vies. Es ist frisch heute. Het is fris vandaag. Het is vers vandaag. Ben hat gelernt, wie man ohne Streichhölzer Feuer macht. Ben heeft geleerd hoe hij vuur kan maken zonder lucifers. Ben heeft geleerd om vuur te maken zonder lucifers. Ich bin Ungarin. Ik ben Hongaarse. Ik ben Hongaars. Im Falle eines Feuers Scheibe einschlagen. In geval van brand, breek het venster. In geval van een vuur schijf inslaan. Der schlimmste Aufstand war in Chicago. De ergste opstand had in Chicago plaats. De ergste opstand was in Chicago. Der Unterschied ist kaum messbar. Het verschil is nauwelijks te meten. Het verschil is nauwelijks meetbaar. Dieser verleumderische Artikel ist noch immer auf der Website der erwähnten Zeitung zu lesen. Dat lasterlijke artikel staat nu nog te lezen op de webstek van het vermelde dagblad. Dit lasterlijke artikel staat nog steeds op de website van de genoemde krant. Ich wurde gegen sechs Uhr wach. Ik ben rond zes uur wakker geworden. Ik werd rond zes uur wakker. Sie sind in Gefahr. Zij zijn in gevaar. Je bent in gevaar. Ich bin hundemüde. Ik ben kapot. Ik ben doodmoe. Es ist unmöglich, ihm die neue Theorie verständlich zu machen. Het is niet mogelijk hem de nieuwe theorie te laten begrijpen. Het is onmogelijk om de nieuwe theorie te begrijpen. Meinetwegen könnte ich es ausprobieren. Wat mij betreft, zou ik het kunnen uittesten. Door mij kan ik het uitproberen. Ich war von dem Verkehr in Bangkok entsetzt, doch berichteten mir Reisende, dass es in Taipei noch schlimmer sei. Ik was geschokt door het verkeer in Bangkok, maar reizigers vertelden me dat Taipei nog erger was. Ik was geschokt door het verkeer in Bangkok, maar reizigers vertelden me dat het in Taipei nog erger was. Die Zeit ist um. De tijd is om. De tijd is om. Schuster, bleib bei deinen Leisten. Schoenmaker, houd u bij uw leest. Schuster, blijf bij je lies. Wussten Sie nicht, dass ich früher in Boston gewohnt habe? Wist u niet dat ik vroeger in Boston woonde? Wist je niet dat ik in Boston woonde? Er hat viele Geschichtsbücher. Hij heeft veel geschiedenisboeken. Hij heeft veel geschiedenisboeken. Ich liebe es, mit Worten zu spielen. Ik hou ervan met woorden te spelen. Ik hou ervan om met woorden te spelen. Versuchen wir, etwas zu tun! Laten we iets proberen! Laten we iets doen. Das Wasser gefror. Het water is bevroren. Het water vroor. Wieviel Kilo wiegst du? Hoeveel kilo weeg je? Hoeveel kilo weeg je? Trotz des Regens ging ich hinaus. Ondanks de regen ben ik naar buiten gegaan. Ondanks de regen ging ik naar buiten. Ich weiß, dass es eine Überraschung ist. Ik weet dat het een verrassing is. Ik weet dat het een verrassing is. Es wird ihnen nicht glücken. Het zal hen niet lukken. Het zal ze niet in de steek laten. Akzeptieren Sie MasterCard? Neemt u MasterCard aan? Accepteer je MasterCard? Sie starb an Krebs. Ze stierf aan kanker. Ze stierf aan kanker. Ich wohne hier. Ik woon hier. Ik woon hier. Sie haben meine Flasche Wein gestohlen! Ze stalen mijn fles wijn! Ze hebben mijn fles wijn gestolen. Die Vorstellung, ein System oder eine Technik zu finden, die einen von seinem Leid oder seinem Unglück befreien möge, hat noch zu keiner Zeit funktioniert. Alle Menschen, die es wirklich geschafft haben, sind dazu tief in das hinabgestiegen, was man als ihren innersten Kern oder ihr wahres Selbst bezeichnen könnte. Nur die Entzündung des inneren Lichtes kann die Schatten wahrhaft vertreiben. Het idee dat je een systeem of techniek kunt vinden die iemand van zijn ellende of ongeluk zou verlossen, heeft nooit gewerkt. Alle mensen die het echt gemaakt hebben, gingen diep in op wat je hun diepste kern of ware zelf zou kunnen noemen. Alleen de ontvlamming van het innerlijke licht kan de schaduwen echt verdrijven. Het idee om een systeem of technologie te vinden die je van zijn lijden of rampspoed kan bevrijden, heeft nog nooit gewerkt. Alle mensen die het echt hebben gedaan, zijn diep afgedaald in wat je zou kunnen noemen hun innerlijke kern of hun ware zelf. Alleen de ontsteking van het innerlijke licht kan de schaduwen werkelijk verdrijven. Feuer! Rennt! Vuur! Maak dat je wegkomt! Vuur. Sie braucht eine Nierentransplantation. Zij heeft een niertransplantatie nodig. Ze heeft een niertransplantatie nodig. Er macht nichts, außer den ganzen Tag Bücher zu lesen. Hij leest de hele dag alleen boeken. Hij doet niets anders dan de hele dag boeken lezen. Tom war streng. Tom was streng. Tom was streng. Er wurde rot. Hij werd rood. Hij werd rood. Wisst ihr, wer sie sind? Weten jullie wie ze zijn? Weet je wie ze zijn? Willst du einen Apfel? Wil je een appel? Wil je een appel? Ich kaufte ein Paar Stiefel. Ik kocht een paar laarzen. Ik heb een paar laarzen gekocht. Sind das deine Hausaufgaben? Is dit jouw huiswerk? Is dit je huiswerk? Gute Frage. Goeie vraag. Goeie vraag. Er stand auf, um mich zu begrüßen. Hij stond op om me te begroeten. Hij stond op om me te begroeten. Es ist eine große Ehre, ihn kennenzulernen. Het is een grote eer hem te leren kennen. Het is een grote eer hem te ontmoeten. Kannst du Silber von Zinn unterscheiden? Kun je zilver onderscheiden van tin? Kun je zilver onderscheiden van tin? Haben sie gesagt, warum? Zeiden ze waarom? Hebben ze gezegd waarom? Hast du mich nicht gesehen? Heb je me niet gezien? Heb je me niet gezien? Ich gewinne. Ik win. Ik win. Die alte Uhr ist noch immer in Verwendung. Het oude uurwerk is nog in gebruik. Het oude horloge is nog steeds in gebruik. Das hier ist Toms Grab. Dit is Toms graf. Dit is Toms graf. Tom verlor das Rennen. Tom verloor de race. Tom verloor de race. Die Tomate ist ein rotes Gemüse. Een tomaat is een rode groente. De tomaat is een rode groente. Nach uns die Sintflut. Na ons de zondvloed. Na ons de Vloed. Hummeln sind größer als Bienen. Hommels zijn groter dan bijen. Hummels zijn groter dan bijen. Ich bin überhaupt nicht traurig. Ik ben helemaal niet treurig. Ik ben helemaal niet verdrietig. Ich will die Polizei nicht rufen. Ik wil de politie niet bellen. Ik wil de politie niet bellen. Wir sind quitt. Wij zijn quitte. We staan quitte. Üben Sie weiter! Blijf oefenen. Blijf oefenen. Aber nein, das ist keine pornografische Zeitschrift, das ist ein Kunstbuch! Maar nee, dat is geen pornotijdschrift, het is een kunstboek! Maar nee, dit is geen pornografisch tijdschrift. Het is een kunstboek. Morgen kommt er in Kioto an. Morgen komt hij aan in Kioto. Morgen arriveert hij in Kioto. Wann würde es Ihnen passen? Wanneer komt het u goed uit? Wanneer zou het goed voor je zijn? Er ist kein gewöhnlicher Mann. Hij is niet de eerste de beste. Hij is geen gewone man. Alles in Ordnung! Alles in orde! Alles is in orde. Das klassische Latein wurde, im Gegensatz zum Vulgärleitein, ausschließlich von Gebildeten gebraucht. Het klassieke Latijn, anders dan het Vulgair Latijn, werd alleen gebruikt door intellectuelen. Het klassieke Latijn werd, in tegenstelling tot de vulgaire geleider, uitsluitend door geleerden gebruikt. Schusswaffen sind mit vier von zehn Morden die am häufigsten benutzten Mordwaffen. Schietwapens zijn de meest gebruikte moordwapens bij vier op tien moorden wereldwijd. Vuurwapens zijn met vier op de tien moorden de meest gebruikte moordwapens. Du musst die Verantwortung übernehmen für das, was du tust. Je moet de verantwoording dragen voor wat je doet. Je moet de verantwoordelijkheid nemen voor wat je doet. Sein Gesicht war von Schlamm bedeckt. Zijn gezicht was bedekt met slijk. Zijn gezicht was bedekt met modder. Was für schöne Augen du hast! Wat voor mooie ogen heb jij! Wat heb je mooie ogen. Sie gab ihm ein Stück Papier. Zij gaf hem een blad papier. Ze gaf hem een stuk papier. Das ist sein Pferd. Dat is zijn paard. Dat is zijn paard. Tom klatschte. Tom klapte. Tom klapte. Der Schlaf muss die Folgen der übermässigen Reizung der Sinne für den übrigen Körper wieder gutmachen. De slaap moet het mogelijk maken om de gevolgen van een overmatige prikkeling van de zintuigen te compenseren. De slaap moet de gevolgen van overmatige irritatie van de zintuigen voor de rest van het lichaam weer goedmaken. Dieser Schreibtisch ist etwas zu niedrig für mich. Deze lessenaar is iets te laag voor mij. Dit bureau is een beetje te laag voor mij. Essig- oder Zitronensäure sind sauer, Sauerstoff aber ist nicht sauer. Azijnzuur en citroenzuur zijn zuur, maar zuurstof is niet zuur. Azijn- of citroenzuur zijn zuur, maar zuurstof is niet zuur. Ich würde gerne in New York leben. Ik zou graag in New York willen wonen. Ik wil graag in New York wonen. Die Mädchen saßen nebeneinander. De meisjes zaten naast elkaar. De meisjes zaten naast elkaar. Was sein muss, das muss sein. Wat moet dat moet. Wat er moet gebeuren, moet het zijn. Als ich klein war, hatte ich keine Probleme damit, Insekten anzufassen. Jetzt kann ich kaum Fotos von ihnen ansehen. Toen ik klein was stoorde het me helemaal niet insecten aan te raken. Nu kan ik nauwelijks foto's van hen aanzien. Toen ik klein was, had ik geen problemen met het aanraken van insecten. In der Nacht hatte es ordentlich geschneit. Am nächsten Morgen erschienen Großmütter mit ihren Enkelkindern auf Schlitten auf den Straßen, und am Nachmittag brachen nach der Schule die Schneeballschlachten im Park aus. 's Nachts viel er een flink pak sneeuw. De volgende morgen verschenen op de straten oma's met kleinkinderen op sleetjes, en 's middags na schooltijd barstten in het park de sneeuwballengevechten los. ' s Nachts had het netjes gesneeuwd. De volgende ochtend verschenen grootmoeders met hun kleinkinderen op slee op de straten, en ' s middags brak de sneeuwbalgevechten uit in het park na school. Warum hast du allein gegessen? Waarom heb je alleen gegeten? Waarom heb je alleen gegeten? Er kommt unangekündigt an. Hij komt onaangekondigd aan. Hij komt onaangekondigd aan. Was ist dein Name? Wat is je naam? Wat is je naam? Hallo! Wie geht's? Hoi, hoe gaat het? Hallo, hoe gaat het? Der junge Apotheker beschloss, eine Apotheke zu gründen. De jonge apotheker besloot om een apotheek te openen. De jonge apotheker besloot een apotheek op te richten. Er ist letzte Woche nach Amerika gegangen. Hij is vorige week naar de Verenigde Staten toe gegaan. Hij is vorige week naar Amerika gegaan. Komm, Emilia! Dein Vater wartet auf dich. Kom, Emilia! Je vader wacht op jou. Je vader wacht op je. Steht etwas Neues auf der Speisekarte? Staat er iets nieuws op het menu? Staat er iets nieuws op het menu? Ich sang. Ik zong. Ik zong. Wohin haben Sie Tom geschickt? Waar hebt ge Tom naartoe gestuurd? Waar heb je Tom heen gestuurd? Ich habe sie gesehen. Ik heb hen gezien. Ik heb haar gezien. Ich benutze Twitter. Ik gebruik Twitter. Ik gebruik Twitter. Es gibt keine Lösung. Er is geen oplossing. Er is geen oplossing. Das ist eine gute Idee! Dat is een goed gedacht! Dat is een goed idee. Maria kennt sie. Maria kent haar. Maria kent haar. Tom erinnerte sich. Tom herinnerde zich. Tom herinnerde het zich. Was wäre die Welt ohne Frauen? Wat zou de wereld zonder vrouwen zijn? Wat zou de wereld zonder vrouwen zijn? Nach dem, was sie sagen, kann der Junge da sehr gut singen. Volgens wat zij zeggen kan die jongen heel goed zingen. Na wat ze zeggen, kan de jongen heel goed zingen. Ich will, dass Tom wegen Mordes festgenommen wird. Ik wil dat Tom gearresteerd wordt wegens moord. Ik wil dat Tom gearresteerd wordt voor moord. John sang auf der Bühne "Imagine." John zong op het podium "Imagine." John zong op het podium "Imagine." Ihr Ehemann kam bei einem tragischen Autounfall ums Leben. Haar man is in een tragisch auto-ongeval om het leven gekomen. Haar man stierf bij een tragisch auto-ongeluk. Auf einmal kapierte ich, was los war. Opeens had ik door wat er gaande was. Opeens begreep ik wat er aan de hand was. Ich bin ein guter Mensch mit einem schlechten Charakter. Ik ben een goed mens met een slecht karakter. Ik ben een goed mens met een slecht karakter. Lesen bildet. Lezen maakt geleerd. [ Illustratie op blz. Mach Kaffee. Ga koffie zetten. Doe maar koffie. In meiner Familie sind neun Personen. In mijn gezin zijn er negen personen. Er zijn negen mensen in mijn familie. Verwandle große Probleme in kleine und kleine in keine. Transformeer grote problemen in kleine en kleine in geen een. Verander grote problemen in kleine en kleine in geen. Es gibt Wasser. Er is water. Er is water. Ich habe sie Sonntag früh besucht. Ik heb haar zondagochtend bezocht. Ik heb haar zondagochtend bezocht. Schau da! Kijk daar! Kijk daar. Ich habe geübt. Ik heb geoefend. Ik heb geoefend. Kommen Sie herein, die Tür ist offen. Komt u binnen, de deur is open. Kom binnen, de deur is open. Stirb! Sterf! Sterf. Ich studiere im Ausland. Ik studeer in het buitenland. Ik studeer in het buitenland. Tom, Telefon für dich. Deine Frau ist dran. Tom telefoon voor u. Uw vrouw. Tom, telefoon voor je, je vrouw aan de lijn. Kennen Sie Ihre Größe? Weet u uw maat? Weet je hoe groot je bent? Wir haben zu viele Lektionen. We hebben te veel lessen. We hebben te veel lessen. Nicht stören! Niet storen. Niet storen. Hast du neulich neue Kleider gekauft? Heb je onlangs nieuwe kleren gekocht? Heb je onlangs nieuwe kleren gekocht? Es gibt nichts, was man nicht mit Geld kaufen kann. Er is niets dat je niet met geld kan kopen. Er is niets wat je niet met geld kunt kopen. Diese CD kostet 10 Dollar. Deze cd kost tien dollar. Deze cd kost 10 dollar. Wenn ich sterben sollte, wer würde sich dann um meine Kinder kümmern? Als ik zou overlijden, wie zou er dan voor mijn kinderen zorgen? Als ik zou sterven, wie zou dan voor mijn kinderen zorgen? Mein Onkel hat drei Kinder. Mijn oom heeft drie kinderen. Mijn oom heeft drie kinderen. Der Flügel des Vogels war gebrochen. De vogel had een gebroken vleugel. De vleugel van de vogel was gebroken. Sie ist tot. Ze is dood. Ze is dood. Du bist nicht derjenige, der gestorben ist. Jij bent niet degene die stierf. Jij bent niet degene die stierf. Er weiß viel über Schmetterlinge. Hij weet veel over vlinders. Hij weet veel over vlinders. Ihr seid ein Problem. Jullie zijn een probleem. Jullie zijn een probleem. Sind Sie beschäftigt? Bent u bezig? Heb je het druk? Ich bezahle die Rechnung. Ik betaal de rekening. Ik betaal de rekening. Du bist ekelhaft! Wat ben je walgelijk! Je bent walgelijk. Wir haben es eilig. We hebben haast. We hebben haast. Soweit ich weiß, ist er in Italien geboren. Voor zover ik weet is hij geboren in Italië. Voor zover ik weet, is hij in Italië geboren. Lass nichts mehr uns ablenken. Laat niets anders ons afleiden. Laat ons niet meer afleiden. Vielleicht war er krank. Misschien was hij ziek. Misschien was hij ziek. Ich erinnere mich an das erste Mal, als ich dieses Lied hörte. Ik herinner me de eerste keer dat ik dit lied hoorde. Ik herinner me de eerste keer dat ik dit liedje hoorde. Du isst. Jij eet. Je eet. Zu wenig ist genauso schlecht wie zu viel. Te weinig is net zo erg als te veel. Te weinig is net zo slecht als te veel. Ich bin zu müde, um weiterzumachen. Ik ben te moe om verder te gaan. Ik ben te moe om door te gaan. Die Legende einer Landkarte zeigt an, was jedes Symbol bedeutet. De legenda van een kaart toont wat elk symbool betekent. De legende van een kaart geeft aan wat elk symbool betekent. Du sprichst so viele Sprachen! Je spreekt zoveel talen! Je spreekt zoveel talen. Gibt es Probleme zuhause? Bestaan er problemen thuis? Zijn er problemen thuis? Diese Medizin schmeckt bitter. Dit medicijn smaakt bitter. Dit medicijn smaakt bitter. Wer zuletzt lacht, lacht am besten. Wie het laatst lacht, lacht het best. Wie het laatst lacht, lacht het beste. Hexen können auf Besenstielen fliegen. Heksen kunnen op bezemstelen vliegen. Heksen kunnen op bezemstelen vliegen. Die Post wird vormittags zugestellt. De post wordt bezorgd voor de middag. De post wordt 's ochtends bezorgd. Lass das Kind nicht mit dem Messer spielen. Laat het kind niet spelen met het mes. Laat het kind niet met het mes spelen. Könnt ihr mir das Stehlen beibringen? Kunt ge mij het stelen aanleren? Kun je me leren stelen? Sie waren zu müde, um einen Berg zu erklimmen. Ze waren te moe om een berg te beklimmen. Ze waren te moe om een berg te beklimmen. Die Würfel sind gefallen. De teerling is geworpen. De dobbelstenen zijn gevallen. Heute ist der Himmel blau und wolkenlos. Vandaag is de lucht blauw en onbewolkt. Vandaag de dag is de hemel blauw en wolkenloos. Ich frage mich, wem die Schere gehört. Ik vraag mij af van wie de schaar is. Ik vraag me af van wie die schaar is. Früher oder später wird er mir alles sagen. Vroeg of laat zal hij me alles vertellen. Vroeg of laat zal hij me alles vertellen. Ich liebe dich doch! Ik hou toch van je! Ik hou van je. Ich gehe die Treppe hinunter. Ik ga de trap af. Ik ga de trap af. Nicht schießen! Niet schieten! Niet schieten. Kaffee und Zigaretten. Koffie en sigaretten. Koffie en sigaretten. David ist sehr attraktiv. David is erg aantrekkelijk. David is erg aantrekkelijk. Bist du seither hier gewesen? Ben je sindsdien hier nog geweest? Ben je hier sindsdien geweest? Tom hat versagt. Tom heeft gefaald. Tom heeft gefaald. Ein Hai ist ein Fisch, während ein Delphin ein Säugetier ist. Een haai is een vis, terwijl een dolfijn een zoogdier is. Een haai is een vis terwijl een dolfijn een zoogdier is. Ich war zu ihrer Hochzeit eingeladen. Ik was uitgenodigd op hun huwelijksfeest. Ik was uitgenodigd voor haar bruiloft. Weißt du, wessen Schrift das ist? Weet je van wie dit handschrift is? Weet je wiens handschrift dit is? Mir hängt dieses ganze Tamtam zum Hals raus. Al die tamtam hangt mij de keel uit. Ik heb al die tamtam in m'n nek. Der Dokumentarfilm handelte von einer jungen Frau, die vom Islam zum Christentum konvertiert war. De documentaire ging over een jonge vrouw die zich bekeerd had van de islam tot het christendom. De documentaire ging over een jonge vrouw die van de islam tot het christendom was bekeerd. Meine Wohnung liegt im vierten Stock. Mijn woning is op de vierde verdieping. Mijn appartement ligt op de vierde verdieping. Japan hat weniger Einwohner als Amerika. Japan heeft minder inwoners dan Amerika. Japan heeft minder inwoners dan Amerika. Ich verstehe nicht ein Wort von dem, was er sagt. Ik begrijp geen woord van wat hij zegt. Ik begrijp niet wat hij zegt. Ich bin jetzt sehr müde. Ik ben nu erg moe. Ik ben nu erg moe. Tom schickte mir eine Nachricht. Tom stuurde me een bericht. Tom stuurde me een bericht. Vergiss Tom. Vergeet Tom. Vergeet Tom. Ich werde dich anrufen, sobald ich zuhause bin. Ik zal je bellen zodra ik thuis ben. Ik bel je zodra ik thuis ben. Sonntags gehe ich in die Kirche. 's Zondags ga ik naar de kerk. Zondags ga ik naar de kerk. Da mache ich nicht mit! Aan zo iets doe ik niet mee! Daar doe ik niet aan mee. Ich habe zehn Minuten lang gewartet. Ik heb tien minuten lang gewacht. Ik heb tien minuten gewacht. Warum kann er in Gottesnamen nicht einfach über seinen Schatten springen und endlich eine Entscheidung treffen? In godsnaam, waarom kan hij gewoon niet van zijn hart een steen maken en eindelijk een beslissing nemen? Waarom kan hij niet in Gods naam over zijn schaduw springen en eindelijk een beslissing nemen? Ich habe den Eindruck, als stünde ich die ganze Zeit unter Strom. Ik heb de indruk dat ik de hele tijd onder stroom stond. Ik heb de indruk dat ik de hele tijd onder stroom zit. Lass dich nicht auf Toms Niveau herab. Verlaag je niet naar Toms niveau. Verlaag je niet tot Toms niveau. Mir ist dieser ganze Exhibitionismus zuwider. Ik walg van al dat exhibitionisme! Ik haat al dat exhibitionisme. Ich esse gerade Nudeln. Ik eet noedels. Ik ben noedels aan het eten. Die Erde dreht sich. De aarde draait. De aarde draait. Hans Christian Andersen ist, neben den Gebrüdern Grimm, der bekannteste Märchenerzähler der Welt. Hans Christian Andersen is, naast de gebroeders Grimm, de beroemdste sprookjesverteller ter wereld. Hans Christian Andersen is, naast de gebroeders Grimm, de bekendste sprookjesverteller ter wereld. In Deutschland spricht man Deutsch. In Duitsland spreken ze Duits. In Duitsland spreekt men Duits. Ich möchte gerne Banjo lernen. Ik zou graag banjo willen leren spelen. Ik wil graag Banjo leren. Jack wurde am 10. August geboren. Jack werd op tien augustus geboren. Jack is geboren op 10 augustus. Kannst du mir ein Beispiel geben? Kan je me een voorbeeld geven? Kun je me een voorbeeld geven? Es ist beinah kein Sauerstoff im Raum. Er is bijna geen zuurstof in de kamer. Er is bijna geen zuurstof in de kamer. Diese Probleme werden in naher Zukunft gelöst werden. Deze problemen zullen in de nabije toekomst worden opgelost. Deze problemen zullen in de nabije toekomst worden opgelost. Die Geschäfte sind sonntags geschlossen. De winkels zijn op zondag gesloten. De zaken zijn op zondag gesloten. Tom gewann das Rennen. Tom won de wedloop. Tom won de race. Was ist dein Endziel im Leben? Wat is je uiteindelijke levensdoel? Wat is je uiteindelijke doel in het leven? Ich niese. Ik nies. Ik nies. Bitte nichts Papa sagen! Vertel het alsjeblieft niet aan papa. Zeg alsjeblieft niets tegen papa. Sie machte den Abwasch. Ze deed de afwas. Ze heeft de afwas gedaan. Ist in der Küche ein Messer? Is er een mes in de keuken? Is er een mes in de keuken? Warum kommen so viele Menschen nach Kyoto? Waarom bezoeken zoveel mensen Kyoto? Waarom komen er zoveel mensen naar Kyoto? Das Wetter ist so schön! Het weer is zo mooi! Het weer is zo mooi. Ich teile eine Wohnung mit meinem Bruder. Ik deel een woning met mijn broer. Ik deel een appartement met mijn broer. Der Lehrer hat angefangen, uns Fragen zu stellen. De leraar was begonnen ons vragen te stellen. De leraar begon ons vragen te stellen. Hast du die Wahrheit gesagt? Heb je de waarheid verteld? Heb je de waarheid verteld? Was für ein schönes Wetter! Wat een mooi weer! Wat een mooi weer. Er wohnt in einem kleinen Alpendorf in Österreich. Hij woont in een klein alpendorp in Oostenrijk. Hij woont in een klein Alpendorpje in Oostenrijk. Mach was du willst. Doe wat je wilt. Doe wat je wilt. Wir gaben ihnen Geld und Kleidung. We gaven hen geld en kleding. We gaven ze geld en kleren. Auf meiner Uhr ist es Punkt neun Uhr. Op mijn horloge is het stipt negen uur. Het is om negen uur op m'n horloge. Hast du vor, das zu benutzen? Ben je van plan dat te gebruiken? Ben je van plan dit te gebruiken? Sie spendet ihr Blut, um ihren Bruder zu retten. Zij geeft haar bloed om haar broer te redden. Ze geeft haar bloed om haar broer te redden. Mary hat eine Zahnspange. Mary heeft een beugel. Mary heeft een beugel. Ist Englisch schwieriger als Japanisch? Is Engels moeilijker dan Japans? Is Engels moeilijker dan Japans? Ich heiße Ricardo. Ik heet Ricardo. Ik heet Ricardo. Die Bücher sind klein. De boeken zijn klein. De boeken zijn klein. Ich würde gern dieses Kleid anprobieren. Ik zou deze jurk willen passen. Ik wil deze jurk wel passen. Wie viele Enkel hat er? ¿Cuántos nietos tiene él? Hoeveel kleinkinderen heeft hij? Sie las. Zij las. Ze las. Prüfe das nach! Controleer dat. Controleer het. Gibt es hier einen Aufzug? Is er hier een lift? Is er een lift? Er hat schon fünf verschiedene Haarwuchsmittel ausprobiert, aber es hat nichts genützt. Hij probeerde al vijf verschillende haargroeimiddelen, maar zonder baat. Hij heeft al vijf verschillende haargroeimiddelen geprobeerd, maar het hielp niet. Tom folgte Maria in ihr Büro. Tom volgde Maria in haar kantoor. Tom volgde Maria naar haar kantoor. Wir hatten eine mündliche Prüfung. We hadden een mondeling examen. We hadden een mondeling examen. Fantasie ist etwas, das sich die meisten Leute gar nicht vorstellen können. Fantasie is iets, dat de meeste mensen zich helemaal niet kunnen voorstellen. Fantasie is iets wat de meeste mensen zich niet kunnen voorstellen. Lass die Katze nicht aus dem Sack. Laat de kat niet uit de zak komen. Laat de kat niet uit de zak. Man darf nicht auf dem Gehsteig parken. Je mag niet op de stoep parkeren. Je mag niet op de stoep parkeren. Tom enttäuschte Maria. Tom heeft Maria teleurgesteld. Tom stelde Maria teleur. Sie haben mir etwas vorenthalten. Zij hebben iets voor mij verzwegen. Je hebt iets voor me achtergehouden. Papa malte die Mauern weiß an. Papa schilderde de muren wit. Papa schilderde de muren wit. "Neger" ist ein abwertendes Wort. "Neger" is een offensief woord. "Neger" is een minachtend woord. Am Sonntag machen wir einen Ausflug zur Esperanto-Quelle. Zondag doen we een uitstap naar de Esperanto-bron. Zondag gaan we naar de Esperanto-bron. Er wird morgen in Paris ankommen. Morgen komt hij aan in Parijs. Hij komt morgen aan in Parijs. Ihre Freundlichkeit bewegte mich zutiefst. Ik was erg ontroerd door haar vriendelijkheid. Haar vriendelijkheid bewoog me diep. Ken hörte zu sprechen auf und begann zu essen. Ken hield op met praten en begon te eten. Ken stopte met praten en begon te eten. Tom stottert. Tom stottert. Tom stottert. Tom wartete eine gute Stunde auf Maria. Tom heeft een goed uur op Maria gewacht. Tom wachtte een goed uur op Maria. Frau Ionescu, ich würde Sie gern etwas fragen. Mevrouw Ionescu, ik zou u iets willen vragen. Mevrouw Ionescu, ik wil u iets vragen. Er sagte, er würde ein Risiko eingehen. Hij zei dat hij van plan was een risico te nemen. Hij zei dat hij een risico zou nemen. Ich mag Tee lieber als Kaffee. Ik heb liever thee dan koffie. Ik hou liever van thee dan van koffie. Sie spielt jeden Sonntag Tennis. Ze speelt elke zondag tennis. Ze speelt elke zondag tennis. Japanisch hat etwas mit Koreanisch gemeinsam. Japanees en Koreaans hebben iets gemeenschappelijks. Japans heeft iets gemeen met Koreaans. Ich spreche Klingonisch mit Ihnen. Ik spreek Klingon met u. Ik spreek Klingon met je. Ich kann nicht schwimmen. Ik kan niet zwemmen. Ik kan niet zwemmen. Die gehören mir, glaube ich. Die zijn van mij, geloof ik. Die zijn van mij, geloof ik. Sprichst du Italienisch? Spreek je Italiaans? Spreek je Italiaans? Mach das! Doe dat! Doe dat. Japaner sind im Allgemeinen höflich. Japanners zijn in het algemeen beleefd. Japanners zijn over het algemeen beleefd. Ich kann Haferflocken nur mit viel Zucker essen. De enige manier waarop ik havermout kan eten is met veel suiker. Ik kan alleen havermout eten met veel suiker. Gute Menschen sterben jeden Tag. Er sterven dagelijks goede mensen. Goede mensen sterven elke dag. Küss mich! Kus me! Kus me. Warum hast du eine Schildkröte gekauft? Waarom heb je een schildpad gekocht? Waarom heb je een schildpad gekocht? Ich frage mich, warum Tom das Haus kaufen will. Ik vraag me af waarom Tom dat huis wil kopen. Ik vraag me af waarom Tom het huis wil kopen. Er küsste sie auf die Wange. Hij kuste haar op de wang. Hij kuste haar op haar wang. Ich gehe jeden Abend um zehn Uhr schlafen. Ik ga iedere avond om tien uur slapen. Ik ga elke avond om tien uur naar bed. "Was werden Sie mit dem Geld tun?," fragte der Polizist. Wat ga je met het geld doen, vroeg de politieagent. "Wat ga je met het geld doen?" vroeg de agent. Tom und Mary wohnen in einem Bungalow. Tom en Mary wonen in een bungalow. Tom en Mary wonen in een bungalow. Ich bin nicht dein Dienstmädchen. Ik ben uw meid niet. Ik ben je dienstmeisje niet. Diplomatie und Politik sind Künste des Lügens. Diplomatie en politiek zijn leugenkunsten. Diplomatie en politiek zijn kunsten van liegen. Ich habe Opa diesen Brief geschickt. Ik heb opa deze brief gestuurd. Ik heb opa deze brief gestuurd. Ich habe vor, dort eine Woche zu bleiben. Ik ben van plan daar een week te blijven. Ik ben van plan daar een week te blijven. Tom ist älter als ich. Tom is ouder dan ik. Tom is ouder dan ik. Gute Freunde erkennt man daran, dass sie immer da sind, wenn sie uns brauchen! Goede vrienden herkent men aan het feit dat ze er altijd zijn wanneer je ze nodig hebt. Goede vrienden zien dat ze er altijd zijn als ze ons nodig hebben. In meinem Zimmer gibt es keine Uhren. In mijn kamer zijn er geen klokken. Er zijn geen horloges in mijn kamer. Tom ist derzeit bei Maria gut angeschrieben. Tom staat op het ogenblik goed aangeschreven bij Maria. Tom is op dit moment goed opgeschreven bij Maria. Sie ging nicht weit. Ze ging niet ver. Ze ging niet ver. Teenager sind Gottes Strafe fürs Sexhaben. Jongeren tussen tien en twintig zijn Gods straf voor seks. Tieners zijn Gods straf voor seks. Er führte sich wie ein Kind auf. Hij gedroeg zich als een kind. Hij gedroeg zich als een kind. Tom mag Nüsse. Tom houdt van noten. Tom houdt van noten. Kenne ich ihn? Ken ik hem? Ken ik hem? Lege sie auf ein Backblech und schmiere sie mit Eiweiß an. Zet ze op de bakplaat en smeer ze in met eiwit. Leg ze op een bakplaat en smeer ze met eiwitten. Die deutsche Interpunktion ist pedantisch, die englische ist chaotisch, und für Esperanto riet uns Dr. Zamenhof unsere Muttersprache als Richtlinie zu nehmen. Was soll das? De Duitse interpunctie is pedant, de Engelse is chaotisch, en voor Esperanto raadde dr. Zamenhof ons aan onze moedertaal als leidraad te gebruiken. Hoe dan? De Duitse interpunctie is pedantisch, de Engelse is chaotisch, en voor Esperanto raadde Dr. Zamenhof ons aan onze moedertaal als richtlijn te nemen. Könnten Sie bitte ihr Auto woanders hinstellen? Kunt u uw auto verplaatsen alstublieft? Wilt u uw auto ergens anders zetten? Vielleicht hast du mich nicht verstanden. Misschien heb je me niet begrepen. Misschien verstond je me niet. Ich habe viele Freunde. Ik heb veel vrienden. Ik heb veel vrienden. Wart ihr beschäftigt? Waren jullie bezig? Hebben jullie het druk gehad? Um sieben bin ich wieder da. Om zeven uur zal ik weer hier zijn. Om zeven uur ben ik terug. Meine Lieblingsfächer auf dem Gymnasium waren Erdkunde und Geschichte. Mijn lievelingsvakken op de middelbare school waren aardrijkskunde en geschiedenis. Mijn favoriete vakken op het gymnasium waren aardrijkskunde en geschiedenis. Hat er dir gesagt, warum er es getan hatte? Heeft hij je verteld waarom hij het gedaan heeft? Heeft hij je verteld waarom hij het deed? Tom meint, dass elektronische Zigaretten unbedenklicher seien als herkömmliche, doch Maria ist sich da nicht so sicher. Tom denkt dat het veiliger is elektronische sigaretten te roken dan de klassieke, maar Maria is daar niet zo zeker van. Tom zegt dat elektronische sigaretten veiliger zijn dan gewone, maar Maria is daar niet zo zeker van. Guter Rat ist teuer. Goede raad is duur. Goed advies is duur. Dieses Toilettenpapier ist wie Schleifpapier. Dat toiletpapier lijkt wel schuurpapier. Dit toiletpapier is als schuurpapier. Lasst uns das Auto nehmen. Laten we met de auto gaan. Laten we de auto nemen. Lange Zeit bin ich früh schlafen gegangen. Lange tijd ben ik vroeg gaan slapen. Ik ben al heel lang vroeg naar bed geweest. O ihr Pharisäer, Falschmünzer der Wahrheit! Oh jullie, farizeeërs, valsemunters van de waarheid! O Farizeeën, valsmunters van de waarheid! Könntest du mir zehn Minuten behilflich sein? Kan je me tien minuten helpen? Kun je me tien minuten helpen? Eine nützliche Regel: Denk nach, bevor du loslegst. Een nuttige regel: bezin voor je begint. Denk na voordat je begint. Als ich das Klassenzimmer erreichte, war sie schon weg. Toen ik het klaslokaal bereikte, was ze al weggegaan. Toen ik het klaslokaal bereikte, was ze al weg. Dieser Satz steht im Präsens. Deze zin is in de tegenwoordige tijd. Deze zin staat op de presentielijst. Ewig währt am längsten. Eeuwig duurt het langst. Eeuwig is het langst. Wie möchten Sie Ihren Kaffee? Hoe wilt ge uw koffie? Hoe wilt u uw koffie? Der Schüler kennt die gebräuchliche Bezeichnung der Acetylsalicylsäure. De leerling kent de gewone naam voor acetylsalicylzuur. De leerling kent de gebruikelijke naam van acetylsalicylzuur. Ich muss meine Haare zurechtmachen. Ik moet mijn haar opmaken. Ik moet m'n haar opknappen. Da muss wohl ein Missverständnis zwischen uns vorliegen. Er moet een misverstand zijn tussen ons. Er moet een misverstand tussen ons zijn. Was habt ihr heute gemacht? Wat hebben jullie vandaag gedaan? Wat heb je vandaag gedaan? Sie adoptierten ein Waisenkind. Zij adopteerden een weeskind. Ze adopteerden een weeskind. Wo sind das Buch und der Bleistift? Waar zijn het boek en het potlood? Waar zijn het boek en het potlood? Dieses Wort ist nicht in meinem Wörterbuch. Het woord staat niet in mijn woordenboek. Dat woord staat niet in mijn woordenboek. Es geht mir auf die Nerven, wenn du in meiner Wohnung rauchst. Het werkt op mijn zenuwen als je in mijn huis rookt. Ik vind het vervelend als je in mijn appartement rookt. Die Eltern erwarteten zu viel von ihrem Sohn. De ouders verwachtten te veel van hun zoon. De ouders verwachtten te veel van hun zoon. Er hat ein Bierchen getrunken. Hij dronk een biertje. Hij heeft een biertje gedronken. Schau dir diese Fotos an! Bekijk eens deze foto's! Moet je die foto's zien. Der Redner wich vom Hauptthema ab. De spreker week af van het hoofdthema. De spreker ging van het hoofdthema af. Sie war am Tatort. Zij was op de plaats delict. Ze was op de plaats delict. Heute habe ich Esperanto-Unterricht. Vandaag heb ik Esperantocursus. Vandaag heb ik Esperanto les. Schaurig! Afgrijselijk! Vreselijk. So nette Leute wie dich trifft man selten. Zulke aardige mensen als jou kom je maar zelden tegen. Zo'n aardige man als jij ontmoet je zelden. Es gibt keinen Grund zur Angst. Er is geen reden om bang te zijn. Er is geen reden tot angst. Haben Sie daran gedacht, die erste Lektion zu wiederholen? Heeft u eraan gedacht de eerste les te herhalen? Heb je er aan gedacht om de eerste les te herhalen? Ich bin ein Linkshänder. Ik ben linkshandig. Ik ben linkshandig. Wir hoffen, den Gipfel vor Eintritt der Dunkelheit zu erreichen. We hopen de bergtop te bereiken voor het donker. We hopen de top te bereiken voordat het donker wordt. Wir wollen natürlich klingende Übersetzungen, keine Wort-für-Wort-Übersetzungen. We willen natuurlijk klinkende vertalingen, geen woord-voor-woordvertalingen. We willen natuurlijk klinkende vertalingen, geen woord-voor-woord-vertalingen. Zeichne mit einem Bleistift. Teken met een potlood. Teken met een potlood. Das ist sein letzter Brief. Dit is zijn laatste brief. Dit is zijn laatste brief. Das schmeckt sehr gut. Dit is erg lekker. Het smaakt erg lekker. Das war ein Fehler. Dat was een fout. Dat was een vergissing. Litauen ist ein Mitglied der Europäischen Union. Litouwen is lid van de Europese Unie. Litouwen is een lid van de Europese Unie. Das Geld steht Ihnen zur Verfügung. Het geld is tot uw beschikking. Het geld staat tot uw beschikking. Ich glaube, ich hatte recht. Ik denk dat ik gelijk had. Ik denk dat ik gelijk had. Dieser Apfel ist sehr rot. Deze appel is erg rood. Deze appel is erg rood. Wir haben vor, morgen wandern zu gehen. We zijn van plan morgen te gaan wandelen. We gaan morgen wandelen. Können Sie mir beibringen, wie man stiehlt? Kunt ge mij het stelen aanleren? Kun je me leren stelen? Jetzt bin ich barfuß bis zum Hals. Nu ben ik tot aan mijn nek blootvoets. Nu ben ik blote voeten tot mijn nek. Weißt du, wer Rie Miyazawa ist? Weet je wie Rie Miyazawa is? Weet je wie Rie Miyazawa is? Heute nicht mehr! Niet meer vandaag! Vandaag niet meer. Heute ist Freitag. Het is vandaag vrijdag. Het is vrijdag. Ich habe ihn rennen sehen. Ik heb hem zien rennen. Ik zag hem rennen. Was machen Sie beruflich? Wat doet u van beroep? Wat doe je voor werk? Er spricht schnell. Hij spreekt snel. Hij praat snel. Ich bin vorgestern in Narita angekommen. Ik ben eergisteren in Narita aangekomen. Ik ben eergisteren in Narita aangekomen. Die Pizza ist kalt. De pizza is koud. De pizza is koud. Denkst du, dass eine Zauberin weiß, was die Zukunft bringen wird? Denk je dat een tovenares weet wat de toekomst zal brengen? Denk je dat een tovenares weet wat de toekomst zal brengen? Der Mensch ist seiner Ängste wegen sterblich und unsterblich wegen seiner Hoffnungen. De mens is sterfelijk door zijn angsten en onsterfelijk door zijn hoop. De mens is doodsbang en onsterfelijk vanwege zijn hoop. Zwischen uns ist nichts passiert. Er is tussen ons niets gebeurd. Er is niets tussen ons gebeurd. Ich würde gerne fernsehen. Ik zou graag tv kijken. Ik wil graag tv kijken. Welchen Film hast du gesehen? Welke film heb je gezien? Welke film heb je gezien? Drücke deine Gedanken klar aus. Druk je gedachten klaar uit. Spreek je gedachten duidelijk uit. Wenn ich mich nicht um mich selber kümmere, wird niemand es tun. Als ik voor mijzelf niet zorg, zal niemand het doen. Als ik niet voor mezelf zorg, doet niemand het. Waren Sie letzten Monat in Amerika? Was u vorige maand in Amerika? Ben je vorige maand in Amerika geweest? Sie kaufen Gemüse im Supermarkt. Ze kopen groenten in de supermarkt. Ze kopen groenten in de supermarkt. Ich war mit meiner Frau in Paris. Ik was in Parijs met mijn vrouw. Ik was in Parijs met mijn vrouw. Dein Hund ist sehr groß. Je hond is erg groot. Je hond is erg groot. Zu verkaufen: frei stehende Wohnung mit Garage und 1.200-m²-Grundstück an einem schönen Ort am Meer. Te koop: vrijstaande woning met garage en 1200 m² grond op een mooie locatie aan zee. Te koop: vrijstaand appartement met garage en 1.200-m2 terrein op een mooie plek aan zee. Das hat weniger als fünfzehn Dollar gekostet. Dit kostte minder dan vijftien dollar. Dat kostte minder dan $15. Du bist die einzige hier, die Tom mag. Je bent de enige hier die Tom leuk vindt. Jij bent de enige die Tom leuk vindt. Ich war nicht auf seiner Beerdigung. Ik was niet bij zijn begrafenis. Ik was niet op zijn begrafenis. Vergleiche deine Gattin niemals mit einer anderen Frau. Vergelijk nooit je vrouw met een andere vrouw. Vergelijk je vrouw nooit met een andere vrouw. Die Insel Taiwan hat eine Fläche von sechsunddreißigtausend Quadratkilometern. Het eiland Taiwan heeft een oppervlakte van zesendertigduizend vierkante kilometer. Taiwan heeft een oppervlakte van zesendertigduizend vierkante kilometer. Könntest du uns allein lassen? Zou je ons alleen kunnen laten? Kun je ons even alleen laten? Meine Tante wohnt in einem einsamen Haus auf dem Lande. Mijn tante woont in een eenzaam huis op de buiten. Mijn tante woont in een eenzaam huis op het platteland. Ein einziges Wort kann jemandem Schaden zufügen. Een enkel woord kan iemand beschadigen. Eén woord kan iemand kwaad doen. Tom machte sein Bett. Tom maakte zijn bed op. Tom maakte zijn bed. Tom kicherte. Tom gniffelde. Tom giechelde. Tom und Maria kennen die Wahrheit. Tom en Maria kennen de waarheid. Tom en Maria kennen de waarheid. In gewissem Sinne ist Paris der Mittelpunkt der Welt. Op een bepaalde manier is Parijs het middelpunt van de wereld. In zekere zin is Parijs het middelpunt van de wereld. Es fehlt eine Seite. Er ontbreekt een bladzijde. Er ontbreekt één kant. Ich bin mit dem Auto nach Kyoto gefahren. Ik ben met de auto naar Kioto gereden. Ik reed met de auto naar Kyoto. Der Premierminister musste zurücktreten. De premier moest opstappen. De premier moest ontslag nemen. Ich bin dir nicht feind. Ik ben niet je vijand. Ik ben geen vijand van je. Ich werde sie morgen anrufen, wenn ich zurückkomme. Ik bel ze morgen, wanneer ik weer terug ben. Ik bel haar morgen als ik terug ben. Wart ihr euch sicher? Waren jullie er zeker van? Weet je het zeker? Er zieht immer Vorteile aus den Fehlern seiner Rivalen. Hij haalt altijd voordeel uit de gemaakte fouten van zijn tegenstanders. Hij trekt altijd voordeel van de fouten van zijn rivalen. Ja, manchmal. Ja, soms. Ja, soms. Kann ich essen? Kan ik eten? Mag ik eten? Wer wird das Essen bezahlen? Wie gaat het eten betalen? Wie gaat het eten betalen? Sucht ist eines der Probleme der Jugend von heute. Verslaving is een van de problemen van de jeugd van deze tijd. Verslaving is een van de problemen van de hedendaagse jeugd. Ihr arbeitet zu viel. Jullie werken te veel. Jullie werken te veel. Das Mädchen ist klein für sein Alter. Het meisje is klein voor haar leeftijd. Het meisje is klein voor haar leeftijd. Tom weiß nicht, wie viel Uhr es ist. Tom weet niet hoe laat het is. Tom weet niet hoe laat het is. Sie versuchte nicht, den Brief zu übersetzen. Ze heeft niet geprobeerd de brief te vertalen. Ze probeerde de brief niet te vertalen. Ein Stundenplan ist ein Ausweis für die Zeit, nur, wenn man keinen Stundenplan hat, ist die Zeit nicht da. Een agenda is een identiteitskaart van de tijd, maar als er geen agenda is, kan er geen tijd zijn. Een rooster is een kaart voor de tijd, alleen als je geen rooster hebt, is de tijd er niet. Der kleine Kühlschrank ist dreckig. De kleine koelkast is smerig. Die kleine koelkast is vies. Heute Abend essen wir bei Marie. Vanavond eten we bij Mary. Vanavond eten we bij Marie. Sie bluten. Ze bloeden. Ze bloeden. Ich habe von ihm gehört, aber ich kenne ihn nicht persönlich. Ik heb van hem gehoord maar ik ken hem niet persoonlijk. Ik heb van hem gehoord, maar ik ken hem niet persoonlijk. Ich schlug vor, einen Spaziergang zu machen. Ik stelde voor te gaan wandelen. Ik stel voor om een wandeling te maken. Ich habe ein monatliches Gehalt von 300 000 Yen. Ik heb een salaris van 300.000 yen per maand. Ik heb een maandelijks salaris van 300.000 yen. Ich habe einen Halbbruder. Ik heb een halfbroer. Ik heb een halfbroer. Ehrlich gesagt, gefällt mir deine Idee nicht. Eerlijk gezegd bevalt je idee me niet. Eerlijk gezegd bevalt je idee me niet. Nach zehn Minuten war alles wieder in Ordnung. Na tien minuten was alles terug in orde. Na tien minuten was alles weer in orde. Was ist die Quadratwurzel aus 100? Wat is de wortel van 100? Wat is de vierkantswortel van 100? Ich werde um halb acht da sein. Ik zal er om half acht zijn. Ik ben er om half acht. Sie arbeiteten zusammen, um den Brand zu löschen. Ze werkten samen om de brand te blussen. Ze werkten samen om de brand te blussen. Ich werde Sie nie verlassen. Ik zal u nooit verlaten. Ik zal je nooit verlaten. Am Sonntag wird abgestimmt. Zondag moet er gestemd worden. Zondag wordt er gestemd. Wir müssen vor Sonnenuntergang noch sechzehn Kilometer laufen. We moeten voor zonsondergang nog zestien kilometer lopen. We moeten nog zestien kilometer lopen voor zonsondergang. Tom hat Marys Rat ignoriert. Tom heeft niet naar de raad van Mary geluisterd. Tom negeerde Mary's advies. Ich kann nicht kommen, da ich krank bin. Ik kan niet komen want ik ben ziek. Ik kan niet komen omdat ik ziek ben. Ich habe mit Tom Tennis gespielt. Ik heb tennis gespeeld met Tom. Ik heb met Tom tennis gespeeld. Schau nicht aus dem Fenster. Konzentrier dich auf deine Arbeit. Kijk niet uit het raam. Concentreer je op je werk. Kijk niet uit het raam, concentreer je op je werk. Ihre Lage ist vergleichbar mit meiner. Haar toestand is vergelijkbaar met de mijne. Jouw situatie is vergelijkbaar met die van mij. Die Tür ging von selbst zu. De deur ging vanzelf toe. De deur ging vanzelf dicht. Gib ihm einfach das Portemonnaie. Geef hem gewoon de portemonnee. Geef hem gewoon de portemonnee. Sie brachte mir bei, wie man ein Gedicht schreibt. Ze leerde mij een gedicht schrijven. Ze leerde me een gedicht te schrijven. Niemand interessiert sich dafür, was du denkst. Niemand is geïnteresseerd in dat wat jij denkt. Niemand geeft om wat je denkt. Ein Mann wählt aus, ein Sklave gehorcht. Een man maakt keuzes; een slaaf gehoorzaamt. Een man kiest, een slaaf gehoorzaamt. Bist du das? Ben jij dat? Ben jij dat? Die Kriminalpolizei bittet die Bevölkerung um Mithilfe. De gerechtelijke politie vraagt de bevolking om hulp. De politie vraagt de bevolking om hulp. Hast du das Geld? Heb je het geld? Heb je het geld? Sie lehnten sich aus dem Fenster, um die Parade anzuschauen. Ze leunden uit het venster om de parade te bekijken. Ze leunden uit het raam om naar de parade te kijken. Weiße Tauben sind schöne Vögel. Witte duiven zijn mooie vogels. Witte duiven zijn mooie vogels. Tom hat geholfen. Tom heeft geholpen. Tom hielp. Tom konnte nicht alle Fragen Marias beantworten. Tom kon niet al Mary's vragen beantwoorden. Tom kon niet alle vragen van Maria beantwoorden. Er spielt dort drüben. Hij is daar aan het spelen. Hij speelt daar. Ihr Herz war voller Freude. Vreugde vulde haar hart. Haar hart was vol vreugde. Tom betrügt. Tom speelt vals. Tom bedriegt. Wie viele Fische hast du gefangen? Hoeveel vissen heb je gevangen? Hoeveel vissen heb je gevangen? B kommt im Alphabet nach A. B komt na A in het alfabet. B komt in het alfabet naar A. Ich weiß, was Tom euch angetan hat. Ik weet wat Tom jullie aangedaan heeft. Ik weet wat Tom jullie heeft aangedaan. Die tatsächlichen Kosten überstiegen die Schätzungen. De werkelijke kosten waren hoger dan de schatting. De werkelijke kosten waren hoger dan de ramingen. Sobald sie mich sah, brach sie in Tränen aus. Van zodra ze mij zag, barstte ze in tranen uit. Zodra ze me zag, barstte ze in tranen uit. Marias Mann gefallen Brünette. De man van Maria houdt van brunettes. Maria's man is dol op brunette. Bildersprache oder Metaphorik ist ein wirksames Stilmittel, vorausgesetzt sie wird korrekt gebraucht. Beeldspraak of metafoor is een krachtig stijlmiddel, mits correct gebruikt. Beeldentaal of metaforica is een doeltreffend stijlmiddel, mits het correct wordt gebruikt. Darf man mit Scheck bezahlen? Mag men met een cheque betalen? Mag je met een cheque betalen? In Indien sind Kühe heilige Tiere. In India zijn koeien heilige dieren. In India zijn koeien heilige dieren. Dieses Wörterbuch nützt nicht viel. Dit woordenboek heeft weinig nut. Dit woordenboek heeft weinig zin. Heute ist der zweite Januar. Vandaag is het twee januari. Vandaag is het tweede januari. Ich bin schwul. Ik ben homo. Ik ben homo. Zwei Fahrkarten nach San Diego bitte. Twee kaartjes naar San Diego, alsjeblieft. Twee kaartjes naar San Diego. Warum bin ich hier? Waarom ben ik hier? Waarom ben ik hier? Ich habe vor, Englisch zu lernen. Ik ben van plan Engels te leren. Ik ben van plan Engels te leren. Tom schaltete die kleine Lampe auf seinem Nachttisch ein. Tom deed de kleine lamp op zijn nachtkastje aan. Tom zette het lampje aan op zijn nachtkastje. Einer hat versucht, dich zu vergiften. Iemand heeft geprobeerd je te vergiftigen. Iemand probeerde je te vergiftigen. Um wie viel Uhr soll ich einchecken? Hoe laat moet ik inchecken? Hoe laat moet ik inchecken? Über die Toten soll man nicht schlecht reden! Over de doden niets dan goeds! Ik wil niet dat je slecht over de doden praat. Äpfel sind rot. Appels zijn rood. Appels zijn rood. Hast du ein Streichholz? Heb je een lucifer? Heb je een lucifer? Tom gähnt. Tom geeuwt. Tom geeuwt. Ich bin ein Spion. Ik ben een spion. Ik ben een spion. Gibt es noch Salz? Is er zout over? Is er nog zout? Es ist die drittgrößte Stadt Serbiens. Het is de derde grootste stad van Servië. Het is de derde grootste stad van Servië. Vergesst eure Pässe nicht. Vergeet jullie paspoort niet. Vergeet je paspoorten niet. Hennen legen beinahe jeden Tag ein Ei. Hennen leggen bijna elke dag een ei. Hennen leggen bijna elke dag een ei. Sie kann wunderbar mit Kindern umgehen. Ze kan wonderbaarlijk goed met kinderen omgaan. Ze kan geweldig met kinderen omgaan. Wilde Tiere nicht füttern! Voer geen wilde dieren. Wilde dieren niet voeren. Bitte sprich mir nach. Herhaal wat ik zeg, alstublieft. Zeg me alsjeblieft na. Hast du gestern Baseball gespielt? Heb je gisteren baseball gespeeld? Heb je gisteren honkbal gespeeld? Ich habe seit heute Morgen drei Bücher gelesen. Sinds vanmorgen heb ik drie boeken gelezen. Ik heb drie boeken gelezen sinds vanmorgen. Der Koffer enthielt nichts außer schmutziger Kleidung. In mijn koffer was niets op vuile kleren na. De koffer bevatte alleen vuile kleren. Je mehr Leute Sie kennen, desto weniger Zeit haben Sie, sie zu besuchen. Hoe meer mensen ge kent, hoe minder tijd ge hebt om ze te bezoeken. Hoe meer mensen je kent, hoe minder tijd je hebt om ze te bezoeken. Möchtest du eine Tasse Kaffee? Wilt ge een tas koffie? Wil je een kop koffie? Mein Ohr hat heute Morgen geblutet. Mijn oor bloedde vanochtend. Mijn oor bloedde vanmorgen. Ich muss den Reifendruck prüfen. Ik moet de bandenspanning controleren. Ik moet de bandenspanning controleren. Wofür brauchst du dieses Geld? Waarvoor heb je dit geld nodig? Waar heb je dat geld voor nodig? Ich ließ Tom nicht meine Zahnbürste benutzen. Ik liet Tom niet mijn tandenborstel gebruiken. Ik liet Tom mijn tandenborstel niet gebruiken. Sie verlor ihr Geld, ihre Familie, ihre Freunde. Ze heeft haar geld, haar gezin en haar vrienden verloren. Ze verloor haar geld, haar familie, haar vrienden. Viele Länder haben Probleme mit Armut. Veel landen hebben problemen met armoede. Veel landen hebben armoedeproblemen. Ich hätte gern einen Orangensaft. Ik zou graag sinaasappelsap willen hebben. Ik wil graag een sinaasappelsap. Sie hat mir eine SMS geschrieben. Ze heeft mij een sms gestuurd. Ze sms'te me. Ich mag lieber Rhabarber- als Aprikosenkuchen. Ik heb liever rabarbertaart dan abrikozentaart. Ik hou meer van rabarber dan van abrikozentaart. Es passiert. Het gebeurt. Het gebeurt. Er ist ein Wolf im Schafspelz. Hij is een wolf in schaapskleren. Hij is een wolf in schaapskleren. Bis 2.30 Uhr wird nichts passieren. Tot twee uur dertig zal er niets gebeuren. Er gebeurt niks voor half zeven. Satoko bat ihre Freunde, auf ihr Fest zu kommen. Satoko vroeg haar vrienden om op haar feest te komen. Satoko vroeg haar vrienden naar haar feest te komen. Französisch wird in Frankreich gesprochen. Frans wordt in Frankrijk gesproken. Frans wordt gesproken in Frankrijk. Er läuft vor mir. Hij loopt voor mij. Hij loopt voor me. Lern Uigurisch! Leer Oeigoers! Leer Oeigoerisch! Du solltest endlich mal Vokabeln lernen! Je moet eindelijk eens woordjes leren! Je zou eens woorden moeten leren. Im Herbst werden die Blätter gelb. In de herfst worden de bladeren geel. In de herfst worden de bladeren geel. Es ist besser, ein unbedeutendes Ziel zu haben als gar keines. Het is beter om een onbeduidend doel te hebben dan helemaal geen doel. Het is beter een klein doel te hebben dan helemaal geen doel. Tom weiß es. Tom weet het. Tom weet het. Du hast viele Fehler gemacht. Ge hebt veel fouten gemaakt. Je hebt veel fouten gemaakt. Das Auto meines Vaters ist neu. De auto van mijn vader is nieuw. De auto van m'n vader is nieuw. Ich bin dein Chef. Ik ben jullie baas. Ik ben je baas. Haben Sie schon einmal einen violetten Schmetterling gesehen? Heeft u ooit een paarse vlinder gezien? Heb je ooit een paarse vlinder gezien? Haben Sie die Nachrichten gehört? Hebt u het nieuws gehoord? Heb je het nieuws gehoord? Wir haben dies mit großem Vergnügen getan. Dat hebben we met veel plezier gedaan. Wij hebben dit met veel plezier gedaan. Ich glaube, da irrst du dich. Ik geloof dat je je vergist. Ik denk dat je het mis hebt. Was gut für dich ist, ist gut für mich. Wat goed voor jou is, is goed voor mij. Wat goed voor je is, is goed voor mij. Ich esse gern Schokoladeneis. Ik hou van chocoladeijs! Ik eet graag chocolade ijs. Du bist mein Freund. Ge zijt mijn vriend. Je bent mijn vriend. Ich kann dir das nicht zeigen. Ik kan je dit niet laten zien. Ik kan je dit niet laten zien. Kennt ihr meinen Bruder Masao? Kennen jullie mijn broer Masao? Kennen jullie mijn broer Masao? Sein Rekord wird nie gebrochen werden. Zijn record zal nooit verbroken worden. Zijn record zal nooit gebroken worden. Wie lang ist dieser Bleistift? Hoe lang is dit potlood? Hoe lang is dit potlood? Die Blume ist blau. De bloem is blauw. De bloem is blauw. Die Polizei geht davon aus, dass Tom entführt wurde. De politie gaat ervan uit dat Tom ontvoerd werd. De politie denkt dat Tom ontvoerd is. Wann bist du gestern ins Bett gegangen? Wanneer ben je gisteren naar bed gegaan? Wanneer ging je gisteren naar bed? Nachts sind die Strassen nicht sicher. 's Nachts zijn de straten niet veilig. 's Nachts zijn de straten niet veilig. Ich bin total blank. Ik ben helemaal blut. Ik ben helemaal blut. Wenn heute Sonntag wäre, würde ich angeln gehen. Als het vandaag zondag was, dan zou ik gaan vissen. Als het zondag was, zou ik gaan vissen. Runter! Bukken! Bukken. Nicht das Gewinnen ist wichtig, sondern das Mitmachen. Niet winnen is belangrijk, maar deelnemen. Het is niet belangrijk om te winnen, maar om mee te doen. Grüße! Gegroet! Doe de groeten. Ich kann nicht sprechen. Ik kan niet spreken. Ik kan niet praten. Meine Krawatte ist orange. Mijn stropdas is oranje. Mijn das is oranje. Sei realistisch! Wees realistisch! Wees realistisch! Zwischen ihnen bestand ein Abstand von einer Minute. Er was een verschil van één minuut tussen hen. Er was een afstand van één minuut tussen hen. Columbus glaubte, in Indien zu sein. Columbus dacht dat hij in Indië was. Columbus geloofde dat hij in India was. Tom mag keine laute Musik. Tom houdt niet van harde muziek. Tom houdt niet van luide muziek. Das ist ein schönes Auto. Dat is een mooie auto. Dat is een mooie auto. Das Radio ist zu laut. De radio is te luid. De radio is te luid. Er ist der älteste Sohn. Hij is de oudste zoon. Hij is de oudste zoon. Tom wohnt in einem Slum. Tom woont in een krottenwijk. Tom woont in een sloppenwijk. An Ihrer Stelle würde ich abwarten. In uw plaats, zou ik afwachten. Als ik jou was, zou ik wachten. Lustig gemacht hat er sich über seinen Lehrer. Hij maakte grapjes over zijn leraar. Hij maakte een grapje over z'n leraar. Ein Lächeln ist die schönste Rundung am Körper einer Frau. Een glimlach is de mooiste ronding op het lichaam van een vrouw. Een glimlach is de mooiste ronde op het lichaam van een vrouw. Mach dich nicht über Kinder lustig. Lach geen kinderen uit. Maak geen grapjes over kinderen. Zeigen Sie uns bitte den Weg! Wijs ons de weg, alstublieft! Laat ons de weg zien, alsjeblieft. Der Röstigraben trennt die Deutschschweiz von der Romandie. De Röstigraben scheidt het Duitstalige Zwitserland van Romandië. De Röstigraben scheidt de Duitsers van de romandie. Einer von ihnen ist ein Spion. Één van hen is een spion. Een van hen is een spion. Wie berührend! Hoe ontroerend! Wat ontroerend! Heute bleibe ich zuhause. Ik blijf vandaag thuis. Vandaag blijf ik thuis. Ruf mich an! Telefoneer mij! Bel me. Ich habe keinen Durst. Ik heb geen dorst. Ik heb geen dorst. Ich habe gute Neuigkeiten für euch. Ik heb goed nieuws voor jullie. Ik heb goed nieuws voor jullie. Willkommen bei Wikipedia. Welkom op Wikipedia. Welkom bij Wikipedia. Tom wurde schwer verletzt. Tom was zwaar gewond. Tom is ernstig gewond geraakt. Ich kehrte nach Japan zurück. Ik keerde naar Japan terug. Ik ging terug naar Japan. Hat hier jemand einen Korkenzieher? Heeft iemand hier een kurkentrekker? Heeft iemand een kurkentrekker? Er studiert Chinesisch. Hij leert Chinees. Hij studeert Chinees. Meine Tante hat drei Kinder. Mijn tante heeft drie kinderen. Mijn tante heeft drie kinderen. London ist eine der größten Städte der Welt. Londen is een van de grootste steden ter wereld. Londen is een van de grootste steden ter wereld. Wir haben keine Wahl. We hebben geen keus. We hebben geen keus. Ich besitze ein aufgeschlossenes Wesen. Ik heb een open aard. Ik heb een open wezen. Frösche haben Angst vor Schlangen. Kikkers zijn bang voor slangen. Kikkers zijn bang voor slangen. Es ist ziemlich schwierig, Französisch nach 2, 3 Jahren zu beherrschen. Het is best moeilijk om Frans in 2 of 3 jaar te beheersen. Het is vrij moeilijk om Frans te beheersen na 2, 3 jaar. Es hört bald auf zu regnen. Het zal gauw stoppen te regenen. Het stopt snel met regenen. Internationale Konflikte müssen friedlich gelöst werden. Internationale conflicten moeten vreedzaam worden opgelost. Internationale conflicten moeten vreedzaam worden opgelost. Ich möchte Französisch lernen. Ik wil graag Frans leren. Ik wil Frans leren. Du musst nach Hause. Je moet naar huis gaan. Je moet naar huis. Sei nicht unhöflich! Wees niet onbeleefd. Wees niet onbeleefd. Gehst du schlafen? Ga je slapen? Ga je slapen? Ich muss schnell machen. Ik moet snel werken. Ik moet snel zijn. Ich mache Kaffee. Ik ben koffie aan het maken. Ik ga koffie zetten. Wir neigen zu der Annahme, dass die meisten Hunde beißen. We zijn geneigd te denken dat de meeste honden bijten. We zijn geneigd aan te nemen dat de meeste honden bijten. Du musst die Schuhe ausziehen, ehe du in ein Haus hineingehst. Je moet je schoenen uittrekken voordat je een huis binnengaat. Je moet je schoenen uitdoen voordat je naar binnen gaat. Ein Blitzableiter auf einem Kirchturm ist das denkbar stärkste Misstrauensvotum gegen den lieben Gott. Een bliksemafleider op een kerktoren is de sterkste vorm van mistrouwen tegenover de lieve God. Een bliksemafleider op een kerktoren is de meest waarschijnlijke motie van wantrouwen tegen de lieve God. Kommen Sie? Komt u? Kom je? Ich liebe den Freitag! Ik hou van vrijdag! Ik hou van vrijdag. Der Wald brennt. Het bos brandt. Het bos staat in brand. Glaubst du an den Osterhasen? Geloof je in de paashaas? Geloof je in de paashaas? Das Denkmal ist zu Ehren des bedeutenden Philosophen errichtet worden. Het monument is opgericht ter ere van de aanzienlijke filosoof. Het monument is gebouwd ter ere van de belangrijke filosoof. Ich trage die Sonnenbrille nicht, um cool auszusehen, sondern um nicht verhaftet zu werden. Ik draag geen zonnebril om er cool uit te zien, maar om niet gearresteerd te worden. Ik draag de zonnebril niet om er cool uit te zien, maar om niet gearresteerd te worden. Tony spricht besser Englisch als ich. Tony spreekt beter Engels dan ik. Tony spreekt beter Engels dan ik. Der Kehrvers des Liedes ist ein echter Ohrwurm. Het refrein van dat liedje is een echte oorwurm. De bocht van het lied is een echte oorworm. Du brauchst neun Stunden Schlaf! Du bist echt ein Murmeltier. Je hebt negen uur slaap nodig! Je bent echt een marmot. Je hebt negen uur slaap nodig, je bent echt een marmot. Sie heuerte einen Privatdetektiv an. Zij huurde een privé-detective. Ze huurde een privédetective in. Ich bin vollkommen einverstanden. Ik ben het helemaal eens. Daar ben ik het helemaal mee eens. Er heulte nur. Hij was gewoon aan het huilen. Hij huilde alleen maar. Sie blieben gute Freunde. Ze bleven goede vrienden. Ze bleven goede vrienden. Er weiß, wo wir wohnen. Hij weet waar we wonen. Hij weet waar we wonen. Frieden! Vrede! Vrede. Sie ist aggressiv. Ze is agressief. Ze is agressief. Ich wollte nicht früh aufstehen. Ik wilde niet vroeg opstaan. Ik wilde niet vroeg opstaan. Er bat mich, dort zu warten, bis er wieder da sei. Hij vroeg mij om daar te wachten totdat hij terug kwam. Hij vroeg me daar te wachten tot hij terug was. Wir wohnen gleich am Meer. Wij wonen dicht bij de zee. We wonen bij de zee. Es geschah vorige Woche. Het gebeurde vorige week. Het gebeurde vorige week. Raucht hier nicht. Rook hier niet. Rook hier niet. Erst am Nachmittag fällt das Sonnenlicht in unseren Garten. Pas in de namiddag valt het zonlicht in onze tuin. Pas 's middags valt het zonlicht in onze tuin. Er lehnte den Plan ab. Hij was tegen het plan. Hij weigerde het plan. Sie gingen zu Fuß. Ze liepen. Ze gingen te voet. Jessi sprach schlecht Französisch und noch schlechter Deutsch. Jessie sprak slecht Frans en nog slechter Duits. Jessi sprak slecht Frans en nog slechter Duits. Hast du schon einmal deine Küche saubergemacht? Heb je ooit jouw keuken schoongemaakt? Heb je ooit je keuken opgeruimd? Bist du zu Hause geblieben, um für die Prüfung zu lernen? Ben je thuis gebleven om te leren voor de toets? Ben je thuis gebleven om te studeren voor het examen? Ich habe mir die Haare gewaschen. Ik heb mijn haar gewassen. Ik heb m'n haar gewassen. Er geht in den Kindergarten. Hij gaat naar de kleuterschool. Hij gaat naar de kleuterschool. Maria ist klüger als die meisten Mädchen in ihrem Alter. Maria is slimmer dan de meeste meisjes van haar leeftijd. Maria is slimmer dan de meeste meisjes van haar leeftijd. Ich habe heute jemanden auf dem Markt getroffen; du weißt schon wen. Ik zag je-weet-wel vandaag op de markt. Ik heb vandaag iemand op de markt ontmoet. Je weet wel wie. Symmetrie ist langweilig. Symmetrie is saai. Symmetrie is saai. Was schulden wir euch? Wat zijn we jullie verschuldigd? Wat staan we bij jullie in het krijt? Warum machen Sie das? Waarom doet u dit? Waarom doe je dit? Wer spricht da? Wie spreekt er? Met wie spreek ik? Die Erde sieht von oben aus wie eine Orange. De aarde ziet er van bovenaf uit als een sinaasappel. De aarde ziet eruit als een sinaasappel. Viele Jahre gingen vorüber. Vele jaren gingen voorbij. Vele jaren gingen voorbij. Nach drei Kriegsjahren kam der Frieden zurück. De vrede kwam terug na drie jaar oorlog. Na drie jaar oorlog kwam de vrede terug. Ich bin ein großer Golffan. Ik ben een grote fan van golf. Ik ben een grote golffan. Tom sagte, er habe nicht genug Zeit, um sich selbst das Mittagessen zuzubereiten. Tom zei dat hij niet genoeg tijd had om zijn lunch zelf te bereiden. Tom zei dat hij niet genoeg tijd had om zelf te lunchen. Tom hat beim Essen nur zwei Maß getrunken. Tom heeft tijdens het eten slechts twee bierpullen gedronken. Tom heeft maar twee maten gedronken tijdens het eten. Das ist ein Kinderspiel. Het is een fluitje van een cent. Het is een makkie. Ich bin ganz Ohr. Ik ben een en al oor. Ik luister. Ich habe einen Stiefbruder. Ik heb een halfbroer. Ik heb een stiefbroer. Ich komme in ungefähr zwei Wochen. Ik kom over een week of twee. Ik kom over twee weken. "Wo fährst du den Mist hin?" - "Der kommt auf die Erdbeeren." - "Igitt, wir tun da Sahne drauf!" "Waar ga je met die mest heen?" "Die is voor op de aardbeien." "Bah! Wij doen er room op!" "Waar ga je naartoe?" - "Hij komt op de aardbeien." - "We doen er room op!" Oh! Das wusste ich nicht! Oh! Dat wist ik niet! Dat wist ik niet. Zerstört alles. Maak alles kapot. Vernietig alles. Jedes Molekül in unserem Körper hat eine einzigartige Form. Ieder molecuul in ons lichaam heeft een unieke vorm. Elk molecuul in ons lichaam heeft een unieke vorm. Ich hasse meinen Bruder. Ik haat mijn broer. Ik haat mijn broer. Tom fragt sich, ob es stimmt. Tom vraagt zich af of het waar is. Tom vraagt zich af of het waar is. Ich ging zum Bahnhof. Ik ging naar het station. Ik ging naar het station. Enttäusch mich nicht! Stel me niet teleur. Stel me niet teleur. Als Kopfschutz müssen Sie einen Helm tragen. U moet een helm als hoofdbescherming dragen. Als hoofdbeschermer moet je een helm dragen. Es gibt hier ein Restaurant. Er is hier een restaurant. Er is hier een restaurant. Ich habe nicht die Angewohnheit, meine Gefühle zu zeigen. Ik ben niet gewoon mijn gevoelens te tonen. Ik heb niet de gewoonte om mijn gevoelens te tonen. Sie waren die Einzigen in der Bibliothek. Ze waren de enigen in de bibliotheek. Jij was de enige in de bibliotheek. Es ist offensichtlich ein Fehler. Het is duidelijk een fout. Het is duidelijk een vergissing. Ich schlief gerade, als mein Zug im Bahnhof ankam. Daher bin ich nicht ausgestiegen. Ik was aan het slapen toen mijn trein in het station aankwam. Daarom ben ik niet uitgestapt. Ik sliep net toen mijn trein op het station aankwam, dus ben ik niet uitgestapt. Warum bist du geblieben? Waarom ben je gebleven? Waarom ben je gebleven? Die Wege stehen voll mit Autos. De wegen staan vol met auto's. De wegen staan vol auto's. Ein Computer kann wahnsinnig schnell Dinge ausrechnen. Een computer kan ontzettend snel dingen uitrekenen. Een computer kan heel snel dingen uitrekenen. Wenn du mir nicht glaubst, dann geh und sieh selbst! Als je me niet gelooft, ga dan zelf kijken. Als je me niet gelooft, ga dan zelf kijken. Ich kann auf dich warten. Ik kan op je wachten. Ik kan op je wachten. Nichts Neues unter der Sonne. Niets nieuws onder de zon. Niets nieuws onder de zon. Mach mit! Doe mee! Doe mee. Hunde, die bellen, beißen nicht. Blaffende honden bijten niet. Honden die blaffen, bijten niet. Ich frage mich, welche Sprache in Brasilien gesprochen wird. Ik vraag me af welke taal men spreekt in Brazilië. Ik vraag me af welke taal in Brazilië wordt gesproken. Ich habe heute keinen Fuß vor das Haus gesetzt. Ik heb vandaag nog geen voet buiten de deur gezet. Ik heb vandaag geen voet voor het huis gezet. Wir haben ein halbes Dutzend Eier. We hebben een half dozijn eieren. We hebben een half dozijn eieren. Die Zeit wird's zeigen. De tijd zal het zeggen. De tijd zal het leren. Tom ist jetzt blind. Tom is nu blind. Tom is nu blind. Nein, mein Herr, ich bin Deutscher. Nee, meneer, ik ben Duits. Nee, meneer, ik ben een Duitser. Er ist aus dem Fenster gesprungen. Hij sprong het raam uit. Hij sprong uit het raam. Ich habe Kaffee, Tee, Wasser und frischen Fruchtsaft. Ik heb koffie, thee, water en vers vruchtensap. Ik heb koffie, thee, water en vers vruchtensap. Ich schreibe Tom gerade einen Brief. Ik ben net Tom een brief aan het schrijven. Ik schrijf net een brief aan Tom. Wie geht's dir? Hattest du eine gute Reise? Hoe gaat het met je? Heb je een goede reis gehad? Heb je een goede reis gehad? Einst lebte ich in Peking, aber jetzt wohne ich in Seoul. Ik heb ooit in Peking gewoond, maar nu woon ik in Seoel. Ik woonde ooit in Beijing, maar nu woon ik in Seoul. Bleibst du heute Abend zuhause? Blijft ge thuis vanavond? Blijf je vanavond thuis? Ich begann, Esperanto zu lernen. Ik ben begonnen Esperanto te leren. Ik begon Esperanto te leren. Ich habe keine Zeit zum Lesen. Ik heb geen tijd om te lezen. Ik heb geen tijd om te lezen. Ohne Wasser ist die Landwirtschaft ein mutterloses Kind. Zonder water is landbouw een moederloos kind. Zonder water is de landbouw een moederloos kind. Deine Brille ist auf den Boden gefallen. Jouw bril is op de vloer gevallen. Je bril viel op de grond. Es ist schon zehn Uhr abends. Het is al tien uur 's avonds. Het is al tien uur 's avonds. John war zu überrascht, um etwas zu sagen. John was te verbaasd om nog iets te zeggen. John was te verrast om iets te zeggen. Die Uhr ist stehengeblieben. Sie braucht eine neue Batterie. De klok staat stil. Hij heeft een nieuwe batterij nodig. Ze heeft een nieuwe batterij nodig. Sie ist vor einigen Tagen auf Reisen gegangen. Voor enkele dagen is ze op reis vertrokken. Ze is een paar dagen geleden op reis gegaan. Ich bin unreif. Ik ben onvolwassen. Ik ben onvolwassen. Es kann sein, dass wir sie falsch verstanden haben. Het kan zijn dat we haar verkeerd begrepen hebben. Misschien hebben we ze verkeerd begrepen. Sei still und hör zu, Junge! Zwijg en luister, jongen! Hou je mond en luister. Er hat Angst, Fehler zu machen. Hij is bang fouten te maken. Hij is bang om fouten te maken. Unser Zug fuhr durch einen langen Tunnel. Onze trein reed door een lange tunnel. Onze trein reed door een lange tunnel. Er hat Angst vorm Meer. Hij is bang van de zee. Hij is bang voor de zee. Es ist so offensichtlich, dass es keinen Beweis benötigt. Het ligt zo voor de hand dat er geen bewijs nodig is. Het is zo duidelijk dat het geen bewijs nodig heeft. Wir haben für diesen Ausflug bezahlt. We hebben betaald voor deze trip. We hebben ervoor betaald. Wahrscheinlich deshalb. Wellicht daarom. Waarschijnlijk daarom. Wusstest du das? Wist je dat? Wist je dat? Bitte helfen Sie uns! Help ons alstublieft! Help ons, alsjeblieft. Sie wohnen in den Vororten. Ze wonen in de buitenwijken. Ze wonen in de buitenwijken. Tom wurde adoptiert. Tom is geadopteerd. Tom is geadopteerd. Wie tief ist der See? Hoe diep is het meer? Hoe diep is het meer? Er bekommt eine Glatze. Hij wordt kaal. Hij krijgt kaal. Hast du schon mal Bananenkuchen gegessen? Heb je ooit bananentaart gegeten? Heb je ooit bananentaart gegeten? Nein, ich denke nicht. Nee, ik denk het niet. Nee, ik denk het niet. Küss mich nicht! Kus me niet! Kus me niet. Fehlt heute irgendwer? Is er iemand afwezig vandaag? Mis je vandaag iemand? Wenn ich seine Adresse kennen würde, würde ich ihm schreiben. Ik zou hem schrijven als ik zijn adres wist. Als ik zijn adres kende, zou ik hem schrijven. Wie viele Stunden Schlaf hast du nötig? Hoeveel uren slaap heb je nodig? Hoeveel uur slaap heb je nodig? Tom lernt jeden Tag vorm Abendessen eine Stunde lang Französisch. Tom leert Frans gedurende een uur elke dag voor het avondeten. Tom leert elke dag Frans voor het avondeten. Sehr viele Leute kennen ihn. Heel veel mensen kennen hem. Heel veel mensen kennen hem. Habt ihr eine Apotheke? Bezitten jullie een apotheek? Hebben jullie een apotheek? Ich werde meine Reise nach Schottland aufschieben, bis es wärmer ist. Ik zal mijn reis naar Schotland uitstellen tot het warmer is. Ik zal mijn reis naar Schotland uitstellen tot het warmer is. Der Himalaya ist höher als die Alpen. De Himalaya is hoger dan de Alpen. De Himalaya is hoger dan de Alpen. Wie langsam du bist! Hoe traag zijt ge toch! Wat ben je langzaam. Ich kenne ihn seit mehr als zehn Jahren. Ik ken hem al meer dan tien jaar. Ik ken hem al meer dan tien jaar. Ich bin nicht dreißig Jahre alt. Ik ben geen dertig jaar oud. Ik ben geen dertig jaar oud. Bist du taub oder was? Ben jij doof of zo? Ben je doof of zo? Ich weine nicht einfach. Ik huil niet snel. Ik huil niet zomaar. Es kann nicht wahr sein. Het kan niet waar zijn. Het kan niet waar zijn. Meine Eltern sind nicht streng zu mir. Mijn ouders zijn niet streng tegenover mij. Mijn ouders zijn niet streng voor me. Tom hat Maria enttäuscht. Tom heeft Maria teleurgesteld. Tom heeft Maria teleurgesteld. Tom grimassierte. Tom grijnsde. Tom grimmasseerde. Es sollte eine Aussage sein, die alles verändert. Het moet een statement zijn dat alles verandert. Het zou een verklaring moeten zijn die alles verandert. Was halten Sie von diesem Plan? Wat denkt u van dat plan? Wat vind je van dit plan? Gut, dass ihr den Elefanten bemerkt habt! Goed dat jullie de olifant hebben opgemerkt! Fijn dat jullie de olifant hebben gezien. Er ist Schauspieler. Hij is een acteur. Hij is acteur. Warum fragen Sie das? Waarom vraagt u dat? Waarom vraag je dat? Könnte ich bitte noch etwas Wasser haben? Kan ik nog een beetje water krijgen, alstublieft? Mag ik nog wat water, alsjeblieft? Die Wahrheit ist, dass ich lüge. De waarheid is dat ik lieg. De waarheid is dat ik lieg. Ich lebe meinen Traum. Ik leef mijn droom. Ik leef mijn droom. Ich bin ein Mensch. Ik ben een mens. Ik ben een mens. Meine Augen sind müde. Mijn ogen zijn moe. Mijn ogen zijn moe. Die Ideen sind nicht verantwortlich für das, was die Menschen aus ihnen machen. Ideeën zijn niet verantwoordelijk voor wat mensen ermee doen. De ideeën zijn niet verantwoordelijk voor wat mensen van hen maken. Es ist ihre Schuld. Het is haar schuld. Het is haar schuld. Beinahe drei. Bijna drie. Bijna drie. Tom ist zu arm, um einen Anwalt zu engagieren. Tom is te arm om een advocaat in te huren. Tom is te arm om een advocaat in te huren. Mit ungefähr 10% hat Deutschland den höchsten Anteil an Vegetariern in Europa. Met ongeveer 10% heeft Duitsland het hoogste percentage vegetariërs in Europa. Met ongeveer 10% heeft Duitsland het hoogste percentage vegetariërs in Europa. Tom ging früher mit Mary zur Schule. Tom ging vroeger met Maria naar school. Tom ging vroeger met Mary naar school. Die Liebe ist stärker als der Tod. De liefde is sterker dan de dood. Liefde is sterker dan de dood. Wir stellen hier eine Liste der häufigsten Fragen, die Esperanto betreffen, zur Verfügung. We presenteren hier een lijst met vaak gestelde vragen over Esperanto. Wij stellen hier een lijst van de meest voorkomende vragen die betrekking hebben op Esperanto. Sie ist gerade zwölf geworden. Ze is net twaalf jaar oud geworden. Ze is net twaalf geworden. Zwei plus zwei gibt vier. Twee plus twee is vier. Twee plus twee is vier. Was muss ich machen? Wat moet ik doen? Wat moet ik doen? Sie spricht laut. Ze spreekt luid. Ze praat hardop. Es ist Zeit zu schlafen. Het is bedtijd. Het is tijd om te slapen. Mein Bauch schmerzt. Mijn buik doet pijn. M'n buik doet pijn. Tut mir leid. Ich wollte dir keine Angst machen. Het spijt me. Ik wilde je niet bang maken. Sorry, ik wilde je niet bang maken. Ich werde es dir zeigen. Ik zal het je tonen. Ik zal het je laten zien. Frösche haben Angst vor Schlangen. Kikkers zijn bang van slangen. Kikkers zijn bang voor slangen. Katzen sind sehr reinliche Tiere. Katten zijn heel propere beesten. Katten zijn heel zuiver. Ich bin größer als jeder andere Mitschüler. Ik ben groter dan iedere andere medeleerling. Ik ben groter dan elke andere klasgenoot. Mein Name ist nicht "Herr Ricardo," sondern schlicht Ricardo oder Rick. Mijn naam is niet "Mr. Ricardo"; het is gewoon Ricardo of Rick. Mijn naam is niet meneer Ricardo, maar Ricardo of Rick. Möchten Sie Zucker und Milch? Had u graag suiker en melk? Wilt u suiker en melk? Tom ist ruhig. Tom is rustig. Tom is stil. Ich kann meinen rechten Arm nicht heben. Ik kan mijn rechterarm niet optillen. Ik kan m'n rechterarm niet optillen. Wer hat das Klavier erfunden? Wie heeft de piano uitgevonden? Wie heeft de piano uitgevonden? Ich reise lieber mit dem Zug als mit dem Flugzeug. Ik reis liever per trein dan per vliegtuig. Ik reis liever met de trein dan met het vliegtuig. Er hat eine Katze und zwei Hunde. Hij heeft een kat en twee honden. Hij heeft een kat en twee honden. Die meisten Menschen tun das. De meeste mensen doen dat. De meeste mensen doen dat. Sie ist meine erste Liebe. Ze is mijn eerste liefde. Ze is mijn eerste liefde. Sie lügt über ihr Alter. Ze liegt over haar leeftijd. Ze liegt over haar leeftijd. Der Mann, der dort auf der Bank sitzt, das ist Tom. De man die daar op de bank zit, is Tom. De man die daar op de bank zit, is Tom. Weich mir aus und ich werde folgen; folge mir und ich werde dir ausweichen. Ontwijk mij en ik zal volgen, volg mij en ik zal u ontwijken. Ontwijk mij, en ik zal volgen; volg mij, en ik zal u ontwijken. Das war immer so. Dat is altijd zo geweest. Dat is altijd zo geweest. Die Welt ändert sich immer schneller. De wereld verandert steeds sneller. De wereld verandert steeds sneller. Sie spielte eine Melodie auf dem Klavier. Ze speelde een deuntje op de piano. Ze speelde een melodie op de piano. Mach die Augen zu. Doe je ogen dicht. Doe je ogen dicht. Sein Büro befindet sich in der Stadtmitte. Zijn kantoor bevindt zich in het stadscentrum. Zijn kantoor is in het centrum van de stad. Sie hat viel abgenommen, seitdem sie Diät macht. Ze is veel afgevallen sinds ze dieet. Ze is veel afgevallen sinds ze op dieet is. Da ich nicht gefrühstückt habe, bin ich jetzt sehr hungrig. Omdat ik niet ontbeten heb, heb ik nu heel erg honger. Omdat ik niet ontbeten heb, heb ik nu honger. Tom kann in meinem Zimmer schlafen. Tom kan in mijn kamer slapen. Tom kan in mijn kamer slapen. Die Firma ABC schreibt erneut rote Zahlen. De firma ABC zit weer in de rode cijfers. De firma ABC schrijft opnieuw rode cijfers. Das war der interessanteste Film, den wir je sahen. Het was de interessantste film die wij ooit gezien hadden. Dat was de interessantste film die we ooit hebben gezien. Ich dachte, du würdest gerne neue Sachen lernen. Ik dacht dat je graag nieuwe dingen zou leren. Ik dacht dat je graag nieuwe dingen wilde leren. Ich möchte per Scheck zahlen. Ik wil met een cheque betalen. Ik wil per cheque betalen. Kämme deine Haare bevor du ausgehst. Kam uw haar voordat ge buiten gaat. Kammen je haar voordat je uitgaat. Zum Lachen! Belachelijk! Om te lachen. Ich mag Rockmusik. Ik hou van rockmuziek. Ik hou van rockmuziek. Mein Vater starb an Lungenkrebs. Mijn vader stierf aan longkanker. Mijn vader stierf aan longkanker. Ich bürgte für ihn. Ik stond voor hem borg. Ik heb voor hem gezorgd. Sie mag keine Karotten. Ze houdt niet van wortelen. Ze houdt niet van wortels. Eigentlich habe ich es schon immer anstrengend gefunden, am Meer zu sitzen und nichts zu tun. Feitelijk heb ik het altijd al vervelend gevonden, aan de zee te zitten en niets te doen. Eigenlijk heb ik het altijd vermoeiend gevonden om aan zee te zitten en niets te doen. Ich frage mich, wen ich einladen soll. Ik vraag mij af, wie ik zou uitnodigen. Ik vraag me af wie ik moet uitnodigen. Alle Spieler waren in Position. Alle spelers waren in positie. Alle spelers waren in positie. Papier ist weiß, Kohlenstaub ist schwarz. Papier is wit, kolenstof is zwart. Papier is wit, kolenstof is zwart. Wie bildet man den Plural der Nomen? Hoe maak je het meervoud van de zelfstandige naamwoorden? Hoe maak je het meervoud van de nomen? Er ist oft im Fernsehen. Hij is vaak op televisie te zien. Hij is vaak op tv. Magst du Baseball, Bin? Bin, houd je van honkbal? Hou je van honkbal? Wie schrecklich! Hoe verschrikkelijk! Wat vreselijk. Ich frage mich, ob er heute Abend kommen wird. Ik vraag me af of hij vanavond zal komen. Ik vraag me af of hij vanavond komt. Sie hat mir eine Tasse Tee gebracht. Ze trakteerde me op een kop thee. Ze bracht me een kopje thee. Ich bin sicher, dass Sie sich irren. Ik ben zeker dat ge u vergist. Ik weet zeker dat je het mis hebt. Sie achten ihn. Ze respecteren hem. Ze respecteren hem. Tom besitzt ein großes Vermögen, aber er ist nicht glücklich. Tom bezit een groot fortuin, maar hij is niet gelukkig. Tom heeft een groot fortuin, maar hij is niet gelukkig. Wie lange spielst du jeden Tag Tennis? Hoe lang speel je iedere dag tennis? Hoe lang speel je elke dag tennis? Das ist ein schöner Anzug. Dat is een mooi pak. Dat is een mooi pak. Du kannst nicht verlieren. Je kan niet verliezen. Je kunt niet verliezen. Du hast dich verwählt. Je hebt het verkeerde nummer gebeld. Je hebt een verkeerde keuze gemaakt. Wir sind gewohnt, Schuhe zu tragen. We zijn het gewend om schoenen te dragen. We zijn gewend om schoenen te dragen. Kannst du mein Sandwich in der Mitte durchschneiden? Kun je mijn sandwich door het midden snijden? Kun je mijn broodje in het midden doorsnijden? Gestern waren Sie nicht in der Schule. Gisteren was u niet op school. Gisteren was je niet op school. Ich habe nur einen Mund, aber zwei Ohren. Ik heb maar een mond, maar wel twee oren. Ik heb maar één mond, maar twee oren. Alle meine Geschwister sind größer als ich. Al mijn broers en zusters zijn groter dan ik. Al mijn broers en zussen zijn groter dan ik. Ich habe diese Kleidung selbst gemacht. Ik heb dit kledingstuk zelf gemaakt. Ik heb die kleren zelf gemaakt. Für die blaugrüne Färbung des Uranus ist kaltes Methangas verantwortlich. Verantwoordelijk voor de blauw-groene kleur van Uranus is koud methaangas. De blauwgroene kleur van Uranus is de oorzaak van koud methaangas. Ich hätte nicht gedacht, dass ich eines Tages bei Wikipedia "Viagra" nachschauen würde. Ik had nooit gedacht dat ik op een dag het woord "viagra" zou opzoeken op Wikipedia. Ik had niet gedacht dat ik ooit bij Wikipedia "Viagra" zou gaan kijken. Einen Versuch ist es wert. Het is een poging waard. Het is het proberen waard. Wie war Ihr Interview? Hoe was uw interview? Hoe was je interview? Spatzen sind in den Niederlanden allgegenwärtig. Mussen zijn in Nederland alomtegenwoordig. Mussen zijn alomtegenwoordig in Nederland. Ich treffe Mihaela jeden Morgen in der U-Bahn. Ik ontmoet Mihaela elke morgen in de metro. Ik zie Mihaela elke ochtend in de metro. Das ist das Dorf, in dem ich geboren wurde. Dat is het dorp waar ik ben geboren. Dit is het dorp waar ik geboren ben. Japan und Südkorea sind Nachbarländer. Japan en Zuid-Korea zijn buurlanden. Japan en Zuid-Korea zijn buurlanden. Das Radio ist ausgeschaltet. De radio is uit. De radio is uitgeschakeld. Lass uns tanzen. Laten we dansen. Laten we dansen. Die Atmung wird schneller, wenn man läuft. Je ademhaling gaat sneller wanneer je rent. De ademhaling wordt sneller als je loopt. Er hatte einen Unfall und brach sich das Bein. Hij heeft een ongeluk gehad en zijn been gebroken. Hij had een ongeluk en brak z'n been. Ich bin nicht da. Ik ben er niet. Ik ben er niet. Vorsicht! Pass auf! Voorzichtig! Kijk uit! Kijk uit. Er mag keinen Kaffee. Hij houdt niet van koffie. Hij houdt niet van koffie. Du hast es absichtlich getan. Ge hebt dat opzettelijk gedaan. Je deed het expres. Ich bin nicht eurer Meinung. Ik ben het niet met jullie eens. Ik ben het niet met jullie eens. Es tut mir leid. Het spijt me. Het spijt me. Was redest du für einen Unsinn? Waar heb je het verdomme over? Waar heb je het over? Oh, da ist ein Schmetterling! O, hier zit een vlinder! Oh, er is een vlinder! Das ist der Ort, wo alles anfing. Dit is de plaats waar alles begon. Dit is de plek waar het allemaal begon. Ich mag klassische Musik nicht. Ik hou niet van klassieke muziek. Ik hou niet van klassieke muziek. Ich habe meine Eltern gestern Nacht flüstern gehört. Ik hoorde mijn ouders gisteravond fluisteren. Ik hoorde mijn ouders fluisteren gisteravond. Mein Vater und meine Mutter saßen unter einem Baum. Mijn vader en moeder zaten onder een boom. Mijn vader en moeder zaten onder een boom. Morgen um diese Zeit werden wir in London sein. Morgen rond deze tijd zijn we in Londen. Morgen om deze tijd zijn we in Londen. Ich muss es wissen. Ik moet het weten. Ik moet het weten. Das ist meine Schwester. Sie heißt Julia. Dit is mijn zus. Ze heet Julia. Dat is mijn zus, Julia. Ich habe seinen Namen ganz vergessen. Ik ben zijn naam helemaal vergeten. Ik ben z'n naam vergeten. Sie ist erst zwei Jahre alt, aber sie kann schon bis 100 zählen. Ze is nog maar twee jaar, maar ze kan al tot 100 tellen. Ze is pas twee jaar oud, maar ze kan tot 100 tellen. Er kommt aus Genua. Hij komt uit Genua. Hij komt uit Genua. "Kommt er?" "Nein, ich glaube nicht." "Komt hij?" "Nee, ik denk het niet." "Komt hij?" "Nee, ik denk het niet." Kennst du das Mädchen, das am Fenster steht? Ken je het meisje dat aan het raam staat? Ken je dat meisje bij het raam? Du musst sofort dorthin gehen. Ga zeker onmiddellijk naar daar. Je moet er nu heen. Du bist zu spät gekommen. Je kwam te laat. Je bent te laat. Ratet mal, wer heute Abend kommt. Raad eens wie komt vanavond. Raad eens wie er vanavond komt? Du bist mein Engel. Je bent mijn engel. Je bent mijn engel. Lasst alle Hoffnung fahren! Laat varen alle hoop! Laat alle hoop varen. Sie hätte das nicht tun sollen. Zij had dat niet moeten doen. Dat had ze niet moeten doen. Das Krankenhaus ist hier in der Nähe. Het ziekenhuis is hier dichtbij. Het ziekenhuis is in de buurt. Ich interessiere mich für Fotografie. Ik ben geïnteresseerd in fotografie. Ik ben geïnteresseerd in fotografie. Fressen Katzen Fledermäuse oder fressen Fledermäuse Katzen? Eten katten vleermuizen of eten vleermuizen katten? Eten katten vleermuizen of eten vleermuizen katten? Tom war durstig. Tom had dorst. Tom had dorst. Mein Hobby ist es, alte Flaschen zu sammeln. Mijn hobby is het verzamelen van oude flessen. Mijn hobby is om oude flessen te verzamelen. Das ist nicht genug. Het is niet genoeg. Dat is niet genoeg. Ich habe das früher einmal gehört. Ik heb dat vroeger al eens gehoord. Ik heb dat eerder gehoord. Sie sind alle ertrunken. Ze zijn allemaal verdronken. Ze zijn allemaal verdronken. Es war so so still, dass man eine Stecknadel hätte fallen hören können. Het was zo stil dat je een speld kon horen vallen. Het was zo stil dat je een speld kon horen vallen. Leere deine Taschen! Maak je zakken leeg. Leg je zakken leeg. Welcher Zug fährt zum Stadtzentrum? Welke trein gaat naar het stadscentrum? Welke trein gaat naar het stadscentrum? Eine Frau fragte mich nach dem Weg. Een vrouw vroeg mij de weg. Een vrouw vroeg me naar de weg. Damals war ich verheiratet. Toen was ik getrouwd. Ik was toen getrouwd. Danke, ihr zwei! Dank je wel jullie beiden! Bedankt, jullie twee. Ein einig Volk wird nie besiegt! Een verenigd volk zal nooit verslagen worden! Een verenigd volk wordt nooit verslagen! Unser Essen ist billig. Ons eten is goedkoop. Ons eten is goedkoop. Das Feuer ist ausgegangen. Het vuur is uitgegaan. Het vuur is uit. Dies habe ich in der Höhle gefunden. Dit heb ik in de grot gevonden. Dit heb ik in de grot gevonden. Oleg ist glücklich, dass ihn jemand liebt. Oleg is blij dat iemand van hem houdt. Oleg is blij dat iemand van hem houdt. Wir fahren mit dem Zug zur Schule. We gaan met de trein naar school. We gaan met de trein naar school. Die Romane, die er geschrieben hat, sind interessant. De romans die hij geschreven heeft zijn interessant. De romans die hij schreef zijn interessant. Sami war eifersüchtig. Sammy was jaloers. Sami was jaloers. Mein Auto ist kaputt. Mijn auto is stuk. Mijn auto is kapot. Das ist sein Haus. Dat is zijn huis. Dit is zijn huis. Weißt du, wer dieses Bild gemalt hat? Weet je wie dit schilderij heeft geschilderd? Weet je wie dit schilderij heeft geschilderd? Sie hat vergessen, den Brief abzuschicken. Ze vergat de brief te posten. Ze vergat de brief te sturen. Sie hat eine Tochter, die Pianistin ist. Ze heeft een dochter die pianiste is. Ze heeft een dochter die pianist is. Es ist eigentlich ganz einfach. Het is eigenlijk zeer simpel. Het is eigenlijk heel simpel. Sie brauchen es nicht sofort zu tun. Dat hoeft u niet meteen te doen. Je hoeft het niet meteen te doen. Alle Hunde sind treu. Alle honden zijn trouw. Alle honden zijn trouw. Ich habe kein Kleingeld bei mir. Ik heb geen kleingeld bij me. Ik heb geen kleingeld bij me. Ein Dialekt ist eine spezifische Form einer Sprache, die in einer bestimmten Region gesprochen wird. Een dialect is een specifieke vorm van een taal die in een bepaalde regio gesproken wordt. Een dialect is een specifieke vorm van een taal die in een bepaalde regio wordt gesproken. Kannst du's mir beibringen? Kan je me het leren? Kun je het me leren? Warum arbeitest du hier? Waarom werk je hier? Waarom werk je hier? Die Wellen sind hoch. De golven zijn hoog. De golven zijn hoog. Ich lese gerade dieses Buch. Ik lees dit boek. Ik ben dit boek aan het lezen. Wann war das? Wanneer was dat? Wanneer was dat? Gib mir mal ein Bierchen! Doe mij maar een biertje! Geef me een biertje. Haben Sie Berufserfahrung? Heeft u werkervaring? Heb je werkervaring? Bitte bringen Sie Ihr eigenes Besteck mit. Uw eigen bestek meenemen graag. Neem alsjeblieft je eigen bestek mee. Seid diskret! Wees onopvallend! Wees discreet. Ich betete, dass mein Vater mir vergäbe. Ik heb ervoor gebeden dat mijn vader me zou vergeven. Ik bad dat mijn vader me zou vergeven. Er zeigte mir sein Fotoalbum. Hij liet me zijn fotoalbum zien. Hij liet me zijn fotoalbum zien. Die Polizei untersucht die Unfallursache. De politie onderzoekt de oorzaak van het ongeval. De politie onderzoekt de oorzaak van het ongeluk. Sie teilten das Geld unter sich auf. Zij verdeelden het geld onder elkaar. Ze verdeelden het geld onder elkaar. Ach, ich kann das Wochenende nicht erwarten. Ah, ik kan niet wachten op het weekend. Ik kan dit weekend niet wachten. Die Medizin hat dramatische Fortschritte gemacht. De medische wetenschap heeft een dramatische vooruitgang geboekt. De geneeskunde heeft dramatische vooruitgang geboekt. Also dann bis heute Abend. Ciao. Tot vanavond dan. Doei! Tot vanavond. Ein neues Steuersystem tritt ab nächstem Jahr in Kraft. Een nieuw belastingsysteem treedt het volgende jaar in voege. Een nieuw belastingstelsel treedt volgend jaar in werking. Sie waren müde. U was moe. Ze waren moe. Sie verschob ihre Reise nach Mexiko. Ze heeft haar reis naar Mexico uitgesteld. Ze verhuisde haar reis naar Mexico. Schreiben Sie das Alphabet in Großbuchstaben. Schrijf het alfabet in hoofdletters. Schrijf het alfabet in hoofdletters. Sie kann Rollschuh laufen. Ze kan skaten. Ze kan rolschaatsen. Ich ließ sie ausschlafen. Ik liet haar uitslapen. Ik liet haar uitslapen. Wasch dir die Füße. Was je voeten. Was je voeten. Alte Überzeugungen sind nur schwer auszurotten, selbst nachweislich falsche. Oude overtuigingen zijn moeilijk uit te roeien, zelfs al zijn ze aantoonbaar onjuist. Oude overtuigingen zijn moeilijk uit te roeien, zelfs bewezen valse. Wie viele Stunden Schlaf brauchst du? Hoeveel uren slaap heb je nodig? Hoeveel uur slaap heb je nodig? Ich dusche. Ik neem een douche. Ik ga douchen. Der alte Mann ist auf einem Auge blind. De oude man is blind aan een oog. De oude man is blind op één oog. Tom hat viele Freunde. Tom heeft veel vrienden. Tom heeft veel vrienden. Wir sind uns der gravierenden Bedeutung des heutigen Tages bewusst, denn heute innerhalb der gastfreundlichen Mauern von Boulogne-sur-Mer treffen sich nicht Franzosen mit Engländern, nicht Russen mit Polen, sondern Menschen mit Menschen. Laten we ons wel bewust zijn van het belang van deze dag, want vandaag kwamen binnen de gastvrije muren van Boulogne-sur-Mer geen Fransen samen met Engelsen, geen Russen met Polen, maar mensen met mensen. We zijn ons bewust van het grote belang van vandaag, want vandaag, binnen de gastvrije muren van Boulogne-sur-Mer, ontmoeten niet Fransen Engelsen, niet Russen Polen, maar mensen met mensen. Ich kann das nicht ausschließen. Dat kan ik niet uitsluiten. Ik kan dit niet uitsluiten. Das wollte ich nicht. Ik wilde dat niet. Dat wilde ik niet. Siehst du die Wolke dort drüben, die fast wie ein Kamel aussieht? Zie je die wolk daarginds die haast op een kameel lijkt? Zie je die wolk daar, die er bijna uit ziet als een kameel? Danke für die Information. Bedankt voor de inlichting. Bedankt voor de informatie. Ohne den geringsten Zweifel! Zonder enige twijfel! Zonder enige twijfel! Er ist aus China zurückgekommen. Hij is teruggekomen uit China. Hij kwam terug uit China. Marias Spiegel ist zerbrochen. Maria's spiegel is kapot. Maria's spiegel is gebroken. Glück hat auf die Dauer nur der Tüchtige. Op de lange termijn heeft alleen de ijverige geluk. Geluk heeft op den duur alleen de bekwame. Sie ist zu Hause. Ze is thuis. Ze is thuis. Nein. Es tut mir leid, aber ich muss früh zurückgehen. Nee. Ik moet helaas weer vroeg terug. Nee, het spijt me, maar ik moet vroeg terug. Ich spreche lieber nicht über Maria, das ist eine Sache, die ich für mich behalten möchte. Ik praat liever niet over Maria, dat is een zaak die ik persoonlijk wil houden. Ik praat liever niet over Maria. Dit is iets wat ik voor mezelf wil houden. Vertraue ihm nicht. Vertrouw hem niet. Vertrouw hem niet. Das Esperanto-Alphabet enthält achtundzwanzig Buchstaben: a, b, c, ĉ, d, e, f, g, ĝ, h, ĥ, i, j, ĵ, k, l, m, n, o, p, r, s, ŝ, t, u, ŭ, v, z. Het Esperanto-alfabet bevat achtentwintig letters: a, b, c, ĉ, d, e, f, g, ĝ, h, ĥ, i, j, ĵ, k, l, m, n, o, p, r, s, ŝ, t, u, ŭ, v, z. Het Esperanto alfabet bevat achtentwintig letters: a, b, c, ê, d, e, f, g, ê, h, ê, i, j, ê, k, l, m, n, o, p, r, s, ê, t, u, ê, v, z. Was fehlt? Wat ontbreekt er? Wat is er mis? Meine Mutter hat mir die Haare zu kurz geschnitten. Mijn moeder heeft mijn haar te kort geknipt. M'n moeder heeft m'n haar te kort geknipt. Der Mann ist nackt. De man is naakt. Hij is naakt. Ich täte das Gleiche für dich. Ik zou hetzelfde voor jou doen. Ik zou hetzelfde voor jou doen. Danke, das ist alles. Bedankt, dat is alles. Bedankt, dat is alles. Als ich klein war, kamen noch Opa und Oma um aufzupassen. Abends am Bett las Oma mir vor. Oder Opa erzählte eine Geschichte. Toen ik klein was, kwamen opa en oma nog om op te passen. 's Avonds op bed las oma me voor. Of opa vertelde een verhaal. Toen ik klein was, kwamen opa en oma oppassen... 's Avonds las oma me voor... of opa vertelde een verhaal. Und so spielt jeder Bürger eines unverzichtbare Rolle. En zo speelt elke burger een onmisbare rol. En zo speelt elke burger een onmisbare rol. Welches ist dein Lieblingsbuch? Wat is jouw lievelingsboek? Wat is je favoriete boek? Diese Handschuhe gehören Tom. Deze handschoenen zijn van Tom. Deze handschoenen zijn van Tom. Hast du etwas Geld? Heb je wat geld? Heb je geld? Tom ist mutig. Tom is moedig. Tom is dapper. Ich wohne in der Nähe vom Deich. Ik woon dicht bij de dijk. Ik woon vlakbij de dijk. Am Tag seiner Prüfung hatte Tom starke Magenschmerzen. Op de dag van zijn examen had Tom heel veel last van zijn maag. Op de dag van zijn examen had Tom ernstige maagpijn. Wer kein Ziel hat, kann immer vorangehen. Wie geen doel heeft, kan altijd vooruit. Wie geen doel heeft, kan altijd voorop lopen. Ein Zwiegespräch setzt vier aufmerksame Ohren voraus. Voor een gesprek onder vier ogen heb je ook vier luisterende oren nodig. Een gesprek vereist vier aandachtige oren. Gute Menschen sterben jeden Tag. Er sterven elke dag goede mensen. Goede mensen sterven elke dag. Ein Molekül besteht aus Atomen. Een molecuul bestaat uit atomen. Een molecuul bestaat uit atomen. Ich schulde noch zwei Monatsmieten für mein Zimmer. Ik moet nog twee maand huur betalen voor mijn kamer. Ik ben nog twee maanden huur schuldig voor m'n kamer. Genug! Genoeg! Genoeg. Hilf denen, die sich selbst nicht helfen können. Help degenen die zichzelf niet kunnen helpen. Help hen die zichzelf niet kunnen helpen. Mein Onkel hat ein Haus in Italien. Mijn oom heeft een huis in Italië. Mijn oom heeft een huis in Italië. Ich möchte an der Uni Japanische Geschichte studieren. Ik wil de geschiedenis van Japan studeren aan de universiteit. Ik wil aan de Universiteit van Japans Geschiedenis studeren. Wo sind die Messer? Waar zijn de messen? Waar zijn de messen? Ich wusste, dass du kommen würdest. Ik wist wel dat je zou komen. Ik wist dat je zou komen. Du hast mir die Augen dafür geöffnet, wie es ist, wenn alles gut geht. Je hebt me laten zien hoe het is wanneer alles goed verloopt. Je hebt m'n ogen geopend voor wat het is als alles goed gaat. Hast du eine Medikamentenallergie? Bent u allergisch voor een één of ander medicijn? Ben je allergisch voor medicijnen? Ich habe eine Weltkarte. Ik heb een kaart van de wereld. Ik heb een wereldkaart. Wir sind unglücklich. We zijn ongelukkig. We zijn ongelukkig. Gesundheit! Proost! Gezondheid. Wann wurde die Universität gegründet? Wanneer is de universiteit opgericht? Wanneer werd de universiteit opgericht? Brot und Milch sind gute Lebensmittel. Brood en melk zijn goede voedingsmiddelen. Brood en melk zijn goed voedsel. Unsere Herberge ist ein idealer Ausgangspunkt für Wanderungen und Ausflüge. Onze herberg is een ideaal uitgangspunt voor wandelingen en uitstappen. Ons hostel is een ideale uitvalsbasis voor wandelingen en excursies. Rot ist nicht mehr in Mode. Rood is niet meer in de mode. Rood is niet meer in de mode. Bäume leben. Bomen leven. Bomen leven. Er hat den Vertrag überflogen und dann unterschrieben. Hij heeft het contract vlug doorgelezen en dan ondertekend. Hij heeft het contract overgevlogen en toen getekend. Sei nicht ungerecht! Wees niet onrechtvaardig! Wees niet onrechtvaardig. Wie habt ihr mich gefunden? Hoe hebben jullie me gevonden? Hoe heb je me gevonden? Tom zitiert oft Shakespeare. Tom citeert vaak Shakespeare. Tom citeert vaak Shakespeare. Weißt du noch, wie Blumen duften? Weet je nog hoe bloemen ruiken? Weet je nog hoe bloemen ruiken? Die Leute sind immer freundlich. De mensen zijn altijd vriendelijk. Mensen zijn altijd vriendelijk. Der Hund sieht krank aus. De hond ziet er ziek uit. De hond ziet er ziek uit. Lass mich alleine gehen. Laat me alleen gaan. Laat me alleen gaan. Mein Großvater starb kurz nach meiner Geburt. Mijn grootvader stierf kort na mijn geboorte. Mijn grootvader stierf kort na mijn geboorte. Drei Wochen gingen vorüber Drie weken gingen voorbij. Drie weken gingen voorbij Ich konnte den ersten Preis gewinnen. Ik kon de eerste prijs winnen. Ik heb de eerste prijs gewonnen. Nach drei Jahren in der Schule kann der Hund Chinesisch. Na drie jaar op school kan de hond Chinees. Na drie jaar op school kan de hond Chinees. Das kann man nicht mehr reparieren. Dat kunnen we niet meer herstellen. Dat kun je niet meer maken. Ich glaube dir nicht. Ik geloof je niet. Ik geloof je niet. Sollen wir schwimmen gehen? Zullen we gaan zwemmen? Zullen we gaan zwemmen? Darum sind wir hier. Daarom zijn wij hier. Daarom zijn we hier. Dies könnte viel schlechter sein. Dat kon veel slechter zijn. Dit kan veel erger zijn. Ich bin kein Lehrer. Ik ben geen leraar. Ik ben geen leraar. Du darfst dreimal raten, wo ich gestern gewesen bin. Drie keer raden waar ik gisteren ben geweest! Je mag drie keer raden waar ik gisteren was. Die Kartoffel war so heiß, dass sie mir den Mund verbrannte. De aardappel was zo heet dat hij mijn mond verbrandde. De aardappel was zo heet dat ze mijn mond verbrandde. Tom ist Restaurantkritiker. Tom is een restaurantcriticus. Tom is een restaurantcriticus. Beachte, dass das Maximum nicht immer existiert. Merk op dat het maximum niet altijd bestaat. Merk op dat het maximum niet altijd bestaat. Ich habe noch viel zu tun. Ik heb nog veel te doen. Ik heb nog veel te doen. Es war so kalt, dass meine Ohren schmerzten. Het was zo koud, dat mijn oren pijn deden. Het was zo koud dat mijn oren pijn deden. Kannst du mir helfen? Kan je me helpen? Kun je me helpen? Sie lebten glücklich bis ans Ende ihrer Tage. Ze leefden nog lang en gelukkig. Ze leefden nog lang en gelukkig. Man muss nur die Taste drücken, um eine Fahrkarte zu bekommen. Je hoeft alleen maar op het knopje te drukken om een kaartje te krijgen. Je hoeft alleen maar op de knop te drukken om een kaartje te krijgen. Ich hörte, Tom und Maria seien Sturköpfe. Ik hoorde dat Tom en Maria koppig waren. Ik hoorde dat Tom en Maria koppig waren. Wo ist der Speisesaal? Waar is de eetzaal? Waar is de eetzaal? Sie sind so müde, dass sie nicht lernen können. Ze zijn zo moe, dat ze niet kunnen studeren. Ze zijn zo moe dat ze niet kunnen leren. Was ist ihr Sohn geworden? Wat is er van haar zoon geworden? Wat is haar zoon geworden? Wo hast du das denn gelernt? Waar heb je dat geleerd? Waar heb je dat geleerd? Es ist Pflicht, sich anzuschnallen. Het is verplicht je veiligheidsgordel te dragen. Het is de plicht om je gordel om te doen. Das Schiff fuhr unter der Brücke durch. Het schip voer onder de brug door. Het schip reed onder de brug door. Die Post ist hier gleich nebenan. De post is hier dichtbij. De post is hiernaast. Die Wasserqualität ist für die Herstellung von Bier sehr wichtig. De waterkwaliteit is erg belangrijk voor de productie van bier. De waterkwaliteit is van groot belang voor de productie van bier. Es gibt keinen Einspruch meinerseits. Er is geen bezwaar mijnerzijds. Er is geen bezwaar van mijn kant. Es war etwas, was sie nicht in Worte fassen wollte. Het was iets wat ze niet in woorden wilde uitdrukken. Het was iets wat ze niet wilde zeggen. Es ist ein Wort, für das ich gerne einen Ersatz finden würde. Het is een woord waarvoor ik graag een vervanging zou vinden. Het is een woord waar ik graag een vervanger voor wil vinden. Italien hat zwei Gebirgsketten, die Alpen und die Apenninen. Italië heeft twee bergketens, de Alpen en de Apennijnen. Italië heeft twee bergketens, de Alpen en de Apennijnen. Ellie liest jede Woche fünf Bücher. Ellie leest elke week vijf boeken. Ellie leest elke week vijf boeken. Ich esse um Viertel nach sieben zu Abend. Ik neem mijn avondmaal om zeven uur kwart. Ik eet om kwart over zeven. Wann hat sie geheiratet? Wanneer is ze getrouwd? Wanneer is ze getrouwd? Was ist die Hauptstadt von Haiti? Wat is de hoofdstad van Haïti? Wat is de hoofdstad van Haïti? Dank des US-Präsidenten könnte das Wort "Scheißlochland" zum Wort des Jahres werden. Dank zij de president van de Verenigde Staten dreigt "kakland" het woord van het jaar te worden. Dankzij de president van de VS kan het woord "gatland" het woord van het jaar worden. Er studiert auch Chinesisch. Hij studeert ook Chinees. Hij studeert ook Chinees. Danke, ich habe alles verstanden. Dank u wel. Ik heb alles begrepen. Bedankt, ik heb alles begrepen. Die Straßenlaternen sind nicht hell genug. De lantaarnpalen geven niet genoeg licht. De straatlantaarns zijn niet helder genoeg. Halten Sie sich an die Vorschriften! Hou u aan de regels! Hou je aan de regels. Sie sagte mir, dass sie eine CD gekauft hat. Ze zei mij dat ze een CD gekocht had. Ze zei dat ze een cd had gekocht. Red' nicht um den heißen Brei herum; sag mir, wer schuld ist. Draai niet om de pot. Zeg me wie schuldig is. Praat niet om de hete pap; vertel me wie er schuldig is. Wie kann man in Ihrer Sprache "Ich liebe dich" sagen? Hoe kan ik in uw taal "Ik hou van je?" zeggen? Hoe kun je in jouw taal 'Ik hou van je' zeggen? Mein Vater ist zu Hause. Mijn vader is thuis. Mijn vader is thuis. Das Raumschiff ist perfekt gelandet. Het ruimteschip is perfect geland. Het ruimteschip is perfect geland. Wir müssen uns beeilen, sonst schließen die Geschäfte. We moeten ons haasten, anders gaan de winkels sluiten. We moeten opschieten, anders sluiten de zaken. Einen Augenblick, bitte. Een ogenblikje, alstublieft. Momentje, alsjeblieft. Er ist ihr einziges Kind. Hij is hun enige kind. Hij is haar enige kind. Ich brauche eine neue Niere. Ik heb een nieuwe nier nodig. Ik heb een nieuwe nier nodig. Natürlich hat er recht. Natuurlijk heeft hij gelijk. Natuurlijk heeft hij gelijk. Sag mir einfach, was du willst. Zeg mij gewoon wat ge wilt. Vertel me gewoon wat je wilt. Der höchste Vulkan Europas heißt Ätna. De hoogste vulkaan van Europa heet Etna. De hoogste vulkaan van Europa heet Etna. Habt ihr die Nachricht nicht gehört? Hebben jullie het nieuws niet gehoord? Hebben jullie het bericht niet gehoord? Du darfst nicht zu viel Eis und Spaghetti essen. Je mag niet te veel ijs en spaghetti eten. Je mag niet te veel ijs en spaghetti eten. Tom und Maria sind beide älter als Johannes. Tom en Maria zijn allebei ouder dan Johan. Tom en Maria zijn beide ouder dan Johannes. Was zählt, ist nicht die Körpergröße eines Menschen, sondern die Größe seines Charakters. Wat telt, is niet de grootte van een persoon, maar de grootte van zijn karakter. Wat telt, is niet de lengte van iemands lichaam, maar de grootte van zijn karakter. Was ist ihr Zweck? Wat is hun doel? Wat is het doel ervan? Ich habe Tom gesagt, diese nicht zu benutzen. Ik heb Tom gezegd niet die daar te gebruiken. Ik zei Tom deze niet te gebruiken. Einmal im Monat isst sie mit ihrem Vater zu Mittag. Een keer per maand luncht zij met haar vader. Ze luncht één keer per maand met haar vader. Ich lebe auf dem Planeten Sakura. Ik leef op de planeet Sakura. Ik woon op de planeet Sakura. Ich kann das Rätsel nicht entschlüsseln. Ik kan dit raadsel niet ontcijferen. Ik kan het raadsel niet ontcijferen. Du hast mich angelogen. Je loog tegen me! Je hebt tegen me gelogen. Bring mir bitte Essig und Öl. Breng me azijn en olie, alsjeblieft. Breng me alsjeblieft azijn en olie. Nichts ist so kostbar wie die Zeit. Niets zo waardevol als de tijd. Niets is zo kostbaar als de tijd. Haben Sie schon Kinder? Heeft u al kinderen? Heb je al kinderen? Blumen blühen. Bloemen bloeien. Bloemen bloeien. Hol ihn herein! Breng hem naar binnen. Haal hem binnen. Ich werde folgen. Ik zal volgen. Ik volg je wel. Wo ist die Küche? Waar is de keuken? Waar is de keuken? Wohin möchten Sie gehen? Waar wilt ge naartoe? Waar wil je heen? Die Möbel in diesem Büro sind sehr modern. De meubels in dit kantoor zijn zeer modern. De meubels in dit kantoor zijn zeer modern. Sie hat sich um die Gesundheit ihres Mannes große Sorgen gemacht. Ze was erg bezorgd om de gezondheid van haar man. Ze maakte zich grote zorgen over de gezondheid van haar man. Mach das Fenster auf. Open het raam! Doe het raam open. Sie wollte es verstehen. Ze wilde het begrijpen. Ze wilde het begrijpen. Ich mag Rockmusik. Ik vind rockmuziek leuk Ik hou van rockmuziek. Er schwamm. Hij zwom. Hij zwom. Tom ist ein erfolgreicher Anwalt. Tom is een succesvol advocaat. Tom is een succesvolle advocaat. Tom klettert auf einen Baum. Tom beklimt een boom. Tom klimt in een boom. Schau dir das Haus mit dem roten Dach an! Kijk naar het huis met het rode dak. Kijk naar het huis met het rode dak. Tom hat einen starken Oberkörper. Tom heeft een sterk bovenlichaam. Tom heeft een sterk bovenlichaam. Es lohnt sich, seinem Rat zu folgen. Het is waard zijn advies te volgen. Het is de moeite waard zijn raad te volgen. "Was ist los?" "Der Schlüssel ist weg." "Welcher Schlüssel?" "Der Fahrradschlüssel." "Wat is er aan de hand?" "De sleutel is verdwenen." "Welke sleutel?" "De fietssleutel." "Wat is er aan de hand?" "De sleutel is weg." "Welke sleutel?" "De fietssleutel." Wie alt ist dein ältester Sohn? Hoe oud is uw oudste zoon? Hoe oud is je oudste zoon? Tom sagt, dass er Französisch lernen will. Tom zegt dat hij Frans leren wil. Tom zegt dat hij Frans wil leren. Tom hat dreißig Tage im Gefängnis zugebracht. Tom heeft dertig dagen in de gevangenis doorgebracht. Tom heeft dertig dagen in de gevangenis gezeten. Ich bin einverstanden mit seinem Vorschlag. Ik ben het eens met zijn voorstel. Ik ben het eens met zijn voorstel. Tom hasste Hunde und Katzen zeit seines Lebens. Tom haatte zijn leven lang honden en katten. Tom haatte honden en katten in z'n leven. Ich saß zwischen Tom und John. Ik zat tussen Tom en John. Ik zat tussen Tom en John. Ich weiß nicht, wann sie kommen kann. Ik weet niet wanneer zij kan komen. Ik weet niet wanneer ze kan komen. Er hatte nichts zu sagen, also ist er gegangen. Hij had niks te zeggen, dus is hij maar gegaan. Hij had niets te zeggen, dus ging hij weg. Das Haus da ist meins. Dat huis is van mij. Dat huis is van mij. Der Jäger häutete den Hirsch. De jager vilde het hert. De jager heeft het hert gevild. Sie wird heute Nachmittag das Fahrrad putzen. Deze namiddag zal ze de fiets reinigen. Ze zal vanmiddag de fiets schoonmaken. Ich glaube, dass Yumi krank ist. Ik denk dat Yumi ziek is. Ik denk dat Yumi ziek is. Ich habe ein beträchtliches Vermögen geerbt. Ik heb een aanzienlijk vermogen geërfd. Ik heb een fortuin geërfd. Ich wusste nichts. Ik wist niets. Ik wist niets. Was können wir noch tun? Wat kunnen we nog doen? Wat kunnen we nog meer doen? Er schwimmt sehr schnell. Hij zwemt heel snel. Hij zwemt heel snel. Danke! Dank u wel! Bedankt. Hat er dir die Wahrheit gesagt? Heeft hij je de waarheid gezegd? Heeft hij je de waarheid verteld? Ich kann dir unmöglich helfen. Ik kan je onmogelijk helpen. Ik kan je niet helpen. Er ist ein seltsamer Mensch. Hij is een vreemd persoon. Hij is een vreemd mens. Woraus sollte ein gesundes Frühstück bestehen? Waaruit moet een gezond ontbijt bestaan? Waaruit zou een gezond ontbijt moeten bestaan? Mein Vater ist schuld. Het is de schuld van mijn vader. Het is mijn vaders schuld. Erzähl weiter. Ga verder met je verhaal. Ga door. Tom wurde in Boston geboren. Tom is in Boston geboren. Tom is geboren in Boston. Geben Sie mir den Schlüssel. Geef me de sleutel. Geef me de sleutel. Es ist einfacher, eine neue Sprache zu lernen, wenn man jung ist. Het is gemakkelijker een nieuwe taal te leren als men jong is. Het is makkelijker om een nieuwe taal te leren als je jong bent. Es war eine schlechte Idee, sich abzumelden. Het was geen goed idee om me af te melden. Het was een slecht idee om je af te melden. Dieser Mann ist tot. Deze man is dood. Deze man is dood. Meine Berechnung war richtig. Mijn berekening was correct. M'n berekening klopte. Ich respektiere Tom. Ik respecteer Tom. Ik respecteer Tom. Ist Tom noch in der Schule? Is Tom nog steeds op school? Is Tom nog op school? Keiner zuhause? Niemand thuis? Niemand thuis? Bangkok ist die Hauptstadt Thailands. Bangkok is de hoofdstad van Thailand. Bangkok is de hoofdstad van Thailand. Tom keuchte. Tom snakte naar adem. Tom bukte. Ich bin völlig verwirrt. Ik ben helemaal verward. Ik ben in de war. Tom rief Mary an und fragte sie nach ihrem Zeitplan. Tom belde Mary op en vroeg haar wat haar rooster was. Tom belde Mary en vroeg haar naar haar schema. Ich bin's. Ik ben het. Ik ben het. Tom hat im Gefängnis gesessen. Tom heeft in de gevangenis gezeten. Tom zat in de gevangenis. Sag mir, was du auf diesem Bild siehst. Zeg me wat je op deze prent ziet. Vertel me wat je op deze foto ziet. Weißt du zufälligerweise, wo sie wohnt? Weet je toevallig waar ze woont? Weet je toevallig waar ze woont? Jemand steht hinter der Wand. Er staat iemand achter de muur. Iemand staat achter de muur. Er war leichtgläubig. Hij was naïef. Hij was lichtgelovig. Wenn diese Organisation so belassen wird, wie sie ist, wird sie bald bankrott sein. Ihre Sanierung ist genauso schwierig, wie wenn man die Pferde wechseln wollte, während man dabei ist, einen Fluss zu durchqueren. Als deze organisatie zo blijft zal ze binnenkort bankroet gaan. Haar herstel is zo moeilijk als van paard wisselen terwijl je een beek oversteekt. Als deze organisatie blijft zoals ze is, zal ze bankroet zijn... net zo moeilijk te herstellen als wanneer je de paarden wilt verwisselen... terwijl je een rivier oversteekt. Mein Lieblingssport ist Skifahren. Mijn lievelingssport is skiën. Mijn favoriete sport is skiën. Waffen töten keine Menschen. Menschen töten Menschen. Pistolen doden geen mensen. Mensen doden mensen. Wapens doden geen mensen, mensen doden mensen. Die Arbeit befindet sich in einem sehr fortgeschrittenen Stadium. Het werk is in een zeer gevorderd stadium. Het werk bevindt zich in een zeer vergevorderd stadium. Hast du schon einmal Toms Mutter gesehen? Heb je Toms moeder al eens gezien? Heb je Toms moeder ooit gezien? Ich habe zwei Katzen und einen Hund. Ik heb twee katten en een hond. Ik heb twee katten en een hond. Die Katze versucht, auf den Baum zu klettern. De kat probeert de boom te beklimmen. De kat probeert in de boom te klimmen. Er ist streitsüchtig. Hij hunkert altijd naar ruzie. Hij is verslaafd aan ruzie. Ich dachte auch so - als ich noch jung war. Ik dacht hetzelfde, toen ik jong was. Dat dacht ik ook toen ik nog jong was. Habt ihr schon einmal einen Regenbogen gesehen? Hebben jullie ooit een regenboog gezien? Heb je ooit een regenboog gezien? Ich kann es beweisen. Ik kan het bewijzen. Ik kan het bewijzen. Wir sind fast fertig. We zijn bijna klaar. We zijn bijna klaar. Darf ich Ihr Auto ausleihen? Mag ik uw auto lenen? Mag ik uw auto lenen? Sie kam aus dem Zimmer. Zij kwam uit de kamer. Ze kwam uit de kamer. Der Wind weht von Westen her. De wind waait uit het westen. De wind waait vanuit het westen. Er verliebte sich in seine beste Freundin. Hij werd verliefd op zijn beste vriendin. Hij werd verliefd op zijn beste vriendin. Ich habe keinen Ausweichplan. Ik heb geen plan B. Ik heb geen ontsnappingsplan. Wie lange hast du auf den Bus gewartet? Hoe lang heb je op de bus gewacht? Hoe lang heb je op de bus gewacht? Brauchst du das Buch hier? Heb je dit boek nodig? Heb je dit boek nodig? Kann ich dein Wörterbuch benutzen? Kan ik je woordenboek gebruiken? Mag ik je woordenboek gebruiken? Sie liest. Ze leest. Ze leest. Du erinnerst mich an meine Mutter. Je doet me denken aan mijn moeder. Je doet me aan mijn moeder denken. Es ist zu heiß zum Arbeiten. Het is te warm om te werken. Het is te heet om te werken. Er wollte Bauer werden. Hij wilde boer worden. Hij wilde boer worden. Sogar die Experten hielten das Gemälde für einen echten Rembrandt. Zelfs de specialisten zagen in het schilderij een echte Rembrandt. Zelfs de experts dachten dat het schilderij een echte Rembrandt was. Das werden wir jetzt auf der Stelle nachprüfen. Dat zullen we onmiddellijk controleren. Dat gaan we nu natrekken. Tom war mein erster fester Freund. Tom was mijn eerste vaste vriend. Tom was m'n eerste vriend. Ich will nicht auf dem Mond leben. Tagsüber ist es dort zu heiß, und nachts viel zu kalt. Ik wil niet op de maan wonen. Overdag is het daar te warm, 's nachts veel te koud. Ik wil niet op de maan wonen, overdag is het te warm en 's nachts veel te koud. Bitte schreibe über deine wahre Erfahrung. Schrijf alstublieft over uw echte ervaring. Schrijf alsjeblieft over je ware ervaring. Die Seeleute sahen Land. De zeelui zagen land. De zeelieden zagen land. Ich werde es erneut versuchen. Ik zal opnieuw proberen. Ik zal het opnieuw proberen. Einige Lieder stammen aus Schottland. Sommige nummers komen uit Schotland. Sommige liederen komen uit Schotland. Das ist ein schrecklicher Fehler. Dat is een verschrikkelijke fout. Dit is een vreselijke vergissing. Was ist dein Lieblingsfilm? Wat is jouw lievelingsfilm? Wat is je favoriete film? Ruf bitte nicht die Bullen! Bel asjeblief de flikken niet! Bel de politie alsjeblieft niet. Wale sind riesige Säugetiere, die im Meer leben. Walvissen zijn reusachtige zoogdieren die in de zee leven. Walvissen zijn grote zoogdieren die in zee leven. Tom ist schlecht gelaunt. Tom is een slechte stemming. Tom is chagrijnig. Ich habe deine Hilfe nötig. Ik heb je hulp nodig. Ik heb je hulp nodig. Was lernst du in der Schule? Wat leer je op school? Wat leer je op school? Es wird gleich regnen. Het gaat regenen. Het gaat zo regenen. Das Zimmer erwärmt sich. De kamer is aan het opwarmen. De kamer warmt op. Sein Gesicht hellte sich auf. Zijn gezicht klaarde op. Zijn gezicht flitste op. Betrunkene sind so unterhaltsam. Dronken mensen zijn zo onderhoudend. Dronken mensen zijn zo vermakelijk. Können Sie mir sagen, was dieses Wort bedeutet? Kunt u mij zeggen wat dit woord betekent? Kunt u me vertellen wat dat woord betekent? Wir müssen die Regeln einhalten. We moeten de regels volgen. We moeten ons aan de regels houden. Warum bist du so traurig? Waarom ben je zo verdrietig? Waarom ben je zo verdrietig? Denk mal drüber nach. Denk er eens over na als je wil. Denk er eens over na. Ich habe ihn letzte Woche bezahlt. Ik heb hem vorige week betaald. Ik heb hem vorige week betaald. Äpfel mag ich nicht. Ik hou niet van appels. Ik hou niet van appels. Mögen Sie Lachs? Houdt u van zalm? Hou je van zalm? Wo ist das WC? Waar is de wc? Waar is het toilet? Es gibt keine Fehler in deinem Aufsatz. Er staan geen fouten in je opstel. Er zijn geen fouten in je essay. Es war eine seltsame Nacht. Het was een rare nacht. Het was een vreemde avond. Er versuchte vergeblich, den Stein hochzuheben. Hij probeerde tevergeefs de steen op te tillen. Hij probeerde tevergeefs de steen op te tillen. Sie weinte herzzerreißend. Ze huilde bitter. Ze huilde hartverscheurend. Wir sind gleichen Alters. We zijn even oud. We zijn van dezelfde leeftijd. Er kann kaum seinen Namen schreiben. Hij kan nauwelijks zijn naam schrijven. Hij kan nauwelijks zijn naam schrijven. Guten Morgen, Maria! Habe ich dich geweckt? Goede morgen, Maria. Heb ik je gewekt? Goedemorgen, Maria, heb ik je wakker gemaakt? Sie schreibt mit der linken Hand. Ze schrijft met de linkerhand. Ze schrijft met haar linkerhand. Ich war krank. Ik was ziek. Ik was ziek. Ich mag keinen Tee. Ik hou niet van thee. Ik hou niet van thee. Tom wollte nicht, dass seine Freunde ihn weinen sahen. Tom wou niet dat zijn vrienden hem zagen wenen. Tom wilde niet dat zijn vrienden hem zagen huilen. Ich bin des Schreibens müde. Ik ben moe van het schrijven. Ik ben moe van schrijven. Er dolmetschte für mich. Hij vertolkte voor mij. Hij heeft voor me getolkt. Ich lerne Persisch. Ik leer Perzisch. Ik leer Perzisch. Ich habe mich gestern sehr amüsiert. Ik heb me gisteren erg geamuseerd. Ik vond het gisteren erg leuk. Tom benutzte einen Zahnstocher. Tom gebruikte een tandenstoker. Tom gebruikte een tandenstoker. Kinder hassen es, Lehrer zu ärgern. Kinderen hebben er een hekel aan om leraren te irriteren. Kinderen hebben een hekel aan het irriteren van leraren. Man kann nichts verkehrt machen, wenn man eine Sprache lernt. Je kan niets verkeerd doen als je een taal leert. Je kunt niets verkeerds doen als je een taal leert. Mein Französisch ist, glaube ich, grottenschlecht. Mijn Frans is, volgens mij, barslecht. Mijn Frans is slecht, denk ik. Wie viele Bücher besitzen Sie? Hoeveel boeken bezit u? Hoeveel boeken heb je? Der Regen ging in Schnee über. De regen ging over in sneeuw. De regen stortte in de sneeuw. Russische Mädchen lieben Isländer. Russische meiden houden van IJslanders. Russische meisjes houden van IJslanders. Themenwechsel! Laten we van onderwerp veranderen! Verandering van onderwerp. Willst du mich verdammt nochmal auf den Arm nehmen?! Neem je me in het ootje?! Neem je me in de maling? Ich kann diesen Koffer nicht allein tragen. Ik kan deze koffer niet zelf dragen. Ik kan deze koffer niet alleen dragen. Das Konzert findet im nächsten Sommer statt. Het concert zal de volgende zomer plaatshebben. Het concert vindt volgende zomer plaats. Englisch ist nicht meine Muttersprache. Engels is niet mijn moedertaal. Engels is mijn moedertaal niet. Tom haben Marias ständige Nörgeleien schwer zu schaffen gemacht. Tom heeft erg last gehad van Maria's constante gezeur. Tom maakte Maria's gezeur moeilijk. Das Buch liegt auf dem Tisch. Het boek ligt op de tafel. Het boek ligt op tafel. Was hält dich nachts vom Schlafen ab? Wat houdt u wakker 's nachts? Wat houdt je 's nachts tegen om te slapen? Hier leben zwanzig Familien. Twintig families leven hier. Er wonen hier twintig families. Deine Hose ist dreckig. Je broek is vuil. Je broek is vies. Rauchen schadet der Gesundheit. Roken schaadt de gezondheid. Roken is schadelijk voor de gezondheid. Wohnen Sie hier in der Nähe? Woont u hier in de buurt? Woon je hier in de buurt? Ich kann diesen Rechner nicht reparieren. Ik kan deze computer niet herstellen. Ik kan deze computer niet repareren. Wo ist die russische Botschaft? Waar is de Russische ambassade? Waar is de Russische ambassade? Wie würdest du "Glück" definieren? Hoe zou jij "geluk" omschrijven? Hoe zou u "geluk " definiëren? Ich bin nur deinetwegen hier. Ik ben hier alleen vanwege jou. Ik ben hier alleen voor jou. Du bist drei Mal in London gewesen. Je bent drie keer in Londen geweest. Je bent drie keer in Londen geweest. Herzlichen Dank! Hartelijk bedankt! Hartelijk dank. Kennt jemand Toms Familiennamen? Weet iemand Toms achternaam? Kent iemand Tom's familienaam? Auch seine Ehefrau wurde wegen Hehlerei zu einer gleichartigen Strafe verurteilt. Ook zijn echtgenote werd tot een gelijkaardige straf veroordeeld wegens heling. Ook zijn vrouw werd wegens heling tot een soortgelijke straf veroordeeld. Meine Frau leidet an einer Lungenentzündung. Mijn vrouw lijdt aan een longontsteking. Mijn vrouw heeft longontsteking. Die Polizei ist gut darin zu verstehen, dass jemand meine Kreditkarte gestohlen hat und viel Geld abgehoben hat. Es ist viel schwieriger, ihnen beizubringen, dass "jemand mein magisches Schwert gestohlen" hat. De politie is er heel goed in om te begrijpen dat iemand mijn creditcard gestolen heeft en een heleboel geld heeft opgenomen. Het is veel moeilijker om ze bij te brengen dat "iemand mijn magische zwaard gestolen heeft." De politie is goed te begrijpen dat iemand mijn creditcard heeft gestolen en veel geld heeft opgehaald... en het is veel moeilijker om ze te leren dat iemand mijn magische zwaard heeft gestolen. Sie bauten eine Brücke. Zij bouwden een brug. Ze bouwden een brug. Was für ein herrliches Wetter! Wat een mooi weer! Wat een heerlijk weer! Das ist ein Tippfehler. Entschuldigung! Het is een tikfout. Sorry. Dat is een typefout. Es ist bewölkt. Het is bewolkt. Het is bewolkt. Er wird gleich zurück sein. Hij komt straks terug. Hij komt zo terug. Der Zug fuhr achthundert Kilometer in der Stunde. De trein ging 500 mijl per uur. De trein reed achthonderd kilometer per uur. Lange Haare sind unmodern. Lang haar is ouderwets. Lange haren zijn onmodern. Versprich nichts! Beloof niets! Beloof niks. Man sagt, sein Vater sei im Ausland gestorben. Naar men zegt, zou zijn vader in het buitenland overleden zijn. Ze zeggen dat z'n vader in het buitenland stierf. Sie war zu allen sehr nett. Ze was heel aardig tegen iedereen. Ze was heel aardig voor iedereen. Das Abendessen ist fertig. Het avondeten is klaar. Het eten is klaar. Kinder lieben Kuchen. Kinderen houden veel van koeken. Kinderen houden van taart. Ich schaute mich um, um weitere nicht mehr ganz junge Gäste zu finden. Ik keek rond om nog andere niet meer zo jonge gasten te vinden. Ik keek rond om meer niet-jonge gasten te vinden. Sie hat uns geholfen. Zij heeft ons geholpen. Ze heeft ons geholpen. Tom starb, als er 97 war. Tom is gestorven op de leeftijd van 97 jaar. Tom stierf toen hij 97 was. Wer hat die Bibel geschrieben? Wie heeft de bijbel geschreven? Wie heeft de bijbel geschreven? Zur Paella gehören oft Schnecken. Paella bevat vaak wulken. De paella zijn vaak slakken. Der Stuhl ist in der Nähe der Tür. De stoel staat dicht bij de deur. De stoel is vlakbij de deur. Was machst du, um in Form zu bleiben? Wat doe jij om in vorm te blijven? Wat doe je om in vorm te blijven? Ich brauche deine Hilfe nicht. Ik heb jouw hulp niet nodig. Ik heb je hulp niet nodig. Sie sagte, ihr Ehemann habe sie geschlagen, in Wirklichkeit war es aber umgekehrt. Ze zei dat haar man haar sloeg maar eigenlijk was het andersom. Ze zei dat haar man haar had geslagen, maar in werkelijkheid was het andersom. Ich gehe gerne in diesem Laden einkaufen. Ik ga graag in die winkel inkopen. Ik ga graag winkelen in deze winkel. Ich war noch nie in Mikronesien. Ik ben nog nooit in Micronesië geweest. Ik ben nog nooit in Micronesië geweest. Das Wasser ist heiß. Het water is heet. Het water is heet. Er wäre froh, das zu hören. Hij zou blij zijn dat te horen. Hij zou blij zijn dat te horen. Sie singt gerne. Ze zingt graag. Ze zingt graag. Manchmal ist es gut, ein bisschen verrückt zu sein. Soms is het goed om een beetje gek te zijn. Soms is het goed om een beetje gek te zijn. Seine Tochter ist eine schöne Frau geworden. Zijn dochter is een mooie vrouw geworden. Zijn dochter is een mooie vrouw geworden. Nimm mich mit nach Hause! Neem me met je mee naar huis. Neem me mee naar huis. Tom kocht ein Ei. Thomas kookt een ei. Tom kookt een ei. Glaubst du, dass Tom uns angelogen hat? Denk je dat Tom tegen ons gelogen heeft? Denk je dat Tom tegen ons heeft gelogen? Das hat mich verblüfft. Dat heeft mij verbluft. Dat verbaasde me. Ich finde, dass ich diese Gelegenheit nicht vorübergehen lassen darf. Ik vind dat ik die gelegenheid niet mag laten voorbijgaan. Ik vind dat ik deze kans niet voorbij mag laten gaan. Was machst du? Wat ben je aan het doen? Wat doe je? Er wird mir nie verzeihen. Hij zal me nooit vergeven. Hij zal het me nooit vergeven. Es ist gefährlich. Het is gevaarlijk. Het is gevaarlijk. Tom lächelte und winkte Maria zu. Tom glimlachte en zwaaide naar Maria. Tom glimlachte en zwaaide naar Maria. Wer nichts hat, hat nichts zu verlieren. Wie niets bezit, heeft niets te verliezen. Wie niets heeft, heeft niets te verliezen. Davon spreche ich nicht. Daar praat ik niet over. Daar heb ik het niet over. Da hast du aber ganz schön Eier gezeigt, dem Chef so die Stirn zu bieten. Je had behoorlijk wat lef om de baas zo het hoofd te bieden. Je liet je ballen zien om de baas zo'n voorhoofd te geven. Heute fühle ich mich schlechter als gestern. Ik voel mij slechter dan gisteren. Vandaag voel ik me slechter dan gisteren. Guus Hiddink ist Niederländer. Guus Hiddink is Nederlands. Guus Hiddink is Nederlander. Ich kann das nicht ausschließen. Ik kan dat niet uitsluiten. Ik kan dit niet uitsluiten. Wie hoch können Vögel fliegen? Hoe hoog kunnen vogels vliegen? Hoe hoog kunnen vogels vliegen? Ist das deine Mutter? Is dat je moeder? Is dat je moeder? Warum ist das passiert? Waarom is dit gebeurd? Waarom is dit gebeurd? Der Gärtner hat die Hecke gerade geschnitten. De tuinier heeft de haag recht gesnoeid. De tuinman heeft de heg net gesneden. Es überrascht mich nicht. Het verbaast me niet. Het verbaast me niks. Ich war erleichtert, dass man mein gebrochenes Englisch einigermaßen verstehen konnte. Ik was blij dat men mijn gebroken Engels enigszins heeft kunnen verstaan. Ik was opgelucht dat men mijn gebroken Engels enigszins kon begrijpen. Jack wurde am 10. August geboren. Jack is op 10 augustus geboren. Jack is geboren op 10 augustus. Lebe schnell, liebe heftig, stirb jung! Leef snel, bemin heftig, sterf jong! Leef snel, liefje, sterf jong. Ich bin den ganzen Tag zu Hause geblieben. Ik ben de hele dag thuis gebleven. Ik ben de hele dag thuis gebleven. Die Sommerferien sind vorüber. De zomervakantie is voorbij. De zomervakantie is voorbij. Ich hab mir die Fingerspitze verbrannt. Ik heb mijn vingertop verbrand. Ik heb m'n vingertoppen verbrand. Tom hat den direkten Befehl eines vorgesetzten Offiziers missachtet. Tom heeft een direct bevel van een meerdere genegeerd. Tom negeerde het bevel van een superieure officier. Es ist mir egal. Het maakt me niet uit. Het kan me niet schelen. Die Neuigkeiten ärgerten sie sehr. Het nieuws irriteerde haar erg. Het nieuws irriteerde haar. Es ist notwendig. Dat is nodig. Het is nodig. Das ist nicht fair. Dat is niet eerlijk. Dat is niet eerlijk. Tut mir leid, ich habe keine Ahnung. Het spijt me, ik heb geen enkel idee. Sorry, ik heb geen idee. Denk nicht an solche Sachen. Denk niet aan zulke dingen. Denk daar niet aan. Ein paar Freunde haben mich zum Abendessen eingeladen. Een paar vrienden hebben me voor het avondeten uitgenodigd. Een paar vrienden nodigden me uit voor een etentje. Tom fragt sich, ob es wahr ist. Tom vraagt zich af of het waar is. Tom vraagt zich af of het waar is. Ich niese oft. Ik nies veel. Ik nies vaak. Geld hat er, aber glücklich ist er nicht. Geld heeft hij, maar gelukkig is hij niet. Hij heeft geld, maar hij is niet gelukkig. Bitte zahlen! Betaal alstublieft! Betalen, alsjeblieft. Tom ist interessant. Tom is interessant. Tom is interessant. Gibt es keine andere Methode? Is er geen andere methode? Is er geen andere methode? Marie hat ihre Kindheit in Afrika verbracht. Marie heeft haar kinderjaren in Afrika doorgebracht. Marie heeft haar jeugd in Afrika doorgebracht. Es ist brandneu. Het is gloednieuw. Het is gloednieuw. Du hast kein Herz. Je hebt geen hart. Je hebt geen hart. Hier ist nichts los: es gibt keine Arbeit, keine Kneipe, kein Kino - nichts. Er is niets gaande hier: er is geen werk, geen kroeg, geen bioscoop - niets. Er is hier niets aan de hand: er is geen werk, geen bar, geen bioscoop, niets. Hast du recht? Heb je gelijk? Heb je gelijk? Er handelte in seinem eigenen Interesse. Hij handelde voor zijn eigen belang. Hij handelde in zijn eigen belang. Er ist nicht dumm, sondern taub. Hij is niet dom, maar doof. Hij is niet dom, hij is doof. Minsk ist die Hauptstadt von Weißrussland. Minsk is de hoofdstad van Wit-Rusland. Minsk is de hoofdstad van Wit-Rusland. Er ist aggressiv. Hij is agressief. Hij is agressief. Was wollen sie von uns? Wat willen ze van ons? Wat willen ze van ons? Ich würde lieber ein Vogel als ein Fisch sein. Ik zou liever een vogel dan een vis zijn. Ik ben liever een vogel dan een vis. Wann ist er zurückgekommen? Wanneer is hij teruggekomen? Wanneer is hij teruggekomen? Es tut mir leid, das zu hören. Het is spijtig om dat te horen. Het spijt me dat te horen. Wie viele Brüder hast du? Hoeveel broers heb je? Hoeveel broers heb je? Tom kaufte Maria eine Kamera ab. Tom kocht van Maria een camera. Tom kocht een camera van Maria. Er ist acht. Hij is acht. Hij is acht. Kopf hoch! Kop op! Kop op. Eine Woche hat sieben Tage. Een week telt zeven dagen. Een week heeft zeven dagen. Sie öffnete die Tür. Ze deed de deur open. Ze opende de deur. Die alte Frau wurde ins Krankenhaus gebracht, aber verstarb nicht viel später. De oude vrouw werd in het ziekenhuis gebracht, maar overleed niet veel later. De oude vrouw werd naar het ziekenhuis gebracht, maar stierf niet veel later. Sprechen Sie Italienisch? Spreekt u Italiaans? Spreekt u Italiaans? Sie hat Kekse gebacken. Zij heeft koekjes gebakken. Ze heeft koekjes gebakken. Wo wohnen Sie in der Türkei? Waar woont u in Turkije? Waar woont u in Turkije? Lächle doch ein bisschen! Glimlach toch een beetje! Lach eens een beetje. Anfangs wusste ich nicht, was ich tun sollte. In het begin wist ik niet wat te doen. In het begin wist ik niet wat ik moest doen. Er mag das Reisen wirklich gerne. Hij houdt echt veel van reizen. Hij houdt echt van reizen. Jeden Tag schreibe ich Tagebuch. Ik schrijf dagelijks in mijn dagboek. Elke dag schrijf ik een dagboek. Der Hund ist schön. De hond is mooi. De hond is mooi. Ich kann nicht mehr! Ik kan niet meer! Ik kan het niet meer. Nancy lächelte glücklich. Nancy glimlachte gelukkig. Nancy glimlachte gelukkig. Du darfst hier rauchen. Hier mag je roken. Je mag hier roken. Tom war sehr glücklich. Tom was zeer gelukkig. Tom was erg gelukkig. Es war genauso, wie ich gedacht hatte. Het was net zoals ik gedacht had. Het was precies wat ik dacht. Sind meine Socken schon trocken? Zijn mijn sokken al droog? Zijn mijn sokken al droog? Mindestens eine volle Minute lang kamen Bravorufe aus dem Publikum. Het publiek schreeuwde "Bravo!" gedurende minstens één hele minuut. Op z'n minst een minuut lang kwamen er bravoroepen van het publiek. Glaubst du an Zauberei? Geloof je in magie? Geloof je in magie? Das ist alles nur ein großes Missverständnis. Het is allemaal één groot misverstand. Dit is een groot misverstand. Mein Leben wäre ohne euch sinnlos. Zonder jullie zou mijn leven zinloos zijn. Mijn leven zou zinloos zijn zonder jullie. Wenn du unzufrieden mit deinem Privatleben bist, empfehle ich dir, dich auf Facebook anzumelden. Das ist der einfachste Weg, wie du es loswerden kannst. Als je je privéleven beu bent, raad ik je aan om je bij Facebook in te schrijven. Het is de beste manier om er van af te geraken. Als je ontevreden bent over je privéleven, raad ik je aan je in te schrijven op Facebook. Dit is de makkelijkste manier om er vanaf te komen. Hat man dich schon einmal verhaftet? Ben jij ooit wel eens gearresteerd? Hebben ze je ooit gearresteerd? Mein Onkel ist verärgert. Mijn oom is boos. Mijn oom is boos. Das letzte Mal, dass ich geraucht habe, war vor gut über einem Jahr. De laatste keer dat ik heb gerookt was een dik jaar geleden. De laatste keer dat ik rookte was ruim een jaar geleden. Die schlechte Ernte verursachte eine massive Lebensmittelknappheit. De slechte oogst heeft massale voedseltekorten veroorzaakt. De slechte oogst veroorzaakte een enorme voedselschaarste. Du wirst mir fehlen. Ik zal je missen. Ik zal je missen. Frühes Aufstehen halte ich für wichtig. Ik vind vroeg opstaan belangrijk. Vroeg opstaan is belangrijk. Ich dachte dasselbe. Ik dacht hetzelfde. Ik dacht hetzelfde. Sie ist Japanerin. Zij is Japanse. Ze is Japans. Ich sterbe. Ik sterf. Ik ga dood. Was kam erst: die Henne oder das Ei? Wat kwam eerst: de kip of het ei? Wat kwam er eerst: de kip of het ei? Bleib! Blijf! Blijf. Ich habe kaum etwas gesehen. Ik heb nauwelijks iets gezien. Ik heb amper iets gezien. Tom möchte helfen. Tom wil helpen. Tom wil helpen. Vor zwei Wochen war ich zum ersten Mal im Disneyland. Ik heb twee weken geleden Disneyland voor de eerste keer bezocht. Twee weken geleden was ik voor het eerst in Disneyland. Sei objektiv. Wees objectief. Wees objectief. Was ist da genau passiert? Wat is daar precies gebeurd? Wat is er precies gebeurd? Hier ist Bier. Hier is bier. Hier is bier. Tom ist süß. Tom is schattig. Tom is lief. Tom und Maria sind Zimmerleute. Tom en Maria zijn timmerlieden. Tom en Maria zijn timmerlieden. Er atmete tief durch, bevor er das Büro seines Vorgesetzten betrat. Hij haalde diep adem voordat hij het kantoor van zijn chef binnenging. Hij ademde diep voordat hij het kantoor van zijn meerdere binnenkwam. Ein fauler Apfel im Korb verdirbt alle guten Früchte. Een rotte appel in de mand maakt al het gave fruit te schand. Een rotte appel in de mand bederft alle goede vruchten. Ich fange heute Abend an. Ik begin vanavond. Ik begin vanavond. Seitdem sind drei Jahre vergangen. Sindsdien zijn er drie jaar voorbijgegaan. Sindsdien zijn er drie jaar verstreken. Dieser Stern ist so groß, dass du ihn mit dem bloßen Auge sehen kannst. Deze ster is zo groot, dat je hem met het blote oog kunt zien. Deze ster is zo groot dat je hem met je blote oog kunt zien. Er hat die Sitzung im letzten Augenblick abgesagt. Op het laatste moment heeft hij de vergadering afgelast. Hij heeft de vergadering op het laatste moment afgelast. Ich bin zu spät in die Schule gekommen. Ik was te laat op school. Ik ben te laat op school gekomen. Du stinkst. Je stinkt. Je stinkt. Er beschwerte sich über den Lärm. Hij heeft geklaagd over het lawaai. Hij klaagde over het lawaai. Aus unserer Sicht ist sein Vorschlag annehmbar. Uit ons standpunt is zijn voorstel aanvaardbaar. Wij zijn van mening dat zijn voorstel aanvaardbaar is. Ich möchte die Arbeit selbst abschließen. Ik wil het werk zelf afmaken. Ik wil het werk zelf afmaken. Kaninchen mögen Karotten. Konijnen houden van wortels. Konijnen houden van wortelen. Aachen ist eine kreisfreie Stadt. Aken is een stadsdistrict. Aken is een cirkelvrije stad. Ich esse Tomaten. Ik eet tomaten. Ik eet tomaten. Er hat aufgehört mit ihnen zu reden. Hij hield op met hen te praten. Hij is gestopt met praten met hen. Er hat eine lange Nase. Hij heeft een lange neus. Hij heeft een lange neus. Die Schule fängt um zehn nach acht an. School begint om 8:10. De school begint om tien over acht. Kommt ihr von einem anderen Planeten? Komen jullie van een andere planeet? Komen jullie van een andere planeet? Man sagt, dass er das Buch geschrieben hat. Men zegt dat hij dat boek geschreven heeft. Ze zeggen dat hij het boek schreef. Die Wolga ist mit 3530 km der längste Fluss in Europa. De Wolga is met 3530 kilometer de langste rivier van Europa. De Wolga is met 3530 km de langste rivier in Europa. Zum Hieressen oder Mitnehmen? Is het om hier te eten, of om mee te nemen? Om hier te eten of mee te nemen? Ich gab Tom mein ganzes Geld. Ik gaf Tom al mijn geld. Ik gaf Tom al mijn geld. Je größer die Gefahr, desto größer die Ehre. Hoe groter het gevaar, des te groter de eer. Hoe groter het gevaar, hoe groter de eer. Warum schläft er nicht? Waarom slaapt hij niet? Waarom slaapt hij niet? He, du da! Was machst du? Hee jij daar! Wat ben je aan het doen? Hé, jij daar. Ich spreche nur Italienisch. Ik spreek alleen Italiaans. Ik spreek alleen Italiaans. Man muss das Eisen schmieden, solange es glüht. Men moet het ijzer smeden wanneer het heet is. Je moet het ijzer smeden zolang het maar gloeit. Nie wieder. Nooit weer. Nooit meer. Man kann auf ihn zählen. Op hem kan je rekenen. Je kunt op hem rekenen. "Hatte er recht?" - "Nein, er lag falsch." "Had hij gelijk?" - "Nee, hij zat ernaast." "Heeft hij gelijk?" - "Nee, hij had het mis." Ich bin nicht alt. Ik ben niet oud. Ik ben niet oud. Er kann überhaupt nicht schwimmen, aber beim Skifahren ist er der Beste. Hij kan totaal niet zwemmen, maar voor skiën is hij de beste. Hij kan niet zwemmen, maar bij het skiën is hij de beste. Stephen starb. Stephen stierf. Stephen stierf. Ich bin im Regen mit dem Rad zum Zahnarzt gefahren. Ik ben met mijn fiets door de regen naar de tandarts gereden. Ik ben in de regen met mijn fiets naar de tandarts gereden. Klopft an! Klop aan! Klop aan. Ich kam gerade am Bahnhof an. Ik ben pas aangekomen in het station. Ik ben net bij het station aangekomen. Zeigst du mir, was du gestern gekauft hast? Zult ge mij tonen wat ge gisteren gekocht hebt? Kun je me laten zien wat je gisteren hebt gekocht? Der Präsident hat die Sklaverei abgeschafft. De president heeft slavernij afgeschaft. De president heeft de slavernij afgeschaft. Ich habe keine müde Mark. Ik heb geen rooie cent. Ik heb geen moe Mark. Ich will nicht so lange warten. Ik wil niet zo lang wachten. Ik wil niet zo lang wachten. Gab es Atlantis wirklich? Heeft Atlantis echt bestaan? Waren er echt Atlantis? Mein Vater ist gerade im Garten. Mijn vader is nu in de tuin. M'n vader is in de tuin. Alles in Ordnung. Alles in orde. Het is oké. Diese Medizin hat keine Nebenwirkungen. Dit geneesmiddel heeft geen bijwerkingen. Dit medicijn heeft geen bijwerkingen. Die Hauptstadt von Vietnam ist Hanoi. De hoofdstad van Vietnam is Hanoi. De hoofdstad van Vietnam is Hanoi. Diese Kopie weicht vom Original ab. Deze kopie verschilt met het origineel. Deze kopie wijkt af van het origineel. Ich erwarte deine Hilfe. Ik wacht op je hulp. Ik verwacht je hulp. Hier, trinke. Hier, drink dit op. Hier, drink. Welche Tüte ist deine? Welke plastic tas is van jou? Welke tas is van jou? Der Satellit ist in einer Umlaufbahn um den Mond. De satelliet bevindt zich in een baan om de maan. De satelliet is in een baan rond de maan. Meine Kinder sind das Wertvollste, was es gibt. Mijn kinderen zijn het waardevolste wat er is. Mijn kinderen zijn het waardevolste wat er is. Ich brauche mehr Beispiele, um zu verstehen, wie dieses Wort verwendet wird. Ik heb meer voorbeelden nodig om te begrijpen hoe dit woord gebruikt wordt. Ik heb meer voorbeelden nodig om te begrijpen hoe dit woord wordt gebruikt. Ich muss ihr helfen. Ik moet haar helpen. Ik moet haar helpen. Hunderte von Leuten arbeiten in dieser Fabrik. In deze fabriek werken honderden mensen. Honderden mensen werken in deze fabriek. Ich brauche neue Reifen. Ik heb nieuwe banden nodig. Ik heb nieuwe banden nodig. Er legte den Kopf auf das Kissen. Hij legde zijn hoofd op het kussen. Hij legde zijn hoofd op het kussen. Hast du irgendwas zu sagen? Heb je wat te zeggen? Heb je iets te zeggen? Ein männliches Krokodil fraß eine Hündin. Een manlijke krokodil vrat een teef. Een mannelijke krokodil at een teef op. Er steht um sieben Uhr auf. Hij staat om zeven uur op. Hij staat om zeven uur op. Ich habe seit gestern Nacht leichte Kopfschmerzen. Ik heb sinds afgelopen nacht een lichte hoofdpijn. Ik heb sinds gisteravond lichte hoofdpijn. Wie buchstabiert man deinen Nachnamen? Hoe spel je je achternaam? Hoe spel je je achternaam? Ich habe keine Angst vor Spinnen. Ik heb geen angst voor spinnen. Ik ben niet bang voor spinnen. Auckland ist eine Stadt in Neuseeland. Auckland is een stad in Nieuw-Zeeland. Auckland is een stad in Nieuw-Zeeland. Er wurde ehrenvoll aus dem Militärdienst entlassen. Hij werd eervol uit zijn legerdienst ontslagen. Hij is eervol ontslagen uit de militaire dienst. Tom schwimmt gern. Tom houdt van zwemmen. Tom houdt van zwemmen. Tom sagt, es sei ein Notfall. Tom zegt dat het een noodgeval is. Tom zegt dat het een noodgeval is. Kann sein. Dat zal wel. Misschien. Tom hat mir sein Geheimnis offenbart. Tom vertelde me zijn geheim. Tom heeft me z'n geheim onthuld. Ich brauche eine Tastatur. Ik heb een toetsenbord nodig. Ik heb een toetsenbord nodig. Wenn man abnehmen will, muss man seine Esslust bezwingen. Als je wil afvallen, moet je je eetlust in bedwang houden. Als je wilt afvallen, moet je je eetlust verslaan. Wann hast du meinen Bruder das letzte Mal gesehen? Wanneer heb je mijn broer voor het laatst gezien? Wanneer heb je m'n broer voor het laatst gezien? Er ist ein guter Mensch. Hij is een goeierik. Hij is een goed mens. Sind das eure Töchter? Zijn dat jullie dochters? Zijn dat jullie dochters? Hat sie noch Temperatur? Heeft ze nog koorts? Heeft ze nog temperatuur? Tom macht das praktisch niemals mehr. Tom doet dat vrijwel niet meer. Tom doet dat bijna nooit meer. Die besten Steuerleute stehen immer am Ufer. De beste stuurlui staan aan wal. De beste belastingmannen staan altijd aan de oever. Ein Hund schläft auf der Veranda. Er slaapt een hond in de veranda. Een hond slaapt op de veranda. Den größten Teil von dem, was er gesagt hat, habe ich nicht begriffen. Het merendeel van wat hij zei, heb ik niet begrepen. Het grootste deel van wat hij zei, heb ik niet begrepen. Ich werde später mit Tom darüber sprechen. Ik zal er later met Tom over spreken. Ik zal er later met Tom over praten. Sogar einfache Pusteblumen können ein schönes Foto abgeben. Zelfs simpele paardenbloemen kunnen een fraaie foto opleveren. Zelfs eenvoudige puisten kunnen een mooie foto geven. Ich gebe dir alles, was du willst. Ik zal je alles geven wat je wilt. Ik geef je alles wat je wilt. Das Treffen war um 12 Uhr zu Ende. De vergadering was om 12 uur afgelopen. De vergadering was om 12 uur afgelopen. Vergebt einander! Vergeef elkaar! Vergeef elkaar. Ich finde alles scheiße oder gar nicht. Ik vind alles shit of helemaal niet. Ik vind alles klote of helemaal niet. Ich mag Mathe. Ik vind wiskunde leuk. Ik hou van wiskunde. Wir lernen einander nicht kennen. We leren elkaar niet kennen. We leren elkaar niet kennen. Ich habe auf dem Formular meinen eigenen Namen eingetragen. Ik heb mijn eigen naam ingevuld op het formulier. Ik heb m'n eigen naam op het formulier gezet. Was soll ich essen? Wat zou ik eten? Wat moet ik eten? Es gibt da ein paar Probleme. Er zijn een aantal problemen. Er zijn wat problemen. Arbeitet Tom? Werkt Tom? Werkt Tom? Ihr könnt fernsehen. Jullie kunnen tv kijken Jullie kunnen tv kijken. Gib mir bitte eine Tasse Milch. Geef me een tas melk, als je wilt. Geef me een kop melk, alsjeblieft. Er hat das Problem allein gelöst. Hij loste het probleem in zijn eentje op. Hij heeft het probleem alleen opgelost. Schaut euch dieses rote Gebäude an. Kijk eens naar dat rode gebouw. Moet je dat rode gebouw zien. Meine Füße sind gefroren. Mijn voeten zijn bevroren. Mijn voeten zijn bevroren. Island hat viele Vulkane. IJsland heeft veel vulkanen. IJsland heeft veel vulkanen. Ich kenne einen guten Italiener. Ik ken een goed Italiaans restaurant. Ik ken een goede Italiaan. Tom möchte beide Seiten der Geschichte hören. Tom wil beide kanten van het verhaal horen. Tom wil beide kanten van het verhaal horen. Meine Schuhe sind braun. Mijn schoenen zijn bruin. Mijn schoenen zijn bruin. Lies weiter. Lees verder. Lees verder. Kennst du die Fußballregeln? Kent ge de regels van het voetbal? Ken je de voetbalregels? Er fühlt sich heute ein bisschen besser. Hij voelt zich een stuk beter vandaag. Hij voelt zich vandaag een beetje beter. Mein Nachname ist Wang. Mijn achternaam is Wang. Mijn achternaam is Wang. Danke fürs Teilen! Bedankt voor het delen! Bedankt voor het delen. Da fehlt eine Seite. Er ontbreekt een pagina. Er ontbreekt een kant. Muss ich meine Ernährungsgewohnheiten ändern? Moet ik mijn dieet aanpassen? Moet ik mijn eetgewoonten veranderen? Ich mag es nicht, Geschäft und Vergnügen zu vermischen. Ik meng niet graag zaken met plezier. Ik hou er niet van om zaken en plezier te mengen. Er lacht. Hij lacht. Hij lacht. Mathematiker sind Dichter, nur müssen sie das, was ihre Fantasie schafft, auch beweisen. Wiskundigen zijn dichters, alleen moeten ze de vruchten van hun fantasie ook nog bewijzen. Wiskundigen zijn dichters, maar ze moeten hun fantasie ook bewijzen. Ich mag lieber Milch als Saft. Ik heb liever melk dan sap. Ik hou liever van melk dan van sap. Sie vertraute ihrem Mann einen Brief an. Ze vertrouwde haar man een brief toe. Ze vertrouwde haar man een brief toe. Betty tötete ihre Mutter. Betty vermoordde haar moeder. Betty heeft haar moeder vermoord. Ich bin echt glücklich! Ik ben echt gelukkig! Ik ben echt gelukkig. Das ist kein Hebräisch. Das ist Jiddisch. Dit is geen Ivriet. Dit is Jiddisch. Het is geen Hebreeuws, dat is Jiddisch. Der Junge schwieg. De jongen zweeg. De jongen zwijgde. Sie kaufte zwei Paar Socken. Ze kocht twee paar sokken. Ze kocht twee paar sokken. Tom kitzelte Maria. Tom kietelde Maria. Tom kietelde Maria. Die Leute nennen ihn Dave. Mensen noemen hem Dave. Mensen noemen hem Dave. Was vorbei ist, ist vorbei. Wat gebeurd is, is gebeurd. Wat voorbij is, is voorbij. Spielst du noch Hockey? Hockey je nog? Speel je nog hockey? Er interessiert sich überhaupt nicht dafür, was in der Welt geschieht. Hij is absoluut niet geïnteresseerd in wat er gebeurt in de wereld. Hij geeft helemaal niet om wat er in de wereld gebeurt. Haben Sie ausländisches Bier? Heeft u ook buitenlands bier? Heb je buitenlands bier? Die Gabel ist schmutzig. De vork is vies. De vork is vies. Er hat "Das Manifest" gelesen. Hij heeft "Het manifest" gelezen. Hij las het manifest. Reis esse ich nicht mehr. Ik eet geen rijst meer. Ik eet geen rijst meer. Gibt es in Europa viele Leute, die noch an Geister glauben? Zijn er in Europa veel mensen die nog in spoken geloven? Zijn er in Europa veel mensen die nog steeds in geesten geloven? Mary ist spärlich bekleidet. Mary is schaars gekleed. Mary is knap gekleed. Hast du Bitcoins? Heb jij bitcoins? Heb je Bitcoins? Das ist mein Haus. Dat is mijn huis. Dit is mijn huis. Einkaufsstraßen sind werktags sehr ruhig. Winkelstraten zijn zeer rustig op werkdagen. Winkelstraatjes zijn erg rustig op werkdagen. Er wird das Buch auf dem Postweg versenden. Hij zal het boek opsturen met de post. Hij zal het boek per post verzenden. Das Haus ist eingestürzt. Het huis is ingestort. Het huis is ingestort. Ich wollte dir helfen. Ik wilde je helpen. Ik wilde je helpen. Von uns kann keiner Französisch. Geen van ons kan Frans. Niemand van ons kan Frans spreken. Einem Feind auf der Flucht baust du gerne eine Brücke. Voor een vijand op de vlucht bouw je met plezier een brug. Een vijand op de vlucht bouw je graag een brug. Übersetze diesen Satz bitte ins Japanische. Vertaal deze zin in het Japans alstublieft. Vertaal deze zin naar het Japans. Die Kathedrale hatte ein religiöses Gemälde an der Decke. De kathedraal had een religieus schilderij op het plafond. De kathedraal had een religieus schilderij aan het plafond. Der Ring war nirgends zu finden. De ring was nergens te vinden. De ring was nergens te vinden. Ich nickte zum Zeichen, dass ich zustimmte. Ik knikte om aan te geven dat ik ermee instemde. Ik knikte als een teken dat ik het ermee eens was. Wen hast du gesehen? Wie heb je gezien? Wie heb je gezien? Schwarze Schnürsenkel zu braunen Schuhen? Das passt nicht! Zwarte veters op bruine schoenen? Dat past niet samen! Zwart veters met bruine schoenen? Ich mag Kunst. Ik vind kunst leuk. Ik hou van kunst. Ich schreibe gerne Gedichte. Ik schrijf graag gedichten. Ik schrijf graag gedichten. Diese Banane ist grün. Deze banaan is groen. Deze banaan is groen. Ich bin kein Lügner. Ik ben geen leugenaar. Ik ben geen leugenaar. Quintus antwortet. Quintus antwoordt. Quintus antwoordt. Wo hast du die Blumen gekauft? Waar heb je de bloemen gekocht? Waar heb je de bloemen gekocht? Was für ein guter Schuss! Wat een goed schot! Wat een goed schot. Das Wunderbare an der Zukunft ist, dass sie heute anfängt. Het aardige van de toekomst is dat ze vandaag begint. Het wonderbaarlijke van de toekomst is dat ze vandaag begint. Wer rastet, der rostet. Te veel rust is roest. Wie roest, roest. Mein Vater ist beschäftigt. Mijn vader is bezig. M'n vader heeft het druk. Herr Brown sucht nach seiner Brille. Meneer Brown is op zoek naar zijn bril. Mr Brown zoekt z'n bril. Du bist ein Engel! Je bent een engel! Je bent een engel. Der Artikel über den Buddhismus weckte in mir von neuem das Interesse für die östlichen Religionen. Het artikel over het boeddhisme heeft mijn belangstelling voor oosterse religies opnieuw opgewekt. Het artikel over het boeddhisme wekte in mij opnieuw de belangstelling voor de oosterse religies. Ich bin optimistisch. Ik ben optimistisch. Ik ben optimistisch. Er hat auch einen. Ook hij heeft er een. Hij heeft er ook een. Wir sind Klassenkameraden. We zijn klasgenoten. We zijn klasgenoten. Sie sind Ärzte. Zij zijn artsen. Het zijn dokters. Läufst du gern? Houd je van rennen? Hou je van lopen? Er fährt sehr schnell. Hij rijdt heel snel. Hij rijdt heel snel. Ziehe den Stecker heraus! Haal de stekker eruit. Trek de stekker eruit. Die Mannschaft bereitete sich auf den Weltraumflug vor. De bemanning bereidde zich voor op de reis naar de ruimte. De bemanning bereidde zich voor op de ruimtevlucht. Das Auto stieß mit dem LKW zusammen. De auto botste met de vrachtwagen. De auto botste met de truck. Ich würde gern jemanden wie sie heiraten. Ik zou met iemand zoals haar willen trouwen. Ik wil met iemand als zij trouwen. Neue Patienten werden gebeten, einen klinischen Fragebogen auszufüllen und sich zu diesem Zweck freundlicherweise zehn Minuten vor dem vereinbarten Termin im Krankenhaus einzufinden. We vragen nieuwe patiënten een medische vragenlijst in te vullen, dus gelieve tien minuten voor de afgesproken tijd in het ziekenhuis aanwezig te zijn. Nieuwe patiënten wordt verzocht een klinische vragenlijst in te vullen en tien minuten voor de afspraak in het ziekenhuis te arriveren. Ich habe deine Nummer nicht. Ik heb je nummer niet. Ik heb je nummer niet. Unsere Truppen besetzten die Stadt. Onze troepen hebben de stad bezet. Onze troepen bezetten de stad. Ich bin Verkäufer. Ik ben verkoper. Ik ben een verkoper. Tom war mein erster Französischlehrer. Tom was mijn eerste leraar Frans. Tom was mijn eerste Franse leraar. Wie kann ich nach deutschen Sätzen suchen, zu denen z.B. die Esperanto-Übersetzung fehlt? Hoe kan ik zoeken naar Duitse zinnen, waarvan bijvoorbeeld de vertaling in het Esperanto ontbreekt? Hoe kan ik naar Duitse zinnen zoeken waar bijvoorbeeld de Esperanto-vertaling ontbreekt? Ach! So ist das? Na, nimm dich in Acht! O, Zit dat zo? Wel, pas op jezelf! Kijk uit waar je loopt. Die Waldtiere waren pünktlich, nur der Fuchs kam zu spät. De bosdieren waren op tijd, alleen de vos kwam te laat. De bosdieren waren op tijd, alleen de vos kwam te laat. Der Film beginnt um sechs Uhr. De film begint om zes uur. De film begint om zes uur. Ich komme sofort. Ik kom onmiddellijk. Ik kom er zo aan. Wo wohnst du? Waar woon je? Waar woon je? Ihr Ticket, bitte. Uw ticket, alstublieft. Uw ticket, alstublieft. Sie presste ihre Nase gegen die Glasscheibe. Ze drukte haar neus tegen de ruit. Ze duwde haar neus tegen het glas. Wie alt ist der Älteste? Hoe oud is de oudste? Hoe oud is de oudste? Ich habe keinen Krankenwagen gerufen. Ik heb geen ziekenwagen gebeld. Ik heb geen ambulance gebeld. Wo Rauch ist, ist auch Feuer. Er is geen rook zonder vuur. Waar rook is, is vuur. Mary Hat war diese Woche in New Orleans. Mary Hat was deze week in New Orleans. Mary Hat was deze week in New Orleans. Was wollen Sie wirklich sagen? Wat wilt u echt zeggen? Wat wil je echt zeggen? Die Spannungen zwischen den USA und Russland wachsen. De spanningen tussen de Verenigde Staten en Rusland nemen toe. De spanningen tussen de VS en Rusland nemen toe. Dies ist ein Bild von meinem ersten eigenen Wagen. Dit is een foto van mijn eerste eigen auto. Dit is een foto van mijn eerste auto. Komm bald. Kom spoedig. Kom snel. Tom braucht einen Freund. Tom heeft een vriend nodig. Tom heeft een vriend nodig. Man hat die Wand gelb gestrichen. Men heeft de muur geel geschilderd. De muur is geel geschilderd. Ich weiß, wer in diesem Haus wohnt. Ik weet wie in dit huis woont. Ik weet wie er in dit huis woont. Das könnte ein Problem werden. Dat zou een probleem kunnen worden. Dat kan een probleem worden. Es geschah letzte Woche. Het gebeurde vorige week. Het gebeurde vorige week. Ich hasse Chemie. Ik haat scheikunde. Ik haat scheikunde. Ich habe alle sechs Fenster geschlossen. Ik heb alle zes de vensters gesloten. Ik heb alle zes de ramen gesloten. Mary ist ein Seeigel. Mary is een zeeëgel. Mary is een zee-egel. "Noch Kaffee?" - "Nein, danke." " Meer koffie? " " Nee, bedankt. " "Nog koffie?" - "Nee, dank je." Ich habe Ken gestern getroffen. Ik heb Ken gisteren ontmoet. Ik heb Ken gisteren ontmoet. Ich lerne Māori. Ik leer Maori. Ik leer Māori. Es gibt nichts Neues unter der Sonne. Er is niets nieuws onder de zon. Er is niets nieuws onder de zon. Fertig? Klaar? Klaar? Installier Linux! Installeer Linux! Installeer Linux! Am Tag seiner Prüfung hatte Tom starke Magenschmerzen. Op de dag van zijn examen had Tom heel veel buikpijn. Op de dag van zijn examen had Tom ernstige maagpijn. Alle Spieler haben ihr Bestes gegeben. Alle spelers hebben hun best gedaan. Alle spelers hebben hun best gedaan. Einem geschenkten Gaul sieht man nicht ins Maul. Een gegeven paard mag je niet in de bek kijken. Een gegeven paard zie je niet in z'n bek. Bist du nicht müde? Ben je niet moe? Ben je niet moe? Seine Haare sind weiß geworden. Zijn haar is wit geworden. Zijn haar is wit geworden. Ich war durcheinander. Ik was verward. Ik was in de war. Gestern hat es geschüttet. Het stortregende gisteren. Gisteren heeft het gemorst. Ich habe euch nicht gehört. Ik hoorde je niet. Ik hoorde jullie niet. Ist er ein Lehrer? Is hij een leerkracht? Is hij een leraar? So kann ich nicht leben. Ik kan zo niet leven. Zo kan ik niet leven. Er hat eine Vorliebe für moderne Musik. Hij heeft een voorkeur voor moderne muziek. Hij heeft een voorliefde voor moderne muziek. Bitte vergiss es nicht! Vergeet het alsjeblieft niet! Vergeet het alsjeblieft niet. Ich habe euch etwas vorenthalten. Ik hebt iets voor jullie verborgen gehouden. Ik heb iets voor jullie achtergehouden. Sie sieht jung aus, aber sie ist wirklich älter als du bist. Ze ziet er jong uit, maar eigenlijk is ze ouder dan jij. Ze ziet er jong uit, maar ze is echt ouder dan jij. Kosovo war eine Provinz Serbiens. Kosovo was een provincie van Servië. Kosovo was een provincie van Servië. Pommes frites, auch Pommes oder Fritten genannt, sind fritierte fingerlange Kartoffelstäbchen. Sie stammen aus Belgien und werden heute in der ganzen Welt als Beilage oder Imbiss gegessen. Frieten, ook friet of patat genoemd, zijn gebakken vingervormige stukjes aardappel. Ze komen oorspronkelijk uit België en worden nu over de hele wereld gegeten als bijgerecht of als tussendoortje. Frieten, ook wel frietjes of frieten genoemd, zijn gefrituurde fingerlange aardappelstokjes, afkomstig uit België en worden vandaag de dag over de hele wereld als bijgerecht of snacks gegeten. Milch? Zucker? Melk? Suiker? Melk, suiker? Ich habe eine Katze. Ik heb een kat. Ik heb een kat. Er verteidigte seinen Freund gegen alle Kritik. Hij verdedigde zijn vriend tegen alle kritiek. Hij verdedigde zijn vriend tegen alle kritiek. Tom gab Maria ein Weihnachtsgeschenk. Tom gaf Mary een kerstcadeautje. Tom gaf Maria een kerstcadeau. Welche? Welke? Welke? Zu viel Geld? Te veel geld? Te veel geld? Die Stadt wurde von ihren Bewohnern verlassen. De stad was verlaten door z'n inwoners. De stad werd verlaten door haar bewoners. Das Weltall ist voll von Geheimnissen. Het heelal is vol geheimen. De ruimte zit vol geheimen. Ein Tier ist unter meinem Bett. Een dier is onder mijn bed. Er is een dier onder mijn bed. Ich bin aus Deutschland. Ik ben uit Duitsland. Ik kom uit Duitsland. Ich denke, du hast völlig recht. Ik denk dat je volkomen gelijk hebt. Ik denk dat je gelijk hebt. Das ist vor drei Tagen passiert. Dat is drie dagen geleden gebeurd. Dat is drie dagen geleden gebeurd. Tom verdient nicht viel. Tom verdient niet veel. Tom verdient niet veel. Sie hat ihn wegen seines Geldes geheiratet. Zij is met hem getrouwd voor zijn geld. Ze trouwde met hem voor zijn geld. Das Mädchen wusch sich die Haare. Het meisje waste haar haar. Het meisje waste haar haar. Es ist ungefähr so groß wie ein Ei. Het is ongeveer net zo groot als een ei. Het is ongeveer zo groot als een ei. Die Heizung funktioniert nicht. De verwarming werkt niet. De verwarming werkt niet. Kann ich dich kommenden Montag sehen? Kan ik u komende maandag zien? Kan ik je maandag zien? Nun ist bei mir der Groschen gefallen. Mijn nikkel is nu gevallen. Nu is het geld bij mij gevallen. Vor dem Tragen waschen. Eerst wassen voor het dragen. Was voor het dragen. Wo ist der schönste Ort der Welt? Waar is de mooiste plaats op aarde? Waar is de mooiste plek ter wereld? Die Soldaten konnten ihn nun sehen. De soldaten konden hem nu zien. De soldaten konden hem nu zien. Worüber habt ihr gesprochen? Waar hebben jullie over gesproken? Waar hadden jullie het over? Sind Sie Arzt? Bent u een dokter? Bent u arts? Frag mich nicht, dann lüg ich nicht. Vraag mij niet, dan lieg ik niet. Vraag het me niet, dan lieg ik niet. Ihr Haus ist gleich am Meer. Haar huis is dicht bij de zee. Haar huis is vlakbij de zee. Meine Schwester mag Tom. Mijn zus mag Tom wel. M'n zus vindt Tom aardig. Das Thema ist ein anderes. Het onderwerp is anders. Het onderwerp is anders. Wenn du die Welt verändern willst, musst du bei dir selber den Anfang machen. Als je de wereld wil veranderen, dan moet je bij jezelf beginnen. Als je de wereld wilt veranderen, moet je bij jezelf beginnen. Sie weint sogar, wenn niemand zusieht. Ze weent zelfs wanneer niemand het ziet. Ze huilt zelfs als niemand toekijkt. Ich will Sex mit ihm haben. Ik wil seks met hem hebben. Ik wil seks met hem. Er hat Angst vor seinem Vater. Hij is bang voor zijn vader. Hij is bang voor zijn vader. Dan denkt, die Krawatte gehört dem Liebhaber seiner Frau. Dan denkt dat deze das van de minnaar van zijn vrouw is. Dan denkt dat de das van de minnaar van z'n vrouw is. Erscheint dir die Bezeichnung "Heiliger Krieg" nicht ironisch? Vind je de term "heilige oorlog" niet ironisch? Lijkt de term "heilige oorlog " u niet ironisch? Können Kaninchen schwimmen? Kunnen konijnen zwemmen? Kunnen konijnen zwemmen? Tom sagte, dass er kein Fleisch isst. Tom zei dat hij geen vlees eet. Tom zei dat hij geen vlees eet. Sie müssen nicht antworten, wenn Sie nicht wollen. U hoeft niet te antwoorden als u dat niet wilt. Je hoeft geen antwoord te geven als je dat niet wilt. Einer meiner Weisheitszähne ist bereits durchgebrochen. Een van mijn wijsheidstanden komt al op. Een van mijn wijstanden is al gebroken. Ein Substantiv kann in der Einzahl oder in der Mehrzahl stehen. Het zelfstandig naamwoord kan in het enkelvoud staan of in het meervoud. Een zelfstandig naamwoord kan in het enkelvoud of in de meerderheid staan. Meine Kamera ist wasserfest. Mijn camera is waterdicht. Mijn camera is waterdicht. Ist das eine Fledermaus? Is dat een vleermuis? Is dat een vleermuis? Ich kann ohne Tom nicht leben. Ik kan niet leven zonder Tom. Ik kan niet zonder Tom. Entschuldigen Sie! Ich habe meine Stäbchen fallenlassen. Sorry, maar ik heb mijn eetstokjes laten vallen. Sorry, ik heb m'n stokjes laten vallen. Sie spricht nicht nur Englisch, sondern auch Deutsch. Ze spreekt niet alleen Engels, maar ook Duits. Ze spreekt niet alleen Engels, maar ook Duits. Um sieben Uhr gehe ich zur Schule. Om zeven uur ga ik naar school. Ik ga om zeven uur naar school. Früher herrschten Könige und Kaiser ohne Parlament. Vroeger heersten de koningen en keizers zonder parlement. Vroeger heersden koningen en keizers zonder parlement. Glaubst du an Außerirdische? Geloof jij in buitenaardse wezens? Geloof je in buitenaardse wezens? Ich weiß, dass es früh ist, aber lasst uns heimgehen. Ik weet dat 't vroeg is, maar laten we naar huis gaan. Ik weet dat het vroeg is, maar laten we naar huis gaan. Wie heißt Ihre Tochter? Hoe heet hun dochter? Hoe heet je dochter? Ich mag den mit dem weißen Gürtel. Ik vind die met de witte ceintuur leuk. Ik hou van die witte riem. Ich stillte. Ik gaf borstvoeding. Ik was aan het borstvoedingen. Die Spitze der Lanze war in ein tödliches Gift getaucht worden. De top van de speer was gedrenkt in een dodelijk vergif. De punt van de speer was ondergedompeld in een dodelijk gif. Wo ist die Gartenschere? Waar is de snoeischaar? Waar is de tuinschaar? Tom bäckt eine Pizza. Tom bakt een pizza. Tom bakt een pizza. Ich weiß nichts davon. Ik weet van niks. Ik weet er niets van. Hatten Sie schon mal eine Lebensmittelvergiftung? Heeft u ooit voedselvergiftiging gehad? Heb je ooit voedselvergiftiging gehad? Ich habe seine Adresse vergessen. Ik vergat zijn adres. Ik ben z'n adres vergeten. Tom scheint kein Französisch zu können. Tom lijkt geen Frans te kunnen spreken. Tom lijkt geen Frans te kunnen. Ich habe immer noch Hunger. Ik heb nog steeds honger. Ik heb nog steeds honger. Kannst du Geheimnisse gut für dich behalten? Kun je goed geheimen bewaren? Kun je geheimen voor jezelf houden? Du musst lediglich das Zimmer aufräumen. Je hoeft alleen maar je kamer schoon te maken. Je moet alleen de kamer opruimen. Ich habe einen Herzanfall gehabt. Ik heb een hartaanval gehad. Ik heb een hartaanval gehad. Das ist kein Witz. Ik maak geen grapje. Dit is geen grap. Lauf, so schnell du kannst! Loop zo snel mogelijk. Ren zo snel als je kunt. Glaubst du wirklich, dass mich das kalt lässt? Denk je echt dat dat me koud laat? Denk je echt dat ik het koud heb? Zwei Kilometer vom Bahnhof entfernt ist eine Pension. Twee kilometer van het station vandaan is een pension. Twee kilometer van het station is een pension. Sie ist ungefähr in meinem Alter. Ze is ongeveer mijn leeftijd. Ze is ongeveer van mijn leeftijd. Er hüllte sich in seinen Mantel. Hij hulde zich in zijn overjas. Hij trok zich in zijn jas. Die Katze schläft auf dem Tisch. De kat slaapt op tafel. De kat slaapt op de tafel. Sie bezichtigten ihn der Lüge. Zij betichtten hem van een leugen. Zij beschuldigden hem van leugens. Sie ging vorbei, ohne mich zu sehen. Ze kwam voorbij, zonder mij te zien. Ze ging voorbij zonder mij te zien. Das ist Jacke wie Hose. 't Is lood om oud ijzer. Dat is een jas als een broek. Zehn Jahre sind seit seinem Tod verstrichen. Tien jaar zijn voorbijgegaan sinds zijn overlijden. Tien jaar zijn verstreken sinds zijn dood. Enttäusche ihn nicht! Stel hem niet teleur. Stel hem niet teleur. Durchgang verboten! Verboden toegang! Doorgang verboden. Hier bitte. Alsjeblieft. Alsjeblieft. Ich werde verrückt! Ik word gek! Ik word gek. Manche Menschen mögen Sport. Andere nicht. Sommige mensen houden van sport, anderen niet. Sommige mensen houden van sport, anderen niet. Fleisch mag ich nicht. Ich bevorzuge eine pflanzliche Ernährungsweise. Ik houd niet van vlees. Ik heb liever een vegetarisch dieet. Ik hou niet van vlees, ik heb liever een kruiden dieet. Die dritte Potenz von 3 ist 27. Drie tot de derde macht is zevenentwintig. De derde potentie van 3 is 27. Schau da! Kijk daar eens! Kijk daar. Milch wird durch Wärme sauer. Melk wordt zuur door de warmte. Melk wordt zuur door warmte. Tom kaufte seiner Tochter ein Kleid. Tom kocht zijn dochter een jurk. Tom kocht een jurk voor zijn dochter. Wann hast du dein Auto gekauft? Wanneer heb jij je auto gekocht? Wanneer heb je je auto gekocht? Das Essen ist noch nicht fertig. Het eten is nog niet klaar. Het eten is nog niet klaar. Früher oder später wird sie den Schock überwinden. Vroeg of laat zal zij de schok te boven komen. Vroeg of laat zal ze de schok overwinnen. Dieses Zeichen bedeutet, dass die Antwort gut ist. Dit teken betekent dat het antwoord goed is. Dit teken betekent dat het antwoord goed is. Ich bin für die deutsche Rechtschreibreform. Ik ben voor de hervorming van de Duitse spelling. Ik ben voor de Duitse hervorming van de spelling. Wir haben diese Pflanze ein paar Wochen lang genau beobachtet. We hebben deze plant enkele weken lang nauwlettend geobserveerd. We hebben deze plant een paar weken goed in de gaten gehouden. Man konsumiert. Men verbruikt. Je drinkt. Heu wird in der Scheune aufbewahrt. Hooi wordt opgeslagen in de schuur. Hooi wordt in de schuur bewaard. Das Spiel begeisterte viele Menschen. Het spel begeesterde veel mensen. Het spel vond veel mensen geweldig. Ruf deinen Bruder an. Bel je broer. Bel je broer. Sie wuchs in der DDR auf. Ze is opgegroeid in de Duitse Democratische Republiek. Ze groeide op in de DDR. Sie ist größer als er. Ze is langer dan hij. Ze is groter dan hij. Wie merkwürdig! Hoe vreemd! Wat raar. Ich bin nicht besonders gut darin. Ik ben er niet bijzonder goed in. Ik ben er niet zo goed in. Ich hörte eine Frau schreien. Ik hoorde een vrouw schreeuwen. Ik hoorde een vrouw schreeuwen. Nichts zu danken. Niets te danken! Graag gedaan. Gibst du ihm die Brust oder das Fläschchen? Geef je hem de borst of de fles? Geef je hem de borst of de fles? John hat zwei Söhne. John heeft twee zonen. John heeft twee zoons. Sie warten auf uns. Zij wachten op ons. Ze wachten op ons. Die Frage kann ich nicht beantworten. Op die vraag kan ik niet antwoorden. Ik kan die vraag niet beantwoorden. Tom spricht ebenso gut Französisch wie ich. Tom spreekt even goed Frans als ik. Tom spreekt net zo goed Frans als ik. Wir sind zufällig in denselben Bus eingestiegen. We stapten toevallig op dezelfde bus. We stapten toevallig in dezelfde bus. Schließlich erreichte er sein Ziel. Uiteindelijk bereikte hij zijn doel. Uiteindelijk bereikte hij zijn doel. Sie hatte einen angenehmen Traum. Ze had een aangename droom. Ze had een prettige droom. Ich fühle mich gerade wie ein Kind, das kurz davor ist, herauszufinden, dass es den Weihnachtsmann gar nicht gibt. Ik voel me zoals een kind dat op het punt staat te ontdekken dat de kerstman niet bestaat. Ik voel me net een kind dat op het punt staat om erachter te komen dat de kerstman niet bestaat. Ihre Mutter ist nicht so alt wie sie aussieht. Haar moeder is niet zo oud als ze er uitziet. Haar moeder is niet zo oud als ze eruitziet. Die japanische Regierung beteuert ständig, dass Kernenergie weniger kostspielig ist als andere Energiequellen. De Japanse regering drukt er steeds op dat kernenergie minder duur is dan andere energiebronnen. De Japanse regering blijft beweren dat kernenergie minder duur is dan andere energiebronnen. Ich stimme ganz zu. Ik ga helemaal akkoord. Daar ben ik het mee eens. Kann jemand helfen? Kan iemand helpen? Kan iemand helpen? Um wie viel Uhr frühstücken Sie normalerweise? Hoe laat ontbijt u gewoonlijk? Hoe laat ontbijt je normaal? Welche Sprache wird in der Schweiz gesprochen? Welke taal wordt er in Zwitserland gesproken? Welke taal wordt in Zwitserland gesproken? Er ist ein sehr guter Koch. Hij is een zeer goede kok. Hij is een goede kok. Ich hätte gern italienische Sauce zu meinem Salat. Ik wil Italiaanse dressing op mijn salade. Ik wil Italiaanse saus bij mijn salade. Meine Bostoner Freundin hat schon vor langem aufgehört, mir zu schreiben. Mijn vriendin uit Boston heeft me al lang niet meer geschreven. Mijn vriendin uit Boston is al lang geleden gestopt met schrijven. Vielen Dank! Heel erg bedankt! Heel erg bedankt. Eine große Säule behindert die Aussicht auf den See. Een grote zuil verhindert het zicht op het meer. Een grote pilaar belemmert het uitzicht op het meer. Der Name von Marcos Auto ist "Thunder Giant." De naam van Marco's auto is "Thunder Giant." De naam van Marco's auto is Thunder Giant. Die Schachtel war leer, als ich sie öffnete. De doos was leeg toen ik hem openmaakte. De doos was leeg toen ik het opende. Tom ist Steuerprüfer. Tom is belastinginspecteur. Tom is een accountant. Mike und Ken sind Freunde. Mike en Ken zijn vrienden. Mike en Ken zijn vrienden. Sie bestritt, dass sie ihn getroffen hatte. Ze ontkende dat ze hem ontmoet had. Ze ontkende dat ze hem had ontmoet. Ich brauche Muskatnuss. Ik heb muskaatnoot nodig. Ik heb nootmuskaat nodig. Sie dachte an nichts Böses. Ze dacht aan geen kwaad. Ze dacht aan niets slechts. Ich spreche ein bisschen Französisch. Ik spreek een beetje Frans. Ik spreek een beetje Frans. Carol wohnt in Chicago. Carol woont in Chicago. Carol woont in Chicago. Ich wüsste gern, wer meine Eltern sind. Ik zou graag willen weten wie mijn ouders zijn. Ik wil weten wie mijn ouders zijn. Die Notwendigkeit einer theoretischen und praktischen Vorbereitung liegt auf der Hand. De noodzaak van een theoretische en praktische voorbereiding ligt voor de hand. De noodzaak van een theoretische en praktische voorbereiding ligt voor de hand. In unserer Klasse sind vierzig Schüler. Er zitten veertig leerlingen in onze klas. Er zijn veertig leerlingen in onze klas. Ich habe vergangene Nacht einen lustigen Traum gehabt. Ik heb afgelopen nacht een grappige droom gehad. Ik heb gisteravond een leuke droom gehad. Sie kamen am Fuße des Berges an. Ze kwamen aan de voet van de berg aan. Ze kwamen aan de voet van de berg. Vergiss deine Sachen nicht. Vergeet je spullen niet. Vergeet je spullen niet. Ich lade jeden ein, der kommen möchte. Ik nodig iedereen uit die wil komen. Ik nodig iedereen uit die wil komen. Da haben die Einheimischen zum ersten Mal ein Flugzeug gesehen. De inheemsen zagen toen voor de eerste keer een vliegtuig. Dat is de eerste keer dat de lokale bevolking een vliegtuig zag. Der Arzt hat mir eine Spritze gegeben. De dokter heeft mij een inspuiting gegeven. De dokter heeft me een injectie gegeven. Ihr nahmt Tom als einen Idioten. U nam Tom voor een idioot. Jullie namen Tom als een idioot. Viele Schmetterlinge fliegen um die Pflanze. Er vliegen heel wat vlinders rond de plant. Veel vlinders vliegen rond de plant. Mehr als die Hälfte der Einwohner sind gegen den Plan. Meer dan de helft van de bewoners zijn tegen het plan. Meer dan de helft van de bevolking is tegen het plan. Jetzt gilt die Winterzeit. De wintertijd is nu van toepassing. Het is nu wintertijd. Es ist eine zu leichte Aufgabe für ihn. Het is een te gemakkelijke opgave voor hem. Het is een te gemakkelijke taak voor hem. Die Menschen im deutschen Schmallenberg sind sauer, dass ein Virus nach ihrer Stadt benannt worden ist. De mensen in het Duitse Schmallenberg zijn boos omdat een virus naar hun stad is vernoemd. De mensen in de Duitse Schmallenberg zijn boos dat een virus naar hun stad is vernoemd. So was kommt nicht alle Tage vor. Zo iets gebeurt niet dagelijks. Zoiets gebeurt niet elke dag. Ich bin immer misstrauisch, wenn ein Deutscher ein Komma verlangt. Ik ben altijd wantrouwig wanneer een Duitser een komma verlangt. Ik ben altijd achterdochtig als een Duitser om een komma vraagt. Es ist vor langer Zeit passiert. Het gebeurde lang geleden. Het is lang geleden gebeurd. Du bist ein Spion. Je bent een spion. Je bent een spion. Du musst den Knoten festziehen. Jij moet de knoop strakker maken. Je moet de knoop vasttrekken. Da er sich heute nicht gut fühlt, kann er nicht ins Büro kommen. Omdat hij zich niet goed voelt vandaag, kan hij niet naar het kantoor komen. Omdat hij zich vandaag niet goed voelt, kan hij niet op kantoor komen. Das kannst du! Dat kun je wel! Dat kun je wel. Ist sie gesund? Is ze gezond? Is ze gezond? Wo ist mein Regenschirm? Waar is mijn paraplu? Waar is mijn paraplu? Seine Nase gefällt mir nicht. Zijn neus bevalt me niet. Zijn neus bevalt me niet. Ich habe gute Neuigkeiten für Sie. Ik heb goed nieuws voor u. Ik heb goed nieuws voor je. Tom ist Beidhänder. Tom is ambidexter. Tom is met z'n tweeën. Ich war beim Bäcker. Ik ben naar de bakker geweest. Ik was bij de bakker. Du bist rücksichtslos. Je bent meedogenloos. Je bent meedogenloos. Sein Haus ist nicht weit von hier. Zijn huis is niet ver van hier. Zijn huis is niet ver van hier. Er beschloss sein Eigentum an dieses Unternehmen zu vermieten. Hij besloot zijn eigendom te verhuren aan deze maatschappij. Hij besloot zijn eigendom te verhuren aan dit bedrijf. Computer sind komplizierte Maschinen. Computers zijn ingewikkelde machines. Computers zijn ingewikkelde machines. Ankara ist die Hauptstadt der Türkei. Ankara is de hoofdstad van Turkije. Ankara is de hoofdstad van Turkije. Möglicherweise. Eventueel. Misschien. Ich bin sicher, dass er kommt. Ik weet zeker dat hij komt. Ik weet zeker dat hij komt. Selbst Fachleute verstehen diesen unglaublichen Unfall nicht. Zelfs deskundigen begrijpen dit ongelofelijke ongeval niet. Zelfs deskundigen begrijpen dit ongelooflijke ongeluk niet. Ich bin in Indien. Ik ben in India. Ik ben in India. Man kann immer Zeit finden. Men kan altijd wel tijd vinden. Je kunt altijd tijd vinden. Ich brauche eine Briefmarke. Ik heb een stempel nodig. Ik heb een postzegel nodig. Sie hat keine Verwandten. Zij heeft geen familie. Ze heeft geen familie. Hast du einen Verwandten oder einen Bekannten aus Brasilien? Heb je een verwant of kennis die van Brazilië is? Heb je een familielid of een kennis uit Brazilië? Ich habe vor nichts Angst. Ik ben van niets bang. Ik ben nergens bang voor. Der Stuhl ist kaputt. De stoel is stuk. De stoel is kapot. Ich summe. Ik neurie. Ik ben aan het neuriën. Er hat ein Gesetz übertreten. Hij heeft een wet overtreden. Hij heeft een wet overtreden. Bleibe mit mir in Verbindung! Blijf met mij in contact. Blijf in contact met me. Ich sag alles. Ik zeg alles. Ik zal alles vertellen. Vertraue mir. Vertrouw me. Vertrouw me. Ich bin Professor. Ik ben professor. Ik ben professor. Ich habe Tom ausschlafen lassen. Ik heb Tom laten uitslapen. Ik heb Tom laten uitslapen. Er glaubt nicht an Gott. Hij geloof niet in God. Hij gelooft niet in God. Tom kleidet sich um. Tom is zich aan het omkleden. Tom kleedt zich om. Koffer sind doch nicht mehr zeitgemäß. Heute verwendet man eher Reisetaschen. Koffers zijn niet langer van deze tijd. Vandaag gebruikt men meer reistassen. De koffers zijn niet meer op tijd. Dieser Tanker fährt nach Kuwait. Deze tanker vaart naar Koeweit. Deze tanker gaat naar Koeweit. Wir vergessen unseren Geburtstag nicht. Wij vergeten onze verjaardag niet. We vergeten onze verjaardag niet. Ich habe über dich geredet. Ik heb over je gepraat. Ik had het over jou. Ich würde meine Eltern anrufen. Ik zou mijn ouders bellen. Ik zou mijn ouders bellen. Dein Verhalten war skandalös. Jouw gedrag was schandalig. Je gedrag was schandalig. Mein Großvater geht gerne spazieren. Mijn opa houdt van wandelen. M'n opa wil graag wandelen. Sie haben keine Angst vor dem Tod. Ze zijn niet bang van de dood. Ze zijn niet bang voor de dood. Kannst du mir zeigen, wie man das macht? Kan je me laten zien, hoe je dit hier doet? Kun je me laten zien hoe je dat moet doen? Er hatte die Ehre, einem großen Schriftsteller vorgestellt zu werden. Hij had de eer voorgesteld te worden aan een groot schrijver. Hij had de eer aan een grote schrijver te worden voorgesteld. Asien ist viel größer als Australien. Azië is veel groter dan Australië. Azië is veel groter dan Australië. Tom hat ein Auto. Tom heeft een auto. Tom heeft een auto. Ich weiß nicht, was ich bestellen soll. Ik weet niet wat ik moet bestellen. Ik weet niet wat ik moet bestellen. Halt! Stop! Stop. Tom fastet. Tom vast. Tom vast. Er kann gut lesen. Hij kan goed lezen. Hij kan goed lezen. Ein Regenbogen ist ein Naturphänomen. Een regenboog is een natuurfenomeen. Een regenboog is een natuurverschijnsel. Der Kampf geht weiter. De strijd duurt voort. Het gevecht gaat door. Ich bin kein Spion. Ik ben geen spion. Ik ben geen spion. Kannst du mir den Weg erklären? Kan je me de weg wijzen? Kun je me de weg uitleggen? Wasche deine Hände mit Seife. Was je handen met zeep. Was je handen met zeep. Wie geht es dir in letzter Zeit, Frank? Hoe gaat het met u de laatste tijd, Franko? Hoe gaat het de laatste tijd, Frank? Sei um neun zuhause. Wees om negen uur thuis. Wees om negen uur thuis. Tom hätte das nie so gemacht. Tom zou dat nooit zo gedaan hebben. Tom zou het nooit zo hebben gedaan. Du bist nicht schnell genug. Je bent niet snel genoeg. Je bent niet snel genoeg. Sprichst du Bulgarisch? Spreek jij Bulgaars? Spreek je Bulgaars? Der Winter war außergewöhnlich mild. De winter was buitengewoon zacht. De winter was buitengewoon mild. Gott existiert. God bestaat. God bestaat. Er zeigte mir ein Foto seines eigenen Gemäldes. Hij toonde mij een foto van zijn eigen schilderij. Hij liet me een foto van zijn eigen schilderij zien. Ich kann nicht lesen. Ik kan niet lezen. Ik kan niet lezen. Deine Nase blutet. Je neus bloedt. Je neus bloedt. Der Prinz verliebte sich in die Tochter eines Holzfällers. De prins werd verliefd op de dochter van een houthakker. De prins werd verliefd op de dochter van een houthakker. Ich hoffe nur, dass es genug ist. Ik hoop alleen dat het genoeg is. Ik hoop alleen dat het genoeg is. Ist auf der Flasche Pfand? Is dat een fles met statiegeld? Zit er een pandje op de fles? Stille ist ein Ereignis. Stilte is een gebeurtenis. Stilte is een gebeurtenis. Japan ist voll von wunderschönen Städten. Kyoto und Nara zum Beispiel. Japan heeft veel mooie steden, zoals Kyoto en Nara. Japan is vol met prachtige steden. Kyoto en Nara bijvoorbeeld. Trotz der Warnung spielten die Kinder weiter. De kinderen bleven spelen ondanks de waarschuwing. Ondanks de waarschuwing bleven de kinderen spelen. Ich spreche fünf Sprachen. Ik spreek vijf talen. Ik spreek vijf talen. Im Herbst wird der ganze Berg rot. De hele berg wordt rood in de herfst. In de herfst wordt de hele berg rood. Tom und Mary starrten sich gegenseitig an. Tom en Maria staarden elkaar aan. Tom en Mary keken naar elkaar. Ich nehme fast jeden Tag ein Bad. Ik neem bijna elke dag een bad. Ik neem bijna elke dag een bad. Ich musste ein Auto mieten. Ik moest een auto huren. Ik moest een auto huren. Der Traum ist wahr geworden. De droom is waar geworden. De droom is uitgekomen. Er ist zwar nicht weise, aber doch schlau. Hij is is weliswaar niet zo geleerd, maar toch sluw. Hij is niet wijs, maar slim. Damit bin ich ganz gewiss einverstanden. Ik ben het er zeker mee eens. Daar ben ik het zeker mee eens. Herr Spencer arbeitet in einem Geschäft. Meneer Spencer werkt in een winkel. Meneer Spencer werkt in een winkel. Verpass nicht den Bus. Mis de bus niet. Mis de bus niet. Wirklichkeit und Phantasie sind schwer zu unterscheiden. Realiteit en fantasie zijn moeilijk te onderscheiden. Feit en verbeelding zijn moeilijk te onderscheiden. Das Gehirn verbraucht 25% der Körperenergie. De hersenen gebruiken 25% van de lichaamsenergie. De hersenen verbruiken 25% van de lichaamsenergie. Tom trägt kein Hemd. Tom heeft geen hemd aan. Tom draagt geen shirt. Hast du Verwandte hier? Heb je hier familieleden? Heb je familie hier? Meine Familie fährt jeden Winter Ski. Mijn familie gaat elke winter skiën. Mijn familie gaat elke winter skiën. Sie liest jeden Morgen die Zeitung. Ze leest elke morgen de krant. Ze leest elke ochtend de krant. Niemand verneigte sich vor ihm. Niemand boog voor hem. Niemand boog zich voor hem. Das hat nichts mit dir zu tun. Dit heeft niets met jou te maken. Dit heeft niets met jou te maken. Er geht in die Buchhandlung. Hij gaat de boekenwinkel in. Hij gaat naar de boekhandel. Wann kommst du zurück nach Hause? Wanneer kom je terug naar huis? Wanneer kom je terug? Die meisten Matrjoschkas sind aus Holz. De meeste matroesjka's zijn van hout. De meeste marjosjka's zijn van hout. Um das nicht zu vergessen, kannst du diese Eselsbrücke verwenden. Om dat niet te vergeten, kan je dit ezelsbruggetje gebruiken. Om dat niet te vergeten, kun je deze ezelbrug gebruiken. Tom beschleunigte. Tom versnelde. Tom versnelde. Sie wollten Schutz. Zij wilden bescherming. Ze wilden bescherming. Reiche sind nicht immer glücklicher als Arme. Rijken zijn niet altijd gelukkiger dan armen. Rijke mensen zijn niet altijd gelukkiger dan arme mensen. Sie lügt offenbar! Zij is kennelijk aan te liegen! Ze liegt. Gib mir das schriftlich. Schrijf het op. Geef me dat op papier. Vergessen Sie nicht, Ihre Pillen einzunehmen! Vergeet niet uw pillen te nemen! Vergeet niet je pillen in te nemen. Irgendwas Neues? Is er iets nieuws? Nog nieuws? Ich bin kein Arzt, sondern Lehrer. Ik ben geen dokter, maar een leraar. Ik ben geen dokter, maar een leraar. Darf ich deinen Bleistift benutzen? Mag ik jouw potlood gebruiken? Mag ik je potlood gebruiken? Tom, kannst du den Abwasch erledigen, während ich mit Maria in den Garten gehe? Tom, kan jij de vaat doen terwijl ik met Maria in de tuin ga? Tom, kun je de afwas doen terwijl ik met Maria naar de tuin ga? Das Picknick wurde wegen des Regens abgesagt. De picknick werd afgelast wegens de regen. De picknick werd geannuleerd vanwege de regen. Niemand kann es verstehen. Niemand kan het verstaan. Niemand kan het begrijpen. Ein Jahr später besuchte er die Sowjetunion. Een jaar later bezocht hij de Sovjet-Unie. Een jaar later bezocht hij de Sovjet - Unie. Auge um Auge und Zahn um Zahn. Oog om oog en tand om tand. Oog om oog en tand om tand. Ich mag Schildkröten. Ik vind schildpadden leuk. Ik hou van schildpadden. Das ist es, was ich in Spanien gekauft habe. Dit is wat ik gekocht heb in Spanje. Dat heb ik in Spanje gekocht. Der Mensch ist ein soziales Tier. De mens is een sociaal dier. De mens is een sociaal dier. Erinnerst du dich an den Tag, als wir uns zum ersten Mal getroffen haben? Herinner je je de dag nog dat we elkaar voor het eerst ontmoet hebben? Weet je nog toen we elkaar voor het eerst ontmoetten? Ich habe keine Ahnung, was das ist. Ik heb geen idee wat dat is. Ik heb geen idee wat dat is. Tom war die meiste Zeit allein. Tom was de meeste tijd alleen. Tom was meestal alleen. Tom ist jung. Tom is jong. Tom is jong. Ich werde in diese Richtung gehen. Ik zal in die richting gaan. Ik ga die kant op. Gefällt dir dieses Parfum? Bevalt dat parfum je? Vind je dit parfum mooi? Meine Mutter schaut nicht gerne fern. Mijn moeder kijkt niet graag tv. M'n moeder kijkt niet graag tv. Tom hat Probleme. Tom heeft problemen. Tom heeft problemen. Es wäre lustig zu sehen, wie die Dinge sich im Lauf der Jahre ändern. Het zou leuk zijn om te zien hoe de zaken in de loop der jaren veranderen. Het zou leuk zijn om te zien hoe dingen in de loop der jaren veranderen. Jeder hat Geheimnisse. Iedereen heeft geheimen. Iedereen heeft geheimen. Es ist nicht leicht, mit Kreide zu schreiben. Het is niet makkelijk met krijt te schrijven. Het is niet makkelijk om met krijt te schrijven. Er hielt seine Versprechen immer. Hij hield altijd zijn beloften. Hij hield zich altijd aan zijn beloftes. Die Jugend unseres Landes interessiert sich nicht für Politik. De jeugd van ons land interesseert zich niet voor politiek. De jeugd van ons land is niet geïnteresseerd in politiek. Ich lerne nicht gern. Ik hou niet van leren. Ik hou niet van leren. Wir machen alle Fehler. We maken allemaal fouten. We maken allemaal fouten. Sie erwischte mich dabei, wie ich mir Pornos ansah. Ze verraste me toen ik porno aan het kijken was. Ze betrapte me toen ik naar porno keek. Ist es schwierig, Englisch zu sprechen? Is het moeilijk om Engels te spreken? Is het moeilijk om Engels te spreken? Ich bekomme oft Briefe von ihm. Ik ontvang vaak brieven van hem. Ik krijg vaak brieven van hem. Ein gutes Passwort sollte schwer zu erraten sein, aber einfach zu merken. Een goed wachtwoord moet moeilijk te raden zijn maar gemakkelijk te onthouden. Een goed wachtwoord moet moeilijk te raden zijn, maar eenvoudig te onthouden. Ich behaupte, dass das nicht wahr ist. Ik beweer dat dat niet waar is. Ik zeg dat het niet waar is. Von den 59 vorhandenen Arten von Rochen und Haien sind 17 als Folge von Überfischung und der Vernichtung von Biotopen vom Aussterben bedroht. Van de 59 bestaande soorten roggen en haaien zijn er 17 met uitsterven bedreigd ten gevolge van overbevissing en van het vernietigen van de biotopen. Van de 59 bestaande soorten roggen en haaien worden er 17 met uitsterven bedreigd als gevolg van overbevissing en vernietiging van biotopen. Die Zeit ist um. Geben Sie bitte Ihre Klausuren ab! De tijd is om. Lever alstublieft uw examenkopij in. De tijd is om. Ich habe viele Teile von England bereist. Ik bezocht veel streken in Engeland. Ik heb vele delen van Engeland gereisd. Er wurde betrunken und redselig. Hij werd dronken en spraakzaam. Hij werd dronken en praateloos. Die Neuigkeiten ärgerten sie sehr. Zij ergerde zich zeer aan de nieuwigheden. Het nieuws irriteerde haar. Für was interessieren Sie sich? Waar bent u in geïnteresseerd? Waar heb je interesse in? Danke, das ist alles. Bedankt, dat was het. Bedankt, dat is alles. Es weiß niemand, dass Sie hier sind. Niemand weet dat u hier bent. Niemand weet dat je hier bent. Es gibt noch viele Schulden, die nicht zurückgezahlt worden sind. Er zijn nog veel schulden die niet werden terugbetaald. Er zijn nog veel schulden die niet zijn terugbetaald. Ich war hungrig. Ik had honger. Ik had honger. Ich habe sie Sonntag früh besucht. Ik bezocht haar op zondagochtend. Ik heb haar zondagochtend bezocht. Was für eine Beleidigung! Wat een belediging! Wat een belediging. Er kam um fünf Uhr zurück. Hij kwam om vijf uur terug. Hij kwam om vijf uur terug. Kennst du den Film "Avatar"? Ken je de film 'Avatar'? Ken je de film Avatar? Sie war britische Staatsbürgerin französischer Herkunft. Zij was een Brits staatsburger van Franse afkomst. Ze was Brits staatsburger van Franse afkomst. Die Testpersonen für das Experiment wurden zufällig ausgewählt. De proefpersonen voor het experiment waren toevallig uitgekozen. De proefpersonen voor het experiment zijn willekeurig gekozen. Eine Person kann eine andere Person nicht vollkommen verstehen. Een persoon kan een ander persoon nooit helemaal begrijpen. Een persoon kan een andere persoon niet volledig begrijpen. Das Leben ist kein Spaziergang. Het leven is geen zoete krentenbol. Het leven is geen wandeling. Ich gehe jeden Tag an dieser Kirche vorbei. Ik kom elke dag langs die kerk. Ik loop elke dag langs die kerk. Jemand schubste mich nach innen. Iemand duwde mij naar binnen. Iemand duwde me naar binnen. Ich möchte eine Jungfrau heiraten. Ik wil graag met een maagd trouwen. Ik wil met een maagd trouwen. Er trägt einen Kilt. Hij draagt een kilt. Hij draagt een kilt. Tom erzählt nie über seine Arbeit. Tom heeft het nooit over zijn baan. Tom vertelt nooit over z'n werk. Er ist sehr freundlich. Hij is heel vriendelijk. Hij is erg aardig. Wenn mich Tom um etwas Geld gebeten hätte, so hätte ich es ihm gegeben. Als Tom me om wat geld gevraagd had, had ik het hem gegeven. Als Tom om geld had gevraagd, had ik het hem gegeven. Gestern war es kälter als heute. Gisteren was het kouder dan vandaag. Gisteren was het kouder dan vandaag. Ich gehe mit dir. Ik ga met u mee. Ik ga met je mee. Er mag seine Schule sehr. Hij houdt erg van zijn school. Hij houdt van zijn school. Sie müssen ihr helfen, und zwar schnell! U moet haar helpen, en wel vlug! Je moet haar helpen en snel. Wer von denen ist Tom? Wie van hen is Tom? Wie is Tom? Es gibt keinen Grund, wieso ich es nicht tun sollte. Er is voor mij geen reden om het niet te doen. Er is geen reden waarom ik het niet zou doen. Ich hoffe, ich bereue dies nicht. Ik hoop dat ik hier geen spijt van krijg. Ik hoop dat ik hier geen spijt van heb. Wie weit ist es von hier zum Bahnhof? Hoe ver is het van hier tot het station? Hoe ver is het van hier naar het station? Ich trinke gern Holundersaft. Ik hou van vlierbessensap. Ik drink graag vliersap. Mike nannte seinen Hund Spike. Mike heeft zijn hond Spike genoemd. Mike noemde zijn hond Spike. Er bat uns mitzukommen. Hij vroeg ons met hem mee te gaan. Hij vroeg ons mee te gaan. Maria hat sich in ihr Zimmer eingeschlossen und alle Fenster zugemacht. Mary sloot zichzelf op in haar kamer en deed alle ramen dicht. Maria heeft zich in haar kamer opgesloten en alle ramen dichtgedaan. Es begann zu regnen. Het begon te regenen. Het begon te regenen. Er bemerkte, dass er einen Fehler gemacht hatte. Hij ontdekte dat hij een fout had gemaakt. Hij besefte dat hij een fout had gemaakt. Heute ist Maria traurig. Vandaag is Maria treurig. Vandaag is Maria verdrietig. Wahre Männer trinken Tee. Echte mannen drinken thee. Echte mannen drinken thee. Ich möchte ein paar leere Gläser. Ik wil een paar lege glazen. Ik wil wat lege glazen. Ja oder nein? Ja of neen? Ja of nee? Ich war die ganzen Sommerferien nicht zuhause. Ik ben heel de zomervakantie van huis weg geweest. Ik ben de hele zomer niet thuis geweest. Er braucht einen Regenschirm. Hij heeft een paraplu nodig. Hij heeft een paraplu nodig. Mein Vater ist nicht zu Hause. Mijn vader is niet thuis. Mijn vader is niet thuis. Ich liebe Komödien. Ik hou van komedies. Ik hou van komedies. Ich hatte letzte Nacht einen seltsamen Traum. Ik heb vreemd gedroomd afgelopen nacht. Ik had een vreemde droom gisteravond. Es regnete zum ersten Mal seit zehn Tagen. Het regende voor het eerst sinds tien dagen. Het regende voor het eerst in tien dagen. In welchen Ordner hast du die Datei gespeichert? In welke map heb je het bestand opgeslagen? In welke map heb je het bestand opgeslagen? Die Niederlande sind eines der am dichtesten bevölkerten Länder der Welt. Nederland is één van de dichtstbevolkte landen ter wereld. Nederland is een van de dichtstbevolkte landen ter wereld. Er war ganz und gar nicht zufrieden. Hij was totaal niet tevreden. Hij was helemaal niet tevreden. Du darfst nicht reinkommen. Je mag er niet in. Je mag niet binnenkomen. Chemie kann sehr vielschichtig sein. Scheikunde kan zeer ingewikkeld zijn. Chemie kan zeer complex zijn. Wir wollen deinen Blutdruck messen. We willen je bloeddruk meten. We willen je bloeddruk meten. Du bist auf dem richtigen Weg. Je zit op de goede weg. Je bent op de goede weg. Fast alle sind rechtzeitig angekommen. Bijna iedereen kwam op tijd. Bijna iedereen is op tijd aangekomen. Sein Fahrrad ist blau. Zijn fiets is blauw. Zijn fiets is blauw. Schneide es in zwei Hälften. Snij het door de helft. Snijd het in tweeën. "Wird es regnen?" "Ich hoffe nicht!" "Zal het regenen?" "Ik hoop van niet." "Zal het regenen?" "Ik hoop het niet!" Das Leben ist kein Zuckerschlecken. Het leven is niet altijd zo mooi, iedereen heeft wel eens tegenvallers. Het leven is geen snoepje. Ich hatte einen furchtbaren Traum. Ik heb afschuwelijk gedroomd. Ik had een vreselijke droom. Er fällt. Hij valt. Hij valt. Sie sprach gut Japanisch. Zij sprak goed Japans. Ze sprak goed Japans. Kann ich helfen? Kan ik helpen? Kan ik u helpen? Das Festival war innerhalb von zwei Stunden ausverkauft. Het festival was binnen twee uur uitverkocht. Het festival was binnen twee uur uitverkocht. Du darfst nun hereinkommen. Je mag nu binnenkomen. Je mag nu binnenkomen. Man darf nicht auf dem Seitenstreifen anhalten, um seine Notdurft zu verrichten. Het is verboden op de pechstrook te stoppen om aan je natuurlijke behoefte te voldoen. Je mag niet op de zijstrook stoppen om je nood te lenigen. Wie hast du dieses Problem gelöst? Hoe heb je dit probleem opgelost? Hoe heb je dit probleem opgelost? Er hat seine Geduld mit mir verloren. Hij verloor zijn geduld met mij. Hij verloor zijn geduld met mij. Ich werde Boston sehr vermissen. Ik ga Boston heel erg missen. Ik zal Boston erg missen. Er wagte überhaupt nichts zu sagen. Hij durfde niets te zeggen. Hij durfde niets te zeggen. Das Abendessen ist gewöhnlich nicht vor sechs Uhr fertig. Het avondeten is meestal niet voor zes uur klaar. Het diner is meestal niet voor zes uur klaar. Kommst du morgen ohne das Auto zurecht? Ich brauche es. Kunt ge morgen uw zaken afhandelen zonder de auto? Ik heb hem nodig. Kun je morgen zonder de auto? Poesie will vor allem die Seele berühren. Poëzie wil in de eerste plaats de ziel raken. Poëzie wil vooral de ziel aanraken. Im Vorwort habe ich nur die wichtigsten Punkte berührt. In het voorwoord heb ik enkel de belangrijkste punten vermeld. In het voorwoord heb ik alleen de belangrijkste punten aangeraakt. Wie findest du Nahrung im Weltraum? Hoe vind je eten in de ruimte? Hoe vind je voedsel in de ruimte? Spricht hier jemand Französisch? Spreekt iemand hier Frans? Spreekt er iemand Frans? Wir sind quasi eine Familie. We zijn haast een gezin. We zijn familie. Tom wird es überprüfen. Tom zal het controleren. Tom zal het natrekken. Ich habe heute zwei Stunden Chinesisch gelernt. Vandaag heb ik twee uur Chinees geleerd. Ik heb vandaag twee uur Chinees geleerd. Meine Eltern sind alt. Mijn ouders zijn oud. Mijn ouders zijn oud. Der Unfall machte alle seine Hoffnungen auf Erfolg zu nichte. Het ongeluk ontnam hem alle hoop op succes. Het ongeluk maakte al zijn hoop op succes teniet. Er betrat das Zimmer. Hij kwam de kamer binnen. Hij kwam de kamer binnen. Ich will mit dem Fahrrad fahren, weil ich weit weg von meiner Schule wohne. Ik wil met de fiets rijden omdat ik ver van mijn school woon. Ik wil fietsen omdat ik ver van mijn school woon. Wie hätte ich das erfahren sollen? Hoe had ik dat moeten weten? Hoe kon ik dat weten? Tennis ist mein Lieblingssport. Tennis is mijn lievelingssport. Tennis is mijn favoriete sport. Diese Brillen sind schön. Deze brillen zijn mooi. Deze brillen zijn prachtig. Ich setzte mich und öffnete meinen Klapprechner. Ik ging zitten en opende mijn laptop. Ik ging zitten en opende mijn klapcomputer. Sie hat ein Haus am Meer. Ze heeft een huis aan de zee. Ze heeft een huis aan zee. Der braune Hut ist alt. De bruine hoed is oud. De bruine hoed is oud. Du bist ein guter Journalist. Je bent een goede journalist. Je bent een goede journalist. Lebt er hier in der Nähe? Woont hij in de buurt? Woont hij in de buurt? Warum könnt ihr nicht kommen? Waarom kunt ge niet komen? Waarom kunnen jullie niet komen? Wir entschuldigten uns gegenseitig. We verontschuldigden ons aan elkaar. We hebben elkaar onze excuses aangeboden. Wart ihr eingeladen? Waren jullie uitgenodigd? Waren jullie uitgenodigd? Ich werde dir meine Geschichte erzählen. Ik zal jou mijn verhaal vertellen. Ik zal je mijn verhaal vertellen. Sie standen. Ze stonden. Ze stonden. Ich bin ein Polizist. Ik ben politieagent. Ik ben een agent. Ich liebe dich mehr als du mich. Ik hou meer van jou dan jij van mij. Ik hou meer van je dan jij van mij. Ich habe hart gearbeitet, um meine Familie zu unterstützen. Ik heb hard gewerkt om mijn familie te onderhouden. Ik heb hard gewerkt om mijn familie te steunen. Die dümmsten Bauern ernten die dicksten Kartoffeln. De domste boeren hebben de dikste aardappelen. De domste boeren oogsten de dikste aardappelen. Ihr rosafarbenes Abendkleid zog alle Blicke auf sich. Haar rose avondjurk trok de aandacht van iedereen. Haar roze avondjurk trok alle blikken naar zich. Es ist nichts Ernstes. Het is niets ernstigs. Het is niks ernstigs. Wer möchte noch ein Stück Torte? Wie wil nog een stuk taart? Wie wil er nog een stuk taart? Ich möchte, dass das Auto so schnell wie möglich repariert wird. Ik zou willen dat de auto zo vlug mogelijk hersteld geraakt. Ik wil dat de auto zo snel mogelijk wordt gerepareerd. Ich verstehe nicht, wie jemand, der so reich ist, so viel klagen kann. Ik snap niet hoe iemand die zo rijk is zoveel kan klagen. Ik snap niet hoe iemand die zo rijk is zoveel kan klagen. Was für ein warmer Tag! Wat een warme dag! Wat een warme dag. Martine verabscheut Spinnen. Martine verafschuwt spinnen. Martine haat spinnen. Hast du gerufen? Hebt ge geroepen? Heb je gebeld? Haben Sie frische Eier? Hebt u verse eieren? Heb je verse eieren? Aus diesem Grund ist die Sprache die zerstörerischste Waffe von allen. Om deze reden is de taal het meest destructieve wapen van allemaal. Daarom is taal het meest verwoestende wapen van iedereen. Er ist durch den Roman berühmt geworden. Hij is door de roman beroemd geworden. Hij is beroemd geworden door de roman. Das ist doof. Dat is stom. Dat is stom. Wir haben den Affen im Tierpark gesehen. We hebben de aap gezien in de dierentuin. We zagen de aap in het dierenpark. Lass mich sagen, was ich denke. Laat mij zeggen wat ik denk. Laat me zeggen wat ik denk. Ich wollte schon immer einmal ein Kinderbuch schreiben. Ik heb altijd een kinderboek willen schrijven. Ik heb altijd al een kinderboek willen schrijven. Beobachte uns. Bekijk ons. Let op ons. Ich steckte im Stau. Ik stond vast in de file. Ik zat in het verkeer. Du solltest schlafen. Je zou moeten slapen. Je moet slapen. Sprechen Sie Esperanto? Spreekt u Esperanto? Spreek je Esperanto? Mein Vater hat heute Nachmittag Zeit. Mijn vader is vanmiddag vrij. Mijn vader heeft vanmiddag tijd. Nächstes Jahr wird hier ein neues Hotel gebaut. Hier wordt volgend jaar een nieuw hotel gebouwd. Volgend jaar wordt hier een nieuw hotel gebouwd. Sei nicht traurig. Wees niet treurig. Wees niet verdrietig. Er ist nicht disponibel. Hij is niet beschikbaar. Hij is niet disponibel. Ich konnte es kaum sehen. Ik kon het met moeite zien. Ik kon het nauwelijks zien. Sie haben wenige Bücher. Ze hebben weinig boeken. Ze hebben weinig boeken. Heute Nacht bin ich frei. Ik ben deze nacht vrij. Vanavond ben ik vrij. Kein Leben ohne Musik. Er is geen leven zonder muziek. Geen leven zonder muziek. Wie wird das buchstabiert? Hoe wordt dat gespeld? Hoe spel je dat? Tom hört gerne klassische Musik. Tom luistert graag naar klassieke muziek. Tom luistert graag naar klassieke muziek. Sie scheinen mich nicht mehr zu lieben. Ze lijken niet meer van me te houden. Je lijkt niet meer van me te houden. Mein Heimatsort ist sehr schön. Mijn geboortestad is heel mooi. Mijn woonplaats is erg mooi. Tom ist ein Egoist. Tom is een egoïst. Tom is een egoïst. Er floh. Hij vluchtte. Hij vluchtte. Warum haben sie sich noch nicht blicken lassen? Waarom hebben ze zich nog niet laten zien? Waarom hebben ze zich nog niet laten zien? Du musst sofort einen Arzt aufsuchen. Je moet onmiddellijk een arts raadplegen. Je moet onmiddellijk naar een dokter. Der Hase blutet am Ohr. De haas bloedt aan het oor. Het konijn bloedt op z'n oor. Fußball ist der beliebteste Sport in Brasilien. Voetbal is de meest populaire sport in Brazilië. Voetbal is de meest populaire sport in Brazilië. Sie hat unrecht. Ze heeft ongelijk. Ze heeft het mis. Seine beiden Großväter sind tot. Zijn beide grootvaders zijn dood. Zijn twee grootvaders zijn dood. Ich mochte mysteriöse Charaktere schon immer mehr. Ik heb altijd meer van mysterieuze personages gehouden. Ik heb altijd van mysterieuze personages gehouden. Ich kenne ihren Namen nicht. Ik ken haar naam niet. Ik ken haar naam niet. Er ist nach Japan zurückgekehrt. Hij is naar Japan teruggekeerd. Hij is terug naar Japan. Der Hund hat den Fremden angebellt. De hond heeft naar een vreemde geblaft. De hond belde tegen de vreemdeling. Mein Vater hat viele Bücher. Mijn vader heeft veel boeken. Mijn vader heeft veel boeken. Es ist nicht weit vom Hotel. Het is niet ver van het hotel. Het is niet ver van het hotel. Ich kann nicht mit Sicherheit sagen, wo Maria wohnt. Ik kan niet met zekerheid zeggen waar Maria woont. Ik kan niet met zekerheid zeggen waar Maria woont. Ich bin erschöpft. Ik ben uitgeput. Ik ben uitgeput. Tom ist mein Cousin. Tom is mijn neef. Tom is mijn neef. Wir brauchen deine Hilfe. Wij hebben uw hulp nodig. We hebben je hulp nodig. Diejenigen, die zu spät kommen, kriegen nichts mehr. Diegenen die te laat komen, krijgen niets meer. Degenen die te laat komen, krijgen niets meer. Hast du gestern die Schule geschwänzt? Heb je gisteren lessen verzuimd? Heb je gisteren op school gespijbeld? "Wohin gehst du?" - "Irgendwohin, nur weit weg von hier." "Waar ga je heen?" - "Ergens, gewoon ver weg van hier." Waar ga je heen? Magst du Sport? Hou je van sport? Hou je van sport? Für Tom zählt nur ein hübsches Gesicht. Voor Tom telt alleen een knap gezicht. Tom heeft alleen een mooi gezicht. Wir haben im Winter viel Schnee. We hebben veel sneeuw in de winter. We hebben veel sneeuw in de winter. Ich bin einsam ohne dich. Ik ben eenzaam zonder jou. Ik ben eenzaam zonder jou. Der Turm ist fünfzehn Meter hoch. De toren is vijftien meter hoog. De toren is 15 meter hoog. Sprechen Sie Arabisch? Spreekt u Arabisch? Spreekt u Arabisch? Dieses Fahrrad ist zwar alt, doch besser als nichts. Deze fiets is weliswaar oud, maar toch beter dan niets. Deze fiets is oud, maar beter dan niets. Wir logen. We logen. We logen. Jeder weiß, dass diese Chemikalie für den Menschen schädlich ist. Iedereen weet dat deze chemische stof schadelijk is voor de mens. Iedereen weet dat deze chemische stof schadelijk is voor de mens. Streck die Zunge raus! Steek je tong uit. Steek je tong uit. Tom hört gewöhnlich klassische Musik. Tom luistert gewoonlijk naar klassieke muziek. Tom luistert meestal naar klassieke muziek. Die Sonne am Horizont ist wundervoll. De zon aan de horizon is prachtig. De zon aan de horizon is prachtig. Unsere Körper sind nicht darauf ausgelegt, Stress über einen längeren Zeitraum zu bewältigen. Onze lichamen zijn niet geschikt om voor lange periodes stress te moeten verdragen. Onze lichamen zijn niet ontworpen om stress over een langere periode aan te pakken. Tom ist mein Kollege. Tom is mijn collega. Tom is mijn collega. Ich brachte ihn dazu, mein Zimmer sauber zu machen. Ik heb hem ertoe gebracht mijn kamer te kuisen. Ik liet hem mijn kamer schoonmaken. Die Zeit kennt keine Gnade. De tijd kent geen genade. De tijd kent geen genade. Grauhörnchen vergraben Nüsse, Rothörnchen aber nicht. Grijze eekhoorns begraven noten, maar rode eekhoorns niet. Grijshoorns begraven noten, maar roodhoorns niet. Sushi ist gut, aber thailändisches Essen ist besser. Sushi is lekker, maar Thaise gerechten zijn beter. Sushi is goed, maar Thaise eten is beter. Wie alt ist dein Kühlschrank? Hoe oud is jouw koelkast? Hoe oud is je koelkast? Diese Aufführung hat ein Tier in der Hauptrolle. Het hoofdpersonage van deze serie is een dier. Deze voorstelling heeft een dier in de hoofdrol. Linda liebt Schokolade. Linda vindt chocola lekker. Linda houdt van chocolade. Das ist nicht sehr sinnvoll, oder? Dat is niet erg zinvol, of wel? Dat is niet erg zinvol, hè? Das ist ein ausgezeichneter Rosé. Dat is een uitstekende rosé. Dat is een uitstekende rosé. Gravitation ist die Naturkraft, mit der sich Gegenstände gegenseitig anziehen. Zwaartekracht is de natuurkracht waardoor voorwerpen elkaar aantrekken. Zwaartekracht is de natuurlijke kracht waarmee voorwerpen elkaar aandoen. Dieses Bier enthält 5% Alkohol. Dit bier bevat 5% alcohol. Dit bier bevat 5% alcohol. Waren Sie schon einmal in Frankreich? Bent u ooit al in Frankrijk geweest? Ben je ooit in Frankrijk geweest? Du entscheidest, ob wir dahin gehen oder nicht. Jij beslist of we daarheen gaan of niet. Jij beslist of we erheen gaan of niet. Dieses Buch wird uns von großem Nutzen sein. Dit boek zal ons zeer van pas komen. Dit boek zal ons van groot nut zijn. Deutschland grenzt an neun europäische Nachbarstaaten. Duitsland grenst aan negen Europese buurlanden. Duitsland grenst aan negen Europese buurlanden. Gewöhnlich stehen die Bewohner warmer Länder früh auf. Gewoonlijk staan bewoners van warme landen vroeg op. Gewoonlijk staan de bewoners van warme landen vroeg op. Wie lange spielst du schon Fußball? Hoelang speel je al voetbal? Hoe lang speel je al voetbal? Ich habe bereits einen Plan. Ik heb al een plan. Ik heb al een plan. Wir hatten die Nacht in Hakone zugebracht. We brachtten de nacht door in Hakone. We hadden de nacht in Hakone doorgebracht. Wir haben viele Freunde getroffen. We hebben veel vrienden ontmoet. We hebben veel vrienden ontmoet. Er hat seine Abreise auf morgen verschoben. Hij heeft zijn vertrek uitgesteld tot morgen. Hij heeft z'n vertrek naar morgen uitgesteld. Ich schlug vor, das Treffen zu verschieben. Ik stelde voor om de vergadering uit te stellen. Ik stelde voor de vergadering uit te stellen. Wohnst du in Portugal oder Brasilien? Woon je in Portugal of Brazilië? Woon je in Portugal of Brazilië? Was stimmt damit nicht? Wat is er mis mee? Wat is er mis mee? Wir gehen alle zusammen. We gaan allemaal samen. We gaan allemaal samen. Sie spricht sowohl Englisch als auch Deutsch. Ze speekt zowel Engels als Duits. Ze spreekt zowel Engels als Duits. Behalte ihn im Auge! Hou hem in de gaten. Hou hem in de gaten. Vergiss, was ich sagte. Vergeet wat ik zei. Vergeet wat ik zei. Mein Onkel ist reich. Mijn oom is rijk. Mijn oom is rijk. Ich habe heute Abend Zeit. Vanavond heb ik tijd. Ik heb vanavond tijd. Ich war auf dem Nachhauseweg. Ik was op weg naar huis. Ik was op weg naar huis. Sie sind wunderbar. Ze zijn prachtig. Je bent geweldig. Es ist seine Gewohnheit, jeden Morgen spazieren zu gehen. Het is zijn gewoonte vroeg in de ochtend altijd te gaan wandelen. Het is zijn gewoonte om elke ochtend te wandelen. In welche Richtung ist er gegangen? Welke richting is hij uitgegaan? Welke kant ging hij op? In der Mathematik der Liebe ist eins plus eins alles, während zwei minus eins gleich null ist. In de wiskunde van de liefde is één plus één alles, terwijl twee minus één gelijk is aan nul. In de wiskunde van liefde is één plus één alles, terwijl twee min één gelijk is aan nul. Wir kennen das Gedicht. We zijn bekend met het gedicht. We kennen het gedicht. Erinnerst du dich an nichts mehr? Herinner je je aan niets meer? Herinner je je niets meer? Dieses Restaurant ist nie geschlossen. Dit restaurant is nooit gesloten. Dit restaurant is nooit gesloten. Du hast den Kuchen schon gegessen. Je hebt al taart gegeten. Je hebt de taart al gegeten. Was soll ich anziehen - eine Hose oder einen Rock? Wat zal ik aantrekken: een broek of een rok? Wat moet ik aan, een broek of een rok? Nun, die Spielregeln haben sich geändert. Nou, de spelregels zijn veranderd. De spelregels zijn veranderd. Ich nehme Tom. Ik neem Tom. Ik neem Tom wel. Anne hat eine Schwäche für Schokolade. Ann heeft een zwak voor chocolade. Anne heeft een zwak voor chocolade. Tom ist ein Pirat. Tom is een piraat. Tom is een piraat. Ihr müsst kämpfen! Jullie moeten vechten! Jullie moeten vechten. Haben Sie Fragen? Hebt u vragen? Heb je nog vragen? Der Apfel fällt nicht weit vom Stamm. De appel valt niet ver van de boom. De appel valt niet ver van de boom. In dem Bücherregal befinden sich nur Bücher. Er zijn alleen boeken op het boekenrek. Er staan alleen boeken in de boekenkast. Ich bin knapp bei Kasse. Ik zit krap bij kas. Ik ben krap bij kas. Wer ist diese Rotznase? Wie is deze snotneus? Wie is die snotneus? Wir kennen dieses Lied. We kennen dit liedje. We kennen dat liedje. Er landete im Gefängnis. Hij belandde in de gevangenis. Hij belandde in de gevangenis. Jon kann nicht Gitarre spielen. Jon kan geen gitaar spelen. Jon kan niet gitaar spelen. Es fehlt nichts. Er ontbreekt niets. Er is niks aan de hand. Kristy Anderson ist die Ehefrau von Larry Ewing. Kristy Anderson is de echtgenote van Larry Ewing. Kristy Anderson is de vrouw van Larry Ewing. Es schneit wieder. Het sneeuwt weer. Het sneeuwt weer. Wenn es um Sport geht, ist John sehr gut. Wat sport betreft is John erg goed. Als het om sport gaat, is John heel goed. Wichser. Eikel. Klootzak. Es bleibt noch viel zu tun. Er blijft nog veel te doen. Er moet nog veel gebeuren. Ich habe das Radio für ihn repariert. Ik heb de radio gerepareerd voor hem. Ik heb de radio voor hem gemaakt. Heute Morgen brachte der Postbote ein Paket. Vanochtend bracht de postbode een pakket. Vanmorgen bracht de postbode een pakje. Die Passagiere in den Stadtbussen sind wie Ölsardinen zusammengepfercht. De passagiers zitten op de stadsbussen samengeperst zoals sardines in een blik. Passagiers in de stadsbussen zijn opgesloten als oliesardinen. Japan bleibt zurück während andere Länder sich zum Vorteil umweltschonenderen Energisourcen entwickeln. Japan blijft nu achter, terwijl andere landen veranderen ten voordele van meer milieuvriendelijke energiebronnen. Japan blijft achter, terwijl andere landen zich ontwikkelen ten gunste van milieuvriendelijkere energiebronnen. Danach hatte er kein Geld mehr bei sich. Daarna had hij geen geld meer. Daarna had hij geen geld meer bij zich. Du bist ein Idiot. Jij bent een idioot. Je bent een idioot. Tom hat Angst davor, dass die Polizei ihn verhaften möchte. Tom vreest dat de politie hem wil aanhouden. Tom is bang dat de politie hem wil arresteren. Japan hat immer noch Mühe, aus der Rezession zu kommen. Japan heeft nog steeds moeite om uit de recessie te komen. Japan heeft nog steeds moeite om uit de recessie te geraken. Du magst Englisch, nicht wahr? Je houdt van Engels, niet? Je houdt van Engels, hè? Durch das geöffnete Fenster blies der Meereswind frische, salzige Luft herein. Door het geopende raam blies de zeewind frisse, zoutige lucht binnen. Door het geopende raam blies de wind van de zee frisse, zoute lucht binnen. Wir sprechen Französisch. Wij spreken Frans. We spreken Frans. Tom kann noch nicht schwimmen. Tom kan nog niet zwemmen. Tom kan nog niet zwemmen. Sie hat ihrem Vater bei der Gartenarbeit geholfen. Ze hielp haar vader bij het werk in de tuin. Ze hielp haar vader met tuinieren. Ich habe Beinkrämpfe. Ik heb last van beenkrampen. Ik heb beenkrampen. Markku fasste sich ein Herz und rief Liisa an. Marc kreeg moed, en telefoneerde naar Liza. Markku raakte een hart en belde Liisa. Sie ist jung und schön. Ze is jong en mooi. Ze is jong en mooi. Ist er Arzt? Is hij geneesheer? Is hij een dokter? Sie ist zu alt für ihn. Zij is te oud voor hem. Ze is te oud voor hem. Er aß Schokolade und Süßigkeiten. Hij at chokolade en zoetigheden Hij at chocolade en snoep. Er bat mich, ihm zu helfen. Hij vroeg mij hem te helpen. Hij vroeg me hem te helpen. Dieser Teil des Museums ist zur Zeit für Besucher gesperrt. Dit deel van het museum is tijdelijk niet toegankelijk voor bezoekers. Dit deel van het museum is momenteel gesloten voor bezoekers. Ärzte sollten bei allen neuen Entwicklungen in der Medizin auf dem Laufenden bleiben. Artsen moeten op de hoogte blijven van alle nieuwe ontwikkelingen in de geneeskunde. Artsen moeten op de hoogte blijven van alle nieuwe ontwikkelingen in de geneeskunde. Diese Maschine macht hundert Kopien in der Minute. Deze machine maakt 100 kopieën in een minuut. Deze machine maakt honderd kopieën per minuut. Ich träume davon, zu dir zurückzukehren. Ik droom ervan om naar jou terug te keren. Ik droom ervan terug te keren naar jou. Da kommt der Bus! Daar, de bus komt! Daar komt de bus. Einverstanden. Akkoord. Akkoord. Du magst klassische Musik, oder? Ge houdt van klassieke muziek, nietwaar? Je houdt van klassieke muziek, hè? Ich werde es tun. Ik zal het doen. Ik zal het doen. In welcher Stadt wohnst du? In welke stad woon je? In welke stad woon je? Ich wusste nicht, dass Herr Williams im Vietnam-Krieg gekämpft hatte. Ik wist niet dat meneer Williams in de Vietnamoorlog gevochten had. Ik wist niet dat Mr Williams in Vietnam had gevochten. Sie scheint überhaupt kein Interesse an Fußball zu haben. Ze lijkt absoluut geen belangstelling voor voetbal te hebben. Ze lijkt helemaal geen interesse te hebben in voetbal. Es ist ziemlich dunkel. Het is vrij donker. Het is nogal donker. Zweihundert Menschen starben voriges Jahr an Cholera. Tweehonderd mensen stierven vorig jaar aan cholera. Tweehonderd mensen stierven vorig jaar aan cholera. Ich suche eine Mango zum Essen. Ik zoek naar een mango om te eten. Ik zoek een mango om te eten. Tom will nirgendswo mit dir hingehen. Tom wil nergens heen gaan met jou. Tom wil nergens met jou heen. Letzte Woche bedeutete Tom mir noch so viel; jetzt hasse ich ihn. Vorige week was ik nog zo gehecht aan Tom; nu haat ik hem. Vorige week betekende Tom nog zoveel voor me; nu haat ik hem. Kennt einer Toms Familiennamen? Weet iemand Toms achternaam? Ken je Tom's familienaam? Hass ist der Winter des Herzens. Haat is de winter van het hart. Haat is de winter van het hart. Ich kann um elf Uhr kommen. Ik kan om 11 uur komen. Ik kan om elf uur komen. Ich habe beim Bäcker ein Brot gekauft. Ik heb een brood gekocht bij de bakker. Ik heb een brood gekocht bij de bakker. Ich habe Brüder. Ik heb broers. Ik heb broers. Er ist faul. Hij is lui. Hij is lui. Sprich nicht. Spreek niet. Niet praten. Er versteht mich nicht. Hij begrijpt me niet. Hij begrijpt me niet. Mein Wagen steht dort. Mijn auto staat daar. Mijn auto staat daar. Ich möchte wirklich ein Motorrad. Ik wil echt een moto. Ik wil echt een motorfiets. Studiere! Studeer! Studeer. Nach einer kurzen Pause machte er sich wieder an die Arbeit. Na een korte pauze ging hij weer verder met zijn werk. Na een korte pauze ging hij weer aan het werk. Ich leide immer noch am Jetlag. Ik heb nog steeds last van jetlag. Ik heb nog steeds last van jetlag. Ich will ihn überraschen. Ik wil hem verrassen. Ik wil hem verrassen. Wie viele Bücher liest du pro Monat? Hoeveel boeken lees je per maand? Hoeveel boeken lees je per maand? Sie ist reich. Ze is rijk. Ze is rijk. Ein jeder kehre vor seiner Tür, und rein ist jedes Stadtquartier. Als iedereen voor zijn eigen deur veegt, dan is heel de straat schoon. Iedereen keert voor zijn deur terug, en zuiver is elk stadskwartier. Ich liebe solche Augenblicke. Ik hou van zo'n soort momenten. Ik hou van zulke momenten. Die Rosen riechen gut. De rozen ruiken lekker. De rozen ruiken lekker. Ich frage mich, warum Tom behauptete, Maria nicht zu kennen. Ik vraag me af waarom Tom beweerde Marie niet te kennen. Ik vraag me af waarom Tom beweerde Maria niet te kennen. Kein Wunder, dass du diese Wörter nicht gefunden hast! Geen wonder dat je deze woorden niet hebt gevonden. Geen wonder dat je die woorden niet hebt gevonden. Auf Wiedersehen, Sayoko. Tot ziens, Sayoko. Tot ziens, Sayoko. Eins plus zwei ist gleich drei. Eén plus twee is gelijk aan drie. Eén plus twee is gelijk aan drie. Gib mir einen Lolli! Geef me een lolly! Geef me een lolly. Kurze Haare gefallen mir. Kort haar vind ik leuk. Ik hou van kort haar. Der Kessel schilt den Ofentopf - schwarz sind sie alle beide. De pot verwijt de ketel dat die zwart ziet. De ketel schudt de ovenpot - zwart zijn ze allebei. Ich war es, die Marias Diamantring gestohlen hat. Ik was degene die Maria's diamanten ring had gestolen. Ik heb Maria's diamanten ring gestolen. Die Mona Lisa wurde von Leonardo da Vinci gemalt. De Mona Lisa is geschilderd door Leonardo da Vinci. De Mona Lisa werd geschilderd door Leonardo da Vinci. Tom wird nicht so leicht aufgeben. Tom zal niet makkelijk opgeven. Tom geeft het niet zomaar op. Mit dem Geld konnte er ein neues Auto kaufen. Met het geld kon hij een nieuwe auto kopen. Met het geld kon hij een nieuwe auto kopen. Die Seele ist das Gefängnis des Körpers. De ziel is de gevangenis van het lichaam. De ziel is de gevangenis van het lichaam. Das kann ich nicht ausschließen. Dat kan ik niet uitsluiten. Dat kan ik niet uitsluiten. Tom und Maria sahen einander an und lachten. Tom en Maria bekeken elkaar en lachten. Tom en Maria keken naar elkaar en lachten. Deutsche Winter sind kalt. Duitse winters zijn koud. Duitse winters zijn koud. Ich lese ein Buch über Tiere. Ik lees een boek over dieren. Ik lees een boek over dieren. Er erklärte detailliert, was er gesehen hatte. Gedetailleerd vertelde hij wat hij gezien had.. Hij legde uit wat hij had gezien. Ein neuer Besen kehrt gut. Nieuwe bezems vegen schoon. Een nieuwe bezem keert goed terug. Man kann Wasser trinken, man kann es aber auch lassen. Water kun je drinken, maar je kunt er ook aan voorbijgaan. Je kunt water drinken, maar je kunt het ook laten. Ich möchte eines Tages mal England besuchen. Ik wil ooit graag Engeland bezoeken. Ik wil op een dag Engeland bezoeken. Ich gehe nach Kioto. Ik ga naar Kyoto. Ik ga naar Kioto. Wie viel Hüte hast du? Hoeveel hoeden heb jij? Hoeveel hoeden heb je? Ich interessiere mich nicht für moderne Kunst. Ik interesseer me niet voor moderne kunst. Ik ben niet geïnteresseerd in moderne kunst. Ich esse gerne Ananas. Ik eet graag ananas. Ik eet graag ananas. Ich habe Halsweh und eine laufende Nase. Ik heb keelpijn en een loopneus. Ik heb keelpijn en een loopneus. Als ich zu Hause ankam, bemerkte ich, dass ich meine Brieftasche verloren hatte. Toen ik thuiskwam, merkte ik dat ik mijn portemonnee verloren had. Toen ik thuiskwam, besefte ik dat ik mijn portemonnee kwijt was. Diese Gabel ist schmutzig. Deze vork is vies. Die vork is vies. Du hast nie Zeit für die wichtigen Dinge! Jij hebt nooit tijd voor de belangrijke dingen! Je hebt nooit tijd voor belangrijke dingen. Heute ist ein Zoll genau 2,54 Zentimeter. Nu is een duim precies gelijk aan 2,54 centimeter. Vandaag is een centimeter precies 2,54 centimeter. Ich habe ihm meine Adresse gegeben. Ik gaf hem mijn adres. Ik gaf hem mijn adres. Das ist eine wahre Geschichte. Het is een waargebeurd verhaal. Dat is een waar verhaal. Tom trägt stets einen Hut. Tom heeft altijd een hoed op. Tom draagt altijd een hoed. Diese Schule wurde 1650 gegründet. Deze school is opgericht in 1650. Deze school werd in 1650 opgericht. Wenn die Eltern des Fünfzehnjährigen nicht zu Hause sind, hat er sturmfreie Bude und feiert Partys mit seinen Freunden. Wanneer de ouders van de vijftienjarige niet thuis zijn, dan heeft hij het kot vrij en organiseert hij party's met zijn vrienden. Als de ouders van de 15-jarige niet thuis zijn, heeft hij een stumpervrije tent en viert hij feestjes met zijn vrienden. Ich spielte mit meinem Bruder. Ik speelde met mijn broer. Ik speelde met mijn broer. Sie hat einen Musiker geheiratet. Ze is getrouwd met een muzikant. Ze trouwde met een muzikant. Ich habe Hunger. Ik heb honger. Ik heb honger. Sie müssen einen Strafverteidiger engagieren. U moet een strafpleiter aanwerven. Je moet een advocaat inhuren. Sie übersetzte seinen Satz. Ze vertaalde zijn zin. Ze vertaalde zijn zin. So ist der Unfall passiert. Zo is het ongeval gebeurd. Zo is het ongeluk gebeurd. Mahlzeit! Eet smakelijk! Eten. Er wohnt in der Nähe der Schule. Hij woont in de buurt van de school. Hij woont vlakbij de school. Ich habe deinen Brief im Briefkasten gefunden. Ik heb je brief in de brievenbus gevonden. Ik vond je brief in de brievenbus. Können Sie unsere Software aktualisieren? Kunt u onze software updaten? Kunt u onze software bijwerken? Niemand wird mich daran hindern können, von Marika zu sprechen. Niemand zal me kunnen stoppen om over Marika te praten. Niemand kan me tegenhouden om over Marika te praten. Ich bin 1,58 m groß. Ik ben een meter achtenvijftig groot. Ik ben 1,58 meter lang. Tom schickte Maria eine Freundschaftsanfrage. Tom stuurde een vriendschapsverzoek naar Maria. Tom stuurde Maria een vriendschapsvraag. Er ist in die Schweiz gegangen. Hij is naar Zwitserland gegaan. Hij is naar Zwitserland gegaan. Ich habe heute keine Hausaufgaben. Ik heb vandaag geen huiswerk. Ik heb vandaag geen huiswerk. Du solltest versuchen, höflicher zu sein. Je moet proberen beleefder te zijn. Probeer beleefder te zijn. Das ist alter Wein in neuen Schläuchen. Het is oude wijn in nieuwe zakken. Dat is oude wijn in nieuwe slangen. Er spricht Spanisch genauso gut wie Französisch. Hij spreekt even goed Spaans als Frans. Hij spreekt Spaans net zo goed als Frans. Sein Bruder war gemein zu mir. Zijn broer deed gemeen tegen me. Z'n broer was gemeen tegen me. Meine Schwester ist drei Jahre älter als ich. Mijn zus is drie jaar ouder dan ik. Mijn zus is drie jaar ouder dan ik. Hast du das getan? Heb je dat gedaan? Heb jij dat gedaan? Die Angelsachsen verdrängten die Kelten. De Angelsaksen verdrongen de Kelten. De Angelsaksen verdrongen de Kelten. Tom hat drei Onkel. Tom heeft drie ooms. Tom heeft drie ooms. Ich mag Hunde und meine Schwester mag Katzen. Ik hou van honden en mijn zus houdt van katten. Ik hou van honden en mijn zus houdt van katten. Man kann kein Meerwasser trinken, weil es zu salzig ist. Zeewater kun je niet drinken omdat het te zout is. Je kunt geen zeewater drinken omdat het te zout is. Er betete seine Schule an. Hij verafgoodde zijn school. Hij aanbad zijn school. Geht das mit der Ausrüstung? Is dat mogelijk met de apparatuur? Kan dat met de apparatuur? Das ist überraschend. Dat is verrassend. Dat is verrassend. Du kannst dir nicht vorstellen, wie durstig ich mich fühle. Je kan je niet voorstellen hoe dorstig ik ben. Je kunt je niet voorstellen hoe dorstig ik me voel. Die Sommerartikel sind nun zu kaufen. De zomerartikelen zijn nu te koop. De zomerartikelen moeten nu worden gekocht. Maria hilft ihrer Mutter. Maria helpt haar moeder. Maria helpt haar moeder. Es wird Tag für Tag immer kälter. Dag na dag wordt het kouder. Het wordt dag in dag uit kouder. Diese Zeitung ist kostenlos. Deze krant is gratis. Deze krant is gratis. Englisch wird in jedem Teil der Welt verwendet. Engels wordt overal ter wereld gebruikt. Engels wordt in elk deel van de wereld gebruikt. Ich habe ihn schwimmen sehen. Ik zag hem zwemmen. Ik zag hem zwemmen. Ach, tu's irgendwo hin. Ach, zet het gewoon ergens neer. Doe het ergens heen. Mexiko hat halb so viele Menschen wie Japan. Mexico telt half zo veel mensen als Japan. Mexico heeft half zoveel mensen als Japan. Mach deinen Mund weit auf. Doe je mond wijd open. Doe je mond wijd open. Ich habe dieses Buch nicht. Ik heb dit boek niet. Ik heb dat boek niet. Ist das Tom? Is dat Tom? Is dat Tom? Tom hatte einen guten Grund, seine Miete nicht pünktlich zu zahlen. Tom had een goede reden om zijn huur niet op tijd te betalen. Tom had een goede reden om zijn huur niet op tijd te betalen. Es ist nicht ungefährlich. Het is een beetje gevaarlijk. Het is niet veilig. Hast du Bleistifte? Heb jij potloden? Heb je potloden? Man muss selber wissen, was man mit seinem Geld tut. Je moet zelf weten wat je met je geld doet. Je moet zelf weten wat je met je geld doet. Ich habe ihn in Frankreich kennengelernt. Ik heb hem leren kennen in Frankrijk. Ik heb hem in Frankrijk ontmoet. Gehst du zu Fuß zur Schule? Loop jij naar school? Ga je te voet naar school? Hör auf, mich als einen "normalen" Menschen anzusehen! Hou op me als een "normaal" iemand te zien! Beschouw me niet als een normaal mens. Vielen Dank für die Einladung. Erg bedankt voor de uitnodiging. Bedankt voor de uitnodiging. Ich liebe dich! Ik hou van je. Ik hou van je. Gefällt dir San Francisco? Hou je van San Francisco? Vind je San Francisco leuk? Italien ist in Europa. Italië ligt in Europa. Italië is in Europa. Die tausendfältige Schönheit der sommerlichen Bergwiese mit seiner unzählbaren Menge an Farbschattierungen erfüllt mein Herz mit einem samtenen Gefühl von Glückseligkeit. De duizendvoudige schoonheid van de zomerse bergweide met haar ontelbare hoeveelheid kleurschakeringen vervult mijn hart met een fluweel gevoel van gelukzaligheid. De duizendvoudige schoonheid van de zomerse bergweide, met zijn talloze kleurschaduwingen, vervult mijn hart met een totaal gevoel van gelukzaligheid. Ich habe eine Lösung gefunden, aber ich habe sie so schnell gefunden, dass es nicht die richtige Lösung sein kann. Ik heb een oplossing gevonden, maar ik had ze zo snel, dat ze niet kan kloppen. Ik heb een oplossing gevonden, maar ik vond het zo snel dat het niet de juiste oplossing kon zijn. So habe ich es gern. Zo heb ik het graag. Daar hou ik van. Sie sagte nichts. Ze zei niets. Ze zei niets. Die Ägypter erbauten diesen Tempel zu Ehren von Pharao Ramses II. De Egyptenaren bouwden deze tempel ter ere van de Farao Ramses II. De Egyptenaren bouwden deze tempel ter ere van Farao Ramses II. Tom öffnete ein Bier. Tom opende een biertje. Tom opende een biertje. Gute Fahrt! Goede reis! Goeie reis. Es ist umsonst. 't Is gratis. Het is gratis. Der neue E10-Treibstoff besteht zu zehn Prozent aus Bioethanol. De nieuwe E10-brandstof bestaat voor tien procent uit bioethanol. De nieuwe E10-brandstof bestaat voor 10 procent uit bio-ethanol. Was hat sie? Wat heeft ze? Wat heeft ze? Tom sagte, dass er dir etwas mitzuteilen habe. Tom zei dat hij je iets te zeggen had. Tom zei dat hij je iets moest vertellen. Der Vogel fliegt. De vogel vliegt. De vogel vliegt. Viel Glück für deine Prüfung! Succes met je examen! Succes met je examen. Eine derartige Methode ist veraltet. Een dergelijke methode is verouderd. Een dergelijke methode is verouderd. Maria trägt keinen Büstenhalter. Maria draagt geen bh. Maria draagt geen bustehouder. Ich denke nicht, dass dein Leben erbärmlich ist. Ik denk niet dat je leven zielig is. Ik denk niet dat je leven zielig is. Ich bin Polizist. Ik ben politieagent. Ik ben een agent. Ich arbeite jeden Tag außer sonntags. Ik werk alle dagen behalve op zondag. Ik werk elke dag behalve op zondag. Wo ist der Wodka? Waar is de wodka? Waar is de wodka? Sie trägt eine Sonnenbrille. Ze draagt een zonnebril. Ze draagt een zonnebril. Wenn du schlank werden willst, befolge diese Diät. Als je slank wilt zijn, volg dit dieet. Als je slank wilt worden, volg dan dat dieet. Hoffen wir's mal. Laten we het hopen. Laten we het hopen. Mir geht's blendend. Het gaat prima. Ik voel me geweldig. Die Suppe ist zu heiß. De soep is te heet. De soep is te heet. Wir brauchen mehr Bauern. We hebben meer landbouwers nodig. We hebben meer boeren nodig. Der Zombie-Weltuntergang ist nahe. De zombie-apocalyps is nabij! Het einde van de zombiewereld is nabij. Mein Kopf tut nicht mehr weh. Mijn hoofd doet geen pijn meer. Mijn hoofd doet geen pijn meer. Welche Farbe hat der Vogel? Welke kleur heeft de vogel? Welke kleur heeft de vogel? Das ist eine Million Yen wert. Dit is een miljoen yen waard. Dat is een miljoen yen waard. Es war gestern nicht so kalt. Het was niet zo koud gisteren. Het was niet zo koud gisteren. Ich muss wissen, worüber sie gesprochen haben. Ik moet weten waarover zij hebben gepraat. Ik moet weten waar ze het over hadden. Sie mag mich nicht. Ze vindt me niet leuk. Ze mag me niet. Letztes Jahr kehrte ich nach Hause zurück und war überrascht, dass sowohl das Dorf als auch die Leute sich völlig verändert hatten. Vorig jaar kwam ik terug thuis en was ik verrast, dat het dorp en de mensen helemaal veranderd waren. Vorig jaar keerde ik terug naar huis en was verrast dat zowel het dorp als de mensen totaal veranderd waren. Sie zieht langsam den Slip, den Büstenhalter, die Bluse und den Rock an. Traag trekt ze haar slipje, haar bh, haar bloes en haar jurk aan. Ze trekt langzaam de slip aan, de bustehouder, de blouse en de rok. Der erdnahste Stern ist ungefähr viereinhalb Lichtjahre von der Erde enfernt. De dichtsbijzijnde ster bevindt zich op ongeveer vierenhalf lichtjaar van de aarde. De dichtstbijzijnde ster is ongeveer vier en een half lichtjaar van de aarde verwijderd. Warum kannst du nicht kommen? Waarom kan je niet komen? Waarom kan je niet komen? Tom nahm eine Abkürzung. Tom nam een binnenweg. Tom nam een kortere weg. Das wäre lustig. Dat zou leuk zijn. Dat zou leuk zijn. Pro Woche kostet das fünftausend Euro. Per week kost dat vijfduizend euro. Per week kost dat 5000 euro. Was er sagte, war weit davon entfernt, wahr zu sein. Wat hij zei, stond veraf van de waarheid. Wat hij zei, was verre van waar. Ich gehe jeden Abend um zehn zu Bett. Ik ga iedere avond rond tienen naar bed. Ik ga elke avond om tien uur naar bed. Du denkst zu viel. Je denkt te veel. Je denkt te veel. Tom stöhnte. Tom kreunde. Tom kreunde. Das war ein dicker Hund! Dat was echt niet te geloven! Dat was een dikke hond. Ich habe mir heute früh die Haare gewaschen. Ik heb mijn haar vanochtend gewassen. Ik heb vanmorgen m'n haar gewassen. Atome sind für das bloße Auge nicht sichtbar. Atomen zijn niet zichtbaar voor het blote oog. Atomen zijn niet zichtbaar voor het blote oog. Das ist kein Trinkwasser. Dit is geen drinkwater. Dit is geen drinkwater. Ich liebe meine Großmutter sehr. Ik hou erg van mijn grootmoeder. Ik hou heel veel van mijn oma. Je mehr du reist, desto mehr lernst du. Hoe meer je reist, hoe meer je leert. Hoe meer je reist, hoe meer je leert. Tom lächelte. Tom glimlachte. Tom glimlachte. Er muss auf der Party eine Rede halten. Hij moet een toespraak houden tijdens het feest. Hij moet een toespraak houden op het feest. Dr. Zamenhof gab uns keine Regeln zur Anwendung der Interpunktion in Esperanto, weil er wohl wusste, was für ein Zankapfel das sein würde. Dr. Zamenhof gaf ons geen regels over het gebruik van leestekens in het Esperanto, omdat hij goed wist welke twistappel dat zou zijn. Dr. Zamenhof gaf ons geen regels om de interpunctie in Esperanto toe te passen... omdat hij wist wat voor ruzie dat zou zijn. Ich habe Heuschnupfen. Ik heb hooikoorts. Ik heb hooikoorts. Warum kommst du nicht früher? Waarom kom je niet eerder? Waarom kom je niet eerder? Du wirst es nicht schaffen, das Piano zu heben. Het zal je niet lukken de piano te tillen. Je kunt de piano niet optillen. Er war schwer verletzt. Hij was zwaar gewond. Hij was ernstig gewond. Köln und Aachen wurden nicht an einem Tag erbaut. Rome en Kartago zijn niet in één dag gebouwd. Keulen en Aken werden niet in één dag gebouwd. Mein Computer ist eingefroren. Mijn computer hangt vast. Mijn computer is bevroren. Versuche, deine Zeit bestmöglich zu nutzen. Probeer uw tijd zo goed mogelijk te gebruiken. Probeer je tijd zo goed mogelijk te gebruiken. Danzig ist die größte Stadt im Norden Polens. Gdansk is de grootste stad in Noord-Polen. Danzig is de grootste stad in het noorden van Polen. Du bist sehr gut im Nähen. Je bent erg goed in naaien. Je bent heel goed in naaien. Sein Name ist allen bekannt. Zijn naam is bekend bij iedereen. Zijn naam is bekend bij iedereen. Muss ich nun gehen? Moet ik nu gaan? Moet ik nu gaan? Schildkröten legen Eier. Schildpadden leggen eieren. Schildpadden leggen eieren. Der Mann und die Frau trinken Tee. De man en de vrouw drinken thee. De man en de vrouw drinken thee. Er ist vor fünf Jahren gestorben. Hij stierf vijf jaar geleden. Hij stierf vijf jaar geleden. Im vergangenen Jahr wurde ein Mieter im Haus nebenan auf die Straße gesetzt. Vorig jaar werd een huurder uitgezet uit het huis hiernaast. Vorig jaar werd er een huurder op straat gezet in het huis hiernaast. Es regnet schon seit letztem Donnerstag. Het regent sinds de vorige donderdag. Het regent al sinds afgelopen donderdag. Was er sagt, ist völliger Blödsinn. Wat hij zegt is complete onzin. Wat hij zegt is onzin. Eine Einkaufstüte segelte, vom Wind getragen, über die Straße und verkroch sich unter einem parkenden Auto. Een boodschappentas zeilde met de wind naar de overkant, en verstopte zich onder een geparkeerde auto. Een winkeltas zeilde, door de wind gedragen, over de weg en kroop onder een parkeerauto. Tom gab mir ein Wörterbuch. Tom gaf me een woordenboek. Tom gaf me een woordenboek. Er war die Liebe ihres Lebens. Hij was de liefde van haar leven. Hij was de liefde van haar leven. Die Italiener sagen, dass Übersetzer Verräter sind. De Italianen zeggen dat vertalers verraders zijn. De Italianen zeggen dat vertalers verraders zijn. Das ist deine Aufgabe. Dat is je opgave. Dat is jouw taak. Wofür steht UN? Wat betekent UN? Waar staat de VN voor? Das macht fünftausend Euro für eine Woche. Voor een week komt dat op vijfduizend euro. Dat is 5000 euro voor een week. Sie ist beinahe sechzig. Ze is bijna zestig. Ze is bijna zestig. Dein Name kommt mir bekannt vor. Je naam komt me bekend voor. Je naam komt me bekend voor. Sei respektvoll! Wees respectvol! Wees respectvol. Er ging zum Geschäft. Hij ging naar de winkel. Hij ging naar de winkel. Hast du hier irgendwo eine braune Geldbörse gesehen? Heeft u hier ergens in de buurt een bruine portemonnee gezien? Heb je hier ergens een bruine portemonnee gezien? Hoffentlich fahren auch wir nach Peking. Hopelijk zullen ook wij naar Peking gaan. Hopelijk gaan wij ook naar Beijing. Ich treffe ihn morgen. Ik zal hem morgen zien. Ik zie hem morgen. Welche Wirkung hat der Vollmond auf dich? Wat voor een invloed heeft de volle maan op jou? Welke uitwerking heeft de volle maan op jou? Die Weltraumforschung steckt noch in den Kinderschuhen. De ruimtewetenschap staat nog in de kinderschoenen. Het ruimteonderzoek zit nog in de kinderschoenen. Ihre Reise wurde wegen des Regens verschoben. Hun reis werd uitgesteld wegens de regen. Uw reis is uitgesteld vanwege de regen. Es gibt etwas, das ich wissen muss. Er is iets dat ik moet weten. Er is iets wat ik moet weten. Er ist außer Form. Hij is uit vorm. Hij is uit vorm. Die Person auf der linken Seite ruiniert die Ausgeglichenheit des Bildes. De persoon aan de linkerzijde verstoort het evenwicht in het beeld. De persoon aan de linkerkant ruïneert het evenwicht van de afbeelding. Sie hat sich entschieden, Tom zu heiraten. Ze besloot met Tom te trouwen. Ze heeft besloten om met Tom te trouwen. Der Yen steigt und der Dollar fällt. De yen stijgt en de dollar daalt. De yen stijgt en de dollar daalt. Möchtest du etwas essen? Wil je iets eten? Wil je iets eten? Alle, die ihn kannten, bewunderten ihn. Iedereen die hem kende bewonderde hem. Iedereen die hem kende, bewonderde hem. In der Cafeteria war sehr viel Betrieb. Het was zeer druk in de cafetaria. Er was veel werk in de cafetaria. Ich hoffe, sein Foto bald zu sehen. Ik hoop zijn foto gauw te zien. Ik hoop zijn foto snel te zien. Je mehr du das Buch liest, um so weniger wirst du es verstehen. Hoe meer je het boek leest, hoe minder je het zal verstaan. Hoe meer je het boek leest, des te minder zul je het begrijpen. Ich werde ihn fragen, wo er letzten Sonntag hingegangen ist. Ik zal hem vragen waar hij vorige zondag naartoe gegaan is. Ik ga hem vragen waar hij afgelopen zondag heen ging. Ich würde nie einer Geheimgesellschaft beitreten. Ik zou nooit lid worden van een geheim genootschap. Ik zou nooit lid worden van een geheime maatschappij. Ich weiß nicht, wer er ist. Ik weet niet wie hij is. Ik weet niet wie hij is. Ich hasse fettiges Essen. Ik heb een hekel aan vettig eten. Ik haat vet eten. Danke, Kumpel! Bedankt, vriend! Bedankt, maatje. Sie wohnt gegenüber. Ze woont aan de andere kant. Ze woont aan de overkant. Ich würde gerne ja sagen, aber... Ik wil graag ja zeggen, maar... Ik zou graag ja zeggen, maar... Installiere Linux! Installeer Linux! Installeer Linux! Wir müssen die Treppe nehmen. We moeten de trap nemen. We moeten de trap nemen. Vergiss nicht, diesen Brief abzuschicken. Vergeet deze brief niet te versturen. Vergeet niet deze brief te sturen. Tom geht zu Fuß nach Hause. Tom gaat te voet naar huis. Tom gaat te voet naar huis. Ich bin Finne, aber ich spreche auch Schwedisch. Ik ben Fin, maar ik spreek ook Zweeds. Ik ben Finne, maar ik spreek ook Zweeds. Tom will am Strand schlafen. Tom wil op het strand slapen. Tom wil op het strand slapen. Tom sagt, er sei allergisch gegen Schule. Tom zegt dat hij allergisch is voor school. Tom zegt dat hij allergisch is voor school. Sammelst du immer noch Briefmarken? Verzamel je nog steeds postzegels? Verzamel je nog steeds postzegels? Folge deinem Herzen! Volg je hart! Volg je hart. Carol hat Kopfweh. Carol heeft hoofdpijn. Carol heeft hoofdpijn. Das Telefon hat mehrmals geklingelt. De telefoon ging een paar keer over. De telefoon heeft meerdere keren gebeld. Arme Kinder! Arme kinderen! Arme kinderen. Seine Socken sind grau. Zijn sokken zijn grijs. Zijn sokken zijn grijs. Ich suche Andy. Weißt du, wo der ist? Ik zocht naar Andy. Weet je waar hij is? Weet je waar Andy is? Ich wurde 1979 geboren. Ik ben geboren in 1979. Ik ben in 1979 geboren. Tatoeba ist wirklich mehrsprachig. Alle Sprachen sind miteinander verbunden. Tatoeba is werkelijk veeltalig. Alle talen zijn met elkaar verbonden. Tatoeba is echt meertalig. Alle talen zijn met elkaar verbonden. Guten Appetit! Eet smakelijk. Eet smakelijk. Warum denn? En waarom? Waarom? Dieser Junge hat schwarze Haare. Die jongen heeft zwart haar. Die jongen heeft zwart haar. Du hast meinen Helm. Je hebt mijn helm. Je hebt mijn helm. Der Rhein ist der größte Fluss in Deutschland. De Rijn is de grootste rivier van Duitsland. De Rijn is de grootste rivier in Duitsland. Kabul ist die Hauptstadt Afghanistans. Kaboel is de hoofdstad van Afghanistan. Kaboel is de hoofdstad van Afghanistan. Tom will nicht so lange warten. Tom wil niet zo lang wachten. Tom wil niet zo lang wachten. Diese Frage ist nicht einfach. Deze vraag is niet makkelijk. Deze vraag is niet eenvoudig. Wir kommen beide aus Tampa. Wij komen beiden uit Tampa. We komen allebei uit Tampa. Die Katze schläft auf einem Stuhl. De kat slaapt op een stoel. De kat slaapt op een stoel. Warum hilfst du Tom nicht? Waarom help je Tom niet? Waarom help je Tom niet? Da ist ein bisschen Wasser in der Flasche. Er zit een beetje water in de fles. Er zit wat water in de fles. Wann fährt der nächste Bus? Wanneer vertrekt de volgende bus? Wanneer vertrekt de volgende bus? Die Erde wird wegen ihrer Form Erdball genannt. De aarde wordt vanwege haar vorm aardbol genoemd. De aarde wordt vanwege haar vorm aardbol genoemd. In dieser Sache gibt es nicht den allergeringsten Zweifel. Daaraan is niet de minste twijfel. In deze zaak bestaat geen enkele twijfel. Diese Projekte bieten eine Fülle von innovativen Inhalten und Ideen. Die projecten bieden veel nieuwe en innovatieve inhoud en ideeën. Deze projecten bieden een schat aan innovatieve inhoud en ideeën. Ich habe einen Freund in England. Ik heb een vriend in Engeland. Ik heb een vriend in Engeland. Er gab Anderen die Schuld an seinem eigenen Versagen. Hij gaf anderen de schuld voor zijn eigen falen. Hij gaf anderen de schuld van zijn eigen falen. "Mama, darf ich einen Keks essen?" "Nein, darfst du nicht. Man sollte nicht zwischen den Mahlzeiten essen." "Mama, mag ik een koekje eten?" "Nee, dat mag je niet. Je hoort niet tussen de maaltijden te eten." Mama, mag ik een koekje eten? Bist du satt? Zit je vol? Ben je moe? Pass auf Autos auf, wenn du über die Straße gehst. Pas op voor auto's als je de straat oversteekt. Pas op voor auto's als je de straat over gaat. Warum haben die Leute Angst vor dir? Waarom zijn mensen bang voor jou? Waarom zijn mensen bang voor je? Dieses Wasser hier ist nicht trinkbar. Dit water is ondrinkbaar. Dit water is niet drinkbaar. Hawaii ist ein Paradies auf Erden. Hawaï is een paradijs op aarde. Hawaï is een paradijs op aarde. Selbst ein Kind kann auf diese Frage antworten. Zelfs een kind kan op die vraag antwoorden. Zelfs een kind kan die vraag beantwoorden. Sie weiß nichts über ihre Familie Zij weet niets over haar familie. Ze weet niets over haar familie. Ist alles in Ordnung? Is alles in orde? Is alles in orde? Möchtest du wissen, wer das gemacht hat? Wil je weten wie dat gedaan heeft? Wil je weten wie dit gedaan heeft? Darf ich reinkommen? Mag ik binnenkomen? Mag ik binnenkomen? Es ist niemand im Zimmer. Er is niemand in de kamer. Er is niemand in de kamer. Tony sagte, dass er es nicht weiß. Tony zei dat hij het niet weet. Tony zei dat hij het niet wist. Ich frage mich, wo Tom seinen Schlüssel versteckt hat. Ik vraag me af waar Tom zijn sleutel verstopt heeft. Ik vraag me af waar Tom zijn sleutel verstopte. Fußball ist in Japan heute beliebter als früher. Voetbal is nu populairder in Japan dan voorheen. Voetbal is nu populairder in Japan dan vroeger. Tom und Mary sagen, sie werden darüber nachdenken. Tom en Maria zeggen dat ze erover zullen nadenken. Tom en Mary zeggen dat ze erover zullen nadenken. Du hast dein Bestes gegeben. Je hebt je best gedaan. Je hebt je best gedaan. Wünsche etwas. Doe een wens. Doe een wens. Er hat zwar Geld, aber er ist nicht glücklich. Geld heeft hij, maar gelukkig is hij niet. Hij heeft geld, maar hij is niet gelukkig. Ich will Ihnen nicht helfen. Ik wil u niet helpen. Ik wil je niet helpen. Er kam in das Zimmer. Hij kwam de kamer binnen. Hij kwam in de kamer. Ich weiß, du bist reich. Ik weet dat je rijk bent. Ik weet dat je rijk bent. Sie sieht immer bleich aus. Ze ziet er altijd bleek uit. Ze ziet er altijd bleek uit. Gestern war es warm. Het was heet gisteren. Gisteren was het warm. Ich glaube es nicht. Ik geloof het niet! Ik kan het niet geloven. Mein Herzblatt! Mijn lieveling! M'n hartje. Es gab keine Antwort auf meine Frage. Er was geen antwoord op mijn vraag. Er was geen antwoord op mijn vraag. Sie sind gute Leute. Zij zijn goede mensen. Het zijn goede mensen. Ich verstehe kein Deutsch. Ik versta geen Duits. Ik begrijp geen Duits. Gib mir etwas Kaltes zu trinken. Geef me iets kouds om te drinken. Geef me iets kouds te drinken. Tom ist letztes Wochende auf einer Familienwiedervereinigung gewesen. Tom is afgelopen weekend naar een familiereünie geweest. Tom is vorige week op een familie reünie geweest. Heute haben wir Kartoffelknödel gegessen. Vandaag hebben wij aardappelknoedels gegeten. Vandaag hebben we aardappelknoedels gegeten. Alle Wege führen nach Rom. Alle wegen leiden naar Rome. Alle wegen leiden naar Rome. Er will ein Buch zum Lesen. Hij wil een boek om te lezen. Hij wil een boek om te lezen. Er ist Polizist geworden. Hij is politieagent geworden. Hij is agent geworden. Ich kannte Tom persönlich. Ik kende Tom persoonlijk. Ik kende Tom zelf. Alle lachten über ihn. Iedereen lachte hem uit. Iedereen lachte om hem. Nick muss nicht in mein Büro kommen. Nick moet niet naar mijn bureau komen. Nick hoeft niet naar mijn kantoor te komen. Ich habe drei Hunde. Ik heb drie honden. Ik heb drie honden. Er ist mein Stiefvater. Hij is mijn stiefvader. Hij is mijn stiefvader. Er riecht die Suppe. Hij ruikt de soep. Hij ruikt de soep. Tom hat selten sein schwarzes Hemd an. Tom draagt zelden zijn zwart hemd. Tom draagt zelden z'n zwarte shirt. "Wir geben keine Rabatte" sagte die Frau streng, "egal wie klein. Jetzt ziehen Sie den Anzug aus, wenn Sie ihn sich nicht leisten können." "We geven geen kortingen," zei de vrouw streng, "ongeacht hoe klein. En wilt u nu alstublieft het pak uittrekken als u het zich niet kunt veroorloven?" "We geven geen kortingen," zei de vrouw streng, hoe klein ook. Nu trek je het pak uit als je het niet kunt betalen." Werft keine Steine. Gooi geen stenen. Gooi geen stenen. Ich mag Bohnen. Ik hou van bonen. Ik hou van bonen. Ich fand das Buch interessant. Ik vond het boek interessant. Ik vond het boek interessant. Nur Einsamkeit ist Vollgenuss des Lebens. De eenzaamheid is de enige lafenis van het leven. Alleen eenzaamheid is een genot van het leven. Die Reise ist wichtiger als das Ziel. De reis is belangrijker dan de bestemming. De reis is belangrijker dan het doel. Die Wunde ist noch nicht verheilt. De wond is nog niet geheeld. De wond is nog niet genezen. Du wirst dich besser fühlen, wenn du dieses Medikament einnimmst. Je zult je beter voelen als je die medicijn opdrinkt. Je zult je beter voelen als je dit medicijn neemt. Sprechen Marsianer Englisch? Spreken mensen van Mars Engels? Spreken Martianen Engels? Sie wird ihren Vater überreden, ein neues Auto zu kaufen. Ze gaat haar vader overhalen een nieuwe auto te kopen. Ze gaat haar vader overhalen om een nieuwe auto te kopen. Er ist vor drei Jahren gestorben. Hij is drie jaar geleden overleden. Hij is drie jaar geleden overleden. Picassos Kunstwerke werden häufiger gestohlen als die anderer Künstler. De kunstwerken van Picasso zijn vaker gestolen dan die van enig andere kunstenaar. Picasso's kunstwerken worden vaker gestolen dan andere kunstenaars. Sie gab ihm etwas Warmes zu trinken. Ze gaf hem wat warms te drinken. Ze gaf hem iets warms te drinken. Ich mag Ihren Schmuck. Ik hou van uw juwelen. Ik hou van je sieraden. Tom öffnete das Bier. Tom opende het bier. Tom opende het bier. Ich bin traurig. Ik ben bedroefd. Ik ben verdrietig. Mir tränen die Augen. Mijn ogen tranen. Ik heb tranen in m'n ogen. Ich habe einen erwachsenen Mann gesehen, der auf allen Vieren oben auf einer Mauer entlangkroch. Entweder war er betrunken, oder er wollte einfach wieder einmal jung sein. Ik heb een volwassen man gezien die op handen en voeten boven op een muur kroop. Ofwel was hij dronken, ofwel wou hij weer eens jong zijn. Ik zag een volwassen man op z'n vieren langs een muur kruipen... of hij was dronken, of hij wilde weer jong zijn. Unser Nachbar kam gerade zurück. Onze buur kwam net terug. Onze buurman kwam net terug. Warum haben Zebras Streifen? Waarom hebben zebra's strepen? Waarom hebben Zebra's strepen? Ich habe den ganzen Nachmittag verschlafen. Ik heb de hele namiddag verslapen. Ik heb de hele middag geslapen. Vielleicht hast du Recht. Misschien heb je gelijk. Misschien heb je gelijk. Zwischen den Mahlzeiten zu essen ist eine schlechte Angewohnheit. Tussen de maaltijden door eten is een slechte gewoonte. Eten tussen de maaltijden is een slechte gewoonte. Feuer! Lauf! Vuur! Maak dat je wegkomt! Vuur. Gute Nacht, Timmy. Welterusten, Timmy. Welterusten, Timmy. Wer heute den Kopf in den Sand steckt, knirscht morgen mit den Zähnen. Wie vandaag zijn kop in het zand steekt, knarst morgen met zijn tanden. Wie vandaag z'n hoofd in het zand steekt, knarst morgen met z'n tanden. Ein Hund lief mir bis zu meinem Hause nach. Een hond volgde me naar mijn huis. Er liep een hond achter me aan naar mijn huis. Eine Krankenschwester trägt Weiß. Een verpleegster kleedt zich in het wit. Een verpleegster draagt wit. Der Junge war noch klein und verstand vieles nicht. De jongen was nog klein en begreep niet veel dingen. Hij was nog klein en begreep veel niet. Es war niemand an Bord des Schiffes. Er was niemand aan boord van het schip. Er was niemand aan boord. Du bist sehr nett. Je bent erg aardig. Je bent erg aardig. Es ist zum Tennisspielen jetzt zu dunkel. Het is nu te donker om tennis te spelen. Het is te donker om te tennissen. Sie scheint glücklich zu sein. Ze lijkt gelukkig te zijn. Ze lijkt gelukkig. Ab und zu träume ich von zuhause. Soms droom ik over thuis. Af en toe droom ik van thuis. Einer von ihnen schlug mir auf den Rücken. Één van hen sloeg me op de rug. Een van hen sloeg me op m'n rug. Das Beben verursachte auch 150 Tote. De aardbeving heeft ook honderdvijftig doden veroorzaakt. De aardbeving veroorzaakte ook 150 doden. Der Zug kam pünktlich an. De trein kwam stipt op tijd. De trein kwam op tijd aan. So war das immer. Zo is dat altijd geweest. Dat is altijd zo geweest. Der Stuhl steht dicht bei der Türe. De stoel staat dicht bij de deur. De stoel staat dicht bij de deur. Echt? Warum? Echt? Hoezo? Echt, waarom? Ich bin gekommen, um dir zu sagen, dass ich weggehe. Ik ben gekomen om jou te zeggen dat ik wegga. Ik kom je vertellen dat ik wegga. Ich habe keine Ahnung, wieso sie sich so aufgeregt hat. Ik heb geen enkel idee waarom zij zo kwaad geworden is. Ik heb geen idee waarom ze zo van streek was. Ich kenne Tom ziemlich gut. Ik ken Tom best goed. Ik ken Tom vrij goed. Ich bevorzuge das Schwarze. Ik geef de voorkeur aan de zwarte. Ik geef de voorkeur aan zwart. Menschen in Taiwan arbeiten hart. De mensen in Taiwan werken hard. Mensen in Taiwan werken hard. Innere Schönheit, daran werde ich glauben, sobald mein Schwanz Augen hat. Innerlijke schoonheid, ik zal erin geloven wanneer mijn lul ogen heeft. Innerlijke schoonheid, daar zal ik in geloven zodra mijn lul ogen heeft. Er streitet ab, es getan zu haben. Hij ontkent dat hij het gedaan heeft. Hij ontkent dat hij het gedaan heeft. Er hat letzte Woche den Preis gewonnen. Hij won vorige week de prijs. Hij won vorige week de prijs. Die Prinzessin verliebte sich augenblicklich in den Prinzen. De prinses werd meteen verliefd op de prins. De prinses werd meteen verliefd op de prins. Wir teilten das Geld unter uns auf. We hebben het geld onderling verdeeld. We verdeelden het geld onder ons. Anton spielt. Anton speelt. Anton speelt. Die Blume in der Vase ist gelb. De bloem in de vaas is geel. De bloem in de vaas is geel. Der Sturm wurde zum Taifun. De storm ontwikkelde zich tot een tyfoon. De storm werd een tyfoon. Ich glaube an Magie. Ik geloof in magie. Ik geloof in magie. Wir haben keinen Wäschetrockner. We hebben geen wasdroger. We hebben geen wasdroger. Außer Fußball habe ich keine Hobbys. Behalve voetbal heb ik geen hobby's. Behalve voetbal heb ik geen hobby's. Seine hölzerne Sprache hat was. Zijn houterige taal heeft wat. Zijn houten taal heeft iets. Sie hasste ihren Mann. Ze haatte haar echtgenoot. Ze haatte haar man. Ich esse kein Fleisch. Ik eet geen vlees. Ik eet geen vlees. Worüber hast du gelacht ? Waar heb je om gelachen? Waar lachte je om? Sprechen Sie bitte langsamer! Kunt u langzamer spreken alstublieft? Rustig aan, alsjeblieft. Deiner Familie geht es gut? Alles goed met de familie? Gaat het goed met je familie? Ja, gerne. Ja, graag. Ja, graag. Das habe ich ihr schon oft gesagt. Dat heb ik haar al dikwijls gezegd. Dat heb ik haar vaak verteld. Meine Eltern haben geheiratet, bevor ich geboren wurde. Mijn ouders zijn getrouwd voor mijn geboorte. Mijn ouders trouwden voordat ik geboren werd. Paul wurde in Rom geboren. Paul was in Rome geboren. Paul is geboren in Rome. Er kauft ein paar Schuhe. Hij kocht een paar schoenen. Hij koopt schoenen. Heute Abend gehen wir tanzen. Vanavond gaan we dansen. Vanavond gaan we dansen. Zurzeit haben viele Leute mit Allergien zu tun. Heel wat mensen hebben tegenwoordig met allergieën te doen. Op dit moment hebben veel mensen te maken met allergieën. Wo ist dein Vater? Waar is je vader? Waar is je vader? Er hat auch die Wiederholungsprüfung nicht gepackt. Hij heeft ook het herexamen niet doorstaan. Hij heeft de repetitie ook niet ingepakt. "Was hat Maria geschrieben?" - "Nichts von Belang." "Wat heeft Maria geschreven?" - "Niets van belang." "Wat heeft Maria geschreven?" - "Niets van belang." Weißt er, was du gemacht hast? Weet hij wat gij gedaan hebt? Weet hij wat je deed? Der Teich ist drei Meter tief. Die vijver is drie meter diep. De vijver is drie meter diep. Ich kann das auch ohne seine Hilfe. Ik kan dat ook zonder zijn hulp aan. Ik kan dit ook zonder zijn hulp. Ken setzte sich neben mich. Ken zette zich naast mij. Ken ging naast me zitten. Wir haben einen guten Kinofilm gesehen. We hebben een goede film gezien. We hebben een goede film gezien. Und niemand hat dir geholfen? En niemand heeft je geholpen? En niemand heeft je geholpen? Trinken wir eine Tasse Kaffee? Drinken we een kopje koffie? Zullen we een kop koffie drinken? Ich habe den ganzen Tag daran gedacht. Ik heb er de hele dag aan gedacht. Ik heb er de hele dag aan gedacht. Es ist schon August. Het is al augustus. Het is augustus. Beide Mädchen haben blaue Augen. Beide meisjes hebben blauwe ogen. Beide meisjes hebben blauwe ogen. Hast du ihn gesehen? Heb je hem gezien? Heb je hem gezien? Heute sind wir zuhause. We zijn vandaag thuis. Vandaag zijn we thuis. Sie hat mich regelmäßig besucht. Ze bezocht me geregeld. Ze kwam me regelmatig opzoeken. Die Wahrscheinlichkeit einer solchen Folge von Ereignissen ist einmal in zwei Millionen Flügen, oder, bei der heutigen Luftverkehrsdichte, einmal in zwei Monaten. De waarschijnlijkheid van een dergelijke opeenvolging van gebeurtenissen is een in twee miljoen vluchten, of, met de huidige dichtheid van het luchtverkeer, een in twee maanden. De waarschijnlijkheid van een dergelijk gevolg van gebeurtenissen is eens in twee miljoen vluchten, of, bij de huidige luchtvaartdichtheid, eenmaal in twee maanden. Ich bin zwei Mal in London gewesen. Ik ben tweemaal in Londen geweest. Ik ben twee keer in Londen geweest. Wir mussten wegen des Sturmes zu Hause bleiben. Wij moesten thuisblijven vanwege de storm. We moesten thuisblijven voor de storm. Das wissen wir. We weten het. Dat weten we. Wo kann ich meine Uhr reparieren lassen? Waar kan men mijn horloge herstellen? Waar kan ik mijn horloge laten repareren? Ich habe von ihm geträumt. Ik heb over hem gedroomd. Ik heb over hem gedroomd. Tom hat Sommersprossen. Tom heeft sproeten. Tom heeft sproeten. Was liest Tom? Wat leest Tom? Wat leest Tom? Schweigen ist Gold, aber nicht, wenn man versucht, eine Fremdsprache zu erlernen. Zwijgen is goud, maar niet als je een vreemde taal tracht te leren. Stilte is goud, maar niet als je een vreemde taal probeert te leren. Ich bin daran gewöhnt, dass man mich auslacht. Ik ben eraan gewend dat ik word uitgelachen. Ik ben gewend dat ze me uitlachen. Hast du Akrophobie? Heb je acrofobie? Heb je acrofobie? Er nahm nicht an der Diskussion teil. Hij nam niet deel aan de discussie. Hij nam niet deel aan de discussie. Das nächste Mal wirst du an der Reihe sein. Volgende keer is het uw beurt. De volgende keer is het jouw beurt. Dieser Stuhl ist aus Plastik. Deze stoel is van plastiek. Deze stoel is van plastic. Er kann nicht sagen, was auf dem Papier geschrieben steht. Hij kan niet zeggen wat op het papier staat geschreven. Hij kan niet zeggen wat er op het papier staat. Ja, ich spreche Spanisch. Ja, ik spreek Spaans. Ja, ik spreek Spaans. Es hat lange gedauert, bis ich von meiner Lungenentzündung wieder genesen war. Het heeft mij veel tijd gekost om te herstellen van mijn longontsteking. Het duurde lang voordat ik hersteld was van mijn longontsteking. Ich war diese Woche sehr beschäftigt. Ik was druk bezig deze week. Ik heb het druk gehad deze week. Ohne dich bin ich ein Nichts. Zonder jou ben ik niets. Zonder jou ben ik niets. Wie hast du die Suppe gemacht? Hoe heb je deze soep gemaakt? Hoe heb je de soep gemaakt? Er ist zwei Jahre jünger als ich. Hij is twee jaar jonger dan ik. Hij is twee jaar jonger dan ik. Sie hat ein gesundes Kind geboren. Zij heeft een gezond kind ter wereld gebracht. Ze heeft een gezond kind geboren. Warum trägst du ständig diesen Hut? Waarom hebt gij altijd die hoed op? Waarom draag je die hoed steeds? Ich möchte gerne tanzen lernen. Ik wil graag leren dansen. Ik wil leren dansen. Welche Farbe gefällt dir besser? Blau oder Rot? Van welke kleur hou je het meest? Van blauw of van rood? Welke kleur vind je beter, blauw of rood? Bis in zwei Wochen! Tot over twee weken! Tot over twee weken. Es war alles für die Katz'. Het is allemaal voor niets geweest. Het was allemaal voor de kat. Wir hoffen, dass die Wahrheit ans Licht kommt. We hopen dat de waarheid aan het licht komt. We hopen dat de waarheid aan het licht komt. "Und womit beschäftigt sich Tom jetzt?" - "Er ist Sklavenhändler." - "Was?" - "Er führt eine Leihfirma." "En wat doet Tom tegenwoordig?" "Hij is slavendrijver." "Wat?" "Hij runt een uitzendkantoor." "En waar houdt Tom zich nu mee bezig?" "Hij is een slavenhandelaar." "Wat?" "Hij leidt een leenbedrijf." Ich frage mich, wo Tom wohl Französisch gelernt hat. Ik vraag me af waar Tom Frans leerde. Ik vraag me af waar Tom Frans heeft geleerd. Er wurde der Schule verwiesen. Hij werd van de school weggestuurd. Hij is van school gestuurd. Wer ist dran? Wie is aan de beurt? Wie is het? Das war ein guter Witz. Erzähl uns noch einen. Dat was een goede mop. Vertel er ons nog een. Dat was een grapje, vertel ons er nog een. Wo sind deine Kinder? Waar zijn je kinderen? Waar zijn je kinderen? Sie trug ein seidenes Kleid. Ze droeg een zijden jurk. Ze droeg een zijden jurk. Der Mensch ist das einzige Lebewesen, das die Fähigkeit zu sprechen besitzt. De mens is het enige schepsel dat het vermogen te spreken bezit. De mens is het enige levende wezen dat in staat is te spreken. Die Umstände sind günstig. De omstandigheden zijn gunstig. De omstandigheden zijn gunstig. Ich weiß, dass du reich sein willst. Ik weet dat je rijkt wilt zijn. Ik weet dat je rijk wilt zijn. Das ist Quatsch. Dit slaat nergens op. Dat is onzin. Die Maschine erzeugt viel Strom. De machine zorgt voor veel stroom. De machine produceert veel elektriciteit. Trink weniger und schlaf mehr. Drink minder en slaap meer. Drink minder en slaap meer. Ich werde euch nie vergessen. Ik zal jullie nooit vergeten. Ik zal jullie nooit vergeten. Lass uns zuhause bleiben, wenn es morgen regnet. Laten we thuis blijven als het morgen regent. Laten we thuis blijven als het morgen regent. Lasst uns an den Strand gehen. Laten we naar het strand gaan. Laten we naar het strand gaan. Tom starb an Krebs. Tom is overleden aan kanker. Tom stierf aan kanker. Das ist auch keine Orange. Het is ook geen sinaasappel. Dat is ook geen sinaasappel. Das ist schrecklich! Dat is verschrikkelijk. Dat is vreselijk. Momentan habe ich keinen Durst. Ik heb op het moment geen dorst. Op dit moment heb ik geen dorst. Tagsüber passt Großmutter auf die Kinder auf. Overdag past Oma op de kinderen. Overdag zorgt oma voor de kinderen. Tom war der Einzige, der lachte. Tom was de enige die lachte. Tom was de enige die lachte. Die Art, wie er mich anschaute, gab mir ein schlechtes Gefühl. De manier waarop hij naar me keek, gaf me een slecht gevoel. De manier waarop hij naar me keek, gaf me een slecht gevoel. Ich liebe meine Mama. Ik hou van mijn moeder. Ik hou van mijn moeder. Ich wäre gestern abend lieber zu dem Konzert gegangen. Gisteravond was ik liever naar het concert geweest. Ik was gisteravond liever naar het concert gegaan. Tom rülpste. Tom boerde. Tom boerde. Mein Bruder ist reich. Mijn broer is rijk. Mijn broer is rijk. Sie kann sehr gut nähen. Ze kan heel goed naaien. Ze kan heel goed naaien. Kennen Sie ihn? Kent u hem? Ken je hem? Die moderne Technologie kann sehr hilfreich sein, um neue Arbeitsplätze zu schaffen. Om nieuwe werkgelegenheid te scheppen kan de moderne technologie heel veel bijdragen. Moderne technologie kan zeer nuttig zijn om nieuwe banen te creëren. Das ist in Öl gebraten worden. Het werd in olie gebakken. Dit is in olie gebakken. Der Verein hat dreißig Mitglieder. De vereniging heeft dertig leden. De vereniging heeft dertig leden. Kannst du mir einen Bildschirmausdruck senden? Kan je me een screenshot sturen? Kun je me een schermafdruk sturen? Vater schreibt gerade einen Brief. Vader is een brief aan het schrijven. Vader schrijft net een brief. Das sind alles Zitate aus der Bibel. Dat zijn allemaal citaten uit de bijbel. Dit zijn allemaal aanhalingen uit de Bijbel. Ich bremse. Ik rem. Ik rem. Dieser Vertrag tritt ab Mitternacht in Kraft. Deze overeenkomst treedt om middernacht in kracht. Dit Verdrag treedt vanaf middernacht in werking. In Deutschland gibt es keinen allgemeinen Mindestlohn. In Duitsland is er geen algemeen minimumloon. In Duitsland bestaat er geen algemeen minimumloon. Ein Hund hat vier Beine. Een hond heeft vier poten. Een hond heeft vier benen. Seid geduldig! Wees geduldig! Wees geduldig. Wie lautete Ihre Frage? Wat was uw vraag? Wat was uw vraag? In dem kleinen Hotelzimmer fühlte sie sich wie ein Vögelchen in einem Käfig. In de kleine hotelkamer voelde ze zich als een vogel in een kooitje. In die kleine hotelkamer voelde ze zich een vogeltje in een kooi. Seine Perücke sitzt schief. Zijn pruik staat scheef. Z'n pruik zit fout. Sie hätte ihn gestern treffen können. Ze had hem gisteren tegen het lijf kunnen lopen. Ze had hem gisteren kunnen ontmoeten. Ich weiß nicht. Das hängt vom Preis ab. Ik weet het niet. Het hangt af van de prijs. Dat hangt af van de prijs. Anstelle von Baumwolle pflanzten wir Erdnüsse. In plaats van katoen plantten we pinda's. In plaats van katoen, plantten we pinda's. Einer hat das Licht angelassen. Iemand heeft het licht aan gelaten. Eentje liet het licht aan. Deutsch ist keine einfache Sprache. Duits is geen makkelijke taal. Duits is geen eenvoudige taal. Er trinkt ab und zu mal Wein. Hij drinkt af en toe wijn. Hij drinkt soms wijn. Das ist ein richtiges Meisterwerk. Het is een echt meesterwerk. Dit is echt een meesterwerk. Ein Hund folgte mir bis zu meinem Hause nach. Een hond volgde me naar mijn huis. Een hond volgde me tot aan m'n huis. Wie bist du zur Schule gekommen? Hoe ben je naar school gekomen? Hoe ben je op school gekomen? Er glaubt ihren Worten immer noch. Hij gelooft haar woorden nog steeds. Hij gelooft haar woorden nog steeds. Sind Getränke kostenlos? Zijn dranken gratis? Zijn drankjes gratis? Das Unternehmen ist bankrottgegangen. Het bedrijf is failliet gegaan. Het bedrijf is failliet gegaan. In einigen Sprachen gibt es überhaupt keine Artikel. In sommige talen zijn er helemaal geen lidwoorden. In sommige talen zijn er helemaal geen artikelen. Mein Vater rasiert sich gerade im Badezimmer. Mijn vader is zich aan het scheren in de badkamer. Mijn vader scheert zich in de badkamer. Das ist nicht ihre Schuld. Dat is hun schuld niet. Het is niet haar schuld. Helfen Sie mir! Help mij! Help me. Mit Schreiben kann ich mich von allem befreien. Mein Kummer verschwindet. Mein Lebensmut kommt zurück. Met schri jven word ik alles kwi jt, mi jn ver dri et verd wi jnt, mi jn moed her leeft. Als ik schrijf, kan ik me van alles bevrijden... mijn verdriet verdwijnt... mijn levenskracht komt terug. Normalerweise nehme ich hier mein Mittagessen ein. Normaal eet ik 's middags hier. Meestal neem ik hier mijn lunch in. Tom saß in der Ecke. Tom zat in de hoek. Tom zat in de hoek. Ich mag lieber Äpfel als Apfelsinen. Ik hou meer van appels dan van sinaasappels. Ik hou liever van appels dan van appels. Sie hat sich zu einem Spanischkurs angemeldet. Ze heeft zich ingeschreven voor een cursus Spaans. Ze heeft zich ingeschreven voor een Spaanse cursus. Ich habe ihm den Brief vorgelesen. Ik heb hem de brief voorgelezen. Ik heb de brief voorgelezen. Meine Katze mag Garnelen. Mijn kat houdt van garnalen. Mijn kat houdt van garnalen. Ein kleiner Waldbrand kann sich leicht ausbreiten und schnell ein großer Flächenbrand werden. Een klein bosbrandje kan zich makkelijk verspreiden en snel een grote vuurzee worden. Een kleine bosbrand kan zich gemakkelijk verspreiden en snel een grote oppervlaktebrand worden. Sie hat immer nachmittags Zeit. 's Middags heeft ze altijd tijd. Ze heeft altijd 's middags tijd. Sie haben geheiratet, als sie noch jung waren. Zij zijn getrouwd toen ze nog jong waren. Ze trouwden toen ze jong waren. Vorsicht! Da sind Bodenschwellen. Let op! Er zijn drempels. Pas op, er zijn vloeren. Es tut mir leid, ich kann nicht lange bleiben. Sorry, ik kan niet lang blijven. Sorry, ik kan niet lang blijven. Thomas macht täglich eine Stunde Gymnastik. Thomas doet elke dag een uur gymnastiek. Thomas doet elke dag een uur gymnastiek. Ich muss keine Brille mehr tragen. Ik heb geen bril meer nodig. Ik hoef geen bril meer te dragen. Sie hat die ganze Nacht geweint. Ze huilde de hele nacht. Ze huilde de hele nacht. Ich weiß nicht, ob ich genug Geld habe. Ik weet niet of ik genoeg geld heb. Ik weet niet of ik genoeg geld heb. Wie kann ich helfen? Hoe kan ik helpen? Hoe kan ik helpen? Schildkröten sind Reptilien. Schildpadden zijn reptielen. Schildpadden zijn reptielen. Mein Bruder ist jetzt in Australien. Mijn broer is nu in Australië. Mijn broer is nu in Australië. Ich bin es nicht gewohnt Kaffee ohne Zucker zu trinken. Ik ben niet gewend om koffie zonder suiker te drinken. Ik ben het niet gewend om koffie te drinken zonder suiker. Haben Sie schon gewählt? Heeft u al gekozen? Heb je al gekozen? Je später der Abend, desto schöner die Gäste. Hoe later op de avond, hoe schoner volk. Hoe later de avond, hoe mooier de gasten. Sie hat sieben Söhne. Zij heeft zeven zonen. Ze heeft zeven zonen. Ich werde heute zu Hause bleiben. Ik blijf vandaag thuis. Ik blijf vanavond thuis. Französisch spricht man nicht nur in Frankreich. Frans wordt niet alleen in Frankrijk gesproken. Frans spreekt men niet alleen in Frankrijk. Ich habe ein Wörterbuch. Ik heb een woordenboek. Ik heb een woordenboek. Ich hatte ein langes Gespräch mit ihr. Ik had een lang gesprek met haar. Ik had een lang gesprek met haar. "Wo wohnst du?" "Ich wohne in Tokio." "Waar woon jij?" "Ik woon in Tokio." "Waar woon je?" "Ik woon in Tokio." Denkst du, dass ich hässlich bin? Vind je dat ik lelijk ben? Denk je dat ik lelijk ben? Sprechen Sie Spanisch? Spreekt u Spaans? Spreekt u Spaans? Er sollte dir danken. Hij zou u moeten danken. Hij zou je moeten bedanken. Zuerst fand er Englisch sehr schwer, aber jetzt findet er es einfach. Eerst vond hij Engels heel moeilijk, maar nu vindt hij het gemakkelijk. Eerst vond hij Engels erg moeilijk, maar nu vindt hij het gewoon. Ich wusch mir die Füße. Ik waste mijn voeten. Ik waste m'n voeten. Niemand wurde verletzt. Niemand is gewond geraakt. Niemand raakte gewond. Sie schlug mit der Faust auf den Tisch. Ze sloeg met de vuist op tafel. Ze sloeg met haar vuist op tafel. Tom gab Maria ein Französischwörterbuch. Tom gaf Mary een Frans woordenboek. Tom gaf Maria een Frans woordenboek. Es ist an der Zeit für dich, zu Bett zu gehen. Het is tijd voor jou om naar bed te gaan. Het is tijd voor je om naar bed te gaan. Wir sind beide Studenten. Wij zijn beiden studenten. We zijn allebei studenten. Der Abstand ist schwer zu bestimmen. Die afstand is moeilijk te bepalen. De afstand is moeilijk te bepalen. Kann ich meinen Aufenthalt verlängern? Kan ik mijn verblijf verlengen? Kan ik mijn verblijf verlengen? Das ist Wasser auf seine Mühle. Het is water op zijn molen. Dat is water op zijn molen. Ich bin sehr müde. Ik ben heel moe. Ik ben erg moe. Früher habe ich viel geraucht, aber ich habe damit aufgehört. Vroeger heb ik veel gerookt, maar ik ben ermee gestopt. Vroeger rookte ik veel, maar ik stopte ermee. Mögen sie lange leben! Mogen zij lang leven! Mogen ze lang leven. Sie denken, dass er für diese Aufgabe ungeeignet ist. Ze denken dat hij niet geschikt is voor deze taak. Ze denken dat hij niet geschikt is voor deze taak. Sie ist viel größer als ich. Zij is veel groter dan ik. Ze is veel groter dan ik. Du bist der Grund, weshalb ich hier bin. Je bent de reden dat ik hier ben. Jij bent de reden dat ik hier ben. Er hat sieben Söhne. Hij heeft zeven zonen. Hij heeft zeven zonen. Rauchen Sie? Rookt u? Rook je? Tom hat um halb drei einen Termin beim Zahnarzt. Tom heeft om half drie een afspraak bij de tandarts. Tom heeft om half drie een afspraak bij de tandarts. Ich mag Blumen, zum Beispiel Rosen. Ik houd van bloemen, zoals bijvoorbeeld rozen. Ik hou van bloemen, zoals rozen. Wir brauchen ihre Hilfe. We hebben haar hulp nodig. We hebben haar hulp nodig. Wobei ist der Fehler aufgetreten? Waar is de fout opgetreden? Wat is er met de fout gebeurd? Tot? Dood? Dood? Die Kinder streckten ihre Hände in die Höhe. De kinderen staken hun handen omhoog. De kinderen stak hun handen omhoog. Tom und Maria studieren beide Französisch. Zowel Tom als Maria leren Frans. Tom en Maria studeren beide Frans. "Gott sei mit dir!" - "Amen." "God zij met u!" - "Amen." "God zij met je!" - "Amen." Guten Tag. Bist du Jackie Scott? Goeiedag! Zijt gij Jackie Scott? Hallo, ben jij Jackie Scott? Paddel weiter! Blijf peddelen. Blijf peddelen. Guten Appetit. Eet smakelijk. Eet smakelijk. Wie viele Personen werden es Ihrer Meinung nach sein? Hoveel mensen zijn het volgens u? Hoeveel mensen denk je dat het zal zijn? Neugier ist ein Bestandteil von Intelligenz. Nieuwsgierigheid is een onderdeel van intelligentie. Nieuwsgierigheid is een onderdeel van intelligentie. Ich kann es kaum glauben. Ik kan het moeilijk geloven. Ik kan het niet geloven. Ich habe dich schon lange nicht mehr gesehen, Bill. Ik heb je lang niet gezien, Bill. Ik heb je al lang niet meer gezien, Bill. Er wurde ein Sänger entgegen den Wünschen seiner Eltern. Hij werd zanger tegen de wil in van zijn ouders. Hij werd een zanger in strijd met de wensen van zijn ouders. Rauchen ist erlaubt. Roken is toegestaan. Roken is toegestaan. Tom fragte Mary, wo der Hund sei. Tom vroeg Mary waar de hond was. Tom vroeg Mary waar de hond was. Morgen könnte es schneien. Morgen zou het kunnen sneeuwen. Morgen kan het sneeuwen. Als ich sie in Bukarest traf, war Anca Studentin. Toen ik haar in Boekarest had ontmoet, was Anca een student. Toen ik haar ontmoette in Boekarest, was Anca een studente. Du horchst immer, aber hörst nicht zu. Ge hoort altijd, maar ge luistert niet. Je luistert altijd, maar luister niet. Maria spielt gerade Fußball. Maria is aan het voetballen. Maria is aan het voetballen. Mindestens haltbar bis zum 1.9.2010. Ten minste houdbaar tot 01-09-2010. Ten minste duurzaam tot 1.9.2010. Wo ist der Knabe? Waar is de jongen? Waar is de jongen? Das ist nicht genug. Dat is niet voldoende. Dat is niet genoeg. Was glaubst du, wo Tom ist? Waar denk je dat Tom is? Waar denk je dat Tom is? Ich wünsche dir frohe Weihnachten. Ik wens u een zalig kerstfeest. Vrolijk kerstfeest. Ich hatte die Gewohnheit, jeden Sonntag mit ihm Tennis zu spielen. Ik had de gewoonte elke zondag met hem te tennissen. Ik had de gewoonte om elke zondag met hem tennis te spelen. Ich brauche ein Wörterbuch. Ik heb een woordenboek nodig. Ik heb een woordenboek nodig. Ich möchte ihr helfen, aber ich weiß nicht wie. Ik wil haar helpen, maar ik weet niet hoe. Ik wil haar helpen, maar ik weet niet hoe. Woran glauben Ufos? Waarin geloven ufo's? Waar gelooft Ufos in? Ist für morgen alles vorbereitet? Is voor morgen alles voorbereid? Is alles klaar voor morgen? Warum habt ihr euch getrennt? Waarom zijn jullie uit elkaar gegaan? Waarom zijn jullie uit elkaar gegaan? Ich möchte über sie reden. Ik wil over hen praten. Ik wil het over haar hebben. Liebe ist besser als Geschlechtsverkehr. Liefde is beter dan seks. Liefde is beter dan seks. Das Gehirn hat eine komplexe Struktur. De hersenen hebben een complexe structuur. Het brein heeft een complexe structuur. Ich glaube nicht alles, was Tom sagt. Ik geloof niet alles wat Tom zegt. Ik geloof niet alles wat Tom zegt. Das ging schnell! Dat ging snel! Dat was snel. Tom liebt seine Arbeit. Tom houdt van z'n werk. Tom houdt van zijn werk. Die Katze hat die Maus gefressen. De kat at de muis. De kat heeft de muis opgegeten. Er hat gewonnen. Hij heeft gewonnen. Hij heeft gewonnen. Ich mag den Winter, weil ich Skifahren gehen kann. Ik hou van de winter omdat ik dan kan gaan skiën. Ik hou van de winter omdat ik kan skiën. Er mag alle Tiere außer Pferden. Hij houdt van alle dieren, behalve paarden. Hij houdt van alle dieren behalve paarden. Schreiben Sie bitte Ihren Namen. Schrijf uw naam alstublieft. Schrijf uw naam. "Wem gehört dieser Stuhl?" "Das ist meiner." "Van wie is die stoel?" "Het is de mijne." "Van wie is deze stoel?" "Die is van mij." Haben Sie mir etwas vorenthalten? Hebt u iets voor mij verzwegen? Heb je iets voor me achtergehouden? Tom ist nicht mein Freund. Tom is niet mijn vriend. Tom is mijn vriend niet. Meine Beine schmerzen immer noch. Mijn benen doen nog steeds pijn. Mijn benen doen nog steeds pijn. Völlig unmöglich. Volstrekt onmogelijk. Helemaal niet. Als Kopfschutz musst du einen Helm tragen. Je moet een helm als hoofdbescherming dragen. Als hoofdbeschermer moet je een helm dragen. Wenn du nicht gehst, gehe ich auch nicht. Als jij er niet heen gaat, ga ik ook niet. Als jij niet gaat, ga ik ook niet. Mit wem sprichst du? Tegen wie heb je het? Met wie praat je? Sprechen Sie Japanisch? Spreekt u Japans? Spreek je Japans? Er wird bald Vater sein. Hij wordt binnenkort vader. Hij zal binnenkort vader zijn. Ich wohne nicht in der Stadt. Ik woon niet in de stad. Ik woon niet in de stad. In Togo werden zweiundvierzig verschiedene Sprachen gesprochen. In Togo worden tweeënveertig verschillende talen gesproken. In Togo worden tweeënveertig verschillende talen gesproken. Haben Sie Erfahrung? Heeft u ervaring? Heb je ervaring? Alle Hunde sind am Leben. Alle honden zijn levend. Alle honden leven nog. Konzentriere dich auf das Ziel! Alles andere ist Ablenkung! Concentreer je op het doel. Al de rest is afleiding. Concentreer je op het doelwit, al het andere is afleiding. Warst du eingeladen? Was je uitgenodigd? Was je uitgenodigd? Scotts Schwester macht gerne Sashimi. Scotts zus maakt graag sashimi. Scotts zus doet graag sashimi. Lasst sie nicht allein. Laat ze niet alleen. Laat haar niet alleen. Jedes Jahr hat zwölf Monate. Ieder jaar heeft twaalf maanden. Elk jaar heeft 12 maanden. Es ist noch etwas Wein übrig. Er is nog een beetje wijn. Er is nog wat wijn over. Niemand hat Besteck zu dem Fest mitgenommen. Niemand heeft bestek naar het feest meegenomen. Niemand nam bestek mee naar het feest. Lauf mal etwas langsamer. Loop eens wat langzamer. Rustig aan. Es ist zum Verrücktwerden! Het is om gek van te worden! Het is een gekkenhuis. Ann hat eine Schwäche für Schokolade. Ann heeft een zwak voor chocolade. Ann heeft een zwak voor chocolade. Es gibt einen Fehler in der Rechnung. Er staat een fout in de rekening. Er zit een fout in de rekening. Der Pfeil traf das Ziel. De pijl raakte het doel. De pijl raakte het doelwit. Mir wurde verboten, nach 10 Uhr hinauszugehen. Het was mij verboden uit te gaan na tien uur. Ik mocht na 10 uur niet naar buiten. Ich will mit ihr sprechen. Ik wil met haar spreken. Ik wil met haar praten. Es ist zu klein. Het is te klein. Het is te klein. Jemand hat seine Tasche auf der Bank vergessen. Iemand is zijn tas op de bank vergeten. Iemand heeft z'n tas op de bank laten liggen. Ich habe mein Passwort vergessen. Ik ben mijn wachtwoord vergeten. Ik ben m'n wachtwoord vergeten. Er klopfte an der Tür. Hij klopte op de deur. Hij klopte op de deur. Ich folgte ihm. Ik volgde hem. Ik volgde hem. Unsere Schule hat ungefähr tausend Schüler. Onze school heeft ongeveer duizend studenten. Onze school heeft zo'n duizend leerlingen. Tom braucht Klamotten. Tom heeft spullen nodig. Tom heeft kleren nodig. Im November erntet man die Oliven auf den Bäumen, um Öl zu produzieren. In november oogst men de olijven van de bomen om er olie van te maken. In november oogst men de olijven op de bomen om olie te produceren. Hast du es ihr noch nicht gesagt? Heb je het haar nog niet verteld? Heb je het haar nog niet verteld? Bist du zehn? Ben je tien jaar? Ben je tien? Wer ist dein Lieblingsmaler? Wie is jouw lievelingsschilder? Wie is je favoriete schilder? Ein Versprechen ist ein Versprechen. Belofte maakt schuld. Een belofte is een belofte. Bitte, vergib mir! Vergeef me alsjeblieft. Vergeef me alsjeblieft. Maria ist Bibliothekarin. Mary is een bibliothecaresse. Maria is bibliothecaresse. Ich wusste, auf dich ist Verlass. Ik wist dat ik op je kon rekenen. Ik wist dat ik op je kon rekenen. Arnold Schwarzenegger wurde in Österreich geboren. Arnold Schwarzenegger is in Oostenrijk geboren. Arnold Schwarzenegger is geboren in Oostenrijk. Benimm dich. Gedraag je. Gedraag je. Europäer versuchten, den Stamm zu zivilisieren. Europeanen probeerden de stam beschaving bij te brengen. Europeanen probeerden de stam te civiliseren. Tom ist der Führer. Tom is de leider. Tom is de Führer. Ich habe so das Gefühl, dass Sie mir etwas vorenthalten. Ik heb het gevoel dat u iets voor mij verzwijgt. Ik heb het gevoel dat je iets voor me achterhoudt. Der Versicherungsvertrag liegt im Handschuhfach. Het verzekeringscontract ligt in het handschoenkastje. De verzekeringsovereenkomst ligt in het handschoenenkastje. Sprich weiter, denn du sprichst gut. Blijf praten, want je spreekt goed. Blijf praten, want je spreekt goed. Ich arbeite so viel wie du. Ik werk evenveel als jij. Ik werk zoveel als jij. Guck mal. Kijk eens. Kijk. Wie geht es dir heute? Hoe gaat het vandaag met je? Hoe gaat het vandaag? Tom kennt nicht den Unterschied zwischen einem Haus und einer Hütte. Tom weet het verschil niet tussen een huis en een hut. Tom weet niet wat het verschil is tussen een huis en een hut. Dieser Käse wird aus Schafmilch gemacht. Deze kaas is gemaakt van schapenmelk. Deze kaas is gemaakt van schapenmelk. Schlürf nicht! Niet slurpen! Slurf niet. Lassen Sie Tom nachhause gehen! Laat Tom naar huis gaan! Laat Tom naar huis gaan. Wie heißt dieses Mädchen? Hoe heet dat meisje? Hoe heet dat meisje? Sie ist im achten Monat schwanger. Ze is acht maanden zwanger. Ze is acht maanden zwanger. Am Ende der Exkursion hatten wir schon großen Durst. Tegen het einde van de excursie hadden we al erg veel dorst. Aan het eind van de excursie hadden we al veel dorst. Grün ist meine Lieblingsfarbe. Groen is mijn lievelingskleur. Groen is mijn favoriete kleur. Im Mittelalter war die Religion sehr wichtig. In de middeleeuwen was religie heel belangrijk. In de middeleeuwen was religie heel belangrijk. Glauben viele in Europa sogar heute noch an Gespenster? Zijn er veel mensen in Europa die zelfs nu nog in spoken geloven? Geloven velen in Europa nog steeds in spoken? Wo sind bitte die Eier? Waar zijn de eieren, alsjeblieft? Waar zijn de eieren? Ich kann bei dem ganzen Lärm nicht schlafen. Ik kan niet slapen met al dit lawaai. Ik kan niet slapen met al dat lawaai. Jetzt habe ich kein Geld. Ik heb nu geen geld. Nu heb ik geen geld. Passwort? Wachtwoord? Wachtwoord? Glaubst du wirklich, dass es Geister gibt? Geloof jij echt dat spoken bestaan? Denk je echt dat er geesten zijn? Nach der Wettervorhersage wird es morgen Nachmittag regnen. Volgens de weersvoorspelling gaat het morgenmiddag regenen. Na de weersvoorspelling zal het morgenmiddag regenen. Tom versucht das Unmögliche. Tom probeert het onmogelijke te bereiken. Tom probeert het onmogelijke. Tom hatte Recht. Tom had gelijk. Tom had gelijk. Ich hätte auf deinen Rat hören sollen. Ik had naar je advies moeten luisteren. Ik had naar je advies moeten luisteren. Paris ist die schönste Stadt der Welt. Parijs is de mooiste stad van de wereld. Parijs is de mooiste stad ter wereld. Schöner Tag, oder? Een mooie dag, niet? Mooie dag, hè? Das Modem war in den Computer eingebaut. De modem was in de computer ingebouwd. De modem zat in de computer. Sie trinkt Apfelsaft. Ze drinkt appelsap. Ze drinkt appelsap. Ich unterrichte Biologie und Französisch. Ik geef biologie en Frans. Ik geef les in biologie en Frans. Die Karte hängt an der Wand. De kaart hangt aan de muur. De kaart hangt aan de muur. Alle Museen meiner Stadt befinden sich im Stadtzentrum. Alle musea in mijn stad bevinden zich in het centrum. Alle musea van mijn stad bevinden zich in het centrum van de stad. Ich bin in dich verliebt und will dich heiraten. Ik ben verliefd op je en ik wil met je trouwen. Ik ben verliefd op je en ik wil met je trouwen. Mach das Ding auf! Open dat ding! Doe dat ding open. Maria sagte, dass sie uns heute nicht helfen könne. Maria zei dat ze ons vandaag niet kon helpen. Maria zei dat ze ons vandaag niet kon helpen. Unterschätze mich nicht. Onderschat mij niet. Onderschat me niet. Zwei Gläser Apfelsaft, bitte. Twee glazen appelsap alstublieft. Twee glazen appelsap, graag. Wie wirst du dieses Problem lösen? Hoe ga je dit probleem oplossen? Hoe ga je dit probleem oplossen? Mit etwas mehr Mühe. Met een beetje meer moeite. Met wat meer moeite. Der Junge ist sehr ehrlich. De jongen is heel eerlijk. Die jongen is heel eerlijk. Mir ist unklar, welche Rolle ich spiele. Het is me niet duidelijk welke rol ik speel. Ik weet niet wat voor rol ik speel. Und dann fingen alle an zu tanzen. En toen begon iedereen te dansen. En toen begon iedereen te dansen. Du hast Angst vor ihm. Jij bent bang voor hem. Je bent bang voor hem. Wir haben Sie die letzten vier Jahre nicht gesehen. We hebben u niet gezien de voorbije vier jaar. We hebben u de laatste vier jaar niet gezien. Es gibt viele Leute, die Fado lieben. Veel mensen houden van Fado. Er zijn veel mensen die van Fado houden. Ich rufe dich morgen an. Ik bel je morgen. Ik bel je morgen. Sie sind unglaublich. U bent ongelofelijk. Je bent ongelofelijk. Das Gesetz lässt sich auf diesen Fall nicht anwenden. De wet is op deze zaak niet van toepassing. De wet is niet van toepassing op deze zaak. Das ist eine Sonnenblume. Dat is een zonnebloem. Dat is een zonnebloem. Sie saßen Seite an Seite. Zij zaten naast elkaar. Ze zaten zij aan zij. Wo wurdest du geboren? Waar ben je geboren? Waar ben je geboren? Sie hat vor, sich von ihrem Freund zu trennen. Zij is van plan het met haar vriend uit te maken. Ze is van plan haar vriendje te verlaten. Ich frage mich, wo sie wohnt. Ik vraag me af waar zij woont. Ik vraag me af waar ze woont. Die Party wird morgen steigen. Het feest zal morgen plaatsvinden. Het feest zal morgen beginnen. Hast du noch Zahnschmerzen? Heb je nog tandpijn? Heb je nog tandpijn? Er lässt sein Haar einmal im Monat schneiden. Hij laat zijn haar eens per maand knippen. Hij laat z'n haar een keer per maand knippen. Ich bin fünfundzwanzig Jahre alt. Ik ben 25 jaar oud. Ik ben vijfentwintig jaar oud. Mein Vater ist schweigsam. Mijn vader is zwijgzaam. Mijn vader is stil. Als wir heirateten, waren seine Eltern schon gestorben. Toen wij trouwden, waren zijn ouders al overleden. Toen we trouwden, waren zijn ouders al dood. Ich bin überzeugt. Ik ben overtuigd. Ik ben overtuigd. Wie ein Lauffeuer verbreitet sich die Nachricht. Het bericht verspreidt zich als een lopend vuurtje. Als een loopvuur verspreidt het nieuws zich. Maria ist Studentin. Maria is een student. Maria is student. Warum versuchst du nicht, dein Geld zurückzubekommen? Waarom probeer je niet je geld terug te winnen? Waarom probeer je je geld niet terug te krijgen? Das ist der Ort, wo alles begann. Dit is de plaats waar alles begon. Dit is de plek waar het allemaal begon. Ich bin nicht sicher, warum. Ik ben niet zeker waarom. Ik weet niet waarom. Ich rufe dich in ein paar Tagen an. Ik bel je over een paar dagen. Ik bel je over een paar dagen. Lesen mag sie am liebsten. Het meest van al houdt ze van lezen. Lezen is haar favoriet. Lass mich allein! Laat me met rust! Laat me met rust. Wann fängt das Spiel an? Wanneer begint het spel? Wanneer begint de wedstrijd? Wo ist dein Hund? Waar is jouw hond? Waar is je hond? Wer ist jünger, er oder ich? Wie is de jongste, hij of ik? Wie is er jonger, hij of ik? Es gibt noch immer eine Menge zu tun. Er is nog steeds veel te doen. Er is nog veel te doen. Ich denke, dass wir mit Herrn Brown sprechen sollten. Ik vind dat we met meneer Brown moeten praten. Ik denk dat we met de heer Brown moeten praten. Gestern war es heiß. Het was heet gisteren. Gisteren was het heet. Ich bin einverstanden. Ik ben het ermee eens. Ik ben het ermee eens. Sie braucht einen Mantel. Ze heeft een mantel nodig. Ze heeft een jas nodig. Ich bin diese Hitze nicht gewöhnt. Ik ben niet gewend aan deze hitte. Ik ben niet gewend aan die hitte. Am nächsten Tag hatten wir alle einen schrecklichen Kater. De dag daarna zaten we allen met een verschrikkelijke kater. De volgende dag hadden we allemaal een vreselijke kater. Warum ist das passiert? Waarom gebeurde dit? Waarom is dit gebeurd? Kannst du mir das Fliegen beibringen? Kun je me leren vliegen? Kun je me leren vliegen? Da steht eine Flasche Wein auf dem Tisch. Er staat een fles wijn op tafel. Er staat een fles wijn op tafel. Es ist nicht weit vom Hotel aus gesehen. Het is niet ver van het hotel. Het is niet ver van het hotel. Er suchte Schutz vor dem Regen. Hij zocht beschutting tegen de regen. Hij zocht bescherming tegen de regen. Im Sommer ist es notwendig, viel Wasser zu trinken, wenn man schwitzt. In de zomer is het essentieel om veel water te drinken als we zweten. In de zomer moet je veel water drinken als je zweet. Ruhe in Frieden. Rust in vrede. Rust in vrede. Habt ihr euch nicht geirrt? Hebben jullie je niet vergist? Hadden jullie het niet mis? Oma schaut gerne Fernsehen. Grootmoeder kijkt graag tv. Oma kijkt graag tv. Bohr nicht in deiner Nase. Peuter niet in je neus. Boor niet in je neus. Sie heiratete im Alter von 25. Ze is getrouwd toen ze 25 was. Ze trouwde op 25 - jarige leeftijd. Tom will es sehen. Tom wilt het zien. Tom wil het zien. Sie versenkten zehn feindliche Schiffe. Ze brachten tien vijandelijke schepen tot zinken. Ze hebben tien vijandelijke schepen laten zinken. Als Hauptfach studiert er moderne Literatur. Als hoofdvak studeert hij moderne litteratuur. Als hoofdvak studeert hij moderne literatuur. Johann sagte: "He Leute, lasst uns eine Pause machen." Juan zei: "Hé jongens, laten we pauze houden! Johann zei: "Laten we even pauzeren. " Was für ein Hund ist das? Wat voor soort hond is het? Wat voor hond is dat? Es ist ihr Foto. Het is haar foto. Het is haar foto. Ich werde mit ihnen über diesen Punkt nicht einig. Hiermee ben ik het met hen niet over eens. Ik ben het niet met hen eens over dit punt. Er hat einen guten Ruf. Hij heeft een goede reputatie. Hij heeft een goede reputatie. Ich habe fast kein Geld mehr. Ik heb bijna geen geld meer. Ik heb bijna geen geld meer. Es ist jetzt zu spät. Het is nu te laat. Het is nu te laat. Warum muss ich zur Schule gehen? Waarom moet ik naar school? Waarom moet ik naar school? Dieses Dorf ist nur vom Fluss her zu erreichen. Dit dorp is niet te bereiken, behalve via de rivier. Dit dorpje is slechts vanaf de rivier te bereiken. Das Feuer zerstörte das hohe Gebäude. Het vuur verwoestte het hoge gebouw. Het vuur vernietigde het hoge gebouw. Er kann besser Klavier spielen als ich. Hij speelt beter piano dan ik. Hij kan beter piano spelen dan ik. Sie kann Klavier spielen. Zij kan piano spelen. Ze kan piano spelen. Ich bin ganz dagegen. Ik ben er helemaal tegen. Ik ben er helemaal tegen. Er verdient mehr Geld, als er ausgeben kann. Hij verdient meer geld dan hij kan opdoen. Hij verdient meer dan hij kan uitgeven. Niemand hat gelogen. Niemand heeft gelogen. Niemand heeft gelogen. Der Hügel war mit Schnee bedeckt. De heuvel was bedekt met sneeuw. De heuvel was bedekt met sneeuw. Traust du dich, ihn nach dem Unfall zu fragen? Durf je hem naar dat ongeval te vragen? Vertrouw je hem te vragen naar het ongeluk? Du musst dieses Formular ausfüllen. Je moet dit formulier invullen. Je moet dit formulier invullen. Einen schönen Tag noch, und bis bald. Prettige dag nog, en tot gauw. Nog een prettige dag en tot ziens. Ich werde mich bald zu einem Deutschkurs anmelden. Ik ga me weldra inschrijven voor een cursus Duits. Ik ga me inschrijven voor een cursus Duits. Er schätzt den Professor sehr. Hij heeft de professor hoog op. Hij waardeert de professor. Ich bleibe noch ein, zwei Tage. Ik blijf nog voor een dag of twee. Ik blijf nog een dag of twee. Diese Nachricht macht mich traurig. Dit nieuws maakt me triestig. Dit bericht maakt me verdrietig. Warum begehen die Menschen solche Torheiten? Waarom doen mensen zulke dwaze dingen? Waarom doen mensen zulke dwaasheden? Fragt nicht, was sie denken. Fragt, was sie tun. Vraag niet wat ze denken. Vraag wat ze doen. Vraag niet wat ze denken, vraag wat ze doen. Maria hat diese Beleidigung einfach weggelächelt. Das soll ihr mal einer nachmachen! Maria heeft die belediging gewoon weggelachen. Je zou haar moeten nadoen! Maria glimlachte van die belediging. Heißt dein Bruder Aleksej? Heet je broer Aleksej? Heet je broer Aleksej? Was essen Schlümpfe zu Mittag? Wat eten smurfen als lunch? Wat eten Smurfen bij de lunch? Ich hoffe doch, dass du wieder kommen wirst. Ik hoop wel dat je nog een keer komt. Ik hoop dat je terugkomt. Ein Schläfchen über Mittag wirkt Wunder. Een middagdutje doet wonderen. Een dutje tijdens de lunch werkt wonderen. Die Vereinigten Staaten von Amerika haben die Sklaverei abgeschafft. De Verenigde Staten schaften de slavernij af. De Verenigde Staten hebben de slavernij afgeschaft. Sieh zu, dass diese Tür abgeschlossen bleibt. Let erop dat die deur op slot blijft. Zorg dat deze deur op slot blijft. Ist es ein Schmetterling oder eine Motte? Is dat een vlinder of een mot? Is het een vlinder of een mot? Ich habe acht Brüder. Ik heb acht broers. Ik heb acht broers. Die Taschenbuchausgabe ist günstiger. De paperbackversie is goedkoper. De uitgave van de zakboekjes is goedkoper. Die Atmosphäre des Uranus besteht aus Wasserstoff, Helium und Methan. De atmosfeer van Uranus bestaat uit waterstof, helium en methaan. De atmosfeer van Uranus bestaat uit waterstof, helium en methaan. Ich weiß nicht mehr, wo ich das gekauft habe. Ik weet niet meer waar ik het gekocht heb. Ik weet niet meer waar ik dit gekocht heb. Haben Sie eine englische Speisekarte? Heeft u een Engels menu? Heb je een Engels menu? Er zögerte den Bruchteil einer Sekunde zu lang. Hij aarzelde een fractie van een seconde te lang. Hij aarzelde een fractie van een seconde te lang. Es war so kalt, dass ich den ganzen Tag zuhause blieb. Het was zo koud, dat ik de hele dag thuis bleef. Het was zo koud dat ik de hele dag thuis bleef. Wir haben versucht, einen Kompromiss mit ihnen zu schließen. We hebben geprobeerd een compromis met hen te sluiten. We hebben geprobeerd een compromis met hen te sluiten. Ihr Garten ist wirklich winzig. Haar tuin is echt klein. Haar tuin is erg klein. Wie alt ist dein Onkel? Hoe oud is jouw oom? Hoe oud is je oom? Das Meer ist nicht durchsichtig. Het zeewater is niet doorzichtig. De zee is niet doorzichtig. Alle waren sich einig. Iedereen was het daarmee eens. Iedereen was het erover eens. Sie haben die höchsten Berge bestiegen und sind über den Meeresboden gegangen. Ze hebben de hoogste bergen beklommen en op de bodem van de zee gelopen. Ze beklommen de hoogste bergen en gingen over de zeebodem. Es gibt noch eine andere Möglichkeit. Er is ook nog een andere mogelijkheid. Er is nog een andere manier. Warum fragst du sie nicht? Waarom vraag je haar niet? Waarom vraag je het haar niet? Er ist nicht mehr derselbe wie früher. Hij is niet dezelfde als voorheen. Hij is niet meer dezelfde als vroeger. Das ist ein Wortspiel. Dat is een woordspeling. Het is een woordspeling. Ein Regenbogen ist ein Naturphänomen. Een regenboog is een natuurlijk fenomeen. Een regenboog is een natuurverschijnsel. Japan liegt in der nördlichen Hemisphäre. Japan ligt in het noordelijk halfrond. Japan ligt op het noordelijk halfrond. Er bedauerte, dass Schlesien nicht mehr preußisch war. Hij walgde van het feit dat Silezië niet langer Pruisisch was. Hij betreurde het dat Silezië niet meer Pruisisch was. Sie machen sich nicht über mich lustig? U houdt me toch niet voor de gek? Hou je me niet voor de gek? Ich habe vor sechs Monaten aufgehört zu rauchen. Ik ben zes maanden geleden gestopt met roken. Ik ben zes maanden geleden gestopt met roken. Es ist unhöflich, sich während eines Konzerts zu unterhalten. Het is onbeleefd tijdens een concert te praten. Het is onbeleefd om tijdens een concert te praten. Es ist kaum zu fassen! Dat is moeilijk te geloven. Niet te geloven. Seine ältere Schwester hat im letzten Monat geheiratet. Haar oudere zus is afgelopen maand getrouwd. Zijn oudere zus is vorige maand getrouwd. Ihre Mutter hat aus ihr das gemacht, was sie ist. Haar moeder heeft haar gemaakt tot wat ze is. Haar moeder heeft van haar gemaakt wat ze is. Wir aßen ein paar Äpfel. We aten een paar appels. We hebben wat appels gegeten. Maria ist meine Freundin. Maria is mijn vriendin. Maria is mijn vriendin. Ich bin alt. Ik ben oud. Ik ben oud. Die wahren Helden sind wir. De echte helden zijn wij. De echte helden zijn wij. Tom ist unhöflich. Tom is onbeleefd. Tom is onbeleefd. Wenn man vom Teufel spricht ... Als je van de duivel spreekt. Als je het over de duivel hebt... Ich kann das nicht verstehen. Ik kan dat niet verstaan. Ik snap het niet. Wenn man ihm den kleinen Finger gibt, so nimmt er die ganze Hand. Als je hem een vinger geeft, neemt hij de hele hand. Als je hem de vinger geeft, pakt hij de hele hand. Versuch nicht, das Thema zu wechseln! Probeer niet van onderwerp te veranderen. Probeer niet van onderwerp te veranderen. Das ist eine schwerwiegende Anschuldigung. Dat is een ernstige beschuldiging. Dat is een ernstige beschuldiging. Nefertari war die erste Ehefrau von Ramses II. Nefertari was de eerste echtgenote van Ramses II. Nefertari was de eerste vrouw van Ramses II. Sieh dir das an! Kijk dat eens! Moet je dit zien. Hat Lucy schon angerufen? Heeft Lucy al gebeld? Heeft Lucy al gebeld? Wir kaufen Brot. Wij kopen brood. We kopen brood. Was meinen Sie, Doktor? Wat denkt ge, dokter? Wat denk je, dokter? Willst du mich heiraten? Wil je met me trouwen? Wil je met me trouwen? Er wurde von einem Hai angegriffen. Hij werd aangevallen door een haai. Hij werd aangevallen door een haai. Lord Ashburton hatte eine amerikanische Ehefrau. Lord Ashburton had een Amerikaanse vrouw. Lord Ashburton had een Amerikaanse vrouw. Buh! Aufhören! Boe! Hou daarmee op! Hou op. Weißt du, warum ich hier hergekommen bin? Weet je waarom ik hier gekomen ben? Weet je waarom ik hier ben? Hallo Tom! Wie geht es dir? Hallo Tom! Hoe gaat het? Hallo Tom, hoe gaat het? Das Wasser ist lauwarm. Het water is lauw. Het water is lauw. Wir schauten uns ein Baseballspiel im Fernsehen an. We keken naar een baseballwedstrijd op televisie. We keken naar een honkbalwedstrijd op tv. Tom mag kein scharf gewürztes Essen. Tom houdt niet van scherp gekruid eten. Tom houdt niet van smakelijk gekruid eten. Findest du mich hübsch? Vind je mij knap? Vind je me mooi? Ich bin glücklich. Ik ben gelukkig. Ik ben gelukkig. Wieso weißt du das? Waarom weet jij dat? Hoe weet je dat? Wie wäre es mit heute Abend? Wat vind je van vanavond? Wat dacht je van vanavond? Mein Bruder ist groß genug, um allein zu reisen. Mijn broer is oud genoeg om alleen te reizen. Mijn broer is groot genoeg om alleen te reizen. Ich habe es nicht selber gemacht. Ik heb het niet zelf gemaakt. Ik heb het zelf niet gedaan. Sie sind Sängerinnen. Zij zijn zangeressen. Ze zijn zangers. Bin ich hübsch? Ben ik knap? Ben ik knap? Ihre Behauptung war falsch. Haar bewering was onjuist. Je bewering was verkeerd. Sie war meine beste Freundin. Ze was mijn beste vriendin. Ze was mijn beste vriendin. Alle Tiere, die im Ozean leben, urinieren in ihn ohne irgendeine Katastrophe für das Ökosystem. Alle dieren die in de oceaan leven, plassen erin, zonder gevaar voor het ecosysteem. Alle dieren die in de oceaan leven, urineren erin zonder enige ramp voor het ecosysteem. Ich soll bald meine Haare schneiden lassen. Ik moet mijn haar binnenkort laten knippen. Ik moet binnenkort m'n haar laten knippen. Ich habe zwei weiß gestrichene Stühle zu verschenken. Ik heb twee witgeschilderde stoelen om te geven. Ik heb twee witte geschilderde stoelen weg te geven. Sie werden es wissen. Ze zullen het weten. Ze zullen het weten. Ich spiele fast jeden Tag Fußball. Ik speel bijna elke dag voetbal Ik speel bijna elke dag voetbal. Die Kartoffel war so heiß, dass ich mir den Mund daran verbrannt habe. De aardappel was zo heet dat hij mijn mond verbrandde. De aardappel was zo heet dat ik mijn mond eraan verbrandde. Dann habe ich ferngesehen. Dan keek ik televisie. Toen keek ik tv. Ich habe ein deutsches Auto. Ik heb een Duitse auto. Ik heb een Duitse auto. Er nahm Abschied von uns und ging fort. Hij nam afscheid van ons, en vertrok. Hij nam afscheid van ons en ging weg. Und zu welchem Zweck? En tot welk doeleinde? En met welk doel? Tom benötigt ständige Pflege. Tom vereist voortdurend zorg. Tom heeft permanente zorg nodig. Hast du ein Kondom? Heb je een condoom? Heb je een condoom? Ich habe einen Cousin, der Anwalt ist. Ik heb een kozijn die advocaat is. Ik heb een neef die advocaat is. Tom ist mit seinem augenblicklichen Verdienst nicht zufrieden. Tom is niet tevreden met zijn huidige salaris. Tom is niet tevreden met zijn huidige verdienste. Heute beginnt der Rest deines Lebens. Vandaag begint de rest van je leven. Vandaag begint de rest van je leven. Seid höflich! Wees beleefd! Wees beleefd. Wir haben die Frage nicht verstanden. We hebben de vraag niet verstaan. We hebben de vraag niet begrepen. Ich kann den Computer nicht reparieren. Ik kan de computer niet repareren. Ik kan de computer niet repareren. Man kann an seinem Akzent erkennen, dass er Deutscher ist. Aan zijn accent kan men merken dat hij Duitser is. Je kunt aan zijn accent zien dat hij een Duitser is. Ich kenne ein paar von Nancys Freunden. Ik ken een paar vrienden van Nancy. Ik ken een paar vrienden van Nancy. Ich lerne oft, während ich Musik höre. Vaak leer ik terwijl ik naar muziek luister. Ik leer vaak terwijl ik naar muziek luister. Die Heilige Schrift der Moslems ist der Koran. De Heilige Schrift van de moslims is de Koran. De Heilige Schrift van de Moslims is de Koran. Vater gründete sein Geschäft vor 40 Jahren. Vader stichtte zijn onderneming 40 jaar geleden. Vader stichtte zijn zaak 40 jaar geleden. Wir sind alle stolz auf Sie. We zijn allen trots op u. We zijn allemaal trots op je. Sein Vater scheint Anwalt zu sein. Zijn vader schijnt advokaat te zijn. Zijn vader lijkt een advocaat te zijn. Kann sie Fahrrad fahren? Kan zij fietsen? Kan ze fietsen? "Moment mal," sagte Dima, indem er sein Telefon herausholte. "Ich kenne jemand, der mir etwas Geld leihen könnte." "Wacht even," zei Dima, terwijl hij zijn telefoon tevoorschijn haalde, "ik weet iemand die me wel wat geld zou kunnen lenen." "Wacht even," zei Dima, door zijn telefoon te halen. "Ik ken iemand die me wat geld kan lenen." Vergesst nicht, das Gas abzudrehen, bevor ihr rausgeht. Vergeet het gas niet uit te doen voordat jullie naar buiten gaan. Vergeet niet het gas uit te zetten voordat jullie naar buiten gaan. Ich muss meine Gedanken sortieren. Ik moet mijn gedachten ordenen. Ik moet mijn gedachten sorteren. Ich wurde überfallen. Ik werd aangevallen. Ik ben overvallen. Dem Verdächtigen wurde auferlegt, nicht die Stadt zu verlassen. De verdachte werd opgelegd de stad niet te verlaten. De verdachte moest de stad niet verlaten. Sind Sie schon einmal mit einem Flugzeug gereist? Heeft u al eens met een vliegtuig gereisd? Hebt u ooit met een vliegtuig gereisd? Was ist der größte Unterschied? Wat is het grootste verschil? Wat is het grootste verschil? Ich habe mich schmutzig gemacht. Ik heb mij vuil gemaakt. Ik heb me vies gemaakt. Wie heißt deine Tochter? Hoe heet jouw dochter? Hoe heet je dochter? Warum seid ihr weggelaufen? Waarom zijn jullie weggelopen? Waarom zijn jullie weggelopen? Ich habe gerade nichts zu tun. Ik moet momenteel niets doen. Ik heb niets te doen. Ich weiß, dass sie schön ist. Ik weet dat ze mooi is. Ik weet dat ze mooi is. Tom, du tust mir weh! Tom, je doet me pijn! Tom, je doet me pijn. Ab und zu lerne ich Esperanto. Af en toe studeer ik Esperanto. Soms leer ik Esperanto. Wer ist der Chef hier? Wie is hier de baas? Wie is de baas? Bei dir ist 'ne Schraube locker. Jij zot! Bij jou zit een schroef los. Sie kaufte ein Wörterbuch für ihre Schwester. Ze kocht een woordenboek voor haar zuster. Ze kocht een woordenboek voor haar zus. Ich habe keine Lust heute Abend fernzusehen. Ik heb vanavond geen zin in tv kijken. Ik heb geen zin om tv te kijken vanavond. Sie buk mir einen Kuchen. Ze bakte een cake voor mij. Ze bukt een taart voor me. Braun ist nicht ihre natürliche Haarfarbe. Bruin is niet haar natuurlijke haarkleur. Bruin is niet haar natuurlijke haarkleur. Meine Mutter ist jeden Tag daheim. Mijn moeder is alle dagen thuis. Mijn moeder is elke dag thuis. Hier müssen alle Schüler Französisch lernen. Hier zijn alle leerlingen verplicht Frans te leren. Hier moeten alle leerlingen Frans leren. Sie haben ihn angestiftet, ein Verbrechen zu begehen. Ze hebben hem aangespoord een misdaad te plegen. Jij hebt hem ertoe aangezet een misdaad te plegen. Du kannst das Buch jedwedem geben, der es möchte. Je mag het boek geven aan wie het maar wil. Je kunt het boek aan iedereen geven die het wil. Ich habe beide Bücher gelesen. Ik heb beide boeken gelezen. Ik heb beide boeken gelezen. Ich hatte Hilfe. Ik had hulp. Ik had hulp. Mach das fertig. Maak dit af. Maak het af. Das Foto wurde gefälscht. De foto was vervalst. De foto is vervalst. Der Wein war ausgezeichnet. De wijn was uitstekend. De wijn was uitstekend. Tom lügt nicht. Tom liegt niet. Tom liegt niet. Wer geht dort? Wie gaat er naartoe? Wie gaat daar naartoe? Er starb mit siebzig Jahren. Hij is gestorven op 70 jaar. Hij stierf toen hij zeventig was. Kakao kann sehr bitter sein. Cacao kan heel bitter zijn. Cacao kan erg bitter zijn. Ich wusste gleich, dass du nicht einfach nur so angerufen hattest. Ik heb onmiddellijk begrepen dat je niet zomaar gebeld hebt. Ik wist meteen dat je niet zomaar belde. Ich habe eine weiße Katze. Ik heb een witte kat. Ik heb een witte kat. Das ist sehr romantisch! Dat is heel romantisch! Dat is erg romantisch. Tom kann uns nicht sehen. Tom kan ons niet zien. Tom kan ons niet zien. Tom sieht müde aus. Tom ziet er moe uit. Tom ziet er moe uit. Mein Vater ist alt. Mijn vader is oud. Mijn vader is oud. Sie kann gut Klavier spielen. Ze kan goed piano spelen. Ze kan goed piano spelen. Ich fühle mich schläfrig. Ik voel me slaperig. Ik voel me slaperig. Oh! Zeigen Sie es mir, bitte. O! Laat eens zien. Laat het me zien, alsjeblieft. Das Restaurant befindet sich im Erdgeschoss. Het restaurant bevindt zich op de benedenverdieping. Het restaurant bevindt zich op de begane grond. Wer hat auf den Hund aufgepasst, während du nicht da warst? Wie zorgde voor de hond terwijl je weg was? Wie lette er op de hond terwijl jij er niet was? Ich brauche ein Stück Seife. Ik heb een stuk zeep nodig. Ik heb een stuk zeep nodig. Stell den Ton ab. Zet het geluid uit. Zet het geluid uit. Beide Antworten sind falsch. Allebei de antwoorden zijn fout. Beide antwoorden zijn verkeerd. Er verblutet. Hij is dood aan het bloeden. Hij bloedt dood. Es ist grausamer den Tod zu fürchten, als zu sterben. Het is wreder de dood te vrezen, dan te sterven. Het is wreeder de dood te vrezen dan te sterven. Babylon war die Hauptstadt des antiken Babylonien. Babylon was de hoofdstad van het oude Babylonië. Babylon was de hoofdstad van het oude Babylonië. Ich mag Bananen lieber als Äpfel. Ik houd meer van bananen dan van appelen. Ik hou meer van bananen dan van appels. Das Leben ist kein Ponyhof! Het leven is niet altijd zo mooi, iedereen heeft wel eens tegenvallers. Het leven is geen ponyhof. Ich hätte nicht das Wort "Passwort" als mein Passwort verwenden sollen. Ik had het woord "wachtwoord" niet als mijn wachtwoord moeten gebruiken. Ik had het woord "wachtwoord" niet als mijn wachtwoord moeten gebruiken. Zwei und zwei ist vier. Twee plus twee is gelijk aan vier. Twee en twee is vier. Wie hoch ist der Berg Fuji? Hoe hoog is de Fujiberg? Hoe hoog is de berg Fuji? Gestern war es wolkig. Gisteren was het bewolkt. Gisteren was het bewolkt. Er kam gerade aus der Bibliothek zurück. Hij kwam net terug van de bibliotheek. Hij kwam net terug uit de bibliotheek. Das ist nicht sicher. Dat is niet veilig. Dat is niet zeker. Die meisten Gitarren haben sechs Saiten. De meeste gitaren hebben zes snaren. De meeste gitaren hebben zes snaren. Ich sitze in der Patsche. Ik zit in de problemen. Ik zit in de puinhoop. Haltet den Zug an! Stop de trein. Stop de trein. Er wurde berühmt. Hij werd beroemd. Hij werd beroemd. Wer ist dein Lieblingslehrer? Wie is jouw favoriete leraar? Wie is je favoriete leraar? Das Auto ist bereit. De auto is klaar. De auto staat klaar. Sonntag kommt nach Sonnabend. Zondag komt na zaterdag. Zondag komt na zaterdag. Hühnchen, bitte. Kip, alstublieft. Kip, alsjeblieft. Aller Anfang ist schwer. Al het begin is moeilijk. Het begin is moeilijk. Für was interessieren Sie sich? Waar hebt u interesse in? Waar heb je interesse in? Gefallen dir diese Bilder? Spreken die schilderijen u aan? Vind je deze foto's mooi? Wir werden Ihre Bedingungen annehmen. We zullen uw voorwaarden aanvaarden. We zullen uw voorwaarden aannemen. Das weißt du besser als ich. Dat weet ge beter dan ik. Dat weet je beter dan ik. Du irrst dich, meine Frau heißt Fernanda. Je vergist je, mijn vrouw heet Fernanda. M'n vrouw heet Fernanda. Sie muss sich umziehen vor dem Fest heute Abend. Zij moet zich omkleden voor het feest van vanavond. Ze moet zich omkleden voor het feest vanavond. Es gibt keinen Grund zur Eile. Er is geen haast bij. Er is geen haast bij. Er kommt einmal pro Monat her. Hij komt hier eens per maand. Hij komt hier één keer per maand. Mach das Radio ein bisschen lauter. Zet de radio een beetje harder. Zet de radio wat harder. Was machst du denn hier? Wat doe je hier? Wat doe jij hier? Ich kenne ihn nicht. Ik ken hem niet. Ik ken hem niet. Wo ist die Hauptstadt der Vereinigten Staaten von Amerika? Waar is de hoofdstad van de Verenigde Staten van Amerika? Waar is de hoofdstad van de Verenigde Staten van Amerika? Sie beschloss, nicht an der Sitzung teilzunehmen. Ze besloot niet deel te nemen aan de vergadering. Zij heeft besloten de vergadering niet bij te wonen. Ich möchte mit Ihnen etwas besprechen. Ik zou graag met u iets bespreken. Ik wil iets met je bespreken. Das ist sehr nett von dir. Dit is erg aardig van je. Dat is erg aardig van je. Ich bin eine Berlinerin. Ik ben een Berlijnse. Ik ben een Berlijnse. Ich habe nur einen Wunsch. Ik heb maar één wens. Ik heb maar één wens. Was auch immer er macht, macht er gut. Wat hij ook doet, hij doet het goed. Wat hij ook doet, hij doet het goed. Mir ist danach, heute etwas anderes zu tun. Ik heb zin om vandaag iets anders te doen. Ik wil vandaag iets anders doen. Alan ist ein Poet. Allen is een dichter. Alan is een dichter. Versuchen wir's noch mal! Laten we het nog eens proberen. Laten we het nog eens proberen. Mein Leben ist nicht cool. Mijn leven is niet cool. Mijn leven is niet cool. Hier? Hier? Hier? Warum hast du zwei Autos? Waarom heb jij twee auto's? Waarom heb je twee auto's? Wo, zum Teufel, habe ich ihn hingelegt? Waar heb ik hem in godsnaam gelegd? Waar heb ik hem gelegd? Er hat es nicht absichtlich gemacht. Hij heeft dat niet met opzet gedaan. Hij deed het niet expres. Er ist ein aggressiver Mensch. Hij is een agressief mens. Hij is agressief. O nein! Ich habe aus Versehen meinen Finger abgesägt! Und was jetzt? O nee, ik heb mijn vinger per ongeluk afgezaagd! Wat nu? Ik heb per ongeluk m'n vinger afgezaagd. Sie verschwanden. Zij zijn verdwenen. Ze zijn verdwenen. Sie befand sich am Tatort. Ze bevond zich op de plaats delict. Ze was op de plaats delict. Krokodile, Schlangen, Eidechsen und Schildkröten sind Reptilien. Krokodillen, slangen, hagedissen en schildpadden zijn reptielen. Krokodillen, slangen, hagedissen en schildpadden zijn reptielen. Sprechen Sie Toki Pona? Spreekt u Toki Pona? Spreekt u Toki Pona? Erzähl uns was. Vertel ons iets. Vertel eens. Was kostet diese Krawatte? Wat kost deze stropdas? Hoeveel kost die das? Ich muss irgendwo einen Fehler gemacht haben. Ik moet ergens een fout hebben gemaakt. Ik moet ergens een fout gemaakt hebben. Das ist Pseudowissenschaft. Dat is pseudowetenschap. Dat is pseudowetenschap. Bitte steh nicht auf. Alsjeblieft sta niet op. Sta alsjeblieft niet op. Mach dir wegen einer solchen Kleinigkeit keine Sorgen. Maak je over zo'n bagatel geen zorgen. Maak je geen zorgen om zo'n kleinigheid. Die Kosten werden in die Tausende Dollar gehen. De kosten zullen oplopen tot duizenden dollar. De kosten gaan naar de duizenden dollars. Warst du zu diesem Zeitpunkt in der Schule? Was je toen op school? Was je toen op school? Mary ist Toms Cousine. Maria is Toms nicht. Mary is Toms nicht. Zeichne mir ein Schaf! Teken een schaap voor mij! Teken een schaap. Madrid ist die Hauptstadt Spaniens. Madrid is de hoofdstad van Spanje. Madrid is de hoofdstad van Spanje. Wer ist der Vater von Sami? Wie is de vader van Sami? Wie is de vader van Sami? Sie sind wirklich seltsam. U bent echt merkwaardig. Je bent echt raar. Ken hat zwei Katzen. Ken heeft twee katten. Ken heeft twee katten. Die Wettervorhersage ist kein Anlass zur Freude. De weervoorspelling is niet om vrolijk om te worden. De weersvoorspelling is geen reden tot vreugde. Der Verkehr war sehr stark. Die Autos standen Stoßstange an Stoßstange im Stau. Het verkeer was heel druk. De auto's stonden bumper aan bumper in de file. De auto's stonden op de bumper in de file. Ich mag Sprachen! Ik hou van talen. Ik hou van talen. Egal, was du tust: gib dein Bestes! Wat je ook doet, doe je best. Wat je ook doet, doe je best. Samstag sind wir ins Kino und danach ins Restaurant gegangen. Zaterdag zijn we naar de film geweest en daarna naar het restaurant. Zaterdag gingen we naar de film en daarna naar het restaurant. Ich habe nichts gesehen. Ik heb niets gezien. Ik heb niets gezien. Maria hat sich die Haare nicht gewaschen. Maria heeft haar haar niet gewassen. Maria heeft haar haar niet gewassen. Maria ist meine Adoptivtochter. Maria is mijn geadopteerde dochter. Maria is mijn geadopteerde dochter. Wir waren beide sehr hungrig. Wij beiden waren zeer hongerig. We hadden allebei honger. Ich liebe diese Pizza. Ik hou van deze pizza. Ik hou van deze pizza. Ich möchte einen Diebstahl melden. Ik wil graag een diefstal melden. Ik wil een diefstal melden. Er kann es nicht erwarten, da zu sein. Hij kan niet wachten om er te zijn. Hij kan niet wachten om er te zijn. Mein Onkel wurde neunzig Jahre alt. Mijn oom werd negentig jaar oud. Mijn oom werd negentig jaar. Von jedem Student wurden Name und Geburtsort erfasst. Men vroeg aan elke student zijn naam en geboorteplaats. Elke student heeft zijn naam en geboorteplaats. Er hat mich belogen, deshalb bin ich sauer auf ihn. Hij heeft tegen mij gelogen, daarom ben ik kwaad op hem. Hij loog tegen me, daarom ben ik boos op hem. Geld macht nicht glücklich. Geld maakt niet gelukkig. Geld maakt niet gelukkig. Ist ein Arzt an Bord? Is er een arts aan boord? Is er een dokter aan boord? Das werdet ihr gleich sehen. Ich bitte euch! Dat zullen jullie direct zien. Alstublieft! Jullie zullen dit zo zien, alsjeblieft. Imponierend! Indrukwekkend! Indrukwekkend. Das ist jedenfalls etwas, was man sehr viel üben muss. Dat is in alle geval iets dat men heel veel moet oefenen. Dat is in ieder geval iets dat je heel veel moet oefenen. Vergib und vergiss. Vergeef en vergeet. Vergeef het en vergeet het. Was möchtest du werden? Wat wil je worden? Wat wil je worden? Er hat mich gebeten, ihm zu helfen. Hij vroeg mij hem te helpen. Hij vroeg me hem te helpen. Er kämpft nicht gern. Hij vecht niet graag. Hij vecht niet graag. Erotische Liebe ist eines der wichtigsten Themen in ihren Werken. Erotische liefde is een van de belangrijkste thema's in haar werken. Erotische liefde is een van de belangrijkste onderwerpen in hun werken. Das Telefon wurde im Jahre 1876 von Bell erfunden. De telefoon is uitgevonden door Bell in achttien zesenzeventig. De telefoon werd in 1876 door Bell uitgevonden. Denkst du, dass Tiere eine Seele haben? Denk je dat dieren een ziel hebben? Denk je dat dieren een ziel hebben? Ihr müsst den Knoten festziehen. Jullie moeten de knoop strakker trekken. Je moet de knoop vasttrekken. Nach der Scheidung ihren Haushalt alleine zu führen muss ihr furchtbar schwer fallen. Het moet enorm moeilijk voor haar zijn het huishouden alleen te runnen na de scheiding. Als ze gescheiden is, moet ze het moeilijk hebben om haar eigen huis te runnen. Sie ist die Königin der Piraten. Zij is de piratenkoningin. Ze is de koningin van de piraten. Gibt es etwas, was du gerne essen möchtest? Is er iets dat je graag wil eten? Wil je iets eten? Schließlich ist die ganze Familie zusammengekommen. Uiteindelijk is het hele gezin samengekomen. Uiteindelijk is het hele gezin bij elkaar gekomen. Ich bin in ein paar Minuten wieder da. Ik kom over enkele minuten terug. Ik ben over een paar minuten terug. Tom will seinen Flug nicht verpassen. Tom wil zijn vlucht niet missen. Tom wil zijn vlucht niet missen. Das Pferd hielt an und weigerte sich, weiterzulaufen. Het paard stopte en weigerde verder te gaan. Het paard stopte en weigerde te blijven lopen. Dein Wunsch sei mir Befehl. Jouw wens is mijn bevel. Jouw wens is mijn bevel. Ich habe eine Freundin. Ik heb een vriendin. Ik heb een vriendin. Der Hund läuft schnell. Deze hond rent snel. De hond loopt snel. Sie mag Kaffee. Zij houdt van koffie. Ze houdt van koffie. Lass uns an den Strand gehen. Laten we naar het strand gaan. Laten we naar het strand gaan. "Also wirklich," grinste Dima. "Das soll wohl ein Witz sein!" "U maakt vast een grapje!" grijnsde Dima. "Echt waar," grijnsde Dima. "Dat meen je niet." Die Bibliothek ist zur Zeit für das Publikum geschlossen. De bibliotheek is tijdelijk gesloten voor het publiek. De bibliotheek is momenteel gesloten voor het publiek. Der Bus hielt plötzlich mitten auf der Straße an. De bus stopte plots in het midden van de straat. De bus stopte plotseling midden op de weg. John ist am Flughafen. John is op het vliegveld. John is op het vliegveld. Wie lange bist du schon in Japan? Hoe lang ben je al in Japan? Hoe lang ben je al in Japan? Nimm deinen Regenschirm mit, falls es regnet. Neem je paraplu mee voor wanneer het zou regenen. Neem je paraplu mee als het regent. Kippschalter-Beziehungen können emotional sehr erschöpfend sein. Knipperlichtrelaties kunnen emotioneel heel vermoeiend zijn. Kipschakelaar relaties kunnen emotioneel zeer extensief zijn. Ich bin ein japanischer Lehrer. Ik ben een Japanse leraar. Ik ben een Japanse leraar. Ihr seid so faul! Jullie zijn zo lui! Jullie zijn zo lui. Das Problem ist, dass es sich da um eine Reihenschaltung handelt. Het probleem is dat het hier om een serieschakeling gaat. Het probleem is dat het een serieschakeling is. Ich habe ihm ein neues Auto gekauft. Ik heb een nieuwe auto voor hem gekocht. Ik heb een nieuwe auto voor hem gekocht. Unmöglich! Onmogelijk! Onmogelijk. Wie viele Atome sind in einem Wassertropfen? Hoeveel atomen zijn er in een waterdruppel? Hoeveel atomen zitten er in een druppel water? Sie sah ihn lächeln. Ze heeft hem zien glimlachen. Ze zag hem glimlachen. Wir haben bald kein Benzin mehr. We hebben zo geen benzine meer. We hebben binnenkort geen benzine meer. Ich kaufte einen neuen Hut für meine Schwester. Ik heb voor mijn zuster een nieuwe hoed gekocht. Ik kocht een nieuwe hoed voor mijn zus. Dieses Tor braucht einen Anstrich. Die poort moet worden geschilderd. Deze poort heeft een verf nodig. Kopenhagen ist eine fahrradfreundliche Stadt. Kopenhagen is een fietsvriendelijke stad. Kopenhagen is een fietsvriendelijke stad. Aus welchem Material ist diese Jacke? Van welke stof is dat vest gemaakt? Van welk materiaal is dit jasje? Ich bin schon satt, vielen Dank. Ik heb genoeg gehad, erg bedankt. Ik ben al moe, dank je. Hast du die Fahrkarten? Heb je de kaartjes? Heb je de kaartjes? Ihr Bericht ist sehr gut, ja sogar ausgezeichnet. Uw verslag is vrij goed, om niet te zeggen uitstekend. Uw verslag is zeer goed en zelfs uitstekend. Es hat nur geringen Wert. Het heeft weinig waarde. Het heeft weinig waarde. Lass uns nach Hause gehen. Laten we naar huis gaan! Laten we naar huis gaan. Ich liebe sie. Ik hou van hen. Ik hou van haar. Du musst vor zehn Uhr zurück sein. Je moet voor 10 uur terug zijn. Je moet voor tien uur terug zijn. Ich dachte, du wolltest mich umbringen. Ik dacht dat je me wilde vermoorden. Ik dacht dat je me wilde vermoorden. Gäste sind stets gern gesehn; wenn nicht beim Kommen, dann beim Gehn. Visite brengt steeds vreugde aan; is 't niet bij het komen, dan bij het gaan. Gasten zijn altijd graag begeerd; zo niet bij aankomst, dan bij het lopen. Wann fängt die Show an? Wanneer begint de voorstelling? Wanneer begint de show? Wo leben Mary und Tom? Waar wonen Mary en Tom? Waar wonen Mary en Tom? Hast du das Besteck abgewaschen? Heb je het bestek afgewassen? Heb je het bestek gewassen? Schreibe hierher deinen Namen! Noteer je naam hier. Schrijf je naam hierheen. Toms Tod war eine Überraschung. Toms dood was een verrassing. Toms dood was een verrassing. Du hättest ihm bei seiner Arbeit helfen sollen. Je had hem met zijn werk moeten helpen. Je had hem moeten helpen met zijn werk. Er schwimmt gerade. Hij zwemt nu. Hij is aan het zwemmen. Warum lernst du Deutsch? Waarom leer je Duits? Waarom leer je Duits? Meine Tochter ist noch ein Kind. Mijn dochter is nog maar een kind. Mijn dochter is nog maar een kind. Könntest du ein bisschen helfen? Zou je mij misschien een beetje kunnen helpen? Kun je even helpen? Die Mode ändert sich schnell. De mode verandert snel. De mode verandert snel. Er wurde des Mordes beschuldigt. Men beschuldigde hem van moord. Hij werd beschuldigd van moord. Tatoeba ist ein Weisheitsborn. Tatoeba is een bron van wijsheid. Tatoeba is een bron van wijsheid. Wir sahen, wie Herr Sato das Zimmer verließ. We zagen hoe meneer Sato de kamer verliet. We zagen meneer Sato de kamer verlaten. Er war letzte Woche krank. Hij was vorige week ziek. Hij was vorige week ziek. Hast du gehört, was letzte Nacht passiert ist? Hoorde je wat er vannacht gebeurd is? Heb je gehoord wat er gisteravond gebeurd is? Das Brot ist im Ofen. Het brood zit in de oven. Het brood ligt in de oven. Tom wurde für hirntot erklärt. Tom is hersendood verklaard. Tom is hersendood verklaard. Kann ich dieses Brot essen? Mag ik dit brood eten? Mag ik dit brood opeten? Keiner kennt so viele Geschichten, wie der Gott des Schlafes. Niemand kent zoveel verhalen als de god van de slaap. Niemand kent zoveel verhalen als de God van de slaap. Mir scheint, dass wir uns einig geworden sind. Ik heb de indruk dat we een akkoord hebben bereikt. Ik denk dat we het eens zijn geworden. Tom lebt in einem Elendsviertel. Tom woont in een krottenwijk. Tom woont in een sloppenwijk. Der Zug war verspätet wegen heftigen Schneefalls. De trein had vertraging wegens hevige sneeuwval. De trein was te laat voor zware sneeuwval. Du bist ein Träumer. Je bent een dromer. Je bent een dromer. Das Eis ist so dick, dass man darauf gehen kann. Het ijs is dik genoeg om er op te stappen. Het ijs is zo dik dat je er op kunt gaan. Das ist vor langem passiert. Dat is lang geleden gebeurd. Dat is lang geleden gebeurd. Soll ich deinen Mantel bringen? Zal ik je mantel brengen? Zal ik je jas brengen? Ich fliege kommenden Sonntagmorgen nach Amsterdam. Ik zal aanstaande zondagochtend naar Amsterdam vliegen. Ik ga zondagochtend naar Amsterdam. Du Teufel! Jij duivel! Duivel. Ich war zweimal in den USA. Ik was twee keer in de Verenigde Staten. Ik ben twee keer in de VS geweest. Das Alter macht nicht kindisch, wie man spricht, es findet uns nur noch als wahre Kinder. De ouderdom maakt ons niet kinds, zo het heet, hij vindt ons veeleer nog als echte kinderen. Ouder worden maakt niet kinderachtig, zoals ze zeggen, het vindt ons alleen nog maar als echte kinderen. Das bedeutet nichts. Dat betekent niets. Dat betekent niets. Du hast es bestimmt gut gemeint. Ik ben er zeker van dat je het goed bedoelde. Je bedoelde het vast goed. Ich habe noch nie jemanden sterben gesehen. Ik heb nog nooit iemand zien sterven. Ik heb nog nooit iemand zien sterven. Was wird mit Tom geschehen? Wat zal er met Tom gebeuren? Wat gaat er met Tom gebeuren? Ich gebe Französischunterricht. Ik geef Frans. Ik geef Frans les. Wahrscheinlich deshalb. Dit is wellicht de reden. Waarschijnlijk daarom. Einen Cheeseburger und eine Cola, bitte. Een kaasburger en een Cola alsjeblieft. Een cheeseburger en een cola, alsjeblieft. Tom scheint Maria nicht wiederzuerkennen. Tom schijnt Maria niet te herkennen. Tom lijkt Maria niet te herkennen. Die Deutschen machen wieder im Inland Urlaub. De Duitsers nemen weer vakantie in eigen land. De Duitsers zijn weer op vakantie in het binnenland. Ich möchte gern ein großes Stück Kuchen und eine Tasse Kaffee. Ik zou graag een groot stuk taart en een kop koffie willen. Ik wil een groot stuk taart en een kop koffie. Der Patient zeigte dem Arzt seine Zunge. De patiënt toonde zijn tong aan de dokter. De patiënt liet de arts zijn tong zien. Ohne Anstrengung erreicht man nichts. Zonder moeite bereik je niets. Zonder inspanning kun je niks bereiken. Er erklärte mir die Regel. Hij heeft mij de regel uitgelegd. Hij legde me de regel uit. Meine Schwester ist hübsch. Mijn zus is mooi. M'n zus is mooi. Ich bin immer angespannt, bevor ich ein Flugzeug besteige. Ik ben altijd zenuwachtig voor ik in een vliegtuig stap. Ik ben altijd gespannen voordat ik een vliegtuig klim. Warum studierst du? Waarom studeer je? Waarom studeer je? Die Schüler gehen ihren Schulweg zu Fuß. De leerlingen gaan te voet naar school. De leerlingen lopen hun schoolweg te voet. Die zwei Jungen begannen, sich gegenseitig Vorwürfe zu machen. De twee jongens begonnen elkaar te verwijten. De twee jongens begonnen elkaar de schuld te geven. Ich fühle mich heute nicht gut. Ik voel me vandaag niet lekker. Ik voel me niet goed vandaag. Er musste selbst am Sonntag arbeiten. Hij moest zelfs op zondag werken. Hij moest zelf werken op zondag. Wasser bitte. Water graag. Water, alsjeblieft. Ab und zu sehe ich fern. Nu en dan kijk ik tv. Af en toe kijk ik tv. Die Botschaft gewährt politischen Flüchtlingen kein Asyl. De ambassade verleend geen asiel aan politieke vluchtelingen. De boodschap geeft politieke vluchtelingen geen asiel. Ich interessiere mich für das Studium der Insekten. Ik heb een interesse voor de studie van insecten. Ik ben geïnteresseerd in de studie van de insecten. Er wohnt in einem kleinen Dorf in der Nähe von Osaka. Hij woont in een dorpje nabij Osaka. Hij woont in een klein dorpje in de buurt van Osaka. Nur beim Anblick eines Hundes bekommt er schon Angst. Als hij maar een hond ziet, wordt hij bang. Alleen als hij een hond ziet, is hij bang. Ich komme in etwa zwei Wochen. Ik kom over een week of twee. Ik kom over twee weken. Öffnen Sie die Tür. Open de deur. Doe de deur open. Wo gehst du hin? Waar ga je heen? Waar ga je heen? Tom sieht traurig aus. Tom kijkt verdrietig. Tom ziet er verdrietig uit. Die Erde ist ein Planet. De aarde is een planeet. De aarde is een planeet. In diesen unruhigen Zeiten ist wenig sicher. In deze turbulente tijden is er weinig zeker. In deze moeilijke tijden is weinig veilig. Tom sagte endlich die Wahrheit. Uiteindelijk vertelde Tom de waarheid. Tom vertelde eindelijk de waarheid. Wahrscheinlich war es das, was ihre Entscheidung beeinflusst hat. Dat was waarschijnlijk wat hun beslissing beïnvloed heeft. Waarschijnlijk was dat wat haar beslissing beïnvloedde. Ich weiß das nicht. Ik weet dat niet. Ik weet het niet. Das waren böhmische Dörfer für mich. Dat was allemaal Chinees voor mij. Het waren Boheemse dorpen voor mij. Kümmere dich um deine eigenen Angelegenheiten. Bemoei je met je eigen zaken! Bemoei je met je eigen zaken. Moskau ist die Hauptstadt von Russland. Moskou is de hoofdstad van Rusland. Moskou is de hoofdstad van Rusland. Ich habe ihm versprochen, dass ich das niemandem verraten würde. Ik heb hem beloofd dat ik dat aan niemand zou verklappen. Ik heb hem beloofd dat ik het niemand zou vertellen. Tom ist kalt. Tom heeft het koud. Tom is koud. Was haben Sie sonst noch? Wat hebt u nog? Wat heb je nog meer? Ich habe sie vergessen. Ik ben haar vergeten. Ik ben haar vergeten. Jemand schrie. Iemand schreeuwde. Iemand schreeuwde. John war gestern nicht in der Schule. John was gisteren niet op school. John was gisteren niet op school. Tom benutzte alte Handtücher, um den Hund abzutrocknen. Tom gebruikte oude handdoeken om de hond te drogen. Tom gebruikte oude handdoeken om de hond af te drogen. Tom bügelte seine Kleidung. Tom streek zijn kleren. Tom strijkde zijn kleren. Du kannst so lange bleiben, wie du willst. Ge kunt zo lang blijven als ge wilt. Je kunt zo lang blijven als je wilt. Ich heiße Ricardo. Mijn naam is Ricardo. Ik heet Ricardo. Auch er ist Schriftsteller. Ook hij is een schrijver. Ook hij is schrijver. Es kam alles noch schlimmer. Het werd nog erger. Het werd nog erger. Über das Wochenende habe ich große Wäsche. Tijdens het weekend heb ik veel te wassen. Dit weekend heb ik grote was. Im Bad ist eine Kakerlake. Er zit een kakkerlak in de badkamer. Er is een kakkerlak in de badkamer. Wie konntest du dich nur so verschätzen? Hoe had je dat zo verkeerd kunnen inschatten? Hoe kon je jezelf zo veronachtzamen? Es dreht sich nicht ums Geld. Dit gaat niet om geld. Het gaat niet om het geld. Ich habe die Grippe und ich bin müde. Ik heb griep en ik ben moe. Ik heb griep en ik ben moe. Carol hat letzten Monat Boston besucht. Carol heeft vorige maand Boston bezocht. Carol is vorige maand bij Boston geweest. Er sagte mir die Wahrheit. Hij vertelde me de waarheid. Hij vertelde me de waarheid. Mein Bruder rennt genauso schnell wie ich. Mijn broer loopt even snel als ik. Mijn broer rent net zo snel als ik. Es ist leicht zu machen und darüber hinaus noch günstig. Het is eenvoudig te maken en goedkoop. Het is gemakkelijk te maken en bovendien nog gunstig. Mir wurde die Uhr gestohlen. Mijn horloge was gestolen. Mijn horloge is gestolen. Hallo, Tom! Hallo, Tom! Hallo, Tom. Das sage ich dir nicht. Dag zeg ik je niet. Dat zeg ik niet. Sie versprach, ihn im Café zu treffen. Ze beloofde hem te ontmoeten in een café. Ze beloofde hem in het café te ontmoeten. Heute ist Sonnabend. Vandaag is het zaterdag. Het is zaterdag. Er ist zu allem fähig. Hij is tot alles in staat. Hij is tot alles in staat. Pflanzt Bäume! Plant bomen! Plant bomen. Ist alles an seinem Platz? Is alles op zijn plek? Is alles op z'n plaats? Seine Musik ist zu laut. Zijn muziek is te luid. Zijn muziek is te luid. Bist du mit deinem neuen Auto zufrieden? Ben je blij met je nieuwe auto? Ben je tevreden met je nieuwe auto? Wer einen guten Nachbarn hat, braucht keinen Zaun. Wie een goede buur heeft, heeft geen tuinmuur nodig. Als je een goede buurman hebt, heb je geen hek nodig. Meine Arbeit ist beendet. Mijn werk is gedaan. Mijn werk is afgelopen. Die Bäckerei ist um die Ecke. De bakkerij is om de hoek. De bakkerij is om de hoek. Spongebob und Patrick sind Freunde. Spongebob en Patrick zijn vrienden. Spongebob en Patrick zijn vrienden. Mein Buch ist sehr schwer. Mijn boek weegt veel. Mijn boek is erg zwaar. Kannst du ein Pferd reiten? Kun jij paardrijden? Kun je paardrijden? Das Fernsehen wurde erfunden, um den Analphabeten einen guten Grund zum Brillentragen zu geben. De televisie werd uitgevonden om de ongeletterden een goede reden te geven om een bril te dragen. De televisie werd uitgevonden om de analfabeten een goede reden te geven om brillen te dragen. Die Zeit ist sehr schnell vergangen. De tijd vloog voorbij. De tijd is erg snel voorbij. Diese Schuhe passen nicht zu dem Anzug. Die schoenen passen niet met het pak. Die schoenen passen niet bij het pak. Er war eine Woche lang nicht in der Schule. Hij was een week lang niet aanwezig op school. Hij is een week niet op school geweest. Im Vergleich zum Vorjahreszeitraum ging der Gewinn um ein Drittel zurück. Vergeleken met vorig jaar is de winst met een derde verminderd. De winst daalde met een derde ten opzichte van de voorgaande periode. Ich habe ein Hühnchen mit dir zu rupfen. Ik heb met jou een appeltje te schillen. Ik heb een kip met je te plukken. Es waren einige faule Äpfel im Korb. Er waren nogal wat rotte appels in de mand. Er zaten wat rotte appels in de mand. Er redet, als wüsste er alles. Hij spreekt alsof hij alles weet. Hij praat alsof hij alles weet. Das internationale Uhrenmuseum zeigt in dreitausend Ausstellungsstücken die Geschichte der Zeitaufzeichnung. Het internationaal horlogemuseum toont de geschiedenis van de tijdsregistratie in drieduizend voorwerpen. Het Internationale Horlogesmuseum toont in drieduizend tentoonstellingen de geschiedenis van de tijdregistratie. Du hast Glück. Das Flugzeug ist pünktlich. Je hebt geluk. Het vliegtuig is op tijd. Je hebt geluk dat het vliegtuig op tijd is. Computer werden ständig verbessert. Computers worden steeds verbeterd. Computers worden voortdurend verbeterd. Warum bist du hier? Waarom ben je hier? Waarom ben je hier? Ich muss Maria helfen. Ik moet Maria helpen. Ik moet Maria helpen. Lass das Seil nicht los. Laat het touw niet los. Laat het touw niet los. Esperanto klingt ein bisschen wie Italienisch. Esperanto klinkt een beetje als Italiaans. Esperanto klinkt als Italiaans. Das ist die Hose, die ich haben will. Dit is de broek die ik wil. Dat is de broek die ik wil. Geh zum Park. Ga naar het park. Ga naar het park. Abgesehen von seinem Namen weiß ich nichts über ihn. Ik weet niets van hem, behalve zijn naam. Behalve zijn naam weet ik niets over hem. Ich wünschte, ich hätte eine Million Dollar! Ik wou dat ik een miljoen dollar had! Ik wou dat ik een miljoen dollar had. "Gibt es keine Tomaten mehr?" - "Die sind uns leider ausgegangen." "Zijn er geen tomaten meer?" - "Die zijn helaas op." Zijn er geen tomaten meer? Whisky passt sehr gut zu Tee. Whisky en thee gaan heel goed samen. Whisky past goed bij thee. Was für ein heißer Tag! Wat een hete dag! Wat een lekkere dag. Einer ist Japaner, der andere Italiener. De ene is Japanner, de andere Italiaan. De ene is Japanner, de andere Italiaan. Ärgere dich bitte nicht, wenn ich etwas kritisch anmerke. Alstublieft word niet kwaad als ik kritiek heb. Maak je alsjeblieft geen zorgen als ik iets kritischs zeg. Ich habe dieses Buch noch nie gelesen. Ik heb dit boek nog nooit gelezen. Ik heb dit boek nog nooit gelezen. Das Symbol '&' steht für 'und'. Het symbool "&" staat voor "en." Het symbool '&' staat voor 'en'. Ihr wisst alles über mich. Jullie weten alles over mij. Jullie weten alles over mij. Sind Tom und Maria furchtsam? Zijn Tom en Maria verlegen? Zijn Tom en Maria bang? Wo befindet sich die nächste Reiseagentur? Waar is het dichtstbijzijnde reisbureau? Waar is het volgende reisbureau? Dieses Schiff fährt nach Vancouver. Dit schip vaart naar Vancouver. Dit schip gaat naar Vancouver. Es frostet. Het vriest. Het vriest. Der Februar hat in Schaltjahren neunundzwanzig Tage. Februari heeft negenentwintig dagen in schrikkeljaren. Februari heeft negenentwintig dagen in schrikkeljaren. Du hast mich missverstanden. Je hebt me verkeerd begrepen. Je hebt me verkeerd begrepen. Tom kennt Marys Vater. Tom kent Maria's vader. Tom kent Mary's vader. Er hat kein Fahrrad. Hij heeft geen fiets. Hij heeft geen fiets. Gebratene Tauben fliegen nicht in den Mund. De gebraden vogeltjes vliegen je niet in de mond. Gebakken duiven vliegen niet in hun mond. Tom macht alles, was wir ihm auftragen. Tom doet alles wat we hem opdragen. Tom doet alles wat we hem geven. Möge die Königin lange leben! Moge de koningin lang leven. Moge de koningin lang leven. Ich bin mir sicher, dass ich das Tennismatch gewinnen werde. Ik ben zeker dat ik ga winnen in de tenniswedstrijd. Ik weet zeker dat ik de tenniswedstrijd ga winnen. Er geriet in Wut ihr gegenüber. Hij was woedend op haar. Hij werd boos op haar. Der Feind überfiel mich nachts. De vijand viel me 's nachts aan. De vijand viel me 's nachts aan. Kannst du das bitte wiederholen? Kan je dat herhalen, alsjeblieft? Kun je dat herhalen, alsjeblieft? Mike hat eine Freundin, die in Chicago lebt. Mike heeft een vriendin die in Chicago woont. Mike heeft een vriendin die in Chicago woont. Tom vermisste Maria. Tom miste Maria. Tom miste Maria. Es war sein siebter Tag auf der Insel. Het was zijn zevende dag op het eiland. Het was zijn zevende dag op het eiland. Sanfte Musik begünstigt oft das Einschlafen. Zachte muziek helpt dikwijls in slaap te geraken. Zacht muziek helpt vaak om in slaap te vallen. Kann ich Ihre Bestellung aufnehmen? Kan ik uw bestelling opnemen? Kan ik uw bestelling opnemen? Ich habe vorige Nacht kein Auge zugetan. Ik heb geen oog dichtgedaan voorbije nacht. Ik heb vorige nacht geen oog dichtgedaan. Er legt jede Woche zehn Dollar zur Seite. Hij legt elke week tien dollar opzij. Hij zet elke week tien dollar opzij. Zuerst möchte ich mich bei Ihnen für die Gastfreundlichkeit bedanken. Allereerst wil ik u bedanken voor de gastvrijheid. Allereerst wil ik u bedanken voor uw gastvrijheid. Er ist das Ebenbild seines Vaters. Hij is het evenbeeld van zijn vader. Hij is de gelijkenis van zijn vader. Er begrüßte mich mit einem Lächeln. Hij begroette me met een glimlach. Hij begroette me met een glimlach. Er ist nicht mehr so stark wie früher. Hij is niet zo sterk als vroeger. Hij is niet zo sterk als vroeger. Ich bin ein Freund von Robert. Ik ben een vriend van Roberto. Ik ben een vriend van Robert. Ich glaube, du bist die Einzige, die Hilfe braucht. Ik denk dat jij de enige bent die hulp nodig heeft. Ik denk dat jij de enige bent die hulp nodig heeft. Ich habe es für zehn Dollar gekauft. Ik heb het gekocht voor tien dollar. Ik heb het voor tien dollar gekocht. Tom weiß, dass Maria keine rohen Eier mag. Tom weet dat Maria geen rauwe eieren lust. Tom weet dat Maria niet van rauwe eieren houdt. Dein Telefon klingelt, Tom. Je telefoon rinkelt, Tom. Je telefoon gaat over, Tom. Du bist so schnell wie die Feuerwehr. Je bent zo snel als de brandweer. Je bent net zo snel als de brandweer. Was redest du für einen Unsinn? Waar haal je die onzin vandaan? Waar heb je het over? Der Hinweis galt dir. De aanwijzing is voor je bedoeld. De hint was voor jou. Morgen endet die Konferenz. Morgen is de conferentie afgelopen. Morgen eindigt de conferentie. Zuallererst müssen wir alle diese Samen säen. Eerst moeten we al die zaden planten. Allereerst moeten we al deze zaden zaaien. Heute bin ich so was von müde. Vandaag ben ik uitermate moe. Vandaag ben ik zo moe. Der Kessel schilt den Ofentopf - schwarz sind sie alle beide. De pot verwijt de ketel dat hij zwart ziet. De ketel schudt de ovenpot - zwart zijn ze allebei. Herr Braun trägt immer ein Buch mit sich herum. Meneer Brown heeft altijd een boek bij zich. Meneer Braun heeft altijd een boek bij zich. Tom ist mit seinen Eltern im Urlaub. Tom is met zijn ouders in vakantie. Tom is op vakantie met zijn ouders. Ja, ich komme! Ja, ik kom. Ja, ik kom eraan. Die Hauptstadt Japans ist Tokio. De hoofdstad van Japan is Tokio. Japans hoofdstad is Tokio. Ich bin Selbstversorger. Ik ben zelfvoorzienend. Ik ben zelfverzorger. Das ist ein sehr wichtiger Teil der Philosophie. Het is een heel belangrijk deel van de filosofie. Dat is een zeer belangrijk onderdeel van de filosofie. Möchtest du mit mir schlafen? Wil je met mij slapen? Wil je met me naar bed? Hätte ich damals dieses Bild gekauft, wäre ich jetzt reich. Als ik toen dat schilderij gekocht had, was ik nu rijk. Als ik dat schilderij had gekocht, zou ik nu rijk zijn. Ich kann Englisch ohne ein Problem lesen und schreiben. Ik kan Engels zonder enig probleem lezen en schrijven. Ik kan Engels lezen en schrijven zonder problemen. Menschen sterben jeden Tag. Er sterven elke dag mensen. Mensen sterven elke dag. Diese beiden Blätter ähneln sich. Deze twee bladeren lijken op elkaar. Deze twee bladeren lijken op elkaar. Ich kannte deinen Bruder. Ik kende jouw broer. Ik kende je broer. Tom reagiert allergisch auf Mädchen. Tom is allergisch voor meisjes. Tom is allergisch voor meisjes. Bitte füllen Sie dieses Formular aus. Vul dit formulier in alstublieft. Vul dit formulier in. Katzen mögen es nicht, nass zu werden. Katten zijn niet graag nat. Katten houden er niet van nat te worden. Hast du einen festen Freund? Heb je een vaste vriend? Heb je een vriendje? Bist du noch wach? Musst du morgen denn nicht auch früh raus? Ben je nog steeds wakker? Morgen moet je toch ook al vroeg uit bed? Moet je morgen niet vroeg op? Du knietest. Je knielde. Je knielt. Wegen der Weltmeisterschaft sind alle Häuser in unserer Straße mit orangefarbenen Fähnchen verziert. Alle huizen in onze straat zijn versierd met oranje vlaggetjes vanwege het WK. Vanwege het wereldkampioenschap zijn alle huizen in onze straat versierd met oranje vlaggen. Ich vermisse dich schrecklich. Ik mis je verschrikkelijk. Ik mis je vreselijk. Ich liebe rotes Fleisch. Ik houd van rood vlees. Ik hou van rood vlees. Es regnet schon seit zwei Tagen. Het regent al twee dagen. Het regent al twee dagen. Ich bin nicht von gestern. Ik ben niet van gisteren. Ik ben niet van gisteren. Was für eine hässliche Katze! Wat een lelijke kat! Wat een lelijke kat. Tom war der Einzige in dem Zimmer. Tom was de enige in de kamer. Tom was de enige in die kamer. Ihr Name war falsch geschrieben. Haar naam was verkeerd gespeld. Haar naam was verkeerd geschreven. Er arbeitet als Übersetzer. Hij werkt als vertaler. Hij werkt als vertaler. Ich habe eine Woche Zeit, um meine Hausaufgaben zu erledigen. Ik heb een week de tijd om mijn huiswerk af te maken. Ik heb een week om mijn huiswerk te doen. Tom hat bewiesen, dass es geht. Tom heeft bewezen dat het werkt. Tom heeft bewezen dat het kan. Wenn ich die Zeit hätte, ginge ich öfter auf Ausstellungen. Als ik tijd had, zou ik meer naar tentoonstellingen gaan. Als ik de tijd had, zou ik vaker naar tentoonstellingen gaan. Ich war nicht rechtzeitig in der Schule an diesem Morgen. Ik was deze morgen niet op tijd op school. Ik was die ochtend niet op tijd op school. Wir haben nichts als Nebel gesehen. Wij hebben niets anders dan mist gezien. We hebben alleen mist gezien. Das Heidentum ist viel näher an der Natur als das Christentum. Het heidendom staat veel dichter bij de natuur dan het christendom. Het heidendom is veel dichter bij de natuur dan het christendom. Laurent Weber ist der Erzbischof von Portland. Laurent Weber is de aartsbisschop van Portland. Laurent Weber is aartsbisschop van Portland. Es ist besetzt. Het is bezet. Het is bezet. Das kostet fünfhundert Euro die Woche. Dat kost vijfhonderd euro per week. Dat kost 500 euro per week. Gibt es in der Nähe ein Postamt? Is er een postkantoor in de buurt? Is er een postkantoor in de buurt? Wer der Erste sein will, muss als Erster aufstehen. Wie de eerste wil zijn, moet als eerste opstaan. Wie de eerste wil zijn, moet als eerste opstaan. Die Batterie braucht ein wenig Zeit, um geladen zu werden. De accu heeft wat tijd nodig voor het opladen. De batterij heeft wat tijd nodig om op te laden. Ich habe daran den ganzen Tag gedacht. Ik heb er de hele dag aan gedacht. Ik heb er de hele dag aan gedacht. In meinem Land arbeitet niemand. In mijn land werkt niemand. Niemand werkt in mijn land. Wir lieben Kaffee. Wij houden van koffie. We houden van koffie. Sie bekommt nächsten Monat ein Baby. De volgende maand zal ze bevallen. Ze krijgt volgende maand een baby. Er ist sehr beliebt bei den Frauen. Hij is erg populair bij het vrouwvolk. Hij is erg populair bij de vrouwen. Kostenloser Eintritt. Gratis toegang. Gratis toegang. "Wie alt bist du?" - "Ich bin sechzehn Jahre alt." 'Hoe oud ben je?' 'Ik ben zestien jaar oud.' "Hoe oud ben je?" - "Ik ben zestien jaar." Treffen sich zwei Jäger: Beide tot. Ontmoeting tussen twee jagers: allebei dood. Ontmoet twee jagers, allebei dood. Hast du beschlossen, nach Japan zu gehen? Heb je besloten om naar Japan te gaan? Heb je besloten naar Japan te gaan? Wir machten eine gute Arbeit. We hebben goed gewerkt. We deden goed werk. Maria liebt mich nicht mehr. Mary houdt niet meer van me. Maria houdt niet meer van me. Er hat für dieses Buch 1000 Yen bezahlt. Hij heeft 1000 yen betaald voor dit boek. Hij betaalde 1000 yen voor dit boek. Das ist schon komisch, aber es ist so. Dat is vreemd, maar waar. Dat is grappig, maar het is zo. Du bist entlassen! Je bent ontslagen. Je bent ontslagen. Ich würde einen Arzt anrufen. Ik zou een arts moeten bellen. Ik zou een dokter bellen. Tom spielt mit dem Gedanken, dieses alte Restaurant in der Parkstraße zu kaufen. Tom speelt met het idee om dat oude restaurant in de Parkstraat te kopen. Tom speelt met de gedachte om dit oude restaurant in de parkeerstraat te kopen. Schau nicht zurück. Kijk niet terug. Kijk niet achterom. Ist das eine Perücke? Is dat een pruik? Is dat een pruik? Wollen Sie mit mir tanzen? Wilt u met me dansen? Wil je met me dansen? Die meisten Menschen schreiben über ihr Alltagsleben. De meeste mensen schrijven over hun dagelijks leven. De meeste mensen schrijven over hun dagelijkse leven. Es ist schwierig, ein Gedicht in eine andere Sprache zu übersetzen. Het is moeilijk om een gedicht in een andere taal te vertalen. Het is moeilijk om een gedicht in een andere taal te vertalen. Er lässt sich einmal im Monat die Haare schneiden. Hij laat zijn haar eens per maand knippen. Hij laat z'n haar een keer per maand knippen. Ich wusste nicht, was ich sagen sollte, und schwieg. Ik wist niet wat te zeggen, en zweeg. Ik wist niet wat ik moest zeggen en ik wist niet wat ik moest zeggen. Ich bin nicht mehr so gesund wie früher. Ik ben niet meer zo gezond als vroeger. Ik ben niet meer zo gezond als vroeger. Soweit ich weiß, ist er schuldig. Voor zover ik weet, is hij schuldig. Voor zover ik weet is hij schuldig. Geben Sie uns drei Minuten. Geeft u ons drie minuten. Geef ons drie minuten. Autofahren unter Alkoholeinfluss ist ein schwerwiegendes Problem. Het rijden onder invloed van alcohol is een belangrijk probleem. Autorijden onder invloed is een ernstig probleem. Welche Sprachen werden in deiner Familie gesprochen? Welke talen spreekt men in jouw gezin? Welke talen worden er in uw gezin gesproken? Ich habe das Gefühl, dass in meinem Leben etwas fehlt. Ik heb het gevoeld dat er iets ontbreekt in mijn leven. Ik heb het gevoel dat er iets ontbreekt in mijn leven. Wir müssen früh losgehen. We moeten vroeg vertrekken. We moeten vroeg weg. Uns ging der Sprit aus. We hadden geen benzine meer. We hadden geen benzine meer. Tom legte sein Hemd ab. Tom trok zijn hemd uit. Tom legde zijn shirt af. Im Vergleich zu polnischen Zahlen sind die russischen sehr leicht. Vergeleken met Poolse getallen zijn Russische getallen een eitje. In vergelijking met de Poolse cijfers zijn de Russische cijfers zeer licht. Heute ist Samstag. Vandaag is het zaterdag. Het is zaterdag. Bist du gegen Erdnüsse allergisch? Ben jij allergisch voor pinda's? Ben je allergisch voor pinda's? Gott schütze die Königin. God bescherme de koningin. God zegene de koningin. Verwechsle nie Mitleid mit Liebe. Verwar medelijden nooit met liefde. Verwar nooit medelijden met liefde. Sie hat blaue Augen. Ze heeft blauwe ogen. Ze heeft blauwe ogen. Um den Unfallort scharte sich schon bald eine große Menschenmenge. Er verzamelde zich gauw een grote menigte op de plaats van het ongeval. Er was al gauw een grote menigte mensen om de plaats van het ongeval heen. Sie waren sich nicht sicher. Zij waren er niet zeker van. Ze wisten het niet zeker. Sie ist für mich unersetzbar. Ze is onvervangbaar voor mij. Ze is onvervangbaar voor mij. Tom hat keine Freunde. Tom heeft geen vrienden. Tom heeft geen vrienden. Warum hast du das gemacht? Waarom heb je dit gedaan? Waarom deed je dat? Sie lebt alleine in diesem Haus. Ze woont alleen in dit huis. Ze woont alleen in dit huis. Ich finde, du schuldest ihr eine Erklärung. Ik denk dat ge haar wat uitleg zult moeten geven. Ik denk dat je haar een verklaring schuldig bent. Diese Perlen sind echt, nicht künstlich. Deze parels zijn echt, niet kunstmatig. Deze parels zijn echt, niet kunstmatig. Wir sehen wer lacht, aber nicht wer weint. We zien wie lacht; wie huilt, dat zien we niet. We zien wie lacht, maar niet wie huilt. Entspann dich. Rustig maar. Rustig maar. Hier ist ein Brief für dich. Hier is een brief voor jou. Hier is een brief voor je. Er beschwerte sich über den Lärm. Hij klaagde over de herrie. Hij klaagde over het lawaai. Tom überzeugte Mary davon, dass es nicht seine Schuld war. Tom overtuigde Mary ervan dat het niet zijn schuld was. Tom overtuigde Mary ervan dat het niet zijn schuld was. Auf die Kinder wartet ein Spielzimmer. Op de kinderen wacht een speelkamer. Er wacht een speelkamer op de kinderen. Wieso machst du das? Waarom doe je dit? Waarom doe je dit? Er spricht ziemlich gut Englisch. Hij spreekt redelijk goed Engels. Hij spreekt vrij goed Engels. Sie haben mir geholfen, mein Schicksal zu tragen. U hebt me geholpen mijn lot te dragen. Je hebt me geholpen mijn lot te dragen. Könnten Sie diesen Brief nach Japan schicken? Kan u deze brief naar Japan versturen? Kunt u deze brief naar Japan sturen? Die Landschaft mit ihren vielen Bergen ist wunderschön, wie ein Gemälde. Dat landschap met zijn vele bergen is prachtig als een schilderij. Het landschap met zijn vele bergen is prachtig, als een schilderij. Was willst du damit sagen? Wat wil je daarmee zeggen? Wat bedoel je? Er ermüdete bald. Hij raakte al snel moe. Het duurde niet lang of hij vermoeide zich. Der Winter geht vorüber. De winter gaat voorbij. De winter gaat voorbij. Auf dem Stuhl saß eine Katze. Er zat een kat op de stoel. Er zat een kat op de stoel. Sie leben noch. Zij leven nog. Ze leven nog. Sie hatte eine mögliche Lösung parat. Ze kende een mogelijke oplossing. Ze had een mogelijke oplossing. Wirklich? Warum? Echt? Hoezo? Echt, waarom? Habt ihr ein englisches Wörterbuch? Hebben jullie een Engels woordenboek? Hebben jullie een Engels woordenboek? Die Fabrik wird nächstes Jahr mit der Produktion beginnen. De fabriek begint het volgende jaar te produceren. De fabriek begint volgend jaar met de productie. Tom ist der Name meines schwarzen Warzenschweins. Tom is de naam van mijn zwarte knobbelzwijn. Tom is de naam van mijn zwarte wrattenvarken. Ist dieser Satz korrekt? Is deze zin juist? Is deze zin juist? Niemand weiß, warum er die Stadt verließ. Niemand weet waarom hij de stad verlaten heeft. Niemand weet waarom hij de stad verliet. Tom macht mich irre. Ik word stapelgek van Tom. Tom maakt me gek. Meine Muttersprache ist Klingoranto, eine Mischung aus Klingonisch und Esperanto. Mijn eerste taal is Klingoranto, een mix tussen Klingon en Esperanto. Mijn moedertaal is Klingoranto, een mix van Klingon en Esperanto. Sie spricht oft mit ihrem Verlobten. Ze spreekt vaak met haar verloofde. Ze praat vaak met haar verloofde. Ich habe ihn nie singen hören. Ik heb hem nog nooit horen zingen. Ik heb hem nooit horen zingen. Ich musste den ganzen Tag im Bett bleiben. Ik moest de hele dag in bed blijven. Ik moest de hele dag in bed blijven. Tom muss vorsichtiger sein. Tom moet voorzichtiger zijn. Tom moet voorzichtiger zijn. Du solltest etwas Geld für deine Hochzeit beiseite legen. Je zou wat geld opzij moeten leggen voor jouw bruiloft. Je moet wat geld opzij leggen voor je bruiloft. Widerstand ist zwecklos. Weerstand is nutteloos. Verzet heeft geen zin. Habt ihr keinen Hunger? Hebben jullie geen honger? Hebben jullie geen honger? Seine Mutter schreibt gerade einen Brief. Zijn moeder is een brief aan het schrijven. Z'n moeder schrijft een brief. Vor dem Kino stehen schon viele Leute Schlange. Er staan al veel mensen in de rij voor de cinema. Er staan al veel mensen in de rij voor de bioscoop. Der Junge saß auf einem Stuhl. De jongen zat op een stoel. De jongen zat op een stoel. Wie durch ein Wunder überlebte er. Op miraculeuze wijze heeft hij overleefd. Hij overleefde het als een wonder. Was hast du zu Weihnachten vor? Wat doe jij met kerst? Wat ga je met kerst doen? Die Rechnung bitte. De rekening, alstublieft. De rekening, alsjeblieft. Ich sehe es als wichtig an, früh aufzustehen. Ik vind vroeg opstaan belangrijk. Ik vind het belangrijk om vroeg op te staan. Du musst selber deine Probleme lösen. Je moet je problemen zelf oplossen. Je moet je eigen problemen oplossen. Ich gehe im Durchschnitt zweimal im Monat ins Kino. Gemiddeld bekijk ik twee films per maand. Ik ga gemiddeld twee keer per maand naar de film. Eines Tages besuchten sie und ich einen alten Freund. Op een dag bezochten zij en ik een oude vriend. Op een dag bezochten zij en ik een oude vriend. Wie lange bist du schon hier? Hoelang ben je al hier? Hoe lang ben je hier al? Ich trinke Kaffee. Ik drink koffie. Ik drink koffie. Dies ist ein Zufallssatz von Tatoeba. Dit is een willekeurige zin uit Tatoeba. Dit is een willekeurige set Tatoeba. Sind die Läden samstags geöffnet? Zijn de winkels open op zaterdag? Zijn de winkels op zaterdag open? Sie hat große Angst vor Hunden. Ze is doodsbang voor honden. Ze is doodsbang voor honden. Mein Freund Michael studiert Chemie an der Universität von Oxford. Mijn vriend Mike studeert chemie aan de universiteit van Oxford. Mijn vriend Michael studeert scheikunde aan de universiteit van Oxford. Ein Euro ist einen Dollar und fünfzig Cent wert. Eén euro is één dollar en vijftig cent waard. Een euro is een dollar en vijftig cent waard. Als ich klein war, konnte ich überall schlafen. Toen ik klein was, kon ik overal slapen. Toen ik klein was, kon ik overal slapen. Du musst tun, was ich dir sage. Je moet doen wat ik zeg. Je moet doen wat ik zeg. Wisst ihr, wer sie sind? Weet gij wie zij zijn? Weet je wie ze zijn? Ich habe gerade noch den letzten Zug erwischt. Ik heb net nog de laatste trein gehaald. Ik heb net de laatste trein geraakt. Ich mag kurzen Haarschnitt. Ik hou van een kort kapsel. Ik hou van kort kapsel. Diese Firma ging pleite. Die firma ging failliet. Dit bedrijf ging failliet. Alles Gute zum Geburtstag, Muiriel! Gelukkige verjaardag Muiriel! Gefeliciteerd, Muiriel. Weiß Tom davon? Weet Tom ervan af? Weet Tom hiervan? Käse wird aus Milch gemacht. Kaas wordt gemaakt van melk. Kaas wordt gemaakt van melk. Ihre Art zu reden macht mich nervös. Haar manier van praten maakt me nerveus. Haar manier van praten maakt me nerveus. Erwachsen ist besser. Volwassen is beter. Opgroeien is beter. Er sagte, er sei arm. Hij zei dat hij arm was. Hij zei dat hij arm was. Toms Schwester heißt Maria. Toms zus heet Ria. Toms zus heet Maria. Das ist nicht nötig. Dat is niet nodig. Dat is niet nodig. Fahr sicher! Rijd veilig! Rijd veilig. Wir essen lieber drinnen; draußen ist es zu kalt. We eten liever binnen. Buiten is het te koud. We eten liever binnen, buiten is het te koud. Es ist unwichtig, welches Team das Spiel gewinnt. Het maakt niet uit welk team de wedstrijd wint. Het maakt niet uit welk team de wedstrijd wint. Meine Mutter ist zwei Jahre älter als mein Vater. Mijn moeder is twee jaar ouder dan mijn vader. Mijn moeder is twee jaar ouder dan mijn vader. Er schrieb viele Bücher über China. Hij heeft veel boeken geschreven over China. Hij schreef veel boeken over China. Ich war die Ruhe selbst. Ik was zo kalm als een komkommer. Ik was de rust zelf. Er reist gerne, ich auch. Hij houdt van reizen. Ik houd er ook van. Hij reist graag, ik ook. Tom wünschte, er müsste nicht bei der Hausarbeit behilflich sein. Tom zou graag willen dat hij niet met het huishouden hoefde te helpen. Tom wou dat hij niet hoefde te helpen met het huiswerk. Erst als Chikako mich verlassen hatte, wurde mir bewusst, wie sehr ich sie geliebt habe. Pas toen Chikako bij me wegging, realiseerde ik mij hoeveel ik van haar hield. Pas toen Chikako me verliet, besefte ik hoeveel ik van haar hield. Manche Leute haben seltene Tiere als Haustiere. Enkele mensen hebben zeldzame dieren als huisdier. Sommige mensen hebben zeldzame dieren als huisdieren. Du kannst jetzt nach Hause gehen. Je mag nu naar huis gaan. Je kunt nu naar huis gaan. Und so lernte mein Papa meine Mama kennen. En zo leerde mijn papa mijn mama kennen. En zo leerde m'n vader m'n moeder kennen. Er redet so, als würde er dieses Geheimnis kennen. Hij spreekt alsof hij dat geheim kent. Hij praat alsof hij dat geheim kent. Er kommt heute Abend zu mir nach Hause. Deze avond komt hij naar mij thuis. Hij komt vanavond naar mijn huis. Tom traf Mary auf dem Weg zur Schule. Tom kwam Mary tegen op weg naar school. Tom ontmoette Mary op weg naar school. Für mich ist das wichtig. Voor mij is dat belangrijk. Voor mij is dat belangrijk. Warum kann ich nicht wie die singen? Waarom kan ik niet zingen zoals zij? Waarom kan ik niet zoals zij zingen? Kannst du das vielleicht für mich übersetzen? Kun je dat misschien vertalen voor mij? Kun je dat voor me vertalen? Wasser, Pflanzen und Mineralien sind wichtig für die Menschheit. Water, planten en mineralen zijn voor de mensheid van essentieel belang. Water, planten en mineralen zijn belangrijk voor de mensheid. Tom ist weise. Tom is wijs. Tom is wijs. Ich glaube, die heißen Tom und Maria. Ik denk dat ze Tom en Maria heten. Ik denk dat ze Tom en Maria zijn. Wale sind Säugetiere. Walvissen zijn zoogdieren. Walvissen zijn zoogdieren. Tom hörte etwas. Tom hoorde iets. Tom hoorde iets. Tom ist hilfreich. Tom is behulpzaam. Tom helpt. Tom weiß nicht, ob es wahr ist oder nicht. Tom weet niet of het waar is. Tom weet niet of het waar is of niet. Er sagt, er habe es am Strand gefunden. Hij zegt dat hij het op het strand heeft gevonden. Hij zei dat hij het op het strand vond. Brot und Spiele. Brood en spelen. Brood en spelletjes. Ich rieche Gas. Ik ruik gas. Ik ruik gas. Ihr Wunsch ist leicht erfüllbar. Jullie wens is makkelijk te vervullen. Uw wens is gemakkelijk te vervullen. Dies ist nicht der erste Vorfall. Dit is niet het eerste incident. Dit is niet het eerste incident. Vielen Dank im Voraus für deine Mitarbeit. Alvast bedankt voor je samenwerking. Bedankt voor je medewerking. Kannst du mir beim Abwasch helfen? Kun je me helpen met afwassen? Kun je me helpen met de afwas? Sie ist nicht in der Küche, und im Wohnzimmer ist sie auch nicht. Zij is niet in de keuken en ook niet in de zitkamer. Ze is niet in de keuken en in de woonkamer ook niet. Schwaben können alles, außer Hochdeutsch. Zwaben kunnen alles behalve Hoogduits. Zwabben kunnen alles, behalve hooguit. Ich bin zu müde, um zu laufen. Ik ben te moe om te lopen. Ik ben te moe om te lopen. Wir lügen uns alle selbst an. We liegen allemaal tegen onszelf. We liegen allemaal tegen onszelf. Es tut mir leid, dass ich dir so viel Probleme bereitet habe. Het spijt me dat ik je zoveel problemen heb bezorgd. Het spijt me dat ik je zoveel problemen heb bezorgd. Tom hatte nicht die Absicht, das jemals zu tun. Tom was niet van plan dat ooit te doen. Tom was niet van plan dit ooit te doen. Der Valentinstag wird im Februar gefeiert. Valentijnsdag wordt gevierd in februari. Valentijnsdag wordt in februari gevierd. Er kam als Lehrer nach Berlin. Hij kwam naar Berlijn als een leraar. Hij kwam als leraar naar Berlijn. Wir haben es endlich geschafft. Het is ons eindelijk gelukt. Het is ons eindelijk gelukt. Wie alt ist der Älteste? Welke leeftijd heeft de oudste? Hoe oud is de oudste? John mag die Krankenschwester. John heeft de verpleegster graag. John houdt van de verpleegster. Ich habe die Uhr verloren, die mein Vater mir gegeben hat. Ik ben het uurwerk verloren dat mijn vader mij gegeven had. Ik verloor het horloge dat mijn vader me gaf. Sie ist ein hilfsbereiter Mensch. Zij is een hulpvaardige persoon. Ze is een behulpzaam persoon. Du bist mein Sonnenschein. Ge zijt mijn zonnetje. Jij bent mijn zonneschijn. Sie hat einen Hut auf. Ze heeft een hoed op. Ze heeft een hoed op. Es gibt keinen roten Faden. Er is geen rode draad. Er is geen rode draad. Wo ist die nächste Kunstgalerie? Waar is de dichtstbijzijnde kunstgalerij? Waar is de volgende kunstgalerie? Recht so! Net goed! Goed zo. Meine Benzinuhr ist auf null. Mijn benzinemeter staat op nul. M'n benzinehorloge is op nul. Das Tor wurde offen gelassen. De deur werd opengelaten. De poort is opengelaten. Arbeitest du jetzt Teilzeit oder Vollzeit? Werk je nu deeltijds of voltijds? Werk je nu parttime of fulltime? Ich bin kein Kind mehr. Ik ben geen kind meer. Ik ben geen kind meer. Das wird nicht funktionieren. Dat zal niet werken. Dit gaat niet werken. Griechisch ist keine leichte Sprache. Grieks is geen gemakkelijke taal. Grieks is geen gemakkelijke taal. Hast du ihn neulich getroffen? Heb je hem de laatste tijd nog gezien? Heb je hem laatst ontmoet? Ich werde mir das merken. Ik zal het onthouden. Ik zal het onthouden. Gratuliere! Proficiat! Gefeliciteerd. "Hast du Fieber?" - "38 Grad." - "Das geht ja noch!" "Heb je koorts?" "38 graden." "Dat valt nog mee!" "Heb je koorts?" - "38 graden." Er ist ein netter Mensch. Hij is een aardig persoon. Hij is een aardige man. Der Mund blieb ihnen offen stehen. Ze stonden met stomheid geslagen. De mond bleef open voor hen. Ist es nötig, dass ich dir Geld gebe? Is het nodig dat ik je geld geef? Moet ik je geld geven? Welche Endungen hat dieses Verb in der Gegenwart? Welke uitgangen heeft dit werkwoord in de tegenwoordige tijd? Welke einden heeft dit werkwoord in het heden? Ich brauche eine Stoppuhr. Ik heb een stopwatch nodig. Ik heb een stopwatch nodig. Geh jetzt! Ga nu! Ga nu. Ich las das Buch von vorne bis hinten. Ik heb het boek van kaft tot kaft gelezen. Ik las het boek van voor tot achter. Könnt ihr das sehen? Kunnen jullie dat zien? Zie je dat? Pjöngjang ist die Hauptstadt von Nordkorea. Pyongyang is de hoofdstad van Noord-Korea. Pjöngjang is de hoofdstad van Noord-Korea. Liebe ist nie verschwendet. Liefde kun je niet verspillen. Liefde is nooit verspild. Tom lebte nicht gerne auf dem Land. Tom vond het niet leuk om op het platteland te wonen. Tom woonde niet graag op het platteland. Es ist zehn Jahre her, dass er in Amerika war. Het is tien jaar geleden dat hij in Amerika was. Het is tien jaar geleden dat hij in Amerika was. Öl ist in diesem Land selten. Olie is zeldzaam in dit land. Olie is zeldzaam in dit land. Das war ein böses Kaninchen. Dat was een slecht konijn. Dat was een slecht konijn. Bist du nicht auch aus Boston? Kom jij niet ook uit Boston? Kom jij niet uit Boston? Wir können nicht alles tun, aber wir müssen tun, was wir können. We kunnen niet alles doen, maar we moeten doen wat we kunnen. We kunnen niet alles doen, maar we moeten doen wat we kunnen. Das ist der schwerste Schneefall der letzten dreißig Jahre. Dat is de zwaarste sneeuwval van de laatste dertig jaar. Dit is de zwaarste sneeuwval van de afgelopen dertig jaar. Viele Menschen wollen nicht glauben, dass dies eine erfundene Geschichte ist. Veel mensen willen niet geloven dat dit een verzonnen verhaal is. Veel mensen willen niet geloven dat dit een verzonnen verhaal is. Du musst deine Augen nachsehen lassen. Je moet je ogen laten controleren. Je moet je ogen laten nakijken. Fragt mich etwas Einfacheres. Vraag mij iets eenvoudigers. Vraag me iets simpelers. Im Sommer gehe ich jeden Tag ins Schwimmbad. 's Zomers ga ik elke dag naar het zwembad. In de zomer ga ik elke dag naar het zwembad. Er trägt das Herz auf der Zunge. Hij heeft het hart op de tong. Hij draagt het hart op zijn tong. Das ist die Mühe nicht wert. Dat is de moeite niet waard. Dat is de moeite niet waard. Sie spendeten Beifall. Ze applaudisseerden. Ze gaven applaus. Ich möchte nicht mein restliches Leben damit verbringen, es zu bereuen. Ik wil er niet de rest van mijn leven spijt van hebben. Ik wil m'n rest van m'n leven niet berouw tonen. Wer ist dein Lieblingsdichter? Wie is jouw lievelingsdichter? Wie is je favoriete dichter? Er war trotz allem gekommen. Ondanks alles was hij gekomen. Hij was ondanks alles gekomen. Der Ort, wo ein Fluss beginnt, ist seine Quelle. De plaats waar een rivier begint, is haar bron. De plek waar een rivier begint is zijn bron. Ich weiß nicht, wo ich anfangen soll. Ik weet niet waar te beginnen. Ik weet niet waar ik moet beginnen. Ich habe nur drei Flaschen Bier getrunken. Ik heb maar drie flessen bier gedronken. Ik heb maar drie flessen bier gedronken. Sie starben für die Freiheit. Zij stierven voor de vrijheid. Ze stierven voor de vrijheid. Was mich anbetrifft, so zahle ich für die Fähigkeit, Menschen richtig zu behandeln, mehr als für irgendeine andere auf der ganzen Welt. Wat mij betreft, ik geef liever geld uit voor de mogelijkheid om mensen rechtvaardig te behandelen, dan voor eender welk doeleinde op de wereld. Wat mij betreft, betaal ik meer voor het vermogen om mensen op de juiste manier te behandelen dan voor wie dan ook over de hele wereld. Kannst du genauso schnell schwimmen wie er? Kan je even vlug zwemmen als hij? Kun je net zo snel zwemmen als hij? Na und? En? Nou en? Fahrschein, bitte. Ticket, alsjeblieft. Kaartje, alsjeblieft. Englisch wird auf der ganzen Welt gelernt. Engels wordt overal ter wereld geleerd. Engels wordt over de hele wereld geleerd. Der König herrschte vierzig Jahre über sein Volk. De koning regeerde veertig jaar over zijn volk. De koning regeerde veertig jaar over zijn volk. Eine gute Gesundheit ist wichtiger als alles andere. Een goede gezondheid is belangrijker dan al de rest. Een goede gezondheid is belangrijker dan alles. Haben Sie bei Rot gehalten? Zijt ge gestopt aan het rood licht? Heb je rood gehouden? Tom aß ein weiteres Gummibärchen. Tom at nog een gummibeer. Tom at nog een elastiekbeertje. Er konnte entkommen. Hij kon ontsnappen. Hij kon ontsnappen. Mach keinen Fehler. Maak geen fout. Maak geen fouten. Das wissen Sie ja. Dat weet u toch. Dat weet je. Kaum hatte Tom seine Jacke ausgezogen, fingen sie schon an, Fragen zu stellen. Tom had nauwelijks zijn jas uitgetrokken toen ze vragen begonnen te stellen. Tom trok zijn jas uit en begon vragen te stellen. Tom ist streng. Tom is streng. Tom is streng. Callcenter sind Einrichtungen, die sich mit Telefonaten von Kunden oder anderen Personen befassen. Call centers zijn kantoren waar men de telefoongesprekken van klanten of van andere personen afhandelt. Callcenters zijn instellingen die zich bezighouden met telefoongesprekken van klanten of andere personen. Nimm mich, wie ich bin! Neem me zoals ik ben. Neem me zoals ik ben. Ich habe einen Freund, dessen Vater Lehrer ist. Ik heb een vriend wiens vader leraar is. Ik heb een vriend wiens vader leraar is. Die Hauptstadt der Ukraine ist Kiew. De hoofdstad van Oekraïne is Kiev. De hoofdstad van Oekraïne is Kiev. Wie viel kostet es? Hoeveel kost het? Hoeveel kost het? Er hat einen athletischen Körper. Hij heeft een atletisch lichaam. Hij heeft een atletisch lichaam. Bist du gesund? Ben je gezond? Ben je in orde? Ich weiß es nicht. Ik weet dat niet. Ik weet het niet. Wenn ich Dinge herstellen soll, habe ich zwei linke Hände. Als ik iets moet maken, dan heb ik twee linkerhanden. Als ik dingen moet maken, heb ik twee linkerhanden. Ich habe die Absicht, hier eine Woche zu bleiben. Het is mijn bedoeling hier een week te blijven. Ik ben van plan hier een week te blijven. Ich interessiere mich für Musik. Ik heb interesse voor muziek. Ik ben geïnteresseerd in muziek. Wir werden kämpfen. We zullen vechten. We gaan vechten. Wir sind in einer Sackgasse. We zitten in een straatje zonder eind. We zitten in een impasse. Er ist besser als ich in Mathematik. Hij is beter dan ik in wiskunde. Hij is beter dan ik in wiskunde. Betrachte es als erledigt. Komt voor de bakker. Beschouw het als gedaan. Mein Onkel wohnt in Madrid, der Hauptstadt von Spanien. Mijn oom woont in Madrid, de hoofdstad van Spanje. Mijn oom woont in Madrid, de hoofdstad van Spanje. Ich kann kein Englisch sprechen. Und noch weniger kann ich Spanisch. Ik kan geen Engels spreken, en Spaans nog minder. Ik kan geen Engels spreken en nog minder Spaans. Wie viel Trinkgeld gibt man in Spanien? Hoeveel fooi geef je in Spanje? Hoeveel fooien krijg je in Spanje? Mein Gott! Mijn God! Mijn god. Gib mir bitte meine Brille, damit ich dich besser sehe. Geef me alsjeblieft mijn bril, zodat ik je beter kan zien. Geef me m'n bril zodat ik je beter kan zien. Die Blumen sind am Verwelken. Die bloemen zijn aan het verwelken. De bloemen zijn verwelkt. Dies geschieht meist im Frühling. Dit gebeurt meestal in het voorjaar. Dit gebeurt meestal in de lente. Gestern hat es geschneit. Het sneeuwde gisteren. Gisteren sneeuwde het. Ich habe ein Flugzeug gesehen. Ik heb een vliegtuig gezien. Ik zag een vliegtuig. Ich lese gerne die Zeitschrift "La Ondo de Esperanto." Ik lees graag het tijdschrift "La Ondo de Esperanto." Ik lees graag het tijdschrift "La Ondo de Esperanto." Stehen Sie auf! Sta op! Sta op. Wie geht's dir? Hoe gaat het? Hoe gaat het? Sie tat so, als hörte sie ihn nicht. Ze deed of ze hem niet hoorde. Ze deed alsof ze hem niet hoorde. Ich setze mich nicht gerne unter Kronleuchter. Ich habe Angst davor, dass sie mir auf den Kopf fallen. Ik zit niet graag onder kroonluchters. Ik ben bang dat ze op mijn hoofd vallen. Ik ben bang dat ze op m'n hoofd vallen. Das wirst du noch bereuen! Daar krijgt ge nog spijt van! Daar krijg je spijt van. Es ist kurz nach drei. Het is een beetje over drieën. Het is kort na drie uur. Nichts passiert. Er gebeurt niets. Er gebeurt niks. Seine Nase sieht aus wie eine Kartoffel. Zijn neus lijkt op een aardappel. Zijn neus lijkt op een aardappel. Um die Wahrheit zu sagen: wir haben letztes Jahr geheiratet. Om de waarheid te zeggen, we zijn vorig jaar getrouwd. De waarheid is dat we vorig jaar getrouwd zijn. Anscheinend weiß er alles über mich. Kennelijk wist hij alles van mij. Blijkbaar weet hij alles over mij. Weil es Sonntag war, waren die Läden nicht geöffnet. Omdat het zondag was, waren de winkels niet open. Omdat het zondag was, waren de winkels niet open. Bitte entferne den Kommentar. Verwijder de commentaar alstublieft. Verwijder het commentaar alsjeblieft. Du weißt, dass ich es hasse. Je weet dat ik het haat. Je weet dat ik het haat. Die Kinder sind schon in die Schule gegangen. De kinderen zijn al naar school vertrokken. De kinderen zijn al naar school gegaan. Ich würde gerne einmal nach Australien reisen. Ik zou graag ooit eens naar Australië gaan. Ik zou graag eens naar Australië gaan. Er war vor zwei Jahren in London. Hij was twee jaar geleden in Londen. Hij was twee jaar geleden in Londen. Ich kann singen. Ik kan zingen. Ik kan zingen. Wie alt ist dieser Tierpark? Hoe oud is deze dierentuin? Hoe oud is dit dierenpark? Er ist ein Dieb. Hij is een dief. Hij is een dief. Alle diese Schachteln sind leer. Al de dozen zijn leeg. Al deze dozen zijn leeg. Sag ihm, dass er dem Hund nicht zu nahe kommen soll. Zeg hem niet te dicht bij de hond te komen. Zeg hem dat hij niet te dicht bij de hond moet komen. Glas ist durchsichtig. Glas is doorzichtig. Glas is doorzichtig. Sie starteten zur gleichen Zeit. Ze begonnen tegelijkertijd. Ze begonnen tegelijkertijd. Er kommt aus England. Hij komt uit Engeland. Hij komt uit Engeland. Unser Lehrer ist ein Experte in orientalischen Kampfkünsten. Onze leraar is een expert in Oosterse vechtsporten. Onze leraar is een expert in oosterse vechtkunsten. Ein Schnurrbart wächst auf der Oberlippe. Een snor groeit op de bovenlip. Een snor groeit op de bovenlip. Tom ist krankgeschrieben. Tom is in ziekteverlof. Tom is ziek. Bist du satt? Heb je genoeg gehad? Ben je moe? Ich hätte sehr gerne ein kaltes Glas Bier. Ik zou heel graag een koud glas bier willen hebben. Ik wil graag een koud glas bier. Wo ist mein Computer? Waar is mijn computer? Waar is mijn computer? Das gibt ihm so viel Sicherheit. Dat geeft hem zoveel zekerheid. Dat geeft hem zoveel zekerheid. Ich hoffe, dass ich bald viel mehr kenne, als ein paar Sätze auf Niederländisch. Ik hoop dat ik snel veel meer dan een paar zinnen ken in het Nederlands. Ik hoop dat ik binnenkort veel meer ken dan een paar zinnen in het Nederlands. Vergiss nicht, deine Tabletten zu nehmen! Vergeet niet je pillen te nemen! Vergeet je pillen niet. Warme und heiße Getränke sind im Winter stärker gefragt. Warme en hete dranken zijn meer gewild in de winter. Warme en warme dranken worden in de winter meer gevraagd. Bitte unterschreiben Sie am Ende des Dokumentes. Gelieve aan het einde van het document te ondertekenen. Teken aan het einde van het document. Tom kann nicht einmal einen Salat bereiten. Tom kan zelfs geen slaatje maken. Tom kan niet eens een salade maken. Dieses Hemd kostet zehn Dollar. Dit hemd kost tien dollar. Dit shirt kost tien dollar. Wer ist dein Lieblingsschauspieler? Wie is je lievelingsacteur? Wie is je favoriete acteur? Du hättest das nicht ohne meine Erlaubnis tun sollen. Je had het niet moeten doen zonder mijn toestemming. Je had dit niet moeten doen zonder mijn toestemming. Ich lasse niemanden im Stich. Ik laat niemand in de steek. Ik laat niemand in de steek. Wir haben keine Butter mehr. We hebben geen boter meer. We hebben geen boter meer. Sprichst du Polnisch? Spreek je Pools? Spreek je Pools? Ich bin verrückt nach Lasagne. Ik ben gek op lasagne. Ik ben gek op lasagne. Sind alle Fahrgäste schon eingestiegen? Zijn alle passagiers al ingestapt? Zijn alle passagiers al ingestapt? Das ist ein Baum. Dit is een boom. Dat is een boom. Er ging einen Schritt nach rechts. Hij deed een stap naar rechts. Hij ging een stap naar rechts. Der Journalist fälschte die Worte des Präsidenten. De journalist verdraaide de woorden van de voorzitter. De journalist vervalste de woorden van de president. Ich spreche Baskisch. Ik spreek Baskisch. Ik spreek Baskisch. Die kleinste Lupe der Welt ist nur unter dem Mikroskop sichtbar. De kleinste loep ter wereld is alleen onder de microscoop zichtbaar. Het kleinste vergrootglas ter wereld is alleen zichtbaar onder de microscoop. Gibt es einen Frisör im Hotel? Is er een kapper in het hotel? Is er een kapper in het hotel? "Ich habe Bauchschmerzen." - "Ich weiß ein gutes Mittel: ein Gläschen Schnaps." " Ik heb buikpijn. " - " Ik weet een middel, dat is het water des levens. " "Ik heb buikpijn." - "Ik weet een goed middel: een glaasje drank." Das ist nicht ganz das, was ich mir vorgestellt hatte. Dat is niet precies wat ik in gedachten had. Dat is niet precies wat ik me had voorgesteld. Tom und Maria verbrachten als Kinder viel Zeit miteinander. Tom en Mary hebben veel tijd samen doorgebracht toen zij kinderen waren. Tom en Maria brachten veel tijd samen door als kinderen. Sie ist wirklich intelligent, oder? Ze is echt intelligent, niet? Ze is echt slim, hè? Sie ist Atheistin. Zij is atheïst. Ze is atheïst. Tom ist erstaunlich kälteempfindlich. Tom is verrassend gevoelig voor de kou. Tom is erg gevoelig voor koude. Wir gehen ab und zu angeln. We gaan van tijd tot tijd vissen. We gaan af en toe vissen. Spielen Sie Fußball? Speelt u voetbal? Speel je voetbal? Es gibt viele Flüsse auf dieser Insel. Er zijn veel rivieren op dat eiland. Er zijn veel rivieren op dit eiland. Was hast du gesagt? Entschuldige - ich war in Gedanken versunken. Wat zei je? Het spijt me, ik was in gedachten verzonken. Sorry, ik was in gedachten verzonken. Das Konzert war ein Erfolg. Het concert was een succes. Het concert was een succes. Davon haben wir erst gestern erfahren. Daar hebben we pas gisteren van gehoord. Dat hebben we gisteren pas gehoord. Das Wasser ist erfrischend. Het water is verfrissend. Het water is verfrissend. Das geht noch besser. Dat kan beter! Dat kan nog beter. Bratislava ist die Hauptstadt der Slowakei. Bratislava is de hoofdstad van Slowakije. Bratislava is de hoofdstad van Slowakije. Wo wollt ihr denn eigentlich hin? Waar gaan jullie dan naartoe? Waar gaan jullie heen? Sie sind ein Spion. U bent een spion. Je bent een spion. Die Welt ist ein großer Ball, auf dem jeder eine Maske trägt. De wereld is een groot bal waar iedereen een masker draagt. De wereld is een grote bal waar iedereen een masker op draagt. Wenn man weiß, dass etwas Unangenehmes geschehen wird, dass man zum Beispiel zum Zahnarzt oder nach Frankreich gehen wird, dann ist das nicht gut. Het is niet goed te weten dat iets onaangenaams ons zal overkomen, zoals bijvoorbeeld een bezoek aan de tandarts, of aan Frankrijk. Als je weet dat er iets onaangenaams gaat gebeuren, dat je bijvoorbeeld naar de tandarts of Frankrijk gaat, dan is dat niet goed. "Tōkyō" heißt übersetzt "östliche Hauptstadt." De vertaling van Tokio is " de oostelijke hoofdstad " . "Tokyo" betekent "Oostelijke hoofdstad." Können Sie ohne Arbeit leben? Kunt u leven zonder te werken? Kun je zonder werk leven? Kann das nicht jemand anders tun? Kan iemand anders dit niet doen? Kan iemand anders dat niet doen? Im letzten Jahr gab es mehr Geburten als Todesfälle. Vorig jaar waren er meer geboortes dan sterfgevallen. Vorig jaar waren er meer geboorten dan sterfgevallen. Auch die Zukunft war früher besser. Ook de toekomst was vroeger beter. Ook de toekomst was vroeger beter. In Esperanto wird immer die vorletzte Silbe eines Wortes betont. In het Esperanto valt het woordaccent altijd op de voorlaatste lettergreep. In Esperanto wordt altijd de voorlaatste lettergreep van een woord beklemtoond. Die gehören alle mir. Ze zijn allemaal van mij. Ze zijn allemaal van mij. Sie geben selten Zucker in ihren Kaffee. Ze doen zelden suiker in hun koffie. Ze geven zelden suiker in hun koffie. Sie hat sich wie eine Schauspielerin angezogen. Ze had zich gekleed als een actrice. Ze kleedde zich als een actrice. Er brach sich den Kiefer und verlor ein paar Zähne. Hij brak zijn kaak en verloor een paar tanden. Hij brak zijn kaak en verloor een paar tanden. Das englische Alphabet hat 26 Buchstaben. Het Engels alfabet telt 26 letters. Het Engelse alfabet heeft 26 letters. Bist du es? Ben jij het? Ben jij het? Maria hat immer schlechte Laune. Maria heeft altijd een slecht humeur. Maria heeft altijd een slecht humeur. Wo ist der Umkleideraum? Waar is de kleedkamer? Waar is de kleedkamer? Tom ist nie um ein Wort verlegen. Tom heeft nooit een gebrek aan woorden. Tom is nooit verlegen om iets te zeggen. Er wird es verstehen. Hij zal het begrijpen. Hij zal het begrijpen. Die Milch war mit Wasser gestreckt. De melk was verdund met water. De melk was met water gestrekt. Mit wem redest du? Tegen wie heb je het? Tegen wie heb je het? Jeder macht mal einen Fehler. Iedereen maakt wel eens een foutje. Iedereen maakt een fout. Ich bin gestern ins Kino gegangen. Ik ging gisteren naar de bioscoop. Ik ben gisteren naar de film gegaan. Was essen Schlümpfe zu Mittag? Wat eten smurfen 's middags? Wat eten Smurfen bij de lunch? Warum willst du Protugiesisch lernen? Waarom wil je Portugees leren? Waarom wil je Protukisch leren? Du bist so ungeduldig mit mir. Je hebt zo weinig geduld met me. Je bent zo ongeduldig met me. Wir waren erfolgreich! We waren succesvol! We zijn succesvol geweest. Wo sind wir? Waar zijn wij? Waar zijn we? Ich werde darauf achten, dass Sie nach dem ersten Jahr eine Gehaltserhöhung bekommen. Ik zal erop letten dat u een salarisverhoging krijgt na het eerste jaar. Ik zal ervoor zorgen dat je na het eerste jaar een opslag krijgt. Der Hund ist im Haus. De hond is in het huis. De hond is in het huis. Wirst du mir versprechen, dass du mich niemals verlassen wirst? Wil je me beloven dat je me nooit zal verlaten? Beloof je me dat je me nooit zal verlaten? Ich zitterte. Ik beefde. Ik trilde. Warum so viel Hass? Waarom zoveel haat? Waarom zoveel haat? Buh! Aufhören! Boe! Stop ermee! Hou op. Toms Firma führt Kaffee aus Brasilien ein. Toms bedrijf importeert Braziliaanse koffie. Tom's bedrijf introduceert koffie uit Brazilië. Wer ist der Verantwortliche? Wie is de verantwoordelijke? Wie is de verantwoordelijke? Mein Vater ist oben. Mijn vader is boven. Mijn vader is boven. Maria ergatterte einen Sitzplatz in der Nähe der Tür. Maria wist een zitplaats dichtbij de deur te bemachtigen. Maria verkreeg een stoel in de buurt van de deur. "Wie geht's dir, Michi?" - "Ich heiße Tom." "Hoe gaat het, Mike?" "Ik heet Tom." "Hoe gaat het, Michi?" - "Ik heet Tom." Diese Weintrauben schmecken sauer. Die druiven smaken zuur. Die druiven smaken zuur. Seid froh! Wees blij! Wees blij. Das erste Wort eines englischen Satzes sollte mit einem Großbuchstaben anfangen. Het eerste woord in een Engelse zin moet met een hoofdletter beginnen. Het eerste woord van een Engelse zin moet beginnen met een hoofdletters. Ich geh nach Hause. Ik ga naar huis. Ik ga naar huis. Nicholas und Maria lieben einander. Nicholas en Maria houden van elkaar. Nicholas en Maria houden van elkaar. Er ist seiner Mutter ähnlich. Hij lijkt op zijn moeder. Hij lijkt op z'n moeder. Das ist wie eine Szene aus einem Film. Dat lijkt wel een scène uit een speelfilm. Het is net een scène uit een film. Wir molken die Kuh. Wij molken de koe. We molken de koe. Das Theater in meinem Viertel wird gerade umgebaut. Het theater in mijn wijk wordt omgebouwd. Het theater in mijn wijk is aan het herbouwen. Ich liebe solche Augenblicke. Ik hou van dat soort momenten. Ik hou van zulke momenten. Das Gebäude wurde im 16. Jahrhundert erbaut. Het pand is gebouwd in de 16e eeuw. Het gebouw werd gebouwd in de 16e eeuw. Großartig, nicht wahr? Formidabel, niet? Geweldig, hè? Hast du vorher schon einmal türkisch gegessen? Heb je als eens Turks gegeten? Heb je ooit Turks gegeten? Er zögerte eine Weile. Hij aarzelde een tijdje. Hij aarzelde een tijdje. Das ist wirklich traurig. Dat is echt bedroevend. Dat is echt triest. Er besitzt eine sehr wertvolle Armbanduhr. Hij heeft een heel waardevol armbandhorloge. Hij heeft een zeer waardevol horloge. Ein widerliches Insekt setzte sich auf meine Schulter. Een walgelijk insect zette zich op mijn schouder. Er zat een walgelijk insect op mijn schouder. Besser ein Mensch ohne Geld, als Geld ohne Mensch. Beter een mens zonder geld, dan geld zonder een mens. Beter een mens zonder geld dan geld zonder mens. Welche Sprache wird in den Vereinigten Staaten gesprochen? Welke taal spreken ze in de VS? Welke taal wordt in de Verenigde Staten gesproken? Meine Telefonnummer lautet 98 76 54 32. Mijn telefoonnummer is 9876-5432. Mijn telefoonnummer is 98 76 54 32. Polizei! Politie! Politie. Weiß jemand, was das ist? Weet iemand wat dit is? Weet iemand wat dit is? Meine Eltern sind beide tot. Mijn ouders zijn allebei dood. Mijn ouders zijn allebei dood. Er ist nett zu ihr. Hij is aardig tegen haar. Hij is aardig tegen haar. Wir sind Menschen. Wij zijn mensen. We zijn mensen. Die Deutschen waren sehr freundlich. De Duitsers waren erg vriendelijk. De Duitsers waren erg vriendelijk. Tom gab seinen Fehler nicht zu. Tom gaf zijn fout niet toe. Tom gaf zijn fout niet toe. Das Mädchen schloss seine Augen und hörte dem Pfarrer zu. Het meisje sloot haar ogen en luisterde naar de pastoor. Het meisje sloot haar ogen en luisterde naar de pastoor. Es sind so viele Sterne am Himmel, ich kann sie nicht alle zählen. Er staan zoveel sterren aan de hemel, ik kan ze niet allemaal tellen. Er zijn zoveel sterren aan de hemel, ik kan ze niet allemaal tellen. Die Hauptstadt von Brasilien ist Brasilia. De hoofdstad van Brazilië is Brasilia. De hoofdstad van Brazilië is Brasilia. Vergangenes Jahr verbrachte er drei Monate auf See. Hij heeft vorig jaar drie maanden op zee doorgebracht. Vorig jaar bracht hij drie maanden op zee door. Denke ich an meine Familie, bekomme ich Heimweh. Ik krijg heimwee als ik aan m'n familie denk. Als ik aan mijn familie denk, krijg ik heimwee. Können Sie mich beraten? Kunt u mij adviseren? Kun je me adviseren? Nach dem Analverkehr mit meiner Freundin müssen wir uns gründlich waschen. Nadat ik anaalseks met mijn vriendin heb gehad, moeten wij ons altijd goed wassen. Na het anale verkeer met mijn vriendin moeten we ons grondig wassen. Der Admiral ist nie zufrieden. De admiraal is nooit tevreden. De admiraal is nooit tevreden. Tom wollte mit Maria tanzen. Tom wou dansen met Marie. Tom wilde met Maria dansen. Unsere Klasse besteht aus 40 Jungen. Onze klas bestaat uit 40 jongens. Onze klas bestaat uit 40 jongens. Er ist nicht verlässlich. Hij is niet betrouwbaar. Hij is niet betrouwbaar. Ich werde es nie verstehen. Ik zal het nooit begrijpen. Ik zal het nooit begrijpen. Normalerweise nehme ich hier mein Mittagessen ein. Normaal lunch ik hier. Meestal neem ik hier mijn lunch in. Die Brücke befindet sich im Bau. De brug is in aanbouw. De brug is in aanbouw. Entscheidend ist nicht, dass man gewinnt, sondern mitmacht. Niet winnen is belangrijk, maar deelnemen. Het is niet belangrijk om te winnen, maar om mee te doen. Maria ist die Liebe meines Lebens. Maria is de liefde van mijn leven. Maria is de liefde van mijn leven. Rufe in einem Notfall die Polizei an. Bel de politie in geval van nood. Bel de politie in een noodgeval. Ist er je in einem See geschwommen? Heeft hij ooit in een meer gezwommen? Heeft hij ooit in een meer gezwommen? Der Hund meines Nachbarn ist tot. De hond van mijn buurman is dood. De hond van mijn buurman is dood. Als der Nebel kam, sah man kaum noch den Weg. Toen de mist kwam, zagen we nauwelijks de weg. Toen de mist kwam, zag men nauwelijks de weg. Er tat das Gegenteil. Hij deed het tegenovergestelde. Hij deed het tegenovergestelde. Ich möchte dasselbe. Ik wil hetzelfde. Ik wil hetzelfde. Wo wohnst du? Waar woont gij? Waar woon je? Außer mir war jeder eingeladen. Met uitzondering van mij was iedereen uitgenodigd. Behalve ik was iedereen uitgenodigd. Der Laden verkauft Zeitungen und Zeitschriften. De winkel verkoopt kranten en tijdschriften. De winkel verkoopt kranten en tijdschriften. Tom macht das. Tom doet dat. Tom doet het. Nach drei unzufriedenstellenden Versuchen probierte er es noch ein letztes Mal. Na drie vruchteloze pogingen probeerde hij het nog een laatste keer. Na drie onbevredigende pogingen probeerde hij het nog een keer. Im Licht des Mondes sah die große, jetzt einsame, schneebedeckte Ebene noch wundersamer aus als am Tag. Bij het maanlicht zag de grote, nu verlaten sneeuwvlakte er nog mysterieuzer uit dan overdag. In het licht van de maan zag de grote, nu eenzame, besneeuwde vlakte er nog wonderlijker uit dan overdag. Es gibt Studien, die nachweisen, dass manche Fische durch im Wasser vorhandene schwangerschaftsverhütende Hormone weiblich werden. Er bestaan studies die aantonen dat sommige vissen vrouwelijk worden door de aanwezigheid van zwangerschapsbeperkende hormonen in het water. Er zijn studies waaruit blijkt dat sommige vissen door in het water aanwezige anticonceptieve hormonen vrouwelijk worden. Ich bin wieder da! Oh? Haben wir einen Gast? Ik ben er weer! O, hebben we bezoek? Hebben we een gast? Ich bin groß. Ik ben lang. Ik ben groot. Niemand weiß, was aus Yamada geworden ist. Niemand weet wat er van Yamada geworden is. Niemand weet wat er met Yamada is gebeurd. Ein gewisser Herr Smith ist hier und will Sie sprechen. Een zekere heer Smith is hier en wil je spreken. Meneer Smith wil u spreken. Ich kann Tennis spielen. Ik kan tennissen. Ik kan tennissen. Das sagt man nicht mehr. Dat zeggen we niet meer. Dat zeg je niet meer. Anfang August ist er nach England abgereist. Begin augustus is hij naar Engeland afgereisd. Begin augustus vertrok hij naar Engeland. Sie ist das, was man ein Genie nennt. Zij is wat men een genie noemt. Ze is wat ze een genie noemen. Wie viel Bleistifte hast du? Hoeveel potloden heb je? Hoeveel potloden heb je? Ich brauche ein Paar Sandalen. Ik heb een paar sandalen nodig. Ik heb een paar sandalen nodig. Der Soldat wurde am Bein verwundet. De soldaat was gewond aan het been. De soldaat is gewond geraakt aan zijn been. Hast du Halsschmerzen? Heb je een zere keel? Heb je keelpijn? Du bist Rassist. Je bent een racist. Je bent een racist. Er ist nicht mein Freund, sondern mein Bruder. Hij is niet mijn vriendje, maar mijn broer. Hij is niet mijn vriend, maar mijn broer. Die eine Generation baut die Straße, auf der die nächste fährt. De ene generatie bouwt de straat waar de volgende over reist. De ene generatie bouwt de weg waarop de volgende rijdt. "Ist Tatoeba hübscher als ich?" - "Tatoeba ist kein Mädchen, sondern ein Netzangebot." "Is Tatoeba mooier dan ik?" "Tatoeba is geen meisje. Het is een website." "Is Tatoeba knapper dan ik?" - "Tatoeba is geen meisje, maar een webaanbod." Heute ist der 1. September. Vandaag is het één september. Vandaag is 1 september. Ich werde dir jede mögliche Hilfe geben. Ik zal u helpen zoveel ik kan. Ik zal je alle mogelijke hulp geven. Beobachte uns. Kijk naar ons. Let op ons. Er lehrt Arabisch. Hij onderwijst Arabisch. Hij leert Arabisch. Ich kann Plastikbecher nicht ausstehen. Ik haat plastic bekertjes! Ik hou niet van plastic bekers. Dieses Buch gehört nicht mir, aber meinem Bruder. Dit boek is niet van mij, maar van mijn broer. Dit boek is niet van mij, maar van mijn broer. Du hast leicht reden. Dat is makkelijk voor jou om te zeggen. Je hebt makkelijk praten. Er unterbrach den Redner ständig mit Fragen. Hij onderbrak de spreker telkens met vragen. Hij onderbrak de spreker voortdurend met vragen. Wo ist der Abfertigungsschalter? Waar is het onthaal? Waar is de incheckbalie? Sie kam vom Regen in die Traufe. Ze kwam van de regen in de drup. Ze kwam van de regen in de druppel. Der Kaffee kommt nach dem Essen. De koffie komt na het eten. De koffie komt na het eten. Das Nordlicht ist ein Phänomen, das ein Merkmal der Polarregionen ist. Het noorderlicht is een fenomeen dat kenmerkend is voor poolgebieden. Het noorderlicht is een verschijnsel dat kenmerkend is voor de poolregio's. Mary interessiert sich für Politik. Mary is geïnteresseerd in politiek. Mary is geïnteresseerd in politiek. Was ist die beste Lösung? Wat is de beste oplossing? Wat is de beste oplossing? Mary möchte Lehrerin werden. Mary wil lerares worden. Mary wil lerares worden. Ich höre mit meinen Ohren. Ik hoor met mijn oren. Ik luister met mijn oren. Du siehst sehr blass aus. Je ziet er erg bleek uit. Je ziet er erg bleek uit. Er schnitt einen Ast vom Baum ab. Hij knipte een tak van de boom. Hij sneed een tak van de boom af. Wichtig ist nicht, wie viele Bücher du liest, sondern was für Bücher du liest. Het gaat er niet om hoeveel boeken je leest, maar welke boeken je leest. Het gaat er niet om hoeveel boeken je leest, maar wat voor boeken je leest. Wo gehobelt wird, fallen Späne. Je kan geen omelet maken zonder eieren te breken. De spaanders vallen. Deine Freunde werden dich vermissen. Je vrienden zullen je missen. Je vrienden zullen je missen. Ich möchte Apfelkuchen essen. Ik zou graag appeltaart willen eten. Ik wil appeltaart eten. Heute hat er einen neuen Freund in der Schule kennengelernt. Vandaag heeft hij op school een nieuwe vriend leren kennen. Vandaag ontmoette hij een nieuwe vriend op school. Sie langweilt sich. Zij verveelt zich. Ze verveelt zich. Geh wieder an die Arbeit. Ga terug aan het werk. Ga weer aan het werk. Die Polizei wird bald am Ort des Verbrechens eintreffen. De politie zal straks aankomen op de plaats van de misdaad. De politie arriveert binnenkort op de plaats van de misdaad. Herzlichen Glückwunsch zum Geburtstag, Muiriel! Gefeliciteerd met je verjaardag, Muiriel! Gefeliciteerd, Muiriel. Obwohl er viel zu tun hatte, nahm er sich doch etwas Zeit, um mir die Stadt zu zeigen. Ook al had hij het druk, hij nam toch wat van zijn tijd om mij de stad te laten zien. Hoewel hij het druk had, nam hij de tijd om me de stad te laten zien. Ich würde gern meine Bücher verkaufen. Ik zou graag mijn boeken verkopen. Ik wil graag mijn boeken verkopen. Man kann nicht alles wissen. Men kan niet alles weten. Je kunt niet alles weten. Ich glaube, dass Maria Juan gefällt. Ik denk dat Juan Mary graag mag. Ik denk dat Maria Juan leuk vindt. Ich nahm in der Cafeteria mein Mittagessen ein. Ik lunchte in de cafetaria. Ik ging lunchen in de cafetaria. Tom hat Angst. Tom is bang. Tom is bang. Deine Zeit ist um. Je tijd is om. Je tijd is om. Hast du die Telefonnummer aufgeschrieben? Heb je het telefoonnummer opgeschreven? Heb je het telefoonnummer opgeschreven? An dieser Stelle begann es alles. Het begon allemaal op deze plaats. Op dit punt begon het allemaal. Englisch ist nicht leicht, aber es ist interessant. Engels is niet eenvoudig, maar het is interessant. Engels is niet makkelijk, maar het is interessant. Zu der Zeit war Clinton Gouverneur von Arkansas. In die tijd was Clinton goeverneur in Arkansas. In die tijd was Clinton gouverneur van Arkansas. Auf einmal ging das Licht aus. Plots ging het licht uit. Opeens ging het licht uit. Bitte mach mir einen Milchshake. Maak alsjeblieft een milkshake voor mij. Maak alsjeblieft een milkshake voor me. Er ist Geschichtswissenschaftler. Hij is historicus. Hij is geschiedeniswetenschapper. Noch nicht. Nog niet. Nog niet. Singt sie oder spielt sie Klavier? Zingt ze of speelt ze piano? Zingt ze of speelt ze piano? Ich habe Flugangst. Ik heb vliegangst. Ik heb vliegangst. Du siehst müde aus. Je ziet er moe uit. Je ziet er moe uit. Du kannst jetzt reinkommen. Nu mag je binnenkomen. Je mag nu binnenkomen. Der Winter ist meine Lieblingsjahreszeit. De winter is mijn lievelingsseizoen. De winter is mijn favoriete seizoen. Ich erwarte viel von ihm. Ik verwacht veel van hem. Ik verwacht veel van hem. Er schaut hin und wieder auf dem Heimweg vom Büro in diesem Buchladen vorbei. Af en toe neemt hij een kijkje in deze boekhandel onderweg naar huis van kantoor. Hij komt af en toe langs op de terugweg van het kantoor in deze boekwinkel. Wir sind nicht im Kino. Wij zijn niet in de bioscoop. We zijn niet in de bioscoop. Sind Sie zum Laden gegangen? Bent u naar de winkel gegaan? Ben je naar de winkel gegaan? Gib Patschhand! Handje hier! Geef me een patchhand. Übrigens, ich muss dir etwas sagen. Trouwens, ik heb je iets te vertellen. Trouwens, ik moet je iets vertellen. Wann werden wir ein höheres Sprachniveau erreichen? Wanneer gaan we een hoger taalniveau bereiken? Wanneer bereiken we een hoger taalniveau? Ich war dumm genug, es zu glauben. Ik was dom genoeg om het te geloven. Ik was dom genoeg om het te geloven. Papier brennt leicht. Papier brandt gemakkelijk. Papier brandt licht. Das Passwort ist "Muiriel." Het wachtwoord is "Muiriel." Het wachtwoord is Muiriel. Ich werde den Apfelkitsch nicht essen. Ik ga het klokhuis van de appel niet opeten. Ik ga de appelkits niet opeten. Nimm dir so viele Pfirsiche, wie du willst. Neem zo veel perziken als je wilt. Neem zoveel perziken als je wilt. Ich suche meinen Bruder. Ik ben op zoek naar mijn broer. Ik zoek m'n broer. Sie ist bestimmt sehr beschäftigt. Ze is zeker druk bezig. Ze heeft het vast druk. Auf jeden Fall bin immer ich schuld. In alle geval is het altijd mijn schuld. Hoe dan ook, het is altijd mijn schuld. Verstehst du, was hier vor sich geht? Begrijp je wat hier gebeurt? Begrijp je wat er aan de hand is? Von Orangen und Mandarinen wird mir übel. Sinaasappels en mandarijnen maken me onpasselijk. Ik word misselijk van sinaasappelen en mandarijnen. Der Schweizer Franken ist an den Euro gekoppelt. De Zwitserse frank is aan de euro gekoppeld. De Zwitserse frank is gekoppeld aan de euro. Der Mann starb an Krebs. De man stierf aan kanker. De man stierf aan kanker. Wenn du so viel isst, wirst du fett. Als je zoveel eet, zal je dik worden. Als je zoveel eet, word je dik. Ich liebe meinen Vater. Ik hou van mijn vader. Ik hou van mijn vader. Herr und Frau West sind auf ihrer Hochzeitsreise. Mijnheer en mevrouw West zijn op huwelijksreis. Meneer en mevrouw West zijn op hun huwelijksreis. Wo ist mein Igel? Waar is mijn egel? Waar is mijn egel? Wie denkst du darüber? Wat denk je ervan? Wat vind je ervan? Tom ist zynisch. Tom is cynisch. Tom is cynisch. Sie sagte, dass sie glücklich sei. Ze zei dat ze gelukkig was. Ze zei dat ze gelukkig was. Diese jungen Leute reden lautstark miteinander und nehmen absolut keine Rücksicht auf die um sie herum. Deze jonge mensen praten luidop en houden absoluut geen rekening met de mensen om hen heen. Deze jonge mensen praten luidkeels met elkaar en houden absoluut geen rekening met hen om hen heen. Ich bin ein Freund von Robert. Ik ben een vriend van Robert. Ik ben een vriend van Robert. Ich betrat das Café. Ik ging het koffiehuis binnen. Ik ging het café binnen. Sein Auto ist echt schnieke. Zijn auto is echt gaaf. Z'n auto is echt knipoog. Viele Wissenschaftler stehen im Ruf, exzentrisch zu sein. Veel wetenschappers hebben de reputatie excentriek te zijn. Veel wetenschappers hebben de reputatie excentriek te zijn. Auf der Nordhalbkugel ist der Monat November ein Herbstmonat. De maand november is een herfstmaand in het noordelijk halfrond. Op het noordelijk halfrond is de maand november een herfstmaand. Das Baby quietschte vor Vergnügen. De baby schatert van genot. De baby klonk van plezier. Ich bin viel Rad gefahren. Ik heb veel gefietst. Ik heb veel gereden. Beyoncé und Jay-Z haben ihre Tochter Blue Ivy genannt. Beyoncé en Jay-Z noemden hun dochter Blue Ivy. Beyoncé en Jay-Z noemden hun dochter Blue Ivy. Willkommen zu unserer Gymnastikstunde! Heute zeigen wir Ihnen zehn Übungen für Bauch, Beine und Po, die Ihnen helfen werden, Ihren Körper in Form zu bringen. Welkom bij onze gymnastiekles! Vandaag zullen we u tien buik-, been- en biloefeningen tonen die u zullen helpen uw lijf in vorm te krijgen. Welkom op onze gymnastiekles! Vandaag laten we u tien oefeningen zien voor buik, benen en billen, die u zullen helpen uw lichaam in vorm te brengen. Man kann im Leben nicht immer alles haben. Men kan niet altijd alles in het leven hebben. Je kunt niet altijd alles hebben in het leven. Warst du schon einmal auf Hawaii? Zijt ge al eens op Hawaï geweest? Ben je ooit naar Hawaï geweest? Das hier ist sein Geburtshaus. Dit is het huis waar hij geboren werd. Dit is zijn geboortehuis. Wen nennst du einen Esel? Wie noem jij een ezel? Wie noem je een ezel? Ich bin ihr zufällig auf der Straße begegnet. Ik ben haar toevallig tegengekomen op straat. Ik kwam haar toevallig op straat tegen. Er hat mir ein paar Fragen zum Mathetest gestellt. Hij stelde enige vragen over het wiskundeproefwerk. Hij stelde me een paar vragen over wiskunde. Das hat keine Eile. Er is geen haast. Er is geen haast bij. Das Leben ist nur ein Traum. Het leven is maar een droom. Het leven is maar een droom. Kinder sollten jeden Tag Milch trinken. Kinderen zouden elke dag melk moeten drinken. Kinderen moeten elke dag melk drinken. Ich spiele jetzt Fußball. Und du? Was machst du? Ik ben momenteel voetbal aan het spelen. En jij? Wat doe je? Ik ga voetballen, en jij? Ich versuchte zu fliehen. Ik probeerde te ontsnappen. Ik probeerde te ontsnappen. Ich bin blind. Ik ben blind. Ik ben blind. Diese Leute überall - ich kann sie nicht mehr sehen! Al die mensen - ik kan ze niet meer zien! Deze mensen overal - ik kan ze niet meer zien! Wir sind streng. We zijn streng. We zijn streng. In Valencia spricht man Valencianisch und Spanisch. In Valencia spreekt men Valenciaans en Spaans. In Valencia spreekt men Valenciaans en Spaans. Hast du schon einmal einen Regenbogen gesehen? Heb je ooit een regenboog gezien? Heb je ooit een regenboog gezien? Gesetz ist Gesetz. Wet is wet. Wet is de wet. Leg das alte Brot in etwas Milch, bis es wieder weich ist. Leg het oude brood in wat melk tot wanneer het week is. Leg het oude brood in wat melk tot het weer zacht is. Ich bin dir böse. Ik ben kwaad op je. Ik ben boos op je. Ich habe Pech. Ik heb pech. Ik heb pech. Wie alt ist euer Vater? Hoe oud is je vader? Hoe oud is je vader? Meine Mutter hat immer zu tun. Mijn moeder is altijd bezig. M'n moeder heeft het altijd druk. Ich würde gern zwei Fragen stellen. Ik zou twee vragen willen stellen. Ik wil twee vragen stellen. Tom hat ein Tor geschossen! Tom scoorde een doelpunt. Tom heeft een hek geschoten. Im Trüben ist gut fischen. In troebel water is het goed vissen. In de ooievaar is goed vissen. Ich möchte, dass es wie ein Einbruch aussieht. Ik zou graag hebben dat het er als een inbraak uitziet. Ik wil dat het eruit ziet als een inbraak. Nichts ist so kostbar wie die Liebe. Er is niets zo waardevol als de liefde. Niets is zo kostbaar als liefde. Hast du einen Fotoapparat? Heb je een fototoestel? Heb je een fototoestel? Warum miaust du? Waarom miauw je? Waarom miauw je? Was für ein Glück, dass das Wetter so schön ist. Wat een geluk dat het weer zo mooi is. Wat een geluk dat het weer zo mooi is. Er hat sich über seinen Lehrer lustig gemacht. Hij spotte met zijn leraar. Hij maakte een grapje over z'n leraar. Ich weiß nicht, was ich sagen soll, um dich zu trösten. Ik weet niet wat te zeggen opdat je je beter zou voelen. Ik weet niet wat ik moet zeggen om je te troosten. Katzen können im Dunkeln sehen. Katten kunnen in het donker zien. Katten kunnen in het donker zien. Es ist Viertel nach eins. Het is kwart over één. Het is kwart over één. Ist Milch gesund? Is melk gezond? Is melk gezond? Es war überaus komisch. Het was heel grappig. Het was heel grappig. Sie hat so schöne Augen. Ze heeft zulke mooie ogen. Ze heeft zo'n mooie ogen. Was denkst du von meinem Plan? Wat vind je van mijn plan? Wat denk je van mijn plan? Tom sieht unglücklich aus. Tom ziet er droevig uit. Tom ziet er ongelukkig uit. Als Vegetarierin isst sie kein Fleisch. Omdat ze een vegetariër is, eet ze geen vlees. Als vegetariër eet ze geen vlees. Niemand weiß, wo er ist. Niemand weet waar het is. Niemand weet waar hij is. Wir helfen Tom. We helpen Tom. We helpen Tom. Er ist Schauspieler. Hij is een toneelspeler. Hij is acteur. Mit dem Hut in der Hand kommt man durch das ganze Land. Met de hoed in de hand komt men door het ganse land. Met de hoed in je hand kom je door het hele land. Wer ist größer, Ken oder Taro? Wie is groter, Ken of Taro? Wie is groter, Ken of Taro? Dieser Fotoapparat wurde in Deutschland hergestellt. Dit fototoestel is geproduceerd in Duitsland. Dit fototoestel werd in Duitsland gemaakt. Was will die Katze? Wat wil de kat? Wat wil de kat? Unglücklicherweise stimmt es. Helaas is het waar. Helaas is het waar. Was für einen Film hast du angeschaut? Welke film heb je gezien? Wat voor film heb je gezien? Maria liebt mich nicht. Mary houdt niet van me. Maria houdt niet van me. Tom zeigt seinem Bruder seinen Fotoapparat. Tom laat zijn broer zijn fototoestel zien. Tom laat z'n broer z'n fototoestel zien. Er sieht nur bis zu seiner Nasenspitze. Hij ziet niet verder dan zijn neus lang is. Hij kijkt alleen maar naar z'n neus. Seidenraupen weben Kokons. Zijderupsen spinnen cocons. Zijderupsen weven cocons. Rede nicht schlecht von anderen. Spreek niet kwaad van anderen. Praat niet slecht over anderen. Im Herbst werden die Blätter rot und golden. In de herfst worden de bladeren rood en goudbruin. In de herfst worden de bladeren rood en goud. Wer ist Toms Vater? Wie is de vader van Tom? Wie is Tom's vader? "Ich reise gern." "Ich auch." "Ik reis graag." "Ik ook." "Ik hou van reizen." "Ik ook." Der Strom ist lang. De rivier is lang. De stroom is lang. Gestern lernte ich einen der berühmtesten Schauspieler der Welt kennen. Gisteren heb ik kennis gemaakt met een van de beroemdste acteurs van de wereld. Gisteren ontmoette ik een van de beroemdste acteurs ter wereld. Das ist, warum ich es zur Sprache gebracht habe. Dat is waarom ik het ter sprake bracht. Dat is waarom ik het aan de orde heb gesteld. Wie lange noch, Catilina, wirst du unsere Geduld missbrauchen? Hoe lang nog, Catilina, ga je misbruik maken van ons geduld? Hoe lang nog, Catilina, ga je ons geduld misbruiken? Ich würde gerne Golf spielen. Ik zou graag golf spelen. Ik wil golfen. Russisch Roulette zu spielen ist keine besonders gute Idee. Russische roulette spelen is niet echt een goed idee. Russisch roulette spelen is geen goed idee. Ich sollte in der Schule sein. Ik moet eigenlijk op school zijn. Ik zou op school moeten zijn. Der Wald ist voller Bäume. Het bos staat vol bomen. Het bos zit vol bomen. Man sagt, er sei schwer krank. Men zegt dat hij ernstig ziek is. Ze zeggen dat hij ernstig ziek is. Wir sind allein. We zijn alleen. We zijn alleen. Wo hat er Italienisch gelernt? Waar heeft hij Italiaans geleerd? Waar heeft hij Italiaans geleerd? Die Milch ist übergekocht. De melk is overgekookt. De melk is overgekookt. Es handelt sich um Ihre Katze. Het betreft uw kat. Het is je kat. Tue mir einen Gefallen und schreibe diesen Aufsatz für mich. Doe mij een plezier en schrijf die verhandeling voor mij. Doe me een plezier en schrijf dit opstel voor me. Eichhörnchen sind sehr gute Kletterer. Eekhoorntjes zijn heel goede klimmers. Eekhoorns zijn erg goede klimmers. Niemand wird's erfahren. Niemand zal het te weten komen. Niemand zal het weten. Ein Vorgewarnter ist doppelt so viel wert. Een gewaarschuwd man is er twee waard. Een waarschuwer is twee keer zoveel waard. Mary half Tom. Mary hielp Tom. Mary hielp Tom. Ihr solltet euch entschuldigen. Jullie zouden om verontschuldiging moeten vragen. Jullie moeten je verontschuldigen. Ich habe für Ken gestimmt. Ik heb voor Ken gestemd. Ik heb voor Ken gestemd. Ich möchte eine warme Suppe essen. Ik zou graag een warme soep eten. Ik wil een warme soep. Das ist zu viel. Dat is te veel. Dat is te veel. Es ist Frühling. Het is voorjaar. Het is lente. Ich will mein Leben nicht aufs Spiel setzen. Ik wil mijn leven niet op het spel zetten. Ik wil mijn leven niet op het spel zetten. Bist du froh? Ben je blij? Ben je blij? Sie hat mir einige Bücher gegeben. Ze gaf me een paar boeken. Ze heeft me wat boeken gegeven. Ihr Traum ist, Paris zu besuchen. Haar droom is om Parijs te bezoeken. Je droom is om Parijs te bezoeken. Nächtliche Spaziergänge sind etwas Schönes. Nachtelijke wandelingen zijn iets moois. Nachtwandelingen zijn leuk. Nichts ist wertvoller auf Erden als das Gefühl, angenommen zu sein. Niets is waardevoller in deze wereld dan het gevoel gewenst te zijn. Niets is waardevoller op aarde dan het gevoel aangenomen te zijn. Hier ist eine Nachricht für dich. Hier is een bericht voor jou. Hier is een boodschap voor je. Dieser Vogel heißt Möwe. Deze vogel wordt een meeuw genoemd. Die vogel heet een meeuw. Ich habe noch nicht einmal einen Freund. Ik heb niet eens een vriendje. Ik heb niet eens een vriend. Meine Mutter schreit mich in einem fort grundlos an. Mijn moeder blijft zonder reden tegen me schreeuwen. M'n moeder schreeuwt zonder reden tegen me. Ich habe Sie schreien gehört. Ik heb u horen roepen. Ik hoorde je schreeuwen. Sie spielt sehr gut Klavier. Zij speelt zeer goed piano. Ze speelt heel goed piano. Gibt es etwas Neues? Is er iets nieuws? Is er nog nieuws? Ja, es passiert von Zeit zu Zeit. Ja, het gebeurt van tijd tot tijd. Ja, het gebeurt van tijd tot tijd. Du musst einfach nur dein Bestes geben. Je hoeft alleen maar je best doen. Je moet gewoon je best doen. Kommst du an die Sachen auf dem oberen Regal ran? Kun je bij de dingen die helemaal boven op de plank liggen? Kun je de spullen op de bovenste plank pakken? Hast du den Zug erwischt? Heb je de trein gehaald? Heb je de trein gepakt? Alle Wege führen nach Helsingör. Alle wegen leiden naar Helsingør. Alle wegen leiden naar Helsingör. Die Krawatte passt nicht zu meinem Anzug. De das past niet bij mijn pak. Die stropdas past niet bij mijn pak. Tom kommt immer zu spät. Tom komt altijd te laat. Tom is altijd te laat. Herrscht warmes Wetter, geht Maria gern barfuß. Als het warm is, loopt Maria graag op blote voeten. Heerst warm weer, gaat Maria graag op blote voeten. Sie hat kurze Haare. Ze heeft kort haar. Ze heeft kort haar. China ist das größte Land in Asien. China is het grootste land in Azië. China is het grootste land in Azië. Ich weiß, ihr habt mir etwas vorenthalten. Ik weet dat jullie iets voor mij hebben achtergehouden. Ik weet dat jullie iets voor me achterhielden. Hannover ist die Hauptstadt von Niedersachsen. Hannover is de hoofdstad van Nedersaksen. Hannover is de hoofdstad van Nedersaksen. Glaub nicht alles, was du hörst. Geloof niet alles wat je hoort. Geloof niet alles wat je hoort. Tom ist mein Adoptivsohn. Tom is mijn geadopteerde zoon. Tom is mijn geadopteerde zoon. Bilal ist größer als Karam. Bilal is groter dan Karam. Bilal is groter dan Karam. Sie stützte sich auf ihren Ellbogen. Ze steunde op haar ellebogen. Ze was gebaseerd op haar elleboog. Ich kenne sie nicht. Ik ken haar niet. Ik ken haar niet. Warum hast du gelogen? Waarom heeft u gelogen? Waarom heb je gelogen? Ich habe keine Zeit, um zu schlafen. Ik heb geen tijd om te slapen. Ik heb geen tijd om te slapen. Ich hätte nicht gedacht, dass du so früh kommst. Ik had niet verwacht dat je zo vroeg komt. Ik had niet gedacht dat je zo vroeg zou komen. Weißt du, wie man Mahjongg spielt? Weet je hoe men Mahjong speelt? Weet je hoe je Mahjongg moet spelen? Ich werde das nächste Mal früher kommen. Ik zal de volgende keer eerder komen. Ik kom de volgende keer eerder. Ich bin so glücklich. ik ben zo blij. Ik ben zo gelukkig. Beim Basketball sind große Spieler im Vorteil. Lange spelers hebben een voordeel in basketbal. Bij basketbal zijn grote spelers in het voordeel. Ich mag alle Beeren, vor allem aber Erdbeeren. Ik hou van alle bessen, vooral aardbeien. Ik hou van alle bessen, maar vooral aardbeien. Paris ist eine der größten Städte in der Welt. Parijs is een van de grootste steden van de wereld. Parijs is een van de grootste steden ter wereld. Der Doktor hat sie auf eine strenge Diät gesetzt. De dokter zette haar op een streng dieet. De dokter heeft haar op een streng dieet gezet. Jeder Apfel ist rot. Elke appel is rood. Elke appel is rood. Johannes hat fünf Äpfel. Einen gibt er Maria. Wie viele Birnen sind dann noch in der Tüte? John heeft vijf appels. Hij geeft er één aan Maria. Hoeveel peren zitten er nog in de zak? Johannes heeft vijf appels, hij geeft er één aan Maria, hoeveel peren zitten er nog in de zak? Der Staatsstreich ist missglückt. De staatsgreep is mislukt. De staatsgreep is mislukt. Er steckte seinen Kopf zum Fenster hinaus. Hij stak zijn hoofd door het venster. Hij stak zijn hoofd uit het raam. Fisch, bitte. Vis, alsjeblieft. Vis, alsjeblieft. Tom kann dir jetzt nicht helfen. Tom kan je nu niet helpen. Tom kan je nu niet helpen. Es ist eine gute Idee sich zuzudecken, wenn die Sonne so stark scheint. Het is een goed idee zich te bedekken als de zon zo hard schijnt. Het is een goed idee om jezelf te bedekken als de zon zo sterk lijkt. Sie muss nachmittags shoppen gehen. Zij moet 's middags boodschappen gaan doen. Ze moet 's middags gaan winkelen. Tom bestellte Pizza. Tom bestelde pizza. Tom bestelde pizza. Du kannst hier bleiben, so lange du willst. Je kan hier zo lang blijven als je wilt. Je mag hier blijven zolang je wilt. Ich wusste, dass du Boston mögen würdest. Ik wist dat je Boston leuk zou vinden. Ik wist dat je Boston leuk zou vinden. Ich habe gestern Abend ferngesehen. Gisteravond heb ik tv gekeken. Ik heb gisteravond tv gekeken. Das hast du verdient. Dat hebt ge verdiend. Dat heb je verdiend. "Ich will mich jetzt nur noch vegan ernähren. Welche Bücher kann man dafür empfehlen?" "Eigentlich egal - Bücher schmecken fast alle gleich." "Ik wil vanaf nu alleen nog maar veganistisch eten. Welke boeken zijn daarvoor aan te raden?" "Dat maakt eigenlijk niet uit - Boeken smaken bijna allemaal hetzelfde." "Ik wil alleen maar veganistisch eten... welke boeken kun je aanbevelen?" "Het maakt niet uit, boeken smaken bijna allemaal hetzelfde." Weißt du noch, was du mir gesagt hast? Weet je nog wat je tegen me gezegd hebt? Weet je nog wat je me vertelde? Sie ist vor ein paar Tagen abgereist. Ze is enkele dagen geleden afgereisd. Ze is een paar dagen geleden vertrokken. Ich habe eine Weile gebraucht um sie zu überzeugen. Ik heb wat tijd nodig gehad om haar te overhalen. Het duurde even om haar te overtuigen. Ich finde Mathematik schwer. Ik vind wiskunde moeilijk. Ik vind wiskunde moeilijk. Die Regierung von Mexiko weigerte sich, zu verhandeln. De regering van Mexico weigerde te onderhandelen. De regering van Mexico weigerde te onderhandelen. Ich werde dir's sagen, wenn ich zurück bin. Ik zal het je zeggen wanneer ik terug ben. Ik zal het je vertellen als ik terug ben. Maria liebt ihren Mann nicht. Maria houdt niet van haar man. Maria houdt niet van haar man. Ich habe dem Mädchen einen Pullover gekauft. Ik heb een pullover gekocht voor het meisje. Ik heb een trui voor het meisje gekocht. Er hat seine Kinder nicht verwöhnt. Hij heeft zijn kinderen niet verwend. Hij heeft z'n kinderen niet verwend. Arbeite statt zu schwatzen! Werk, in plaats van te praten! Werk in plaats van te kletsen. Nancy mag Musik. Nancy houdt van muziek. Nancy houdt van muziek. "Wer waren also die 25?," fragte Al-Sayib. "Freunde von dir?" "En wie waren nou die 25?" vroeg Al-Sayib. "Vrienden van je?" "Wie waren de 25?" vroeg Al-Sayib. "Vrienden van jou?" Tom kennt ein paar Zaubertricks. Tom kent een aantal goocheltrucs. Tom kent een paar magische trucs. Es ist höchste Zeit fürs Bett. Het is de hoogste tijd voor bed. Het is hoog tijd om naar bed te gaan. Einen passenden Mann finden ist schwieriger als im Lotto gewinnen. Een geschikte man vinden is moeilijker dan de lotto winnen. Het vinden van een geschikte man is moeilijker dan winnen in de loterij. Ich komme aus Tokio, Japan. Ik kom uit Tokio, Japan. Ik kom uit Tokio, Japan. Setzen Sie einen Gehörschutz auf, wenn Sie mit einem Presslufthammer arbeiten. Draag gehoorbescherming als u met een sloophamer werkt. Doe een gehoorbeschermer als u met een luchthamer werkt. Sie müssen Ihr Zimmer sauber halten. U moet uw kamer schoon houden. Je moet je kamer schoonhouden. Wohin gehst du? Waar ga je heen? Waar ga je heen? Brot wird aus Mehl, Wasser und Hefe gemacht. Brood wordt gemaakt uit meel, water en dikwijls gist. Brood wordt gemaakt van meel, water en gist. Wer ist diese Dame? Wie is deze vrouw? Wie is die dame? Achte auf deine Finger! Pas op je vingers! Let op je vingers. Du warst gestern nicht in der Schule. Je was niet op school gisteren. Je was gisteren niet op school. Unterschreib das. Onderteken dit. Teken dit. Lasst, die ihr eintretet, alle Hoffnung fahren. Laat varen alle hoop, gij die hier binnentreedt! Laat diegene die binnenkomt, alle hoop varen. Er muss die Uhr reparieren. Hij moet de klok herstellen. Hij moet de klok repareren. Bist du Deutsche? Ben je Duits? Ben jij Duits? Sie zog die Gardine zur Seite. Ze trok het gordijn opzij. Ze trok de gardine opzij. Ich habe gerade gesehen, dass der Botschafter Saudi-Arabiens in Washington zurückgetreten ist. Ik heb juist gezien dat de ambassadeur van Saoedi-Arabië in Washington ontslag genomen heeft. Ik zag net dat ambassadeur Saoedi-Arabië aftreedt in Washington. Es schneit. Het sneeuwt. Het sneeuwt. Ich mag Hunde nicht besonders. Ik houd niet zo heel erg van honden. Ik hou niet zo van honden. Vom Hügel aus haben wir eine herrliche Aussicht über das Meer. Vanaf de heuvel kunnen we een prachtig uitzicht over de zee krijgen. Vanaf de heuvel hebben we een prachtig uitzicht over de zee. Mein Sohn kann noch nicht zählen. Mijn zoon kan nog niet tellen. Mijn zoon kan nog niet tellen. Hast du Lust auf eine Fahrradtour? Heb je zin in een fietstocht? Heb je zin in een fietstocht? Ich bin es leid, mir ihr Gejammer anzuhören. Ik ben het beu om naar haar gezaag te luisteren. Ik ben het zat om naar haar gejammer te luisteren. Sie offenbarte ihm das Geheimnis. Zij onthulde aan hem het geheim. Ze onthulde het geheim. Ohne Farbe sieht die Welt grau und öde aus. Zonder kleur ziet de wereld er grauw en saai uit. Zonder kleur ziet de wereld er grijs en saai uit. Die Mehrheit der großen japanischen Firmen hängt vom Export ab. De meeste grote Japanse firma's hangen af van de export. De meeste grote Japanse bedrijven zijn afhankelijk van de export. Warte bis morgen. Wacht tot morgen. Wacht tot morgen. Eigentlich fand sie es überhaupt nicht gut, aber sie sagte nichts. Eigenlijk vond ze het helemaal niet leuk, maar ze zei niets. Eigenlijk vond ze het helemaal niet goed, maar ze zei niets. Ich bin in Dubai. Ik ben in Dubai. Ik ben in Dubai. Tom hat keine Angst vor Mary. Tom is niet bang voor Mary. Tom is niet bang voor Mary. Sie ist einkaufssüchtig. Ze is verslaafd aan winkelen. Ze is verslaafd aan winkelen. Einige gingen zu Fuß, andere fuhren mit dem Fahrrad. Sommigen gingen te voet, anderen gingen met de fiets. Sommigen liepen te voet, anderen fietsten. Ich laufe lieber, als den Bus zu nehmen. Ik ga liever te voet dan de bus te nemen. Ik loop liever dan dat ik de bus neem. Tom ist grade am Arbeiten. Tom is aan het werken. Tom is aan het werk. Ist jeder fertig? Is iedereen klaar? Is iedereen klaar? Er ließ den Motor weiterlaufen. Hij liet de motor aanstaan. Hij liet de motor doorgaan. Ich kann nichts von dem glauben, was Tom über Maria sagt. We kunnen niets geloven van wat Tom over Mary zegt. Ik kan niets geloven van wat Tom over Maria zegt. Der Ofen läuft. De kachel brandt. De oven loopt. Hass mich nicht! Haat me niet! Haat me niet. Ich werde bis zum Ende bleiben. Ik blijf tot het einde. Ik blijf tot het einde. Die Dinge sind manchmal schöner, wenn man sie von einer anderen Seite betrachtet. Dingen zijn soms mooier als je ze van een andere kant bekijkt. Soms zijn dingen mooier als je ze van een andere kant bekijkt. Toms Wohnung war klein. Het appartement van Thomas was klein. Toms appartement was klein. Jetzt, wo es nicht mehr regnet, können wir nach Hause gehen. Nu dat het gestopt is met regenen, kunnen we naar huis gaan. Nu het niet meer regent, kunnen we naar huis. Ich werde mein Haus verkaufen. Ik ga mijn huis verkopen. Ik ga mijn huis verkopen. Ich habe das Karoass. Ik heb ruiten aas. Ik heb de ruiten. Ich habe keinen Hund. Ik heb geen hond. Ik heb geen hond. Das letzte Männchen dieser Art starb voriges Jahr. Het laatste mannetje van die soort stierf vorig jaar. Het laatste mannetje van deze soort stierf vorig jaar. Ich habe die Ankunft vom Nikolaus verpasst. Ik heb de intocht van Sinterklaas gemist. Ik heb de komst van de kerstman gemist. Tom ist praktisch. Tom is praktisch. Tom is handig. Dieser Betrag beinhaltet die Steuer. Dit bedrag is inclusief belasting. Dit bedrag omvat de belasting. Alle wollen dich kennenlernen. Du bist berühmt! Iedereen wil je ontmoeten, je bent beroemd! Iedereen wil je ontmoeten, je bent beroemd. Es war schon Abend, als wir im Dorf ankamen. Het was al avond toen we het dorp bereikten. Het was al de avond dat we in het dorp aankwamen. Maria hat schöne große blaue Augen. Maria heeft prachtige, grote blauwe ogen. Maria heeft mooie grote blauwe ogen. Das überrascht mich nicht. Dat is geen verrassing voor mij. Dat verbaast me niks. Tom sammelt Briefmarken. Tom verzamelt postzegels. Tom verzamelt postzegels. Tom ist groß und stark. Tom is groot en sterk. Tom is groot en sterk. Was hat er damit gemeint? Wat zou hij daarmee bedoeld hebben? Wat bedoelde hij daarmee? Ich schrieb ihr einen langen Brief. Ik schreef haar een lange brief. Ik heb haar een lange brief geschreven. Nimm alles! Neem alles! Pak alles. Tom ist viel schwerer als Maria. Tom is veel zwaarder dan Maria. Tom is veel zwaarder dan Maria. War er letztes Jahr in Hokkaido? Was hij het afgelopen jaar in Hokkaido? Was hij vorig jaar in Hokkaido? Ich habe drei Brüder. Ik heb drie broers. Ik heb drie broers. Maria hat immer schlechte Laune. Maria is altijd in een slechte bui. Maria heeft altijd een slecht humeur. Sie müssen den Bus Nummer fünf nehmen. U moet bus 5 nemen. Je moet bus nummer vijf nemen. Gib mir ein bisschen Milch. Geef mij een beetje melk. Geef me wat melk. Mach, was du willst. Doe wat ge wilt. Doe wat je wilt. Ich bin kein Dichter. Ik ben geen dichter. Ik ben geen dichter. Ich stotterte. Ik stotterde. Ik stotterde. Lasst uns hier einmal wöchentlich zusammenkommen. Laten we hier een keer per week vergaderen. Laten we hier eens per week bijeenkomen. Sie können die Pizza belegen, womit Sie gerne wollen. U kunt de pizza beleggen met wat u maar wil. Je kunt de pizza zetten waar je zin in hebt. Für dich weiß ich es nicht, aber für mich ist das sehr, sehr wichtig. Voor jou weet ik het niet, maar voor mij is dat zeer zeer belangrijk. Voor jou weet ik het niet, maar voor mij is het erg belangrijk. Ich habe Schwestern. Ik heb zusters. Ik heb zussen. Du hast ein Talent für Musik. Je bent muzikaal begaafd. Je hebt een talent voor muziek. Weit gefehlt! Verre van! Vergeet het maar. Wir diskutierten die Angelegenheit. We hebben de zaak besproken. We hebben de zaak besproken. Heute ist der erste Tag Ihres Lebensabends. Vandaag is het de eerste dag van de rest van je leven. Vandaag is de eerste dag van je leven. Bitte stirb nicht. Ga alsjeblieft niet dood! Ga alsjeblieft niet dood. Herr Hobson schloss den Laden und ging nach Hause. Mijnheer Hobson sloot de winkel en ging naar huis. Meneer Hobson sloot de winkel en ging naar huis. Wo spielt ihr Tennis? Waar speelt gij tennis? Waar spelen jullie tennis? Das war verständlich. Dat was te begrijpen. Dat was begrijpelijk. Jeder mit einem gesunden Menschenverstand ist davon überzeugt, dass Japan die Steuern erhöhen muss, um die ständig steigenden Sozialausgaben zu finanzieren. Iedereen met gezond verstand is ervan overtuigd dat Japan de belastingen moet verhogen om de steeds groeiende uitgaven voor de sociale zekerheid te financieren. Iedereen met gezond verstand is ervan overtuigd dat Japan de belastingen moet verhogen om de steeds toenemende sociale uitgaven te financieren. Er hat aufgehört zu trinken. Hij is gestopt met drinken. Hij stopte met drinken. Sag es auf Griechisch! Zeg het in het Grieks! Zeg het in het Grieks. Helsinki ist die Hauptstadt von Finnland. Helsinki is de hoofdstad van Finland. Helsinki is de hoofdstad van Finland. Tom ist schlau genug, sich aus den Problemen herauszuhalten. Tom is slim genoeg om uit de problemen te blijven. Tom is slim genoeg om uit de problemen te blijven. "Ich hasse Karotten." "Ich auch." "Ik heb een hekel aan wortels." "Ik ook." "Ik haat wortelen." "Ik ook." Ich glaube, sie kommt aus Österreich. Ik denk dat zij uit Oostenrijk komt. Ik denk dat ze uit Oostenrijk komt. Mir fehlen die Worte, um meine Emotionen zu beschreiben. Ik heb geen woorden om mijn gevoelens te beschrijven. Ik heb geen woorden om mijn emoties te beschrijven. Lasst uns vergessen, was sich vergangene Nacht abgespielt hat. Laten we vergeten wat er afgelopen nacht gebeurd is. Laten we vergeten wat er gisteravond is gebeurd. Ich habe das Taschentuch gebügelt. Ik heb de zakdoek gestreken. Ik heb de zakdoek geschilderd. Seine Meinung war nicht wichtig. Zijn mening was onbelangrijk. Zijn mening was niet belangrijk. Ja und? Nou en? Nou en? Ich habe vor sechs Monaten mit dem Rauchen aufgehört. Ik ben zes maanden geleden gestopt met roken. Ik ben zes maanden geleden gestopt met roken. Ich glaube, dass dies das Einzige ist, was ich für dich tun kann. Ik geloof dat dit het enige is wat ik voor je kan doen. Ik denk dat dit het enige is wat ik voor je kan doen. Wo viel Schaum geschlagen wird, sind Wichtigtuer in ihrem Element. Waar veel schuim wordt geklopt, zijn drukdoeners in hun element. Waar veel schuim wordt geslagen, zijn belangrijke tuners in hun element. Das Mädchen sah es auch. Het meisje zag het ook. Het meisje zag het ook. Bring mir bei, wie man es macht. Leer mij hoe men dat doet. Leer me hoe ik het moet doen. Schließe die Augen. Sluit de ogen. Doe je ogen dicht. Kannst du das wiederholen? Kun jij dit herhalen? Kun je dat herhalen? Wie hast du es verloren? Hoe ben je het kwijtgeraakt? Hoe ben je het kwijtgeraakt? Ich bin Elektriker. Ik ben elektricien. Ik ben elektricien. Ich wusste nicht, woher es kam. Ik wist niet waar het vandaan kwam. Ik wist niet waar het vandaan kwam. Tom hörte Schritte hinter sich. Tom hoorde voetstappen achter zich. Tom hoorde voetstappen achter zich. Er hat angefangen zu schreien. Hij begon te roepen. Hij begon te schreeuwen. Tom sagte, er müsse zu Bett. Tom zei dat hij naar bed moest. Tom zei dat hij naar bed moest. Ist sie besser als ich? Is zij beter dan ik? Is ze beter dan ik? Der alte Mann erzählte den Kindern eine lustige Geschichte. De oude man vertelde de kinderen een amusant verhaal. De oude man vertelde de kinderen een grappig verhaal. Hört, hört! Attentie, attentie allemaal! Luister. Sie hat ihr erstes graues Haar entdeckt. Ze vond haar eerste grijze haar. Ze heeft haar eerste grijze haar gevonden. Wie steht Tom dem gegenüber? Wat vindt Tom ervan? Hoe staat Tom tegenover hem? Seine Seele war im Himmel. Zijn ziel was in de hemel. Zijn ziel was in de hemel. Ich trinke Wasser. Ik drink water. Ik drink water. Ich habe meinen Schirm in einem Bus vergessen. Ik heb mijn paraplu in een bus laten liggen. Ik ben m'n paraplu vergeten in een bus. Diese Brücke wurde vor zwei Jahren gebaut. Deze brug werd twee jaar geleden gebouwd. Deze brug is twee jaar geleden gebouwd. Wer war der Erfinder des Telefons? War es Bell oder Meucci? Wie was de uitvinder van de telefoon? Was het Bell of Meucci? Wie was de uitvinder van de telefoon? Da lache ich mich tot! Ik lach me dood om dit! Ik lach me dood. Die Summe aller Winkel eines Dreiecks beträgt hundertachtzig Grad. De som van alle hoeken in een driehoek is 180 graden. De som van alle hoeken van een driehoek is honderd tachtig graden. Er lernt auch Chinesisch. Hij studeert ook Chinees. Hij leert ook Chinees. Spiele nicht mit dem Feuer! Speel niet met vuur! Niet met vuur spelen. Nur ich konnte die Frage richtig beantworten. Alleen ik kon de vraag juist beantwoorden. Alleen ik kon de vraag goed beantwoorden. Ich habe leider nicht verstanden, was Sie gesagt haben. Ik heb helaas niet begrepen wat u zei. Ik heb niet begrepen wat je zei. Wann kommst du nach Japan? Wanneer kom je naar Japan? Wanneer kom je naar Japan? Tatoeba ist eine Schatzkiste des Wissens und der Weisheit. Tatoeba is een schat aan kennis en wijsheid. Tatoeba is een schatkist van kennis en wijsheid. Lass das Tom machen! Laat Tom dat doen! Laat Tom het doen. Ich esse nicht. Ik ben niet aan het eten. Ik eet niet. Tom sagt, er habe eine Geheimwaffe. Tom zegt dat hij een geheim wapen heeft. Tom zegt dat hij een geheim wapen heeft. Diese Aufgabe ist zu einfach. Deze opgave is te eenvoudig. Deze taak is te eenvoudig. Sie hatte ein schönes Kleid an. Ze droeg een prachtige jurk. Ze had een mooie jurk aan. In der Ukraine spreche ich immer Ukrainisch. Ik spreek altijd Oekraïens in Oekraïne. In Oekraïne spreek ik altijd Oekraïens. Seid leise. Zwijg. Wees stil. Unser Lehrer schien überrascht zu sein. Onze leraar leek verrast te zijn. Onze leraar leek verrast. Alle weinen. Iedereen huilt. Iedereen huilt. Tom hat niedrigen Blutdruck. Tom heeft lage bloeddruk. Tom heeft lage bloeddruk. Ich habe es selbst gesehen. Ik heb het zelf gezien. Ik heb het zelf gezien. Das ist eine sehr unterhaltsame Geschichte. Dit is een heel boeiend verhaal. Dat is een erg leuk verhaal. Ich kann mit meinem besten Freund über alles sprechen. Ik kan over alles praten met mijn beste vriend. Ik kan alles met mijn beste vriend bespreken. Wo kaufst du Gemüse? Waar koop je groenten? Waar koop je groenten? Wie sehen Sie diese Angelegenheit? Wat denkt ge over deze zaak? Wat vindt u van deze kwestie? Muss man unbedingt so viel Lärm machen? Is het nodig zoveel lawaai te maken? Moet je zo veel lawaai maken? Sie hat mir einen Kuchen gebacken. Ze heeft voor mij een cake gebakken. Ze heeft een taart voor me gebakken. Ich bin kein Ungar. Ik ben geen Hongaar. Ik ben geen Hongaar. Ich robbte. Ik kroop. Ik heb gerobd. Das ist Ihre Aufgabe. Dat is uw opgave. Dat is jouw taak. Glas wird aus Sand hergestellt. Glas wordt gemaakt van zand. Glas is gemaakt van zand. Sie wohnt in einem riesigen Haus. Ze woont in een gigantisch huis. Ze woont in een groot huis. Ich finde, Sie sollten Tom machen lassen, was er will. Ik vind dat u Tom moet laten doen wat hij wil. Ik vind dat je Tom moet laten doen wat hij wil. Ich freue mich, dich wiederzusehen. Het doet me plezier je weer te zien. Ik ben blij je weer te zien. Wann kommst du zurück zur Schule? Wanneer zal je terugkomen naar school? Wanneer kom je terug naar school? Ich weiß, dass ich jetzt schlafen müsste. Ik weet dat ik nu eigenlijk zou moeten slapen. Ik weet dat ik nu moet slapen. Wir haben einen Papst. We hebben een paus. We hebben een paus. Papa badet. Papa is aan het baden. Papa is aan het baden. "Wie viel Uhr ist es jetzt?" "Drei Uhr zwanzig." "Hoe laat is het nu?" "Drie uur twintig." "Hoe laat is het nu?" "Drie uur twintig." Das ist eine wirklich ernsthafte Angelegenheit. Dit is een zeer ernstige zaak. Dit is echt een serieuze zaak. Sind deine Eltern jetzt zuhause? Zijn je ouders nu thuis? Zijn je ouders nu thuis? Ich passe, während du einkaufst, auf die Kinder auf. Ik let op de kinderen terwijl jij naar de winkel gaat. Terwijl jij winkelt, zorg ik voor de kinderen. Deutschland ging ein Bündnis mit Italien ein. Duitsland heeft een verbond met Italië gesloten. Duitsland heeft een verbond met Italië gesloten. Ich bin jeden Abend zu Hause. Ik ben elke avond thuis. Ik ben elke avond thuis. Er aß Bananen und Äpfel. Hij at bananen en appels. Hij at bananen en appels. Wo fahren die Flughafenbusse los? Waarvandaan vertrekken de bussen naar het vliegveld? Waar gaan de bussen naartoe? Auf einer Sonntagsparty traf ich einen Hals-Nasen-Ohren-Arzt. Ik heb een neus-, keel- en orenarts ontmoet op een feest zondag. Op een zondagsfeest ontmoette ik een hals-neus-oor-arts. Sie war am Tatort. Ze bevond zich op de plaats delict. Ze was op de plaats delict. Ich muss einen neuen Computer kaufen. Ik moet een nieuwe computer kopen. Ik moet een nieuwe computer kopen. Ich dachte über all die Geschichten nach, die mein Vater mir erzählt hatte. Ik dacht na over alle verhalen die mijn vader me had verteld. Ik dacht na over al die verhalen die mijn vader me vertelde. Bist du auch neu? Ben je ook nieuw? Ben jij ook nieuw? Genialität ist nichts anderes als die Fähigkeit, geduldig zu sein. Genialiteit is niets anders dan een groot vermogen tot geduld. Genialiteit is niets anders dan het vermogen geduldig te zijn. Wann bist du telefonisch erreichbar? Wanneer ben je telefonisch bereikbaar? Wanneer ben je per telefoon te bereiken? Die Plakate wurden sofort von der Wand entfernt. De aanplakbiljetten zijn onmiddellijk van de muur gehaald. De posters werden onmiddellijk van de muur verwijderd. Herr Wood hat keine Söhne. Mijnheer Wood had geen zonen. Mr Wood heeft geen zonen. Er verkauft es so, wie es ist. Hij verkoopt het zoals het is. Hij verkoopt het zoals het is. Meine Großmutter ist krank. Mijn grootmoeder is ziek. Mijn oma is ziek. Wo kann man einen Defibrillator finden? Waar kan men een defibrillator vinden? Waar kan je een defibrillator vinden? Ich finde, es ist zu groß. Ik vind dat het te groot is. Ik vind het te groot. Ich habe zwei Nichten. Ik heb twee nichtjes. Ik heb twee nichtjes. Ich habe kein Problem damit. Ik heb daar geen probleem mee. Ik heb er geen probleem mee. Die Dame blieb ruhig. De dame bleef stil. De dame bleef kalm. Es fiel Tom schwer, die Tabletten zu schlucken. Tom had moeite de pillen te slikken. Tom vond het moeilijk om de tabletten in te slikken. Schön wär's, wenn wir Zeit hätten. Hadden we maar tijd. Hadden we maar tijd. Nehmt meine. Neem de mijne. Neem de mijne. Ich will dir einige Fragen stellen. Ik wil je een paar vragen stellen. Ik wil je wat vragen stellen. Mein Büro befindet sich auf der fünften Etage. Mijn kantoor bevindt zich op de vijfde verdieping. Mijn kantoor is op de vijfde verdieping. Lachen deine Geschwister gern? Lachen je broers en zussen graag? Lach je graag met je broers en zussen? Wer ihn kennt, findet ihn nett. Wie hem kent, vindt hem aardig. Wie hem kent, vindt hem aardig. Dieses Wörterbuch ist untauglich. Dit woordenboek is niet goed. Dit woordenboek is ongeschikt. Stimmst du diesem Plan nicht zu? Ga je niet akkoord met dat plan? Ben je het niet met dat plan eens? Tom half. Tom hielp. Tom hielp. Sieh nicht fern! Bekijk geen televisie! Kijk niet naar de tv. Ich will einfach bloß tanzen. Ik wil alleen maar dansen. Ik wil gewoon dansen. Riga ist die Hauptstadt von Lettland. Riga is de hoofdstad van Letland. Riga is de hoofdstad van Letland. Die Methode war grob, aber wirkungsvoll. De methode was ruw maar efficiënt. De methode was grof, maar effectief. Die Zeit ging diese Woche sehr langsam vorüber. De tijd ging erg langzaam voorbij deze week. De tijd ging deze week heel langzaam voorbij. Spielen Sie Fußball? Voetbalt u? Speel je voetbal? Dieser Tag wird in die Geschichte eingehen. Deze dag zal de geschiedenis ingaan. Deze dag zal de geschiedenis ingaan. Italien grenzt im Norden an die Schweiz. Italië grenst in het noorden aan Zwitserland. Italië grenst in het noorden aan Zwitserland. Nichts überstürzen. Doe niets overhaast. Niet overhaasten. Er hat mir versprochen, um vier zu kommen. Hij beloofde me om vier uur te zullen komen. Hij beloofde me om er vier te komen. Rauchen ist nicht gestattet. Het is niet toegestaan om te roken. Roken is niet toegestaan. Ist sie verheiratet? Is zij getrouwd? Is ze getrouwd? Ich habe zwei Cousinen. Ik heb twee nichtjes. Ik heb twee neefjes. Ich liebe das Rauschen des Meeres. Ik hou van het ruisen van de zee. Ik hou van het geluid van de zee. Ich habe Biologie nie gemocht. Ik heb nooit van biologie gehouden. Ik heb nooit van biologie gehouden. Habt ihr Verwandte hier? Hebben jullie hier familieleden? Hebben jullie familie hier? Sie ist spät aufgestanden. Ze is laat opgestaan. Ze is laat opgestaan. Prag ist die Hauptstadt von Tschechien. Praag is de hoofdstad van Tsjechië. Praag is de hoofdstad van Tsjechië. Mein Hobby ist es, Wildblumen zu fotografieren. Mijn hobby is foto's trekken van wilde bloemen. Mijn hobby is het fotograferen van wilde bloemen. Es gibt viele neue Straßen in Paris. Er zijn veel nieuwe straten in Parijs. Er zijn veel nieuwe wegen in Parijs. Die Liebe herrscht nicht, aber sie bildet; und das ist mehr. De liefde heerst niet, maar zij vormt, en dat is meer. De liefde heerst niet, maar ze vormt; en dat is meer. Kämm dich einfach. Borstel gewoon je haar. Ga maar lekker zitten. Ich bin ein Kollege deines Vaters. Ik ben een collega van je vader. Ik ben een collega van je vader. Niemand. Niemand. Niemand. Haben Sie Bauchweh? Heeft u buikpijn? Heb je buikpijn? Wir konnten nichts sehen, außer Nebel. We konden niets zien dan mist. We konden alleen mist zien. Die Straßenlaternen sind nicht hell genug. De straatlampen geven niet genoeg licht. De straatlantaarns zijn niet helder genoeg. Tom hat Maria das Foto gezeigt. Tom heeft Mary de foto getoond. Tom liet Maria de foto zien. Tom und Maria sahen einander weiter an. Tom en Maria bleven elkaar aankijken. Tom en Maria bleven elkaar aankijken. Du solltest dich von ihr fernhalten. Je moet uit haar buurt blijven. Je moet bij haar uit de buurt blijven. Ich will, dass Tom wegen Mordes inhaftiert wird. Ik wil dat Tom gearresteerd wordt wegens moord. Ik wil dat Tom gearresteerd wordt voor moord. Essen Sie mehr frisches Gemüse. Eet meer verse groenten. Eet meer verse groenten. Er hatte lange Haare. Hij had lang haar. Hij had lang haar. Das Geld ist im Brunnen. Het geld ligt in de put. Het geld zit in de put. Mein Auto ist kaputt. Mijn auto is in panne. Mijn auto is kapot. Ich habe es ihm versprochen. Ik heb het hem beloofd. Ik heb het hem beloofd. Der Baum ist grün. De boom is groen. De boom is groen. Die Nordsee ist größer als der Bodensee. De Noordzee is groter dan het Bodenmeer. De Noordzee is groter dan het Bodenmeer. Vergessen wir, was letzte Nacht passiert ist. Laten we vergeten wat er afgelopen nacht gebeurd is. Laten we vergeten wat er gisteravond gebeurd is. So blöd bin ich nicht. Ik ben niet zo gek. Zo dom ben ik niet. Mein Hund hat meine Hausaufgabe gefressen. Mijn hond heeft mijn huiswerk opgegeten. M'n hond heeft m'n huiswerk opgegeten. Er bat um ein Bild. Hij vroeg naar een foto. Hij vroeg om een foto. Habt ihr gestern studiert? Hebt ge gisteren gestudeerd? Heb je gisteren gestudeerd? Er war dankbar für Ihre Hilfe. Hij was dankbaar voor uw hulp. Hij was dankbaar voor uw hulp. Er spielte Klavier. Hij speelde piano. Hij speelde piano. Wie melkt man eine Kuh? Hoe melk je een koe? Hoe melk je een koe? Jack spricht vielleicht auch Spanisch. Misschien spreekt Jack ook Spaans. Misschien spreekt Jack ook Spaans. Ich verdiene 100 Euro pro Tag. Ik verdien €100 per dag. Ik verdien 100 euro per dag. Er schaut mir gerne zu, wenn ich turne. Hij bekijkt me graag terwijl ik turn. Hij kijkt graag naar me als ik turn. Er war der Erste, der im Winter den Fuji-Berg bestiegen hat. Hij was de eerste die de berg Fuji in de winter beklommen heeft. Hij was de eerste die in de winter de Fuji-berg beklom. Hübsche Klamotten! Mooie kleren! Mooie kleren. Die Vögel gewöhnten sich schnell an die ausgestopfte Vogelscheuche. De vogels raakten snel gewend aan de gevulde vogelverschrikker. De vogels raakten al snel gewend aan de opgezette vogelverschrikker. Wir gingen den Fluss entlang. We liepen langs de rivier. We liepen langs de rivier. Ich glaube an Gespenster. Ik geloof in spoken. Ik geloof in geesten. Wir geben den Armen Geld. Wij geven geld aan de armen. We geven de armen geld. Ich habe ihr eine Puppe geschickt. Ik heb haar een pop verstuurd. Ik heb haar een pop gestuurd. Was ist mit dir? Du bist ja weiß wie die Wand! Wat is er met jou aan de hand? Je bent zo wit als een doek! Je bent zo wit als de muur. Christoph Kolumbus trank ungefiltertes Meerwasser. Christoffel Columbus dronk ongefilterd zeewater. Christoph Columbus dronk ongefilterd zeewater. Es regnete eine Woche lang. Het regende een week lang. Het regende een week lang. Du wohnst in Tokio, nicht wahr? Ge woont in Tokio, nietwaar? Je woont in Tokio, hè? Sie kaufte ein Buch in dem Laden. Ze kocht een boek in de winkel. Ze kocht een boek in de winkel. Wenn ich groß bin, möchte ich gern Konditor werden. Als ik groot ben, wil ik graag banketbakker worden. Als ik groot ben, wil ik graag banketbakkers worden. Willst du nicht mitkommen? Wil je niet met me mee? Wil je niet mee? Er spendet sein Blut, um seine Schwester zu retten. Hij geeft zijn bloed om zijn zus te redden. Hij geeft z'n bloed om z'n zus te redden. Ihr Garten ist wirklich winzig. Jullie tuin is echt klein. Haar tuin is erg klein. Warum willst du Englisch lernen? Waarom wil je Engels leren? Waarom wil je Engels leren? Sami und Layla scheinen ein sehr glückliches Paar zu sein. Sami en Layla lijken een zeer gelukkig koppel te vormen. Sami en Layla lijken een gelukkig stel. Ich muss meinen Computer reparieren lassen. Ik moet mijn computer laten herstellen. Ik moet mijn computer laten repareren. Hat er dir einen Heiratsantrag gemacht? Heeft hij jou ten huwelijk gevraagd? Heeft hij je ten huwelijk gevraagd? Ich muss dir eine dumme Frage stellen. Ik moet je een domme vraag stellen. Ik moet je een domme vraag stellen. Du musst helfen! Jij moet helpen! Je moet helpen. Gestern habe ich ihn durch die Stadt gehen sehen. Gisteren zag ik hem door de stad gaan. Gisteren zag ik hem door de stad lopen. Können Sie gehen? Kunt u stappen? Kun je gaan? Ich zähle auf deine Hilfe. Ik reken op jouw hulp. Ik reken op je hulp. Das haben wir nicht getan. Dat hebben wij niet gedaan. Dat hebben we niet gedaan. Er war bereits weg. Hij was al weg. Hij was al weg. Es ist schlechterdings natürlich, dass er auf seinen Sohn stolz ist. Het is niet meer dan normaal dat hij trots is op zijn zoon. Het is nog erger dat hij trots is op z'n zoon. Schreib deinen Namen in Großbuchstaben. Schrijf je naam in hoofdletters. Schrijf je naam in hoofdletters. Warum machen Sie keine Pause? Neem misschien een pauze. Waarom neem je geen pauze? Mein Führerschein läuft nächste Woche ab. Mijn rijbewijs vervalt volgende week. Mijn rijbewijs vertrekt volgende week. Liebe ist nicht das, was du denkst. Liefde is niet wat je denkt. Liefde is niet wat je denkt. Es ist halb vier. Het is half vier. Het is half vier. Hast du geschlafen? Heb je geslapen? Heb je geslapen? Roger arbeitet von früh morgens bis spät abends. Roger werkt van 's morgens vroeg tot 's avonds laat. Roger werkt van 's morgens vroeg tot 's avonds laat. Was macht das alles zusammen? Wat kost dat samen? Wat doet dit allemaal samen? Du wirst dich bald an das japanische Essen gewöhnen. Je zal binnenkort gewend zijn aan Japans voedsel. Je went snel aan het Japanse eten. Jerusalem ist die Hauptstadt von Israel. Jeruzalem is de hoofdstad van Israël. Jeruzalem is de hoofdstad van Israël. Ihr Vater wurde Invalide als Folge eines Herzinfarktes. Haar vader werd invalide ten gevolge van een hartaanval. Haar vader werd invalide als gevolg van een hartaanval. Ich war noch nie in England. Ik ben nog nooit in Engeland geweest. Ik ben nog nooit in Engeland geweest. Er war alleine. Hij was alleen. Hij was alleen. Die Schulordnung schreibt vor, dass die Schüler Schuluniformen tragen. Het schoolreglement verplicht de leerlingen tot het dragen van een schooluniform. Volgens de schoolregels dragen de leerlingen schooluniformen. Sie war böse auf ihren Sohn. Ze was boos op haar zoon. Ze was boos op haar zoon. Das Rätsel ist endlich gelöst! Het raadsel is eindelijk opgelost! Het mysterie is eindelijk opgelost. Morgen werde ich ihr das Buch geben. Ik zal haar het boek morgen geven. Morgen geef ik haar het boek. Was fressen Bienen? Wat eten bijen? Wat eten bijen? Ich spreche gut Japanisch. Ik spreek goed Japans. Ik spreek goed Japans. Ich hörte die Kinder gemeinsam singen. Ik hoorde de kinderen samen zingen. Ik hoorde de kinderen samen zingen. Ich möchte meine Botschaft anrufen. Ik wil graag mijn ambassade bellen. Ik wil mijn boodschap bellen. Gib mir das schriftlich. Zet dat op papier. Geef me dat op papier. Wir alle betrachten deine Idee als nicht ausführbar. Wij beschouwen allemaal uw idee als onrealiseerbaar. We denken allemaal dat jouw idee niet uitvoerbaar is. Ich hätte gern so eine Kamera. Ik zou graag zo'n camera hebben. Ik wil zo'n camera. Das macht keinen Sinn. Dit slaat nergens op. Dat slaat nergens op. Tom sammelt antike Uhren. Tom verzamelt antieke klokken. Tom verzamelt oude horloges. "Wo ist mein Notizbuch?" - "Es liegt auf dem Stuhl." "Waar ligt mijn kladblok?" "Het ligt op de stoel." "Waar is mijn notitieboek?" "Het ligt op de stoel." Ich hätte niemals gedacht, dass er so heftig reagieren würde. Ik had nooit verwacht dat hij zo heftig zou reageren. Ik had nooit gedacht dat hij zo hard zou reageren. Meine Frau hat mir aufgetragen, diesen alten Hut wegzuschmeissen. Mijn vrouw heeft me opgedragen deze oude hoed weg te gooien. Mijn vrouw zei dat ik die oude hoed moest weggooien. Ein blauer Elefant hat genauso große Ohren wie ein rosa Elefant. De oren van een blauwe olifant zijn even groot als die van een roze olifant. Een blauwe olifant heeft net zo grote oren als een roze olifant. Mein Bruder kann sehr schnell laufen. Mijn broer kan zeer snel lopen. Mijn broer kan heel snel lopen. Nein, nicht wirklich. Neen, niet echt. Nee, niet echt. Er starb vor zwei Jahren an Altersschwäche. Hij stierf van ouderdom twee jaar geleden. Hij stierf twee jaar geleden aan ouderdom. Wir haben gestern Abend einen schrecklichen Film gesehen. We hebben gisteravond een verschrikkelijke film gezien. We hebben gisteravond een vreselijke film gezien. Denkst du, dass so etwas möglich ist? Denk je dat zoiets mogelijk is? Denk je dat zoiets mogelijk is? Ich gucke kein Fernsehen. Ik kijk geen tv. Ik kijk niet naar tv. Ich trinke nie Kaffee. Ik drink nooit koffie. Ik drink nooit koffie. Wo gehen sie jetzt hin? Waar gaan ze nu naar toe? Waar gaan ze nu heen? Was hältst du von zeitgenössischer Kunst? Wat denk je van hedendaagse kunst? Wat vind je van hedendaagse kunst? Sie leben in einem großen Haus. Ze wonen in een groot huis. Ze wonen in een groot huis. Seife, bitte. Zeep, alstublieft. Zeep, alsjeblieft. Wenn ich groß bin, will ich ein König sein. Als ik later groot ben, wil ik koning worden. Als ik groot ben, wil ik een koning zijn. Vielleicht hast du mich falsch verstanden. Misschien heb je me verkeerd verstaan. Misschien heb je me verkeerd begrepen. Tu es noch einmal, genauso wie vorher. Doe het opnieuw, net zoals eerder. Doe het nog een keer, net als vroeger. Ich freue mich wirklich, dass du hier bist. Ik ben echt blij dat je hier bent. Ik ben echt blij dat je er bent. Ich lese gerne Kriminalromane. Ik lees graag misdaadromans. Ik lees graag misdaadromans. Am Renaissancehof des ungarischen Königs Matthias Corvinus spielte die lateinische Sprache die Hauptrolle. Aan het renaissancehof van de Hongaarse koning Matthias Corvinus speelde de Latijnse taal de hoofdrol. Op het renaissancehof van de Hongaarse koning Matthias Corvinus speelde de Latijnse taal de belangrijkste rol. Sie suchten alle nach dem verschwundenen Kind. Ze zochten allemaal naar het vermiste kind. Ze zochten allemaal naar het vermiste kind. "Ja, Orangensaft bitte," sagt Mike. "Ja, sinaasappelsap graag," zegt Mike. "Ja, sinaasappelsap alsjeblieft," zegt Mike. Aus irgendeinem Grund fühle ich mich nachts lebendiger. Om de één of andere reden ben ik 's nachts levendiger. Om een of andere reden voel ik me 's nachts levendiger. Tom beklagte sich am Empfang über den Lärm. Tom beklaagde zich bij de receptie over het lawaai. Tom klaagde bij de receptie over het lawaai. Er schreibt seinen Eltern selten. Hij schrijft zelden naar zijn ouders. Hij schrijft zelden zijn ouders. Wie weit ist es bis zum Flughafen? Hoe ver is het naar het vliegveld? Hoe ver is het naar het vliegveld? Tom kann nicht schwimmen. Tom kan niet zwemmen. Tom kan niet zwemmen. Wir werden die Tür nicht ohne einen Schlüssel öffnen können. We zullen de deur niet zonder sleutel kunnen openen. We kunnen de deur niet openen zonder een sleutel. Der Roman kann in fünf Sprachen gelesen werden. De roman kan je in vijf talen lezen. De roman kan in vijf talen gelezen worden. Die Reparatur meines Fahrrads kostete mich tausend Yen. De herstelling van mijn fiets kostte mij duizend yen. De reparatie van mijn fiets kostte me duizend yen. Diese Rose ist sehr schön. Die roos is heel mooi. Deze roos is erg mooi. Welche Sprache spricht man auf Malta? Welke taal wordt er in Malta gesproken? Welke taal spreekt men op Malta? Regen, Regen, geh weg! Regen, regen, ga weg! Regen, regen, ga weg. Er war allein. Hij was alleen. Hij was alleen. Er wurde wütend auf mich, weil ich ihn Shorty genannt hatte. Hij werd boos op me omdat ik hem Shorty noemde. Hij werd boos op me omdat ik hem Shorty noemde. War Tom allein? Was Tom alleen? Was Tom alleen? Die Flagge ist gehisst. De vlag is gehesen. De vlag is gehesen. Sie gewinnen. U bent aan het winnen. Jij wint. Komm her, Tom. Kom hier, Tom. Kom hier, Tom. Norden ist die entgegensetzte Richtung von Süden. Noord is de richting die tegenovergesteld is aan zuid. Noord is de tegengestelde richting van het zuiden. Der Damm, der den Fluss staut, ist sehr breit. De stuwdam die de rivier afdamt is heel breed. De dam die de rivier stuwt, is erg breed. Könntest du bitte ruhig sein? Zou je stil kunnen zijn? Kun je alsjeblieft stil zijn? Er hat einen japanischen Roman ins Französische übersetzt. Hij vertaalde een Japanse roman naar het Frans. Hij heeft een Japanse roman in het Frans vertaald. Wo kann ich Theaterkarten kaufen? Waar kan ik ticketten kopen voor het theater? Waar kan ik theaterkaarten kopen? Weiß jemand, wie man Photoshop bedient? Weet iemand hoe Photoshop werkt? Weet iemand hoe je Photoshop moet bedienen? Warum trägst du keine Kontaktlinsen? Waarom draagt ge geen contactlenzen? Waarom draag je geen contactlenzen? Iss deinen Spinat ganz auf. Eet je spinazie helemaal op. Eet je spinazie helemaal op. Frag ihn, wann der nächste Flug geht! Vraag hem wanneer het volgende vliegtuig gaat. Vraag hem wanneer de volgende vlucht vertrekt. Wenn ich genug Zeit hätte, so spräche ich mit dir. Als ik genoeg tijd had, zou ik met u spreken. Als ik genoeg tijd had, zou ik met je praten. Ein Schrei brach die Stille. Een schreeuw doorbrak de stilte. Een schreeuw brak de stilte. Er schlief wie ein Stein. Hij sliep als een roos. Hij sliep als een steen. Tom mag keinen irischen Kaffee. Tom houdt niet van Irish Coffee. Tom houdt niet van Ierse koffie. Ich werde ihn überraschen. Ik ga hem verrassen. Ik ga hem verrassen. Diese fehlten! Deze ontbraken! Die ontbraken! Ich hab mein Wörterbuch nicht zur Hand. Ik heb mijn woordenboek niet bij de hand. Ik heb m'n woordenboek niet bij me. Manche behaupten, alles zu wissen. Enkelen beweren alles te weten. Sommigen beweren alles te weten. Zwei Fliegen mit einer Klappe schlagen. Twee vliegen in een klap slaan. Twee vliegen in één klap slaan. Dies ist eine Blume? Dit is een bloem? Is dit een bloem? Ich hatte keine Zeit zu essen. Ik had geen tijd om te eten. Ik had geen tijd om te eten. Allein gehe ich nicht ins Kino, weil ich nach dem Film gern mit jemand darüber spreche. Alleen ga ik niet naar de cinema, want na de film wens ik die graag te bespreken met iemand. Ik ga niet alleen naar de film omdat ik er na de film graag met iemand over wil praten. Gut begonnen, halb gewonnen. Een goed begin is het halve werk. Goed begonnen, half gewonnen. Komm herein! Kom binnen. Kom binnen. Niemand ist intelligenter als er. Niemand is verstandiger dan hij. Niemand is slimmer dan hij. Ich habe gerne viel zu tun. Ik heb graag veel te doen. Ik heb het graag druk. Ich wartete auf den richtigen Augenblick. Ik wachtte op het juiste moment. Ik wachtte op het juiste moment. Ich habe ihn gesehen. Ik heb hem gezien. Ik heb hem gezien. Ich zweifel nicht daran. Ik twijfel er niet aan. Daar twijfel ik niet aan. Eines Tages wirst du die Wahrheit kennen. Eens zult ge de waarheid te weten komen. Op een dag zul je de waarheid kennen. Wer ist deine Lieblingsfigur in diesem Film? Wie is je favoriete personage in deze film? Wie is je favoriete figuur in deze film? Tom geht auf dieselbe Schule wie Maria. Tom gaat naar dezelfde school als Mary. Tom gaat naar dezelfde school als Maria. Spielt in diesem Zimmer nicht mit dem Ball! Speel niet met de bal in deze kamer. Speel niet met de bal in deze kamer. Französisch spricht man in Frankreich. Frans spreekt men in Frankrijk. Frans spreekt men in Frankrijk. Keiner von euch kommt hier lebend heraus. Geen van jullie komt hier levend uit. Jullie komen hier niet levend uit. Ich stör dich doch nicht, oder? Ik stoor toch niet, wel? Ik stoor je toch niet? Würden Sie die Honneurs machen? Wil jij de honneurs waarnemen? Wilt u de honneurs maken? Du warst doch nicht mit dem tätowierten Typ verheiratet, den sie in Handschellen mitnahmen? Je was toch niet getrouwd met die getatoeëerde kerel die ze in handboeien hebben meegenomen? Je was toch niet getrouwd met de getatoeëerde man die ze in de boeien namen? Nachdem die Labortests gemacht wurden, probieren wir den Prototypen in der Praxis aus. Nadat de laboratoriumtests uitgevoerd werden, testen we het prototype in de praktijk uit. Nadat de laboratoriumtests zijn gedaan, proberen we de prototypes in de praktijk uit. Darf ich dich um einen Gefallen bitten? Mag ik je om een gunst vragen? Mag ik je om een gunst vragen? Ich kann die Tür nicht öffnen. Hast du den Schlüssel? Ik kan de deur niet openen. Hebt gij de sleutel? Ik kan de deur niet openen. Tom gähnte. Tom geeuwde. Tom geeuwde. Du wartest atemlos, bis die Würfel geworfen werden. Je wacht ademloos tot de dobbelstenen worden gegooid. Je wacht tot de dobbelstenen worden gegooid. Ich mochte Biologie noch nie. Ik heb nooit van biologie gehouden. Ik heb nooit van biologie gehouden. Arachnophobie ist die Angst vor Spinnen. Arachnofobie is de angst voor spinnen. Arachnofobie is bang voor spinnen. Ich bin ein Einzelkind. Ik ben enig kind. Ik ben enig kind. Sein Stern verblasst. Zijn ster is aan het tanen. Zijn ster vervaagt. Hast du keinen Appetit? Heb je geen trek? Heb je geen trek? Diese Schmetterlinge sind selten in unserem Land. Deze vlinders zijn zeldzaam in ons land. Die vlinders zijn zeldzaam in ons land. Maria war von allen ihren Freunden umgeben. Maria stond met al haar vrienden om zich heen. Maria was omringd door al haar vrienden. Einmütig erhob sich das Publikum und spendete Beifall. Eensgezind stonden de toeschouwers recht en applaudisseerden. Eendrachtig verhief het publiek zich en schonk het applaus. Nehmen Sie. Neem'm maar. Alsjeblieft. Eine Gabel ist vom Tisch gefallen. Een vork viel van de tafel. Er is een vork gevallen. Dein Vater ist ein schöner Mann. Je vader is een knappe man. Je vader is een mooie man. Ich möchte wirklich gerne wissen, weshalb er so etwas gemacht hat. Ik zou echt graag willen weten waarom hij zoiets heeft gedaan. Ik wil echt graag weten waarom hij zoiets heeft gedaan. Wohin gehst du? Waar ga je naartoe? Waar ga je heen? Sie haben ihre Verlobung bekanntgegeben. Zij hebben hun verloving aangekondigd. Ze hebben hun verloving bekendgemaakt. Was ist hier los? Wat is hier gaande? Wat is er aan de hand? Ich habe meine Hausaufgaben schon gemacht. Ik heb mijn huiswerk al af. Ik heb m'n huiswerk al gedaan. Keine Antwort ist auch eine. Wie zwijgt, stemt toe. Geen antwoord is ook een antwoord. Schwarzes Papier absorbiert Licht. Zwart papier absorbeert licht. Zwart papier absorbeert licht. An der Wand hängt eine Karte. Aan de muur hangt een kaart. Er hangt een kaart aan de muur. Die Leute sind kompliziert. Mensen zijn ingewikkeld. De mensen zijn ingewikkeld. Gib mir bitte einen. Geef me alsjeblieft een. Geef me er eentje, alsjeblieft. Der Hund hat meinen Schuh gefressen. De hond heeft mijn schoen opgegeten. De hond heeft m'n schoen opgegeten. Das Medikament hat ihr das Leben gerettet. Het medicament heeft haar leven gered. Het medicijn heeft haar leven gered. Tom ist ein Spion. Tom is een spion. Tom is een spion. Haben Sie einen Jagdschein? Hebt u een jachtvergunning? Heb je een jachtvergunning? Maria isst eine Tomate. Maria eet een tomaat. Maria eet een tomaat. Alles ist fertig. Alles is klaar. Alles is klaar. Tom fährt mit seinem Auto von Boston nach Chicago über die übliche Route. Tom rijdt zijn auto van Boston naar Chicago via de normale route. Tom rijdt met zijn auto van Boston naar Chicago over de gebruikelijke route. Der Duft von Rosen erfüllte das Zimmer. De geur van rozen vulde de kamer. De geur van rozen vervulde de kamer. Der Wolkenkratzer befindet sich im Stadtzentrum. De wolkenkrabber bevindt zich in het midden van de stad. De wolkenkrabber bevindt zich in het centrum van de stad. Nur über meine Leiche! Over m'n lijk! Over m'n lijk. Tom sah nichts. Tom heeft niets gezien. Tom zag niets. Sie saß neben mir. Ze zat naast me. Ze zat naast me. Das war mein erster Besuch von Japan. Dat was mijn eerste bezoek aan Japan. Dit was mijn eerste bezoek aan Japan. "Ist seine Geschichte wahr?" "Ich fürchte, nein." "Is zijn verhaal waar?" "Ik vrees van niet." "Is zijn verhaal waar?" "Ik ben bang van niet." Setzen Sie sich aufs Sofa und machen Sie es sich bequem. Gaat u lekker op de bank zitten en maak het uzelf gemakkelijk. Ga op de bank zitten en maak het je gemakkelijk. Er durchsuchte den Raum nach dem verlorenen Schlüssel. Hij doorzocht de kamer naar de verloren sleutel. Hij doorzocht de kamer naar de verloren sleutel. Die Schweiz ist ein schönes Land. Zwitserland is een mooi land. Zwitserland is een mooi land. Ich will mit ihr sprechen. Ik wil met haar praten. Ik wil met haar praten. Wie hoch ist der Mitgliedsbeitrag? Hoeveel kost het lidmaatschap? Hoe hoog is de lidmaatschapsbijdrage? Ich bestellte telefonisch eine Pizza. Ik heb per telefoon een pizza besteld. Ik bestelde een pizza per telefoon. Du solltest nicht murmeln, sondern deutlich sprechen, wenn du willst, dass jeder deine Auffassung versteht. Je moet niet mompelen maar duidelijk spreken als je wil dat iedereen je mening verstaat. Je moet niet mompelen, maar duidelijk spreken als je wilt dat iedereen je mening begrijpt. Es gefällt mir sehr gut. Dat vind ik erg leuk. Ik vind het geweldig. Ist das dein Auto? Is dat jouw auto? Is dat jouw auto? Er ließ die Anchovis fallen. Hij liet de ansjovissen vallen. Hij liet de Anchovis vallen. Ann gab mir dieses Geschenk. Ann gaf mij dit geschenk. Ann gaf me dit cadeau. Ich soll dir das Buch geben. Ik zal het boek aan jou geven. Ik moet je het boek geven. Es gibt viele Galaxien im Universum. Er zijn veel sterrenstelsels in het heelal. Er zijn veel sterrenstelsels in het universum. Das Leben ist nicht leicht. Het leven gaat niet altijd over rozen. Het leven is niet makkelijk. Hast du von dem großen Erdbeben in Japan gehört? Heb je gehoord over de grote aardbeving in Japan? Heb je gehoord van de grote aardbeving in Japan? Die sind von mir. Deze zijn de mijne. Die zijn van mij. Die Bevölkerung von Shanghai ist genauso groß wie die von Tokio. De bevolking van Shanghai is even groot als die van Tokio. De bevolking van Shanghai is net zo groot als die van Tokio. Ich sag's nur so. Ik zeg het zomaar. Ik zeg het maar. Ich bin aufs Äußerste gefasst. Ik ben voorbereid op het ergste. Ik ben op het uiterste voorbereid. Ein schlechtes Gewissen löst nichts. Een slecht geweten lost niets op. Een slecht geweten lost niets op. Der verstorbene Herr Schmidt war Arzt. De overleden heer Schmidt was geneesheer. De overleden heer Schmidt was arts. Er behindert sie bei der Arbeit. Hij hindert haar bij haar werk. Hij belemmert haar op haar werk. Die Feuerwehr ist Tag und Nacht einsatzbereit. De brandweer staat dag en nacht klaar. De brandweer is dag en nacht klaar voor gebruik. Bitte warten. Een ogenblik geduld alsjeblieft Wacht even. Tom isst gerne Thunfisch. Tom houdt van tonijn. Tom eet graag tonijn. Sie schloss die Augen. Ze sloot haar ogen. Ze sloot haar ogen. Elefanten gibt es sowohl in Afrika als auch in Indien. Olifanten zijn er in Afrika en Indië. Olifanten bestaan zowel in Afrika als in India. Ich öffnete die Türen. Ik deed de deuren open. Ik opende de deuren. Wir sind schwach. Wij zijn zwak. We zijn zwak. Schrei mich nicht an! Schreeuw niet tegen me. Schreeuw niet tegen me. Tom kennt nicht den Unterschied zwischen essen und fressen. Tom kent het verschil niet tussen eten en vreten. Tom weet niet wat het verschil is tussen eten en eten. Sie hat sich des Problems angenommen. Ze heeft het probleem onder handen genomen. Ze heeft het probleem opgelost. Sie sagte, es sei wichtig. Ze zei dat het belangrijk was. Ze zei dat het belangrijk was. Ist das ein Befehl? Is dat een bevel? Is dat een bevel? Die Durchschnittstemperatur ist gestiegen. De gemiddelde temperatuur is gestegen. De gemiddelde temperatuur is gestegen. Tom zwinkerte. Tom knipperde met zijn ogen. Tom knipperde. Tom niest. Tom niest. Tom niest. Je weniger man Menschen fragt, desto mehr erzählen sie einem. Hoe minder je aan mensen vraagt hoe meer ze je vertellen. Hoe minder je mensen vraagt, hoe meer ze je vertellen. Essigsäure und Zitronensäure sind sauer, aber Sauerstoff ist nicht sauer. Azijnzuur en citroenzuur zijn zuur, maar zuurstof is niet zuur. Azijnzuur en citroenzuur zijn zuur, maar zuurstof is niet zuur. Sie werden wöchentlich bezahlt. Ze worden per week betaald. Ze worden wekelijks betaald. Ist das ein neuer Badeanzug? Is dat een nieuw badpak? Is dat een nieuw zwempak? Nun ist bei mir der Groschen gefallen. Mijn frank is nu gevallen. Nu is het geld bij mij gevallen. Ein bisschen stärkerer Regen könnte Überschwemmungen verursachen. Een beetje sterkere regenval kan tot overstromingen leiden. Een beetje sterkere regen kan overstromingen veroorzaken. Es regnete den ganzen Nachmittag. Het regende de hele middag. Het regende de hele middag. Ich habe die Weisheit nicht gepachtet, aber ich gebe mein Bestes. Ik heb de wijsheid niet in pacht maar doe mijn best. Ik heb de wijsheid niet gehuurd, maar ik doe m'n best. In der Wohnung der Großmutter war alles in Unordnung. Het was een warboel in het appartement van de grootmoeder. In het appartement van de grootmoeder was alles in wanorde. Wir verschwinden. We gaan ervandoor. We gaan. Manchmal ist sogar eine Belgierin wunderschön. Soms is zelfs een Belgische wondermooi. Soms is zelfs een Belg mooi. Schneeflocken sind sehr klein, aber in großer Zahl können sie tödlich sein. Sneeuwvlokken zijn erg klein, maar in grote aantallen kunnen ze dodelijk zijn. Sneeuwvlokken zijn zeer klein, maar in grote aantallen kunnen ze dodelijk zijn. Warst du voriges Jahr in Hokkaido? Was je vorig jaar in Hokkaido? Was je vorig jaar in Hokkaido? Warum wollt ihr uns nicht die Wahrheit sagen? Waarom willen jullie ons de waarheid niet vertellen? Waarom vertellen jullie ons de waarheid niet? Manche Menschen haben Angst vor Geistern. Sommige mensen zijn bang voor spoken. Sommige mensen zijn bang voor geesten. Es gibt einen Direktflug von Tokyo nach London. Er is een directe vlucht van Tokio naar Londen. Er is een rechtstreekse vlucht van Tokio naar Londen. Der Kaffee war so heiß, dass ich ihn nicht trinken konnte. De koffie was zo heet, dat ik hem niet kon drinken. De koffie was zo heet dat ik hem niet kon drinken. Er hat seine Schäfchen im Trockenen. Hij heeft zijn schaapjes op het droge. Hij heeft z'n schaapjes droog. Verlasse Tom. Verlaat Tom. Ga weg bij Tom. Jetzt ist nicht der geeignete Zeitpunkt, um darüber zu sprechen. Oder? Nu is het niet het geschikte moment om daarover te praten! Niet? Dit is niet het juiste moment om erover te praten. Er ist gestern aus Tōkyō gekommen. Hij kwam gisteren uit Tokyo. Hij kwam gisteren uit Tókyo. Der Hund folgt mir überall hin. De hond volgt me overal heen. De hond volgt me overal. Tom sah den Kaulquappen dabei zu, wie sie in dem Glas umherschwammen, in das er sie verfrachtet hatte. Tom zag hoe de kikkervisjes rondzwommen in de pot waarin hij ze had geplaatst. Tom keek toe hoe ze rondzweven in het glas waar hij ze naartoe had gebracht. Wir sind Toms Klassenkameraden. Wij zijn Toms klaskameraadjes. We zijn Toms klasgenoten. Niemand sah mich. Niemand zag me. Niemand heeft me gezien. Sie schrieb mir eine SMS. Ze heeft mij een sms gestuurd. Ze sms'te me. Na gut, auf geht's. Nou, laten we gaan. Oké, we gaan. Kann ich jetzt gehen? Mag ik nu gaan? Mag ik nu gaan? Es sieht wie ein UFO aus. Het lijkt op een ufo. Het lijkt op een UFO. Ich kann schwimmen. Ik kan zwemmen. Ik kan zwemmen. Wie viele Buchstaben hat das englische Alphabet? Hoeveel letters telt het Engelse alfabet? Hoeveel letters heeft het Engelse alfabet? Deine Fotos gefallen mir sehr gut. Ik vind je foto's heel goed. Ik hou van je foto's. Ich werde dir so gut helfen wie ich kann. Ik zal je zo goed helpen als ik kan. Ik zal je zo goed mogelijk helpen. Was vergangen ist, kehrt nicht wieder. Dat wat gebeurd is, komt niet meer terug. Wat er gebeurd is, keert niet terug. Wenn du einen Fehler siehst, poste einfach einen Kommentar! Wanneer je een fout ziet, post dan simpelweg een commentaar! Als je een fout ziet, plaats dan een reactie! Er lebt auf dem Land. Hij woont op het platteland. Hij woont op het platteland. Sie wurde von ihm großgezogen. Zij werd door hem opgevoed. Ze is door hem grootgebracht. Sie teilte die Torte in fünf Teile. Ze verdeelde de taart in vijf stukken. Ze deelde de taart in vijf delen. Sie mag Apfelsinen, oder? Zij houdt van sinaasappels, toch? Ze houdt van sinaasappels, hè? Er rannte. Hij rende weg. Hij rende. Er ist achtzehn Monate alt. Hij is achttien maanden oud. Hij is achttien maanden oud. Kennst du den Weg? Kent ge de weg? Weet je de weg? Er mag Brot und Butter. Hij houdt van brood en boter. Hij houdt van brood en boter. Das ist zur Gewohnheit geworden. Dat is een gewoonte geworden. Dat is een gewoonte geworden. Die Gewerkschaft und die Firma einigten sich auf einen neuen Vertrag. De vakbond en de onderneming bereikten overeenstemming over een nieuw contract. De vakbond en het bedrijf zijn het eens geworden over een nieuw contract. Ich mache mir Sorgen um ihn. Ik maak me zorgen over hem. Ik maak me zorgen om hem. Ich bin es nicht gewohnt, Kaffee ohne Zucker zu trinken. Ik ben niet gewend om koffie zonder suiker te drinken. Ik ben het niet gewend om koffie te drinken zonder suiker. Es muss etwas geben, das du tun kannst. Er moet iets zijn dat je kan doen. Er moet iets zijn wat je kunt doen. Ich hätte gerne einen Orangensaft. Ik had graag appelsiensap. Ik wil graag een sinaasappelsap. Tom machte das Licht wieder an. Tom heeft het licht weer aangedaan. Tom deed het licht weer aan. Die Tür war von innen verschlossen. De deur was van binnenaf gesloten. De deur was van binnen op slot. Der Mann hat einen Mord begangen. De man heeft een moord gepleegd. Hij heeft een moord gepleegd. Er hat nicht mehr als 1.000 Yen. Hij heeft niet meer dan 1000 yen. Hij heeft niet meer dan 1000 yen. Drinnen ist es dunkel. Het is donker binnen. Binnen is het donker. Er wusste es nicht. Hij wist dat niet. Hij wist het niet. Ich bin Japanischlehrer. Ik ben leraar Japans. Ik ben Japans leraar. Eine bestimmte Frau hat Sie gerufen. Een of andere vrouw heeft u geroepen. Een bepaalde vrouw heeft je gebeld. Nach wem hast du geschaut? Naar wie heb je gekeken? Naar wie keek je? Alles ist perfekt. Alles is perfect. Alles is perfect. Ich bin ins Kaffeehaus gegangen. Ik ging het koffiehuis binnen. Ik ging naar het koffiehuis. Warum bist du nicht ans Telefon gegangen, als ich angerufen habe? Waarom heb je de telefoon niet opgenomen toen ik belde? Waarom nam je de telefoon niet op toen ik belde? Ich möchte in einer großen Stadt leben. Ik wil in een grote stad leven. Ik wil in een grote stad wonen. Ist das Kaffee? Is dat koffie? Is dat koffie? Tom und ich sind Freunde. Tom en ik zijn vrienden. Tom en ik zijn vrienden. Dieser Tisch ist aus gutem Eichenholz gefertigt. Deze tafel is uit goed eikenhout gemaakt. Deze tafel is gemaakt van goed eikenhout. Ich bin jetzt dreißig. Ik ben nu 30. Ik ben nu dertig. Verkaufe keine noch nicht gejagte Bärenhaut! Je moet het vel van de beer niet verkopen voor hij geschoten is. Verkoop geen nog niet opgejaagde berenhuid. Macht die Tür auf. Open de deur. Doe de deur open. Ihr solltet mehr essen. Jullie moeten meer eten. Jullie moeten meer eten. Du würdest Tom mögen. Je zou Tom leuk vinden. Je zou Tom leuk vinden. Ich spreche auch Französisch. Ik spreek ook Frans. Ik spreek ook Frans. Maria stellte die Stühle in einem Halbkreis auf. Mary plaatste de stoelen in een halve cirkel. Maria plaatste de stoelen in een halve cirkel. Könige haben lange Arme. Koningen hebben lange armen. Koningen hebben lange armen. Wann kommst du heim? Wanneer kom je thuis? Wanneer kom je thuis? Schlaf gut, Timmy! Slaap lekker, Timmy. Slaap lekker, Timmy. Der Ausländer konnte überhaupt kein Japanisch. De buitenlander kende helemaal geen Japans. De buitenlander kon helemaal geen Japans. Nach einer kurzen Pause setzte er die Arbeit fort. Hij hervatte zijn werk na een korte pauze. Na een korte pauze zette hij zijn werk voort. Er ist gerade gegangen. Hij is net weggegaan. Hij is net weg. Er fragte mich, ob ich ihm einen Gefallen tun könne. Hij vroeg me of ik hem een plezier kon doen. Hij vroeg me of ik hem een plezier kon doen. Mein Großonkel spricht Friesisch. Mijn oudoom spreekt Fries. Mijn grootoom spreekt fries. Wir kommen. We komen. We komen eraan. Können wir den Planeten retten? Kunnen we de planeet redden? Kunnen we de planeet redden? Sein Sohn ist letztes Jahr gestorben. Zijn zoon is het afgelopen jaar gestorven. Zijn zoon is vorig jaar overleden. Spanisch ist ihre Muttersprache. Spaans is haar moedertaal. Spaans is haar moedertaal. Wenn ich Geld hätte, könnte ich es kaufen. Als ik geld had, kon ik het kopen. Als ik geld had, kon ik het kopen. Tom besucht seine Tante oft. Tom gaat vaak bij zijn tante op bezoek. Tom bezoekt zijn tante vaak. Du wirst gut daran tun, ihn zu verlassen. Het zou je goed doen om hem te verlaten. Je zult er goed aan doen hem te verlaten. Die Königin besuchte das Museum. De koningin bezocht het museum. De koningin bezocht het museum. Ich schlage vor, dass du ihr einen Dankesbrief schreibst. Ik stel voor dat je haar een bedankbrief schrijft. Ik stel voor dat je haar een bedankbrief stuurt. Es gibt nichts, was die Götter nicht tun könnten. Er is niets wat de goden niet zouden kunnen doen. Er is niets wat de goden niet kunnen doen. Wir haben uns einen Film angesehen. We keken een film. We hebben een film bekeken. Mein Name ist Tom. Mijn naam is Tom. Mijn naam is Tom. Du allein kannst es, aber du kannst es nicht alleine. Jij alleen kunt het doen, maar je kunt het niet alleen doen. Je kunt het alleen, maar je kunt het niet alleen. Ich muss Sie untersuchen. Ik moet u onderzoeken. Ik moet je onderzoeken. Bitte hol mir ein Stück Papier. Breng mij een stukje papier a.u.b. Haal alsjeblieft een stuk papier voor me. Tom sagte, er müsse ins Bett. Tom zei dat hij naar bed moest. Tom zei dat hij naar bed moest. Mein Pferd ist weiß. Mijn paard is wit. Mijn paard is wit. Willst du mitkommen? Wil je meekomen? Wil je mee? Die Eichhörnchen sprangen von Zweig zu Zweig. De eekhoorntjes sprongen tak op tak af. De eekhoorn sprong van tak tot tak. Ganz genau! Precies! Precies. Wahrscheinlich weißt du schon, dass Gesten, Worte, Blicke und Berührungen für Frauen eine sehr viel größere Bedeutung haben als für Männer. Waarschijnlijk weet je al dat gebaren, woorden, blikken en aanrakingen voor vrouwen een veel grote betekenis hebben dan voor mannen. Waarschijnlijk weet je al dat gebaren, woorden, blikken en aanrakingen veel belangrijker zijn voor vrouwen dan voor mannen. Ich habe seine Telefonnummer aufgeschrieben. Ik heb zijn telefoonnummer genoteerd. Ik heb zijn telefoonnummer opgeschreven. Sie applaudierten. Ze applaudisseerden. Je applaudisseerde. Ich rauche nicht. Ik rook niet. Ik rook niet. Er wurde von seiner Freundin begleitet. Hij werd vergezeld door zijn vriendin. Hij werd vergezeld door zijn vriendin. Im Fluss schwimmen viele Fische. Veel vissen zwemmen in de rivier. In de rivier zwemmen veel vissen. Bist du schwanger? Ben je zwanger? Ben je zwanger? Heute ist es regnerisch. Het is regenachtig vandaag. Vandaag is het regenachtig. Tom wird Maria niemals vergessen. Tom zal Maria nooit vergeten. Tom zal Maria nooit vergeten. Ich bin zweimal vom Blitz getroffen worden. Ik ben twee keer door de bliksem getroffen geworden. Ik ben twee keer door de bliksem geraakt. Lincoln befreite die Sklaven. Lincoln bevrijdde de slaven. Lincoln bevrijdde de slaven. Ich werde keinem erlauben, dir weh zu tun. Ik zal niemand je pijn laten doen. Ik laat niemand je pijn doen. Meine Augen sind sehr lichtempfindlich. Mijn ogen zijn enorm gevoelig voor licht. Mijn ogen zijn erg lichtgevoelig. Ich liebe ihn. Ik hou van hem. Ik hou van hem. Hör auf zu schreien! Hou op met schreeuwen! Hou op met schreeuwen. Ich habe mich beim Rasieren geschnitten. Ik heb mij verwond bij het scheren. Ik heb mezelf gesneden tijdens het scheren. Kannst du das bitte wiederholen? Kunt ge dat herhalen? Kun je dat herhalen, alsjeblieft? Das haben nicht wir gemacht. Het zijn wij niet die dat gedaan hebben. Dat hebben wij niet gedaan. Larry Ewing ist verheiratet. Larry Ewing is getrouwd. Larry Ewing is getrouwd. Ein Hauptwort kann in der Einzahl oder in der Mehrzahl stehen. Het zelfstandig naamwoord kan in het enkelvoud staan of in het meervoud. Een hoofdwoord kan in het enkelvoud of in de meerderheid staan. Der Rechtsanwalt wartete auf Ben. De advocaat wachtte op Ben. De advocaat wachtte op Ben. Nimm meine. Neem de mijne. Neem de mijne. Er trägt eine Sonnenbrille. Hij draagt een zonnebril. Hij draagt een zonnebril. Gib mir eine genaue Antwort. Geef me een precies antwoord. Geef me een precies antwoord. Ich werde mein Leben leben, mit ihr oder ohne sie. Ik zal mijn leven leven, met of zonder haar. Ik zal mijn leven leiden, met haar of zonder haar. Schick mir eine Postkarte. Stuur mij een postkaart. Stuur me een ansichtkaart. Die Tabletten werden in einer Blisterverpackung angeboten. Deze tabletten worden in een blisterverpakking aangeboden. De tabletten worden geleverd in een blisterverpakking. Mein spanischer Freund heißt Enrique. Mijn Spaanse vriend heet Enrique. Mijn Spaanse vriend heet Enrique. Wir kennen einander ja schon seit sechs Jahren. We kennen elkaar al zes jaar. We kennen elkaar al zes jaar. Es hat letzte Nacht geregnet. Het heeft geregend vannacht. Het regende gisteravond. Maria wurde aus dem Beruf, den sie zwanzig Jahre lang ausgeübt hatte, entlassen. Zwei Stunden später lief sie vor ein fahrendes Auto und war tot. Maria werd ontslagen uit het beroep dat ze twintig jaar had beoefend. Twee uur later rende ze voor een rijdende auto en was dood. Maria werd ontslagen uit het beroep dat zij twintig jaar lang had uitgeoefend, twee uur later liep zij voor een rijdende auto en was dood. Er betrachtet sie mit Neugier. Hij bekijkt haar nieuwsgierig. Hij kijkt naar haar met nieuwsgierigheid. Meine Eltern sind gerade am Bahnhof angekommen. Mijn ouders zijn net op het station aangekomen. Mijn ouders zijn net bij het station aangekomen. Ich würde ihm gerne ein Geschenk zu seinem Geburtstag machen. Ik zou hem graag een cadeau voor zijn verjaardag willen geven. Ik wil hem een cadeau geven voor z'n verjaardag. Tom benutzt immer ein Kondom. Tom gebruikt altijd een condoom. Tom gebruikt altijd een condoom. Der Vertrag verbietet den Gebrauch chemischer Waffen. Het verdrag verbiedt het gebruik van chemische wapens. Het Verdrag verbiedt het gebruik van chemische wapens. Das trifft auch in deinem Fall zu. Dit is ook van toepassing in jouw geval. Dat geldt ook voor jou. Schalte das Licht an. Ich kann nichts sehen. Doe het licht aan. Ik zie niks. Doe het licht aan, ik zie niks. Ich mag Katzen. Ik hou van katten. Ik hou van katten. Sie liest nach dem Mittagessen. Ze leest na de lunch. Ze leest na de lunch. Die Hochzeit der Römer ist vorbei. De glorierijke dagen van de Romeinen zijn voorbij. De bruiloft van de Romeinen is voorbij. Der Freund von heute ist der Feind von morgen. Een vriend vandaag is morgen een vijand. De vriend van vandaag is de vijand van morgen. Warum sind Sie so müde? Waarom bent u zo moe? Waarom ben je zo moe? Sie zeigte mir ihr Zimmer. Ze toonde mij haar kamer. Ze liet me haar kamer zien. Das ist nicht lustig! Dat is niet grappig! Dat is niet grappig. Ich gehe gerne laufen. Ik wandel graag. Ik loop graag. Ich wollte das nicht! Ik wou dat niet! Ik wilde dit niet. Habt ihr das Fenster offen gelassen? Hebt ge het venster opengelaten? Hebben jullie het raam opengelaten? Er hat viele Freunde in den Vereinigten Staaten. Hij heeft vele vrienden in de Verenigde Staten. Hij heeft veel vrienden in de Verenigde Staten. Das ist kein Spanisch. Dit is geen Spaans. Dit is geen Spaans. Wohnt er hier? Woont hij hier? Woont hij hier? Ich vergifte den König, wenn du mir eine Belohnung gibst. Ik vergiftig de koning als je me een beloning geeft. Ik vergiftig de koning als je me een beloning geeft. Er hat zehn Bücher geschrieben, doch veröffentlicht hat er deren keines. Hij heeft tien boeken geschreven, maar heeft er geen enkele van uitgegeven. Hij heeft tien boeken geschreven, maar hij heeft er geen gepubliceerd. Ich kann Tim nicht finden. Ik kan Tim niet vinden. Ik kan Tim niet vinden. Ich weiß, dass dies nicht so einfach ist, wie es aussieht. Ik weet dat het niet zo makkelijk is als het lijkt. Ik weet dat dit niet zo eenvoudig is als het lijkt. Tom wurde müde. Tom werd moe. Tom werd moe. Lasst meinen Arm los! Laat mijn arm los! Laat m'n arm los. Wir spielen oft Schach. Wij spelen dikwijls schaak. We spelen vaak schaken. Wo sind die Äpfel? Waar zijn de appels? Waar zijn de appels? Du entscheidest, ob wir dahin gehen oder nicht. Jij beslist of we er wel of niet naartoe gaan. Jij beslist of we erheen gaan of niet. Er hat viel mehr Geld als ich. Hij heeft veel meer geld dan ik. Hij heeft veel meer geld dan ik. Sie sagten, dass sie Durst hätten. Ze zeiden dat ze dorst hebben. Ze zeiden dat ze dorst hadden. Ich lachte. Ik heb gelachen. Ik lachte. Die Flagge Brasiliens ist grün, gelb und blau. De vlag van Brazilië is groen, geel en blauw. De vlag van Brazilië is groen, geel en blauw. Ich bewundere seinen Mut. Ik bewonder zijn moed. Ik bewonder zijn moed. Um wen geht es? Over wie gaat het? Over wie gaat het? Dieses Brot ist köstlich. Dit brood is heerlijk. Dit brood is heerlijk. Er ist süchtig. Hij is verslaafd. Hij is verslaafd. Ich mag dich nicht mehr. Ik mag jou niet meer. Ik mag je niet meer. Chinesisches Essen ist genauso lecker wie französisches Essen. Chinees eten is even lekker als Frans eten. Chinees eten is net zo lekker als Frans eten. Maria zeigt ihrer Tante und ihrem Onkel die Altstadt. Maria toont haar tante en oom de oude stad. Maria laat haar tante en haar oom de oude stad zien. Hilfe! Ich ertrinke! Hulp! Ik verdrink! Help, ik verdrink. Gibt es jemanden, den wir informieren sollen? Is er iemand die we op de hoogte moeten brengen? Is er iemand die we moeten informeren? Ihr Ring fiel in einen Fluß und sank bis auf den Grund. Haar ring viel in een rivier en zonk naar de bodem. Haar ring viel in een rivier en zonk tot op de bodem. Ja, da haben Sie recht. Ja, daar hebt u gelijk in. Ja, je hebt gelijk. Er singt gern. Hij zingt graag. Hij zingt graag. Ich liebe dich! Ik hou van jou! Ik hou van je. Das ist ein guter Anfang. Dat is een goed begin. Dat is een goed begin. Lass es sein! Laat het met rust! Hou op. Tom und Marie sprechen normalerweise Französisch miteinander. Tom en Maria spreken gewoonlijk Frans met elkaar. Tom en Marie spreken meestal Frans. Auf wen wartest du? Op wie wacht je? Op wie wacht je? Tut mir leid, aber ich bin nicht der, für den du mich hältst. Het spijt me, maar ik ben niet wie je denkt dat ik ben. Sorry, maar ik ben niet wie je denkt dat ik ben. Was machen sie? Wat zijn ze aan het doen? Wat doen ze? Ein Gespenst geht um in Europa - das Gespenst des Kommunismus. Er waart een spook rond door Europa - het spook van het communisme. Een spook gaat rond in Europa - het spook van het communisme. Das Schiff verschwand hinter dem Horizont. Het schip verdween achter de horizon. Het schip verdween achter de horizon. Wie groß sie schon ist! Bald ist sie so groß wie ihre Mutter. Hoe groot ze al is! Straks is ze zo groot als haar moeder. Ze is zo groot als haar moeder. Sie haben mich verraten. Warum? U hebt me verraden. Waarom? Je hebt me verraden. Ich habe schlechte Neuigkeiten für dich. Ik heb slecht nieuws voor je. Ik heb slecht nieuws voor je. Ich möchte mit ihnen befreundet sein. Ik wil graag met hen bevriend zijn. Ik wil met ze bevriend zijn. In diesem Jahr sind mindestens zehn Russen beim Selbstporträtieren umgekommen. Ten minste 10 Russen zijn dit jaar gestorven tijdens het nemen van selfies. Dit jaar zijn er minstens tien Russen omgekomen bij het zelfportretten. Ich bin in Gefahr. Ik ben in gevaar. Ik ben in gevaar. Geld ist die Wurzel allen Übels. Geld is de wortel van alle kwaad. Geld is de wortel van alle kwaad. Meiner Meinung nach hat er Recht. Volgens mij heeft hij gelijk. Ik denk dat hij gelijk heeft. Essen Sie, was Sie wollen. Eet wat ge wilt. Eet wat je wilt. Ich bleibe heute zuhause. Ik blijf vandaag thuis. Ik blijf thuis vandaag. Warum tanzt ihr? Waarom dansen jullie? Waarom dansen jullie? Nach dem, was ich gehört habe, glaube ich, dass man Tom entlassen wird. Voor zover ik gehoord heb, denk ik dat Tom zal worden ontslagen. Na wat ik gehoord heb, denk ik dat Tom ontslagen wordt. Ich gehe jeden Tag in die Kirche. Ik ga iedere dag naar de kerk. Ik ga elke dag naar de kerk. Herr Suzuki ist ein bedeutender Wissenschaftler. Mijnheer Suzuki is een befaamd wetenschapper. De heer Suzuki is een belangrijke wetenschapper. Ich möchte keine Krankenschwester mehr sein. Ik wil geen verpleegster meer zijn. Ik wil geen verpleegster meer zijn. Das Hotel sucht einen neuen Empfangschef. Het hotel is op zoek naar een nieuwe receptionist. Het hotel zoekt een nieuwe receptionist. Im Mittelalter spielte die Religion eine große Rolle. In de middeleeuwen was religie heel belangrijk. In de Middeleeuwen speelde religie een belangrijke rol. Ich sehe Dana. Ik zie Dana. Ik zie Dana. Tom hat nichts. Tom heeft niets. Tom heeft niets. Ich fühlte mich allein. Ik voelde me alleen. Ik voelde me alleen. Tom ist ein schrecklicher Bauer. Tom is een verschrikkelijke landbouwer. Tom is een vreselijke boer. Es funktioniert tatsächlich. Het werkt echt. Het werkt echt. Jakob ist nicht hier. Jack is hier niet. Jakob is er niet. Lies es noch einmal. Lees het nog een keer. Lees het nog eens. Der alte Mann nannte die Holzpuppe Pinocchio. De oude man noemde de houten pop Pinokkio. De oude man noemde de houten pop Pinocchio. Bist du sauer wegen dem, was ich gesagt habe? Ben je kwaad vanwege wat ik gezegd heb? Ben je boos over wat ik zei? Er ist nicht leicht zufrieden. Hij is niet gauw tevreden. Hij is niet gemakkelijk tevreden. Was täten Sie an Toms Stelle? Als je in Tom zijn schoenen stond, wat zou je dan doen? Wat zou jij in Toms plaats doen? Auf seinem Gesicht sah ich ein freudiges Lächeln. Op zijn gezicht zag ik een blije glimlach. Op zijn gezicht zag ik een vreugdevolle glimlach. Du weißt doch, wie er heißt, oder? Je weet toch hoe hij heet, niet? Je weet hoe hij heet, hè? Sie hat ihn gebissen. Ze heeft hem gebeten. Ze heeft hem gebeten. Wieso kommst du nicht mit uns? Waarom kom je niet met ons mee? Waarom ga je niet met ons mee? Er war von der Notwendigkeit überzeugt, es zu lernen. Hij was overtuigd van de noodzaak het te leren. Hij was ervan overtuigd dat het nodig was het te leren. Glauben Sie, was Sie wollen. Geloof wat u wil. Geloof wat je wilt. Tom versteckte sich unter einem riesigen Stein. Tom verschool zich onder een grote steen. Tom verstopte zich onder een enorme steen. Morgenrot, schlecht Wetter droht. Is het rood in de lucht, wees dan op slecht weer beducht. Morgenrood, slecht weer dreigt. Ich werde dich nach Hause bringen. Ik breng je naar huis. Ik breng je naar huis. Kannst du uns helfen? Kan je ons helpen? Kun je ons helpen? Der Junge, der gerade das Auto wäscht, ist mein Bruder. De jongen die de auto aan het wassen is, is mijn broer. De jongen die de auto wast, is mijn broer. Das ist nicht zum Lachen! Dat is niet grappig! Dit is niet om te lachen. Habt ihr die Nachrichten gesehen? Hebben jullie het nieuws gezien? Heb je het nieuws gezien? Meine Uhr ist genauer als deine. Mijn horloge is preciezer dan het jouwe. Mijn horloge is nauwkeuriger dan de jouwe. Hast du alles verstanden? Heb je alles verstaan? Begrijp je het? Lass mich los! Laat me los! Laat me los. Ich bin kein Frühaufsteher. Ik ben geen ochtendmens. Ik ben niet vroeg op. Wann gehst du zurück nach Japan? Wanneer ga je terug naar Japan? Wanneer ga je terug naar Japan? Es gibt viele Sterne, die größer sind als unsere Sonne. Er bestaan veel sterren die groter zijn dan onze zon. Er zijn veel sterren die groter zijn dan onze zon. Das Treffen wurde abgesagt. De vergadering gaat niet door. De vergadering is geannuleerd. Ich weiß, wer ihr seid. Ik weet wie jullie zijn. Ik weet wie jullie zijn. Ich habe Schuld zu bezahlen. Ik heb schulden die betaald moeten worden. Ik heb schuld te betalen. In der Schule lernen wir eine Fremdsprache. Op school leren we één vreemde taal. Op school leren we een vreemde taal. Sei nicht traurig. Wees niet verdrietig. Wees niet verdrietig. Hast du ein eigenes Zimmer? Hebt ge een eigen kamer? Heb je een eigen kamer? Und lüge vor allem nicht. En lieg vooral niet. En vooral niet liegen. Du brauchst heute nicht zu arbeiten. Vandaag moet ge niet werken. Je hoeft vandaag niet te werken. Herr Ito ist ein hochgebildeter Mann. Meneer Ito is een hoogopgeleide man. Meneer Ito is een goed opgeleide man. Sadako wollte das vergessen. Sadako wou dat vergeten. Sadako wilde dat vergeten. Mir tut das Hirn weh. Mijn hersenen doen pijn. M'n hersenen doen pijn. Ich habe noch nie einen Roman auf Französisch gelesen. Ik heb nog nooit een roman in het Frans gelezen. Ik heb nog nooit een roman in het Frans gelezen. Der See ist voller Fische. Het meer zit vol vissen. Het meer zit vol vissen. Du kannst Englisch in den meisten Hotels in der Welt benutzen. Je kunt de Engelse taal gebruiken in de meeste hotels in de wereld. Je kunt Engels gebruiken in de meeste hotels in de wereld. Er sitzt im warmen Nest. Hij heeft zijn schaapjes op het droge. Hij zit in een warm nest. Es geht um Sätze, nicht um Wörter. Het gaat allemaal om zinnen. Niet woorden. Het gaat om zinnen, niet om woorden. Ich liebe euch alle beide. Ik hou van jullie beiden. Ik hou van jullie allebei. Lynn rennt schnell. Lynn rent snel. Lynn rent snel. Wie war Ihr Aufenthalt? Hoe was uw verblijf? Hoe was je verblijf? Vergiss nicht: Keiner weiß alles. Vergeet het niet: niemand weet alles. Vergeet niet dat niemand alles weet. Weiß jemand, wo Tom ist? Weet iemand waar Tom is? Weet iemand waar Tom is? Tom hat ein kostenloses Auto gewonnen. Tom heeft een gratis auto gewonnen. Tom won een gratis auto. Du lächelst nicht oft. Je glimlacht niet dikwijls. Je lacht niet vaak. Riecht es hier nicht irgendwie verbrannt? Ruikt het niet ietwat verbrand? Ruik je het hier niet verbrand? Niemand kann die Zeit anhalten. Niemand kan de tijd stilzetten. Niemand kan de tijd stoppen. Die Nacht war so kalt. De nacht was zo koud. De nacht was zo koud. Und du, wie geht es dir? En met jou, hoe gaat het met jou? Hoe gaat het met jou? Du bist ein sehr hübsches Mädchen. Je bent een zeer mooi meisje. Je bent een heel mooi meisje. Unterbrich unser Gespräch nicht. Onderbreek ons gesprek niet. Onderbreek ons gesprek niet. Mutti und Vati kommen nicht mit. Mamma en pappa gaan niet mee. Mama en papa gaan niet mee. Lasst uns eine kurze Pause machen. Laten we een korte pauze nemen. Laten we even pauzeren. Sie wollte die verschmutzten Kleider waschen. Ze wou de vuile kleren wassen. Ze wilde de vuile kleren wassen. Ich möchte heute ins Kino gehen. Vandaag wil ik naar de bioscoop. Ik wil vandaag naar de film. Ich war traurig, als ich aufstand. Ik was verdrietig toen ik opstond. Ik was verdrietig toen ik opstond. Tom übertrieb. Tom overdreef. Tom overdreef. Darf ich dich etwas fragen? Mag ik je iets vragen? Mag ik je iets vragen? Bring bitte den Generalschlüssel. Breng me alsjeblief de loper. Breng alsjeblieft de sleutel. "Quod erat demonstrandum" ist eine lateinische Phrase, die häufig in der Mathematik gebraucht wird. Sie bedeutet "was zu zeigen war." "Quod erat demonstrandum" is een Latijnse zegswijze die veel in de wiskunde wordt gebruikt en die betekent: "wat moest worden bewezen." Quod erat demonstrandum is een Latijnse uitdrukking die vaak in de wiskunde wordt gebruikt. Ich weiß, dass Tom euch geholfen hat. Ik weet dat Tom je heeft geholpen. Ik weet dat Tom jullie heeft geholpen. Sie müssen sich bei Tom entschuldigen. Zij moeten zich verontschuldigen bij Tom. Je moet je excuses aanbieden aan Tom. Würden Sie mir bitte ein Zimmer in der Nähe des internationalen Flughafens von Toronto reservieren? Wilt u alstublieft een kamer in de buurt van de internationale luchthaven in Toronto reserveren? Wilt u een kamer voor me reserveren in de buurt van de internationale luchthaven van Toronto? Sie weint. Ze huilt. Ze huilt. Welche Mannschaft wird gewinnen? Welke ploeg zal winnen? Welk team zal winnen? Sein Kaffeevollautomat macht den besten Cappuccino, den ich kenne, und hat sogar einen Milchaufschäumer! Zijn koffiemachine maakt de beste cappuccino die ik ken, en heeft zelfs een melkopschuimer! Zijn koffie volautomaat maakt de beste cappuccino die ik ken en heeft zelfs een melkopruimer! Sind sie groß? Zijn ze groot? Zijn ze groot? Das Treffen fand gestern statt. De ontmoeting had gisteren plaats. De bijeenkomst vond gisteren plaats. Wo ist das ganze Brot geblieben? Waar is al het brood gebleven? Waar is al het brood gebleven? Du hättest dich vorstellen sollen. Je had je moeten voorstellen. Je had jezelf moeten voorstellen. Wo, zum Teufel, habe ich sie hingestellt? Waar heb ik haar in godsnaam neergezet? Waar heb ik ze in godsnaam neergezet? Die Kinder nahmen ihre Schlittschuhe und gingen in Richtung des gefrorenen Teiches. De kinderen pakten hun schaatsen en gingen richting de bevroren vijver. De kinderen namen hun schaatsen en gingen naar de bevroren vijver. Sie hat mich vor meinen Freunden in Verlegenheit gebracht. Ze zette me voor mijn vrienden in mijn hemd. Ze bracht me in verlegenheid voor mijn vrienden. Sie sagte, es sei wichtig. Het was dringend, zei ze. Ze zei dat het belangrijk was. Das ist eine ganz andere Schuhnummer. Dat is andere koek. Dat is een heel ander schoennummer. Viele der Arbeiter starben an Hunger. Veel van de arbeiders stierven van honger. Veel arbeiders stierven aan honger. Unterschreiben Sie bitte hier. Gelieve hier te ondertekenen. Wilt u hier tekenen? Tom verstummte. Tom hield zijn mond. Tom stopte. Die jüngere Generation sieht die Dinge anders. De jongere generatie ziet de zaken anders. De jongere generatie ziet dingen anders. Was für einen Hut magst du? Wat voor hoed hou je van? Wat voor hoed vind je leuk? Tom kann sprechen. Tom kan spreken. Tom kan praten. Möchten Sie eine Tasse Kaffee? Wilt u een kopje koffie? Wilt u een kopje koffie? He, Kumpel! Hé, makker! Hé, maatje. Das Glück ist nur ein leichter Schmetterling. Geluk is slechts een vlindertje. Geluk is maar een lichte vlinder. Ich bin heute Morgen spät aufgestanden. Ik ben vanochtend laat opgestaan. Ik ben vanmorgen laat opgestaan. Geh spazieren! Neem een wandeling! Ga wandelen. Ich bin noch nie in Hiroshima gewesen. Ik ben nooit in Hiroshima geweest. Ik ben nog nooit in Hiroshima geweest. Die Bevölkerungszahl dieses Landes nimmt ab. De bevolking van dit land vermindert. De bevolking van dit land neemt af. Aus der Dachrinne fließt das Regenwasser durch das Regenfallrohr in die Kanalisation. Het regenwater vloeit uit de dakgoot door de regenpijp in de riolering. Uit de dakgoot stroomt het regenwater door de regenpijp naar het riool. Ich fotografiere gerne. Ik maak graag foto's. Ik hou van foto's. Sie brannten. U brandde. Ze brandden. Habt ihr mir etwas vorenthalten? Hebben jullie iets voor mij achtergehouden? Hebben jullie iets voor me achtergehouden? Der graue Pulli gefällt mir mehr als der violette. De grijze trui vind ik leuker dan de paarse. Ik hou meer van de grijze trui dan van de paarse. Genau deswegen interessiere ich mich nicht für Kunst. Dit is precies waarom ik mij niet voor kunst interesseer. Daarom ben ik niet geïnteresseerd in kunst. Er handelte in seinem eigenen Interesse. Hij deed het in zijn eigen belang. Hij handelde in zijn eigen belang. Sprich nicht mit mir. Praat niet tegen mij. Praat niet tegen me. Es ist gegen die Regeln, im Büro zu rauchen. Het is tegen de regels op kantoor te roken. Het is tegen de regels om op kantoor te roken. Du hättest Toms Gesichtsausdruck sehen müssen, als ich es ihm sagte. Je had Toms gezicht moeten zien toen ik het hem vertelde. Je had Toms gezicht moeten zien toen ik het hem vertelde. Du behauptest, ein Wissenschaftler zu sein. Je beweert wetenschapper te zijn. Je beweert een wetenschapper te zijn. Er isst nichts außer Obst. Hij eet niets anders dan fruit. Hij eet alleen fruit. Das wäre vielleicht eine Überlegung wert. Dat is misschien een overweging waard. Dat is misschien wel iets om over na te denken. Köln und Aachen wurden nicht an einem Tag erbaut. Keulen en Aken zijn niet op één dag gebouwd. Keulen en Aken werden niet in één dag gebouwd. Ich kam nicht rechtzeitig zum Abendessen nach Hause. Ik kwam niet op tijd thuis voor het avondeten. Ik kwam niet op tijd thuis voor het eten. Tom schlief nur vier Stunden. Tom sliep maar vier uur. Tom sliep maar vier uur. Ich konnte mich nicht damit abfinden, dass meine Frau tatsächlich tot war. Ik kon niet accepteren dat mijn vrouw echt dood was. Ik kon niet accepteren dat mijn vrouw echt dood was. Du bist nicht der Einzige, der in Maria verliebt ist. Je bent niet de enige die op Mary verliefd is. Je bent niet de enige die verliefd is op Maria. Ist das in Ordnung? Mag dat? Is dat goed? Achtung vor dem Hund! Opgepast voor de hond! Pas op voor de hond. Ich bin so dumm. Ich hasse mich! Ik ben zo dom. Ik haat mezelf. Ik ben zo stom, ik haat mezelf. Leider bin ich arm. Ik ben helaas arm. Helaas ben ik arm. Welches ist dein Buch? Welk boek is van jou? Wat is jouw boek? Meine Schwester weint oft. Mijn zus huilt vaak. Mijn zus huilt vaak. Der Mensch ist das einzige Tier, das Feuer benutzt. De mens is het enige dier dat gebruik maakt van vuur. De mens is het enige dier dat vuur gebruikt. Unerwartete Ergebnisse wurden bekanntgegeben. Onverwachte resultaten werden aangekondigd. Onverwachte resultaten werden bekendgemaakt. Ich habe das Buch für mich selbst gekauft, nicht für meine Frau. Ik heb dit boek voor mijzelf gekocht, niet voor mijn vrouw. Ik heb het boek voor mezelf gekocht, niet voor mijn vrouw. Ich esse eine Zitrone. Ik eet een citroen. Ik eet een citroen. Du weißt nicht zufällig etwas darüber, oder? Je weet daar niet toevallig iets van, toch? Je weet er toevallig niets van, hè? Du darfst meinen neuen Wagen benutzen. Je mag mijn nieuwe auto gebruiken. Je mag mijn nieuwe auto gebruiken. Hier gilt das Gesetz des Dschungels. Hier geldt de wet van de jungle. Hier geldt de wet van de jungle. Ist Ihre Tochter blind? Is uw dochter blind? Is je dochter blind? Was für ein Wochentag ist heute? Welke dag van de week is het nu? Wat voor dag van de week is het vandaag? Deswegen sind wir ja hier. Daarom zijn we hier. Daarom zijn we hier. Das ist sehr einfach! Het is heel gemakkelijk! Dat is heel eenvoudig. Sie wissen, wie man eine Atombombe baut. Ze weten hoe een atoombom gemaakt wordt. Ze weten hoe ze een atoombom kunnen bouwen. Im Zimmer waren viele Leute. In de kamer waren veel mensen. Er waren veel mensen in de kamer. Wir haben dreizehn Knüppel. We hebben dertien knuppels. We hebben dertien knuppels. Sie ist wirklich klug, nicht wahr? Zij is echt slim, niet? Ze is echt slim, hè? Es gibt Wichtigeres im Leben. Er zijn belangrijkere dingen in het leven. Er zijn belangrijkere dingen in het leven. Tom wird Albträume haben. Tom zal nachtmerries krijgen. Tom zal nachtmerries hebben. Möchten Sie heute Abend ins Theater gehen? Zoudt ge vanavond naar het theater willen gaan? Wil je vanavond naar het theater? Aus dem Zusammenhang gerissen ist dieser Satz wenig aufschlussreich. Deze zin is niet erg interessant buiten zijn context. Uit de context gerukt is deze zin weinig verhelderend. Macbeth von Shakespeare ist ein Tragödie. Macbeth van Shakespeare is een tragedie Macbeth van Shakespeare is een tragedie. Es begann zu schneien. Het is beginnen sneeuwen. Het begon te sneeuwen. Ich muss in die Apotheke. Ik moet naar de apotheek. Ik moet naar de apotheek. Die Grundprinzipien der Grammatik sind gar nicht so schwer. De basisprincipes van de grammatica zijn niet zo moeilijk. De basisprincipes van de grammatica zijn niet zo moeilijk. Wir können aufbrechen. We zijn klaar om te gaan. We kunnen gaan. Die Kirschblüte hat jetzt ihren Höhepunkt erreicht. De kersenbloesem is nu op zijn hoogtepunt. De kersenbloesem heeft nu haar hoogtepunt bereikt. Er konnte entkommen. Hij slaagde erin om te ontsnappen. Hij kon ontsnappen. Ich habe einen Stiefbruder. Ik heb een stiefbroer. Ik heb een stiefbroer. Mach die Tür nicht zu. Sluit de deur niet. Doe de deur niet dicht. Ich habe mein Fahrrad reparieren lassen. Ik heb mijn fiets laten repareren. Ik heb m'n fiets laten repareren. Um zehn Uhr abends schlafe ich schon. Om tien uur 's avonds slaap ik al. Ik slaap om tien uur. Es geschah letzten Oktober. Het gebeurde afgelopen oktober. Het is afgelopen oktober gebeurd. Wann muss ich an Bord gehen? Wanneer moet ik aan boord gaan? Wanneer moet ik aan boord gaan? Er war sehr arm. Hij was heel arm. Hij was erg arm. Ich will gewinnen. Ik wil winnen. Ik wil winnen. Forschung zu den Ursachen von Krebs ist sehr teuer. De oorzaken van kanker onderzoeken is zeer duur. Onderzoek naar de oorzaken van kanker is zeer duur. Gehen wir heim! Laten we naar huis gaan! Laten we naar huis gaan. Toms Entscheidung zu heiraten überraschte seine Familie. Toms beslissing om te trouwen verbaasde zijn familie. Toms beslissing om te trouwen verraste zijn familie. Dieses Buch hat sich in Japan gut verkauft. Dit boek verkocht goed in Japan. Dit boek is goed verkocht in Japan. Tut mir leid, aber ich versteh das nicht. Het spijt me, maar ik begrijp het niet. Sorry, maar ik begrijp het niet. Wenn Sie nach Rumänien gehen, werden Sie mehr sehen. Wanneer u naar Roemenië gaat, zult u meer zien. Als je naar Roemenië gaat, zul je meer zien. Schließen Sie die Augen. Sluit de ogen. Doe je ogen dicht. Mein Sohn kann schon bis hundert zählen. Mijn zoon kan al tot honderd tellen. Mijn zoon kan tot honderd tellen. Ich kann mich an das erste Mal erinnern. Ik kan me de eerste keer nog herinneren. Ik kan me de eerste keer herinneren. Tom sah gut aus. Tom zag er goed uit. Tom zag er goed uit. Mary wohnt noch zu Hause bei ihren Eltern. Mary woont nog bij haar ouders thuis. Mary woont nog steeds thuis bij haar ouders. Jeder macht Fehler. Iedereen maakt fouten. Iedereen maakt fouten. Geh sterben. Ga sterven. Ga dood. Versuche, deine Zeit so gut wie möglich zu nutzen. Probeer uw tijd zo goed mogelijk te gebruiken. Probeer je tijd zo goed mogelijk te gebruiken. In Papua-Neuguinea spricht man Tok Pisin. In Papoea-Nieuw-Guinea spreekt men Tok Pisin. In Papoea-Nieuw-Guinea spreekt men Tok Pisin. Schließ alle Fenster. Sluit alle ramen. Sluit alle ramen. Jemand hat mir all mein Geld gestohlen. Iemand heeft al mijn geld gestolen. Iemand heeft al m'n geld gestolen. Sind das Ihre Töchter? Zijn dat uw dochters? Zijn dat je dochters? Das Rathaus ist im Stadtzentrum. Het stadhuis is in het centrum. Het stadhuis is in het centrum van de stad. Tom ist nicht viel jünger als Maria. Tom is niet veel jonger dan Maria. Tom is niet veel jonger dan Maria. Keiner da. Niemand hier. Er is niemand. Diese Fische sind hohen Druck und an die Anwesenheit von Licht gewöhnt. Deze vissen zijn gewend aan hoge druk en aan de afwezigheid van licht. Deze vissen zijn gewend aan hoge druk en de aanwezigheid van licht. Spielst du gut Klavier? Speel je goed piano? Speel je goed piano? Wir haben Basketball in der Turnhalle gespielt. We hebben basketbal gespeeld in de turnzaal. We speelden basketbal in de gymzaal. Komm bald zurück. Kom snel terug. Kom snel terug. Wie lang ist diese Brücke? Hoe lang is die brug? Hoe lang is deze brug? Träum schön, Prinzessin! Mooie dromen, mijn prinses! Slaap lekker, prinses. Noch mal! Nog een keer! Nog een keer. Der Film beginnt. De film begint. De film begint. Lasst uns mit dem Auto fahren. Laten we met de auto gaan. Laten we met de auto gaan. Ich muss mich rasieren. Ik moet me scheren. Ik moet me scheren. In der Nebensaison sind Hotels günstiger. In het laagseizoen zijn hotels goedkoper. In het laagseizoen zijn hotels goedkoper. Es war ein wunderschöner Sommer und der Himmel war ständig blau. Het was een prachtige zomer en de hemel was voortdurend blauw. Het was een prachtige zomer en de lucht was altijd blauw. Wo sind meine Zigaretten? Waar zijn mijn sigaretten? Waar zijn m'n sigaretten? Ich denke, das weiß jeder. Ik denk dat iedereen dat weet. Ik denk dat iedereen dat weet. Musst du sonntags arbeiten? Werk je op zondag? Moet je op zondag werken? Die Armbanduhr auf dem Schreibtisch gehört mir. Het horloge op het bureau is van mij. Het horloge op het bureau is van mij. Es hat geblitzt. Het bliksemde. Het knipperde. Der tapfere Ritter tritt vor und küsst der Dame die Hand. De dappere ridder stapt naar voren en kust de dame de hand. De dappere ridder komt naar voren en kust de dame haar hand. Er hat sich selbst umgebracht. Hij heeft zichzelf omgebracht. Hij heeft zelfmoord gepleegd. Er fasste den Entschluss, seinen Plan geheim zu halten. Hij besloot zijn plan geheim te houden. Hij besloot zijn plan geheim te houden. Sie hat neulich ein neues Haus gekauft. Ze heeft onlangs een nieuw huis gekocht. Ze heeft laatst een nieuw huis gekocht. Die moderne Gesellschaft erlebt eine Krise der Moral. De moderne samenleving gaat door een morele crisis. De moderne samenleving verkeert in een morele crisis. Wir helfen dir aus. Wij helpen jou uit. We helpen je. Sie müssen mehr Ballaststoffe essen. Ze moeten meer vezels eten. Je moet meer vezels eten. Hast du ein Handy? Heb je een mobieltje? Heb je een telefoon? Hast du gehört, ob Tom die Stelle bekommen hat? Heb je gehoord of Tom nu de baan heeft gekregen? Heb je gehoord of Tom de baan heeft gekregen? Ich mag seine Art zu reden nicht. Ik mag zijn manier van praten niet. Ik hou niet van zijn manier van praten. Hat jemand hier einen Korkenzieher? Heeft iemand hier een kurkentrekker? Heeft iemand hier een kurkentrekker? Taxis in China sind kostenlos, man muss nur schnell rennen. Taxi's in China zijn gratis, je hoeft alleen maar snel te rennen. Taxi's in China zijn gratis, je hoeft alleen maar snel te rennen. Ken rief um Hilfe. Ken riep om hulp. Ken belde om hulp. Amerikanische Küchen sind größer als japanische. Amerikaanse keukens zijn groter dan Japanse. Amerikaanse keukens zijn groter dan Japans. Viele Probleme kamen auf ihn zu. Veel problemen stonden hem te wachten. Er kwamen veel problemen op hem af. Mein Fahrrad muss repariert werden. Mijn fiets moet gerepareerd worden. Mijn fiets moet gerepareerd worden. Sein Fluchtversuch war erfolgreich. Zijn poging tot ontsnappen was geslaagd. Zijn ontsnappingspoging was succesvol. Ich mag die Schule nicht. Ik hou niet van school. Ik hou niet van school. Das Abendessen kann warten. Het avondeten kan wachten. Het eten kan wachten. Ich mag Liebesgeschichten. Ik hou van liefdesverhalen. Ik hou van liefdesverhalen. Wir wissen nicht, wo er ist. We weten niet waar hij is. We weten niet waar hij is. Wo werden wir schlafen? Waar gaan we slapen? Waar gaan we slapen? Ich will eine! Ik wil er eentje! Ik wil er één. Wenn ihr nicht verschwindet, rufe ich die Polizei! Als je niet vertrekt, dan roep ik de politie. Als jullie niet weggaan, bel ik de politie. Tatsächlich liegst du absolut richtig. Je hebt het inderdaad juist voor. Eigenlijk heb je gelijk. Tom hat den Nachmittag mit Mary verbracht. Tom bracht de namiddag met Maria door. Tom bracht de middag door met Mary. Er singt gerne. Hij zingt graag. Hij zingt graag. Peter muss an dem Treffen nicht teilnehmen. Peter hoeft de vergadering niet bij te wonen. Peter hoeft niet aan de vergadering deel te nemen. Wenn ihr die Popescus seht, grüßt sie von uns. Als jullie de Popescu's zien, doe ze dan alsjeblieft de groeten van ons. Als je de Popescus ziet, groet ze ons. Hast du Klebeband? Heb je kleefband? Heb je tape? Sie spricht besser Englisch als alle ihre Klassenkameraden. Ze spreekt beter Engels dan al haar klasgenoten. Ze spreekt beter Engels dan al haar klasgenoten. Wir müssen unserer Ausgaben einschränken, um Geld zu sparen. We moeten onze uitgaven beperken om geld te sparen. We moeten onze uitgaven beperken om geld te besparen. Das ist eine einfache Übung. Dit is een eenvoudige oefening. Het is een eenvoudige oefening. Ich bin es nicht gewohnt, bis spät in die Nacht aufzubleiben. Ik ben het niet gewend 's avonds laat op te blijven. Ik ben niet gewend tot laat op te blijven. Stört es dich, wenn ich rauche? Vind je het erg als ik rook? Vind je het erg als ik rook? Ist das ein neues Lichtbild? Is dat een nieuwe foto? Is dat een nieuwe foto? Der Weg zum Himmel führt durch die Hölle. De weg naar de hemel gaat door de hel. De weg naar de hemel leidt door de hel. Der Arzt benutzte einen Zungenspatel, um den Hals des Patienten zu untersuchen. De arts gebruikte een tongspatel om de keel van de patiënt te onderzoeken. De arts gebruikte een tongpatel om de nek van de patiënt te onderzoeken. Ich muss für mein Geld hart arbeiten, weißt du. Ik moet hard werken voor mijn geld, weet je. Ik moet hard werken voor m'n geld. Toms Träume wurden wahr. Toms dromen kwamen uit. Toms dromen zijn uitgekomen. Der Schmerz lässt jetzt langsam nach. De pijn wordt nu langzaam minder. De pijn neemt af. Ich bin sehr klein. Ik ben erg kort. Ik ben heel klein. Ich bin der, der Tom Französisch beibrachte. Ik ben het die Tom Frans bijbracht. Ik ben degene die Tom Frans leerde. Ich bin wieder da! Oh? Haben wir einen Gast? Ik ben er weer! O, hebben we visite? Hebben we een gast? Er erkältet sich leicht. Hij wordt gemakkelijk verkouden. Hij is verkouden. Es war so langweilig - ich hätte fast gegähnt. Het was zo saai dat ik bijna gaapte. Het was zo saai -- ik geeuwde bijna. Tom war der Einzige, der saß. Tom was de enige die zat. Tom was de enige die zat. Tom ist geschieden. Tom is gescheiden. Tom is gescheiden. Ich bin Toms Halbbruder. Ik ben de halfbroer van Tom. Ik ben Toms halfbroer. Sprichst du Latein? Spreek je Latijn? Spreek je Latijn? Ich habe keine Angst mehr. Ik ben niet meer bang. Ik ben niet bang meer. Ich weiß, wo ihr seid. Ik weet waar jullie zijn. Ik weet waar je bent. Alles, was ich will, bist du. Jij bent alles wat ik wil. Ik wil alleen jou. Die Katze liegt auf der Matte. De kat ligt op de mat. De kat ligt op de mat. Möchten Sie noch eine Tasse Tee? Wilt u nog een kopje thee? Wil je nog een kopje thee? Nicht wollen ist das Gleiche wie haben. Niet willen is hetzelfde als hebben. Niet willen is hetzelfde als hebben. Plötzlich ging das Licht aus. Plots ging het licht uit. Plotseling ging het licht uit. Das Haus wird mit Solarenergie geheizt. Het huis wordt verwarmd door middel van zonne-energie. Het huis wordt verwarmd met zonne-energie. Das Problem ist, dass es zu teuer ist. Het probleem is dat het te duur is. Het probleem is dat het te duur is. Wir haben kein Problem. We hebben geen probleem. We hebben geen probleem. Weiche, Satan! Achteruit, Satan! Ga weg, Satan. Disneyland wurde 1955 gebaut. Disneyland is gebouwd in 1955. Disneyland werd gebouwd in 1955. Ich bin skeptisch. Ik ben sceptisch. Ik ben sceptisch. Er hat es in der Kunst der Diplomatie noch nicht sehr weit gebracht. Hij heeft het nog niet erg ver gebracht in de kunst van de diplomatie. Hij heeft het nog niet ver gebracht in de kunst van diplomatie. Er gab eine unhöfliche Antwort. Hij antwoordde op een onbeschofte manier. Hij gaf een onbeleefd antwoord. Ich bitte euch, gebt mir noch eine Chance. Geef me alstublieft nog een kans. Alsjeblieft, geef me nog een kans. Ich habe einen Roller. Ik heb een scooter. Ik heb een scooter. Verschwinde! Ga weg! Ga weg. Wollen Sie etwas essen? Wilt u iets om te eten? Wil je iets eten? Dieser Kaffee ist nicht heiß genug. Deze koffie is niet warm genoeg. Deze koffie is niet heet genoeg. Wenn ich ein Vogel wäre, würde ich zu dir fliegen. Als ik een vogel was, zou ik naar jou toe vliegen. Als ik een vogel was, zou ik naar jou vliegen. Ich bin ungeschickter als du. Ik ben onhandiger dan jij. Ik ben onhandiger dan jij. Komm sofort zurück! Kom onmiddellijk terug. Kom terug. Wie heißt dieser Fisch auf Englisch? Hoe noem je deze vis in het Engels? Hoe heet die vis in het Engels? Seine ganze Familie arbeitet auf einem Bauernhof. Zijn hele familie werkt op een boerderij. Zijn hele familie werkt op een boerderij. Ich wohne in Tokyo. Ik woon in Tokio. Ik woon in Tokyo. Ich weiß, wo er wohnt. Ik weet waar hij woont. Ik weet waar hij woont. Erst musst du zeigen, was du kannst. Eerst moet je laten zien wat je kunt. Eerst moet je laten zien wat je kunt. Es ist ein Problem. Het is een probleem. Het is een probleem. Du bist fantastisch! Je bent geweldig! Je bent fantastisch. Wir haben keine Angst vor dem Tod. We zijn niet bang voor de dood. We zijn niet bang voor de dood. Er hat scharfe Augen. Hij heeft scherpe ogen. Hij heeft scherpe ogen. Der Baum hörte auf zu wachsen. De boom is gestopt met groeien. De boom stopte met groeien. Du kannst mir nicht helfen. Je kan me niet helpen. Je kunt me niet helpen. Ich habe kein Schwert. Ik heb geen zwaard. Ik heb geen zwaard. Ich kenne Toms Witwe. Ik ken Toms weduwe. Ik ken Toms weduwe. Hunde sind treue Tiere. Honden zijn trouwe dieren. Honden zijn trouwe dieren. Ich bin Chinesin. Ik ben Chinese. Ik ben Chinees. Wie ekelhaft! Hoe goor! Wat walgelijk. Wofür interessierst du dich? Waarvoor interesseer je je? Wat kan jou dat schelen? Ich mag Käse nicht besonders. Ik hou niet zo van kaas. Ik hou niet zo van kaas. Ich kann ihn nirgends finden. Ik kan hem nergens vinden. Ik kan hem nergens vinden. Ist das dein roter Buntstift? Is dit jouw rode potlood? Is dat je rode kleurpotlood? Ein Versprechen ist schnell vergessen. Een belofte is gauw vergeten. Een belofte is snel vergeten. Fürchte nicht das Unerwartete, aber sei darauf vorbereitet. Vrees niet het onverwachte, maar wees erop voorbereid. Wees niet bang voor het onverwachte, maar wees erop voorbereid. In ihrem Schlafzimmer stand ein kleiner Tisch. Und darauf stand ein kleines Fläschchen. In haar slaapkamer stond een tafeltje. En daarop stond een klein flesje. Er stond een kleine tafel in haar slaapkamer... en er stond een kleine fles op. Was essen Sie am liebsten? Wat eet u het liefst? Wat eet je het liefst? Es freut mich, Ihre Bekanntschaft zu machen. Prettig met u kennis te maken! Aangenaam kennis te maken. Wie ist Ihr Name, mein Herr? Wat is uw naam, meneer? Wat is uw naam, meneer? Ich kann einen Frosch nicht von einer Kröte unterscheiden. Ik kan een kikker en een pad niet uit elkaar houden. Ik kan een kikker niet onderscheiden van een pad. Wo hast du deine Kamera reparieren lassen? Waar heb je je camera laten repareren? Waar heb je je camera laten repareren? Sein Sohn hat eine Begabung für die Musik. Zijn zoon heeft talent voor muziek. Zijn zoon heeft een talent voor de muziek. Jeder tut das. Iedereen doet dat. Iedereen doet dat. Als mir Tom gestern zufällig begegnete, sah er ziemlich müde aus. Toen ik gister toevallig Tom tegenkwam, zag hij er nogal moe uit. Toen Tom me gisteren ontmoette, zag hij er nogal moe uit. Ich würde gerne 10 Dollar in Münzen einwechseln. Ik zou graag tien dollar in munten wisselen. Ik wil graag 10 dollar wisselen in munten. Tom tat es mit Absicht. Tom deed het opzettelijk. Tom deed het expres. Ich hasse dich immer noch. Ik haat je nog steeds. Ik haat je nog steeds. In Kürze werden Sie zu diesem Thema ausführlich informiert werden. Op korte termijn zult u betreffende dit onderwerp uitgebreid geïnformeerd worden. Binnenkort zult u over dit onderwerp uitvoerig worden geïnformeerd. Lernst du jeden Tag? Leer je iedere dag? Leer je elke dag? Ich kann nicht glauben, dass du all dein Geld hergeben willst. Ik kan niet geloven dat je al je geld gaat weggeven. Ik kan niet geloven dat je al je geld wilt geven. Mary will einen Formel-1-Fahrer heiraten. Mary wil met een Formule 1-coureur trouwen. Mary wil met een Formule 1-chauffeur trouwen. Zeitreisen sind unmöglich. Reizen door de tijd is onmogelijk. Tijdreizen is onmogelijk. Er war sich nicht sicher. Hij was er niet zeker van. Hij wist het niet zeker. Weckt mich um sieben Uhr auf. Maak me wakker om zeven uur. Maak me om zeven uur wakker. Schweigen Sie! Zwijg! Hou je mond. Da war niemand. Er was niemand. Er was niemand. Man weiß nie, wozu man sie noch gebrauchen kann. Je weet nooit waarvoor je ze nog kunt gebruiken. Je weet nooit waarvoor je ze nog kunt gebruiken. Betty tötete ihn. Betty heeft hem gedood. Betty heeft hem vermoord. Die Blume ist schön. De bloem is mooi. De bloem is mooi. Es gibt keinen Grund zur Sorge. Er is niets om zich zorgen over te maken. Er is niets om je zorgen over te maken. Beschützen Sie mich! Bescherm me. Bescherm me. Kannst du das übersetzen? Kun je dat vertalen? Kun je dat vertalen? Tom melkte die Kuh. Tom melkte de koe. Tom melkte de koe. Ich bin mir sicher, dass du es mögen wirst. Ik weet zeker dat je het leuk zult vinden. Ik weet zeker dat je het leuk zult vinden. Ich will nur helfen. Ik wil alleen maar helpen. Ik wil alleen maar helpen. David Beckham ist Engländer. David Beckham is Engels. David Beckham is Engelsman. Die Mitglieder des Gemeinderats halten ihre Gemeinderatssitzungen gewöhnlich im Rathaus ab. De leden van de gemeenteraad houden hun gemeenteraadszittingen meestal in het gemeentehuis. De leden van de gemeenteraad houden hun gemeenteraadsvergaderingen gewoonlijk in het gemeentehuis. Tom ist müde. Tom is moe. Tom is moe. Sprecht langsamer. Praat langzamer. Spreek langzamer. Freundschaft ohne Vertrauen ist wie eine Blume ohne Duft. Vriendschap zonder vertrouwen is als een bloem zonder geur. Vriendschap zonder vertrouwen is als een bloem zonder geur. "Lieber tot als rot" lautete eine weitverbreitete Redensart während des "Kalten Krieges." " Beter dood dan rood " luidde een bekende uitdrukking tijdens de " Koude Oorlog " . "Liever dood dan rood" was een wijdverspreide uitdrukking tijdens de "koude oorlog." Dieses Haus steht zum Verkauf. Dat huis staat te koop. Dit huis staat te koop. Ich habe alles versucht, um ihn am Leben zu erhalten. Ik heb alles geprobeerd om hem in leven te houden. Ik heb alles geprobeerd om hem in leven te houden. Wo sind bitte die Eier? Waar zijn de eieren, alstublieft? Waar zijn de eieren? Wie lautet deine Zimmernummer? Wat is jouw kamernummer? Wat is je kamernummer? Ich liebe es, wenn du mich auf die Lippen küsst. Nein, auf die Wange. Ik hou ervan wanneer je me op de lippen kust. Neen, op de wang. Ik vind het heerlijk als je me op m'n lippen kust. An der Seilbahn hängen Kabinen, welche vier Personen Platz bieten. Die Skistöcke muss man bei sich behalten. Die Skier können in den dafür vorgesehenen Haltern an der Rückseite der Kabine untergebracht werden. Aan de kabelbaan hangen cabines waarin plaats is voor vier personen. De skistokken dient men bij zich te houden; de ski's kunnen in de daarvoor bestemde houders aan de achterkant van de cabine geplaatst worden. Aan de kabelbaan hangen hutten die plaats bieden aan vier personen. De skistokken moeten bij zich worden gehouden. De ski's kunnen worden ondergebracht in de daarvoor bestemde houders aan de achterkant van de cabine. Er hat eine gute Sammlung moderner Gemälde. Hij heeft een goede verzameling van moderne schilderijen. Hij heeft een goede verzameling moderne schilderijen. Hier sind Briefe für dich. Hier zijn brieven voor jou. Hier zijn brieven voor je. Wir suchten einen ehrlichen Menschen für diese Arbeit. We zochten een eerlijk mens voor dit werk. We zochten een eerlijk mens voor dit werk. Vergiss deine Fahrkarte nicht. Vergeet je ticket niet. Vergeet je kaartje niet. Ist das nicht selbstverständlich? Is het niet vanzelfsprekend? Is dat niet vanzelfsprekend? Diese Uhr ist elektrisch. Dit uurwerk is elektrisch. Dit horloge is elektrisch. Dort spielt er gerade. Hij is daar aan het spelen. Daar speelt hij nu. Er spricht weder Deutsch noch Französisch. Hij spreekt noch Duits noch Frans. Hij spreekt noch Duits, noch Frans. Er ist nicht so intelligent wie ich. Hij is minder intelligent dan ik. Hij is niet zo slim als ik. Inzwischen ist mir klar geworden, dass ich dich missverstanden hatte. Ondertussen heb ik begrepen dat ik je misbegrepen had. Intussen realiseerde ik me dat ik je verkeerd had begrepen. Versuche, gegenüber anderen geduldig zu sein. Tracht geduld op te brengen met anderen. Probeer geduldig te zijn jegens anderen. Wer auch immer es gesagt hat, ich zweifle daran. Wie het ook gezegd heeft, ik twijfel eraan. Wie het ook gezegd heeft, ik betwijfel het. Das Gefährlichste, was Tom jemals gemacht hat, war Bungeespringen. Het gevaarlijkste wat Tom ooit gedaan heeft, was elastiekspringen. Het gevaarlijkste wat Tom ooit heeft gedaan, was bungeespringen. Sie ist alt. Ze is oud. Ze is oud. Sie haben die Kriegsopfer mit Essen versorgt. Ze gaven voedsel voor de oorlogsslachtoffers. Ze hebben de oorlogsslachtoffers van voedsel voorzien. Er ist gerade zurückgekommen. Hij is net teruggekomen. Hij is net terug. Wir würden gerne ein Sofa kaufen. We willen graag een bank kopen. We willen graag een bank kopen. Du hast verloren, oder? Je hebt verloren, toch? Je hebt verloren, hè? Tom hat eine Glatze. Tom is kaal. Tom is kaal. Tom blickte hinauf zu den Sternen. Tom keek omhoog naar de sterren. Tom keek omhoog naar de sterren. Ich mag die türkische Sprache sehr. Ik hou veel van Turks. Ik ben dol op de Turkse taal. Sie ist nach Deutschland gegangen, um Medizin zu studieren. Ze ging naar Duitsland om medicijnen te studeren. Ze ging naar Duitsland om medicijnen te studeren. Was ist denn mit ganzen Erdnussbutter passiert? Wat is er met alle pindakaas gebeurd? Wat is er met al die pindakaas gebeurd? Der Text muss ins Weißrussische übersetzt werden. De tekst moet in het Wit-Russisch vertaald worden. De tekst moet in het Wit-Russisch worden vertaald. Zucker ist wasserlöslich. Suiker is wateroplosbaar. Suiker is oplosbaar in water. Tom war komplett oben ohne. Tom was half ontbloot. Tom was helemaal zonder. Ich habe in der Lotterie gewonnen. Ik won de lotto. Ik heb gewonnen in de loterij. Diese Blumen fangen im Frühling an zu blühen. Deze bloemen beginnen in het voorjaar te bloeien. Deze bloemen beginnen in de lente te bloeien. Aufgrund des Börsencrashs habe ich all mein Geld verloren. Door de beurskrach heb ik al mijn geld verloren. Door de beurscrash ben ik al m'n geld kwijtgeraakt. Tutenchamun war der Sohn des Echnaton. Toetankhamon was de zoon van Achnaton. Tutenchamun was de zoon van Echnaton. Die Arbeit ist halb getan. Het werk is voor de helft gedaan. Het werk is half gedaan. Ich kann nicht glauben, dass ich das vergessen habe. Ik kan niet geloven dat ik dat vergeten ben. Ik kan niet geloven dat ik dat vergeten ben. Hast du vor hier zu singen? Ben je van plan om hier te zingen? Ga je hier zingen? Ich kann nicht helfen, weil ich beschäftigt bin. Ik kan niet helpen, want ik ben bezig. Ik kan niet helpen omdat ik bezig ben. Kannst du mir die Türe öffnen? Kan je de deur voor mij opendoen? Kun je de deur voor me opendoen? Bern ist die Hauptstadt der Schweiz. Bern is de hoofdstad van Zwitserland. Bern is de hoofdstad van Zwitserland. Tom war besser als ich. Tom was beter dan ik. Tom was beter dan ik. Ich erinnere mich nicht an deinen Namen. Ik herinner me je naam niet. Ik herinner me je naam niet. Ich hoffe, ich störe nicht. Ik hoop dat ik je niet onderbreek. Ik hoop dat ik niet stoor. Tom sagte, dass er zu betrunken war, um mir zu helfen. Tom zei dat hij te dronken was om me te helpen. Tom zei dat hij te dronken was om me te helpen. Ich fühle mich verloren. Ik voel me verloren. Ik voel me verloren. Was essen die Leute in Ägypten? Wat eten de mensen in Egypte? Wat eten de mensen in Egypte? Seine Eltern sind beide tot. Zijn beide ouders zijn dood. Zijn ouders zijn allebei dood. Ich gehe selten ins Kino. Ik ga zelden naar de film. Ik ga zelden naar de film. Er hat sich an ein neues Leben gewöhnt. Hij is aan zijn nieuwe leven gewend. Hij is gewend aan een nieuw leven. Ich mag Drachenfrüchte. Ik hou van drakenfruit. Ik hou van drakenvruchten. Die Lauschlappen auf! Ich hab' was zu sagen. Hou je oren wijd open! Ik moet iets zeggen. Ik heb iets te zeggen. Tom wohnte während des Krieges in Lyon. Tom woonde in Lyon tijdens de oorlog. Tom woonde tijdens de oorlog in Lyon. Du solltest auf der Stelle zu deinem Hausarzt gehen. Je kunt beter onmiddellijk naar je huisarts gaan. Je moet nu naar je huisarts gaan. Tom hat ein Thunfischsandwich gegessen. Tom at een broodje tonijn. Tom heeft een broodje tonijn gegeten. Esperanto ist eine lebende Sprache, die sich für internationale Verständigung sehr eignet. Esperanto is een levende taal, die zeer geschikt is voor internationale communicatie. Esperanto is een levende taal die zeer geschikt is voor internationale communicatie. Tom bringt uns Französisch bei. Tom leert ons Frans. Tom leert ons Frans. Ich habe nicht eine Schwester, sondern zwei. Ik heb niet één zuster maar twee. Ik heb geen zus, maar twee. Ich würde es sehr schätzen. Ik zou het erg op prijs stellen. Ik zou het erg op prijs stellen. Er kam vom Regen in die Traufe. Hij geraakte van de regen in de drop. Hij kwam van de regen in de druppel. Bier enthält Hopfen. Bier bevat hop. Bier bevat hop. Ich war letzten Winter Skilaufen in Kanada. Ik ben afgelopen winter in Canada gaan skiën. Ik was vorige winter skiën in Canada. Das Projekt wird gerade jetzt besprochen. Het project wordt juist nu besproken. Het project wordt nu besproken. Sie sprechen kein Englisch. Zij spreken geen Engels. Je spreekt geen Engels. Das Mädchen ließ den Vogel entkommen. Het meisje liet de vogel ontsnappen. Het meisje liet de vogel ontsnappen. Ich kann ohne Brille lesen. Ik kan lezen zonder bril. Ik kan lezen zonder bril. Er log uns an. Hij loog tegen ons. Hij loog tegen ons. Ich bin ein Schloss ohne Schlüssel. Ik ben een slot zonder een sleutel. Ik ben een kasteel zonder sleutel. Der Vorsitzende eröffnete die Konferenz. De voorzitter opende de vergadering. De voorzitter heeft de conferentie geopend. Ja, er hat es schon geschrieben. Ja, hij heeft het al geschreven. Ja, hij heeft het al geschreven. Ich fahre zur Schule mit dem Bus. Ik ga met de bus naar school. Ik ga naar school met de bus. Wir übernachteten in einem billigen Hotel. We overnachtten in een goedkoop hotel. We logeerden in een goedkoop hotel. Abends gehe ich um zehn Uhr ins Bett. 's Avonds ga ik om tien uur naar bed. 's Avonds ga ik om tien uur naar bed. Darf ich sie anfassen? Mag ik ze aanraken? Mag ik haar aanraken? Das letzte Mal, das ich sie gesehen habe, war vor zehn Jahren. De laatste keer dat ik haar zag was tien jaar geleden. De laatste keer dat ik haar zag, was tien jaar geleden. Dieses Hotel ist besser als das andere. Dit hotel is beter dan dat andere. Dit hotel is beter dan het andere. Ich mache es sofort. Ik doe het onmiddellijk. Ik doe het nu. Das Bildungssystem muss flexibler sein. Het onderwijssysteem moet flexibeler zijn. Het onderwijsstelsel moet flexibeler zijn. Ich mag sowohl Hunde als auch Katzen. Ik hou zowel van honden als van katten. Ik hou van honden en katten. Mein Vater hat früher einen Käfer gefahren. Vroeger reed mijn vader een Kever. Mijn vader heeft vroeger een insect gereden. Suchst du einen Job? Zoek je werk? Zoek je een baan? Manchmal kann er ein seltsamer Junge sein. Soms kan hij een vreemde jongen zijn. Soms kan hij een rare jongen zijn.